44
I
gastenliefde en dankbaarheid van den kant der gasten
voor de bedrijvigheid der onthalers, vulden de stomme
oogenblikken aan. Maar elk woord en iedere uitdruk
king elke handdruk en iedere uitnoodiging tot genot
van den wasemenden drank in het zacht verwarmde
woonvertrek elke vraag en iedere opmerking bij het
daarop volgend doorwandelen van de aan beide gasten
nog onbekende woningbij het opnemen van hare lig
ging en bij de beschrijving van al hare voordeelen
was een nieuwe bandwelke de vier goede menschen
in de hartelijkste ontboezemingen nog naauwer aan
elkander sloot.
Nadat op die wijze een drietal uren vervlogen waren,
vraagde eindelijk de vriendelijke vrouw des huizesof
zij niet voor hare lieve gasten, die waarschijnlijk om
van de vernioeijenis der reis uit te rusten, wat tijdig
ter ruste wilde gaan, het avondeten zou opdragen.
Het is later,” voegde zij er bij,dan wij onder ons ver
trouwelijk gesnap dachten; ’t is over zessenen onze
reizigers, die eerst geen eetlust haddenzullen nu mis
schien honger gekregen hebben.”
Ja, ja,” zeide Haiden, na een’ goedkeurenden
blik van Buchbaum te hebben opgevangen, breng op,
wat gij hebt; en nu, mijne waarden, schaart u aan
tafel en laat ons vrolijk genieten.”
Vrolijk, hernam Buchbaum; ja vrolijk! en nog
één woordje. Gij weet, Haiden, dat wij ditmaal niet
zonder menig ernstig gesprek van elkander zullen schei
den. Dat kan niet anders: wij hebben zamen veel on
dervonden hebben ons zamen verblijd en bezitten
moeds genoeg om ook met elkaar te weenen. Maar ge
ven wij elkander de hand er op, dat wij aan dat laatste
zoo ras mogelijk een eind zullen makendat wij voor
kommer en smartelijke aandoening liever troost en op
wekking zullen zoekengelijk past aan hendie de
hope hebbendat zij niet immer hier blijven en dat er
elders voor hen oplossing en volledige bevrediging is.
Allen droogden of verborgen tranen. Weet gij wel
Haidenvoer Buchbaum opgeruimder voorthoe wij
in Jena zoo te zamen aan den disch zaten Wel dampte
ons daar niet zulk eene gekruide soep tegen en er tintelde
voor ons geen wijn, gelijk hier; maar het waren toch
goedegoede tijden
Haidens antwoord, waarbij het aangeroerde verder
werd uitgewerkten de reeks van bekoorlijke beelden
die zich daaraan paarden, gelijk menig woordje over
’s lands zaken, waarover Haiden altijd gaarne keuvelde,
kruiden het maal, en het maal laafde en sterkte. De
gastvrouw had het zorgvuldig, gelijk de liefde pleegt
toebereid, en voor den ouden vriend der jeugd was een
kostelijker wijn aangeschaft, dan Haiden gewoonlijk
dronk. Hartelijkheid gaf en namhartelijkheid sprak
en luisterde bij en na den maaltijd.
Was het de zoete drang van deze die alles noopte
niets in het harte achter te houden voor henmet wie
men zich zoo innig vereend gevoelde? Of was het bij allen
eene donkere gedachtedat men in de tegenwoordige
stemming het gelatenst over het doorgestaan lijden kon
spreken? Of wel was het beidedat in het gesprekter
stond na tafel, iets plegtstatigs met klagten en zuchten