51 I bloemrand en eene kroonden naarn van het toenmaals gelukkige kind. Buchbaum was gewoon des avonds, wan neer hij niet in den bijbel las, uit dit boek stichting te puttenen tot dat einde had hij het bij de afreize in den zak gestoken. Metgedachtengelijk dit boekje die moest opwekken, was hij, terwijl zijne vrouw reeds vast in slaap lag, ten laatste ook in eene zachte sluimering ge vallen. Plotseling deed hem een geweldig krakenalsof alles om hem heen werd verbrijzeldmet schrik ontwaken en zijne snelle beweging wekte ook zijne gade. Hij meende eenen donderslag gehoord te hebbenen vouw de de handen tot een gebedtoen er in de naaste kamer een druk gedruisch en gefluister merkbaar was. Hoo vers hadden het vensterluik doen springen en beraad slaagden nu in de kamer. Heere God! dieven, dieven!” zuchtten de gaden tegen elkander, toen reeds, met eene dievenlantaarn in de hand, een lange, vreeswekkende man in het vertrek trad. Zijn gelaat werd door een'diep neêrgetrokken hoed even zorgvuldig van boven verbor gen, als een zwarte baard het beneden deel bedekte. Hij zag rondom zich, scheen onthutst, menschen in de ka mer te bemerken, en wenkte zijne gezellen toe terug te blijven. Toen naderde hij met vastenomzigtigen stap en boog zich over het bedde heen, waarin de ouden met in elkaar gestrengelde handenaan alle leden zigtbaar bevende als door eene koortsrilling geschudzich zij waarts naar den muur hadden gekeerd, zoodat de zilver- lokkcn des grijsaards den roover het eerst in de oogen moesten vallen. Deze aanblik scheen hem geweldig te treffenals door onwederstaanbaren eerbied aangegre pen deinsde hij zóó ontsteld terug, dat zijn arm bij die beweging het gezangboek van de tafel wierpzoodat dit voor zijne voeten nederviel. Hij raapte het op, waggelde naar het midden der ka- mer'j, hief den blik zoo smartelijk omhoog, als sloeg zijne laatste urevestte dien toen weder op het boeksloeg zich met de gebalde vuist tegen de borstwankelde we der naarde legerstede, boog zich eene poos over dezelve heen, als een mensch, wien de vernietiging is aangekon digd, week toen bevend, als door eene hoogere magt getrokken en met weerzin teruguitte een lang ontzet tend achstak het boek in allerijl in de borsten eene stuiptrekking scheen zijne matte leden nieuwe vastheid te geventoen hij wegsnelde en in de nevenkamer zacht maar snel gebood Voort, op het oogenblik voortof gij zijt verlorenwij zijn verloren, weg, weg!” Onver wijld verwijderden zich allen en ten laatste de aanvoer der, die nog eenmaal uit het midden der kamer een lang ontzettend achkermde en toen de overigen volgde. Het werd weder stilde echtgenooten rigtten zich op, mat en met moeiteals menschendie een moordenaar waant ontzield achter'te laten. Heere Jezus, vader!” zuchtte de moeder, dat was Frits. Zijn ach! zijne stem in de kamer hier naastGod!” zuchtte de vader tot antwoordhet was Frits. Aan de stem in de kamer erkende ik hem ooken zijn achzijn blik op het boek, zie, het is er niet meer, dat maakt het mij zeker maar zwijgook tegen onze vrienden zwijghet was onze zoono wee 50

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Adresboeken Gouda | 1844 | | pagina 37