39
vragen, beden om vergiffenis en hartelijke vcrleening
derzelve, wisselden elkander lang af, eer de zoon slechts
dit weinige in zamenhang kon spreken: welke mogend
heid en ik denk ook welk regt ik dien weet gij
nu. Be vóór vier jaren uitgebroken oorlog kwam mij en
mijnen lotgenootden koenen majoordie thans zoo
dikwijls genoemd wordtregt te stade. Wij traden on
der veranderde namen in dienst. Bij de bestorming eener
batterij vochten wij beiden met den moed van wanhopi-
gen; ontzettend velen zonken naast ons neder; wij
kwamen er doorik kwam alleen met deze beide hou
wen over het voorhoofd, een schampschot in den luiker
en eene onbeduidende wond in den regterarm vrij. Wij
werden met lof vermeld en spoedig tot officieren bevor
derd. Mijne kundigheden, vooral mijne bekendheid met
de meetkunstlateren moed bij verscheidene kort op
elkander gevolgde ondernemingenongemeen geluk bij
enkele zeer gewaagde daden en de dood van zoo vele
dappere mannen, hebben mij en bijna eveneens mijnen
vriend met zeldzame snelheid in de hoogte gebragt.
Groote schatten zijn sedert meer dan één jaar opde regt-
matigste wijze in mijne handen gekomen, maar rijk ben
ik toch niet. Er was overal zoo veel ellendedie te ge-
moet gekomen moest worden, en o God! gij weet het
ik moest vergoeding geven. Eerst vóór eene maand heb
ik mij van de laatste terugbetaling gekweten. Kent gij
dit gezangboek nog? God, w’elke herinneringen zijn
daaraan verbondenMogt ik ze eens een paar dagen
lang in dit huis voor den dag roepen en ze een feest wij
den Achhet is in deze lieve huiskamer nog alles als
krijgstroepen; prest niets; betaalt eerlijk, wat gij
koopt; neemt als geschenken dankbaar aan, wat de
rijkeren u als zoodanig geven, en verwacht niets van
de armeren. Zijt mijne stoute wapenbroeders; zijt altijd
wat gij waart, eer gij soldaten werdtzijt en blijft
menschen
Heerlijk, heerlijkRoulon is mijn held! Laat
ons klinken Hij moge thans eencn genoegelijken avond
hebben!” riep lïaidentoen de voorlezing geëindigd
was. Hij greep nu naar de nieuw sbladen en verdiepte
zich met zijnen vriend zoodanig in het lezen, beoordee-
len en vertellen dat de avond allenzij wisten niet
hoewras ontloopen.
Weldra rustten de lieve gasten In de armen van
den slaapook Buchbaum wilde zich nederleggenen
haalde nog eens innig en weemoedig voor zijne ver
beelding het ernstige tooneeldat hij bij zijnen vriend
had beleefd, toen er driftig aan de deur werd geklopt.
Buchbaum kromp ineen van schrik. Hij opende voor-
ziglig een venstercn zag in den helderen maneschijn
eenen manin een’ langen mantel gehuld en achter
dezen eenen bediende te paard.
Wie is daar?” vraagde de grijsaard.
»De overste Roulon,” was het antw oord.
Ach FritsFrits God in den hemelmoeder! Daar
is Frits!” Bit te roepen, metde moeder naar buiten te
ijlen onder de woorden«Mijn Zoon,mijn zoon!”in ’smans
armen te zinken en aan zijnen boezem te hangen dat
alles was zoo geheel één, dat de vertelling het niet kan
scheiden. Groeten, omarmingen, liefkozingen, losse
o8