ib - «asc ae. ml* ar-
MINNEBRIEF VAN EEN’ TAALMEESTER.
DE CHRISTELIJKE KRIJGSHELD HENDRIK IV.
(Naar Müchler.)
Kr.
Toen Hendrik de vierde den fransclien troon wilde
bestijgen zag hij zich in de treurige noodzakelijk
heid zulks met geweld van wapenen te doendaar
de ligue hem, als protestantsch vorstvolstrekt niet
als koning wilde erkennen. In den oorlog dien hij
deswegen moest voeren, kwam het den 14 Maart
1590 tot den beroemden veldslag bij Ivrij.
De koning had slechts 10,000 soldaten het leger
der ligue daarentegen telde 16 a 17,000 man. Toen
hij den blik op de vijandelijke troepen sloeg trof
hem de gedachtedat zoo vele duizenden menschen,
meest alle van ééne natie en zijne onderdanen op
het punt stonden, elkander enkel om zijnentwil naar
het leven te staan.
Zijne verzuchtingen stegen ten hemelen na het
opentlijk gebed, dat de gereformeerde predikant ver-
rigtteontboezemde hij-zelf overluid zijne gevoelens
in de volgende woorden: O HeerGij die het hart
mijner vijanden en het mijne tot op den bodem
Neen, lieve! ’k schrijf u niet in louter substantief:
Mijn brief moet opgesierd met menig adjectief
Te zwak klinkt mijn gezang van uw nominatief;
Want ach mijn muze staat en blijft in genitief,
En nimmer werd voor mij Apollo een datief.
Och, liefste! wees mij nooit een harde accusatief!
Doof blijft de muzéngod bij mijnen vocatief.
En ’k sta nog op den duur bij hem in ablatief.
Ontvang mijn hulde toch, want zij is positief,
En mijne min voor u kent geen comparatief.
Tot aan des levens eind blijft zij superlatief!
Beschouw mijn liefde toch als echt indicatief-,
Stel vrij haar op de proef door een imperatief;
Zij overtreft gewis uw hoogsten optatief,
Want in mijn boezem blijft de liefde infinitief
En hiermee sluit uw knecht in ootmoed zijnen brief.
I