ötnnenlanb. TV Oostenrijkers trekken van Olmiitz terug voor h^t voor- j tttiarts rukkende tweede legercorps en nemen liunue rigting j achter de rivier de March, op den weg naar Presburg. Het Eibe-leger is reeds van Tglau naar Znaym voortgedrongen. Weenen is op verzoek van den gemeenteraad tot eene opene stad verklaard. De zevende divisie is de zesde naar Lunden- burg gevolgd. De Oostenrijkers trekken terug en zijn achter de rivier de Thava, in de rigting van Weenen, in het naauw gebragt. Moraviê is, met uitzondering van Olmütz, ontruimd, zonder dat er weerstand is geboden. De burgemeester heeft eene ge ruststellende proclamatie uitgevaardigd, waarin hij wijst op de kriigstucht bij het pruisische leger. Zondag 11. hebben de Oostenrijkers Olmütz verlaten. Een gedeelte vau de voorhoede van het Eibe-leger bezette gisteren zonder eenig gevecht te leveren, Znaym. Morgen zal het ge- heele leger de Thaya hebben bereikt. Het hoofdkwartier van den kroonprins was gisteren te Lundenburg gevestigd. De kroonprins heeft gisteren voor Olmütz een gevecht ge leverd tegen dc Saksers en Ooster rijkers, waarin de Pruisen de overwinning behaalden. Zestien kanonnen werden overmeesterd. Heden verwacht men weder gevechten tegen de oostenrijksche troepen, die Olmütz verlaten. De onderhandelingen wegens een driedaagschen wapen stilstand hebben geen gunstig resultaat opgeleverd. De Pruisen rukken op "Weenen aan. 16 Julij. Gisteren namiddag is de oe divisie en kaval- lerie in de rigting van Lundenburg opgemarcheerd. Het is nog onzeker of het hoofdkwartier heden of morgen in zuid westelijke rigting verlegd wordt. 17 Julij. Prins Frederik Karei bezette gisteren morgen Lundenburg. Berlijn, 16 Julij. Blijkens officieel berigt, is het pruisi sche hoofdkwartier naar Brünn verplaatst; de fransche gezant Benedetti en de italiaansche gezant Barral zijn den koning naar het hoofdkwartier gevolgd. Er hebben onderhandelingen plaats over eene schorsing der vijandelijkheden van drie dagen, doch geen wapenstilstand. Staats-Anzeiger zegt, dat de geruchten, vermeld in de dagbladen, als zou Pruisen verlangen dat de afstand van Bo- heraeu en Moravie als eeue voorwaarde tot het sluiten van den vrede zou worden gesteld, ongegrond zijn. Wanneer men een blik werpt op de kaart, zegt het blad, dan is het duidelijk, dat het bezit van die landen Pruisen niet versterkt, maar veeleer verzwakt. Ook maken de nationale belangen het bezit dezer landen niet wenschelijk. Het doel van Pruisens politiek is het grondvesten van een bond en het bijeenroepen van een parle ment. De verbinding met die landen, welke slechts ten deele tot de duitsche nationaliteit behooren, zou alleen hindernissen opwerpen om een duitsch parlement tot stand te doen komen. Op last van het departement van oorlog zijn een aantal oostenrijksche krijgsgevangenen naar Königsberg overgebragt, om aldaar aan de vestingwerken te arbeiden. Zij ontvangen daarvoor, vijf uren daags werkende, geene betaling, doch wan neer zij meer uren daags willen voortwerken, ontvangen zij voor die meerdere uren een geëvenredigd loon. Gelijk men weet, zijn te Trautenau verschillende personen door de Pruisen gevangen genomen, als verdacht van mede- pligtigheid aan het aldaar gepleegd verraad jegens de pruisische militairen. Deze personen zijn naar Posen overgebragt en thans voor een krijgsraad teregt gesteld. Deze beeft met het onder zoek een aanvang gemaakt. Dagelijks worden een aantal ge tuigen gehoord. De amerikaansche consul te Hamburg heeft ten behoeve der pruisische armee 50 ton ijs ter beschikking gesteld van het departement van oorlog, met verzoek om aanwijzing der plaat sen, over welke die voorraad moet verdeeld worden. Men schrijft uit Neurenberg: Wat nu te doen? Laten wij al het overige ter zijde laten en gemeene zaak maken. Dat allen die den naam van Duitschers willen waardig blijven, hun goed en bloed ten offer brengen aan hen die den krachtigsten en meest opregten tegenstand zullen bieden aan de plannen van een arbitrage, die van de oevers der Seine komt; plannen, waardoor niets anders wordt beoogd dan de aanhou dende verzwakking van Duitschland, zijne verbrokkeling en de verovering der vau het vaderland losgemaakte gedeelten. Men moet bij keizer Napoleon geen twijfel laten bestaan omtrent dit cóne punt: dat de geheele duitsche natie tegenovar hem één is. Keulen, 15 Julij. Bij Aschaffenburg had gisteren een bloedig treffen plaats, waarbij de Pruisen eene schitterende ze gepraal behaalden. Aschaffenburg staat in brand. De oosten rijksche, beijersche en darmstadsche troepen zijn in aftogt. De bondstroepen hebben Frankfort ontruimd. De bondsdag is naar Augsburg verlegd. De Pruisen rukken op Frankfort aan. Aldaar kwamen des avonds ten zes'ure de eerste gewonden aan. 17 Julij. Generaal Vogel von Falkenstein is gisteren met de divisie onder bevel van generaal Göben, sterk 7000 man, Frankfort binnengerukt. Bij het gevecht te Aschaffenburg verloren de Oostenrij kers 1500 gevangenen, terwijl 800 man aan dooden en ge kwetsten op het slagveld bleven. De bondstroepen zijn geheel ontmoedigd. Op het daartoe te kennen gegeven verlangen van Beijeren, bestaat er tusschen dien staat en Pruisen een soort van wapen stilstand. Munch en, 15 Julij. Er loopt een gerucht, volgens het welk feitelijk een wapenstilstand tusschen Pruisen en Beijeren is tot stand gekomen. De groothertog van Hessen-Darrastadt is alhier aangekomen. Eisenach, 17 Julij. Frankfort werd gisteren avond ten 9 ure door de pruisische troepen, onder bevel van generaal von Falkenstein, bezet. Bij het binnenrukken der troepen was het verkeer op de straten uiterst levendig; de soldaten werden door het volk meermalen zeer vriendschappelijk begroet. Frankfort, 12 Julij. Daar onze stad op het punt staat door pruisische troepen te worden overvallen, worden alle toe bereidselen gemaakt om den zetel van den bond naar Augs burg over te brengen. De familie van den president van den boud, baron Kubeck, heeft reeds deze stad verlaten. De ne- derl. gezant bij den bond, de heer van Scherff, heeft aan den president medegedeeld, dat hij den bond niet naar Augsburg zal volgen, maar dat hij zijn souverein bij het hof van Nassau zal blijven vertegenwoordigen. De heer van Scherff voegde er echter uitdrukkelijk bij, dat zijne regering, door hem te gelas ten niet naar Augsburg te vertrekken, daardoor volstrekt niet geacht wil worden den bond als opgeheven te beschouwen. De heer von Kubeck gaf den heer van Scherff te kennen, dat deze verklaring in de notulen van de bondsvergadering zal worden opgenomen. Naar het schijnt moet het besluit der nederl. regering vooral op aandrang van het luxemburgsch be wind zijn genomen. Overigens is men hier in de regeringskringen algemeen van oordeel, dat, welke ook de wending zij die de zaken mogten nemen, de uittreding van Limburg uit den bond in ieder ge val zal plaats hebben. 15 Julij. De bondsvergadering gaf aan den senaat ken nis, dat zij naar Augsburg wordt verlegd wegens het mislukken der plannen van de bondgenooten. De getrouwheid van Frank fort jegens den bond was erkend, terwijl de hoop wordt te kennen gegeven, dat het parlement te Frankfort zal bijeenkomen. De gezanten der bondsstaten en de officieren, die deel uitmaken van den bond zijn in den ochtend van deu 15den met een extra trein naar Heidelberg vertrokken. De werk zaamheden aan de schansen ziju gestaakt. Er heeft te Stuttgart sene talrijke bijeenkomst plaats gehad, waarin besloten werd tot de volgende verklaring1°. De in geroepen bemiddeling van Frankrijk in de duitsche aangele genheden is een direct gevaar voor de onafhankelijkheid en integriteit van Wurtemberg, zoodat tot de wurtembergsche re gering een eisch moet worden gerigt, om die inmenging on voorwaardelijk af te wijzen; 2°. Lit verschillende omstandig heden blijkt dat men voor de toekomstige regeling der duitsche landen het oog heeft op eene scheiding langs de Mainlinie, waardoor het politiek bestaan van Wurtemberg ernstig bedreigd wordt, zoodat de staat dan ook moet vasthouden aan de po litieke verbinding met Noord-Duitschland. Er was ook nog eene derde verklaring voorgesteld, luidende: Uit aanmerking dezer gevaren is het dringend noodig met Pruisen eene over eenkomst te sluiteu aaugaande eene dadelijke schorsing der vijandelijkheden en bijeenroeping van een parlement, tot vast stelling der duitsche constitutie. Deze verklariug werd even wel na zeer drukke discussien ingetrokken. Te Heidelberg circuleert een adres aan den groothertog, i waarin verzocht wordt om, ter vermijding van verder bloed vergieten, de badensche corpsen terug te roepen en ouderhan delingen te openen tot eene overeenkomst met Pruisen. In een particulieren brief uit Kissingen wordt gemeld, dat bij het passeeren der beijersche kurassiers, op 5 dezer, de bekende tenorist Niemann, die aldaar als badgast logeerde, aan een niet gering gevaar heeft blootgestaan. Hij vroeg namelijk aan sommige militairen naar eenige bijzonderheden dezer troe penbeweging. Dit verwekte achterdocht, ten gevolge waarvan hij door eenige kurassiers, onder den uitroep: een spioneen spion aangevallen, mishandeld en met den dood bedreigd werd. Gelukkig dat hij nog in tijds door eenige gensdarmes werd ontzet. Onmiddellijk daarop is hij met zijne familie uit Kissingen vertrokken. 16 Julij. Er zijn reeds pruisische foeriers in deze stad gekomen. De voorhoede der Pruisen is voor de stad nabij Ruderhofer gelegerd. GOUDA, 18 Julij. De commissaris des konings in de prov. Zuid-Holland heeft ter kennis van de belanghebbenden gebragt, dat door gedeputeerde staten is bepaaid, dat de afzonderlijke jagten op waterwild voor dit jaar zijn geopend op woensdag 1 aug. a. s. en dat mitsdien van af dat tijdstip de uitoefening der jagtbe- drijven, vermeld in art. 15 lett. d, f en h der jagtwet, is ge oorloofd. Men meldt uit Rotterdam Sedert eenige dagen heeft zich de bekende aardappelziekte wederom in het Westland vertoond. Ook in de alhier uit de geldersche strekeu aangevoerde aardappelen doen zich sporen daarvan voor, hoewel gelukkig nog slechts in geringe mate. De eerste peereu uit Gelderland zijn heden hier ter markt ge bragt het gewas dezer boomvrucht zal dit jaar weinig ople veren; de appelen daarentegen zullen vrij overvloedig ziju. Uit een schrijven van 7 Julij van een pruisisch militair, die geruimen tijd in ons land verkeerde, en voor den oorlog werd opgeroepen, ontleenen wij het volgende „Den 26n juni, kwartier voor achten passeerden wij de oos tenrijksche grenzen. Den 28a kwamen wij voor het eerst in gevecht bij Burgersdorf. Het was voor mij een gruwzaam ge voel over dooden en gekwetsten heen te rijden en dat gejam mer te hooren, doch wij hadden geen tijd tot denken, wij stonden met 18 stukken tegen 64 oostenrijksche, sloegen den vijand, veroverden 2 stukken en maakten ongeveer 2000 ge vangenen. Het tweede gevecht hadden wij bij Königenhoff, den 29n juni. Wij stonden met onze batterij 6 a 700 schre den van de stad, en werden met geweerkogels beschoten, voor ons viel een kapitein der pionniers, en achter ons verscheidene pionniers, onze batterij bleef echter oubeschadigd. Wij be schoten de retirerende oostenrijksche colonnes. Drie dorpen en een gedeelte der stad geraakten in brand. In de stad was onze infanterie bezig geweest; alle straten lagen vol dooden en gekwetsten, en waren niet te passeren. In alle huizen had bloed gevloeid. Ramen en deuren, muren en meubelen waren door bloed bevlekt, het was gruwelijk. Het schrikkelijkste was de slag bij Chlum, den 3n juli. Van 's morgens half negen tot 's avonds 7 ure stonden wij in het vuur zonder een hapje te genieten en zonder rust. Onze batterij behoort bij de avant- garde, en is altijd de eerste op de plaats. De kogels vlogen rondom ons, alsof manden met erwten tegen de glazen gegooid werden. Twee uren in het vierkant lagen dooden en gekwet sten als gezaaidacht dorpen brandden. Wij hadden aan onze zijde 1700 gevangene Oostenrijkers en 173 kanonnen. Wij hadden geen water, geen brood, doch des nachts volop een kouden regen zonder beschutting." In een postcriptum van een paar dagen later staat: „Wij zijn nu op marsch naar Weenen en vervolgen den vijand. Het zal zeker nog eens tot een grooten slag komen en geeft God, dat ik er zoo goed afkom als de vorige keer, dan kom ik met den herfst naar Holland om u te bezoeken, en zoo niet, dan sterf ik op het veld van eer en voor mijn dierbaar vaderland." Terwijl het publiek, met eerbiedig verlangen maar niet minder gespannen verwachting, op de daden van het nieuwe ministerie wacht, verwerft het kabinet Mijer al meer en meer de sympathie van het neutraal orgaan, dat zich uitput om de heldendaden van het kabinet uittebazuinen en te verheerlijken. Vooral onze financiële specialiteit schijnt het voorwerp van bijzondere attentie te zijn en wordt den volke als een zeldzaam exemplaar aanbevolen. Zijne excell., die met de rol van mi nisterieel restauratiehouder belast schijnt, geeft menigvuldige diné's, waarvan het Dagblad trouw berigt geeft, met bijvoe ging van de namen der overige ministers, die van de invitatie van hunnen collega gebruik maakten. Thans heeft de redder van onze schatkist weder een diné aaugïboden aan de leden van de synode en het Dagblad verzuimt niet op te merken, dat, sedert den edelen Bosscha, de synode het genot van een ministerieel diné moest missen. Wij zijn dus wel vooruitge gaan en mogen ons voor 's lands financien alles beloven, nu de minister zelfs de kerkelijke heeren weder tot den disch laat naderen, ofschoon wij overigens niet gelooven, dat zijn excell. hierdoor in de gunst van den heer Groen stijgen zal, die weinig synodaal gezind is. Het vermoeden rijst, dat of hier zonder permissie gehandeld is, of eene slimme poging gedaan werd om de synodale heeren in het anti-revolutionair net te vangen. De vorige ministers dreven misschien de schei ding van kerk en staat wat ver en daarom zal onze nieuwe miuister de banden weder wat naauwer zoeken toe te halen. Als eene groote bijzonderheid wordt ook vermeld, dat, al weder de financiële specialiteit, de tentoonstelling te Amster dam beeft bezocht en dat dit bezoek een verbazend gunstigen indruk in Amsterdam heeft gemaakt, ja, dat het bezoek voor de vaderlandsche nijverheid gezegende vruchten zal dragen. Natuurlijk zien alle belangstellenden verlangend naar die vruch ten uit, en wij twijfelen er niet aan, of de minister geeft nog eens een diné aan de exposanten of aan de commissie. Goes». Cour. In het "Volksblad leest men Wil men zich een levendig beeld van al het vreeselijke van deu oorlog voorstellen, dan leze men de nationale romans van Erckman Chatrian. De gevreesde conscriptie scheurt den nij- veren stillen werkman uit zijne werkplaats, van zijne betrek kingen, die zijne verdiensten zoo noodig hebben. In 't begin is er nog orde en regel in het leger, maar weldra worden de marschen grooter, de bewegingen van de ontelbare menschen- massa sneller; de fouragewagens komen te laat of verdwalen, en al de kwalen van honger en dorst, koude en hitte, ziekte en dood, afmatting en mismoedigheid, dunnen het leger, tot dat een gevecht, waarbij duizenden door het kanon en den sabel en de verwarring vermoord en verminkt worden, nog een uitkomst is. Die vreeselijke moord, die de menschen al het menschelijke doet verliezen, om ze met tijgerwoede tegen elkander te vervullen, waar de vriend voortrukt over zijn ge kwetsten makker, en zich niet bekommert over hem, die kermt van smart en droefheidhet is ontzettend, wanneer men het zich klaar tracht voor te stellen. En eindelijk zij, die over zijn, zij slepen zich huiswaarts, en zijn óf verminkt en onnut tot hun werk, óf dronkenschap en woestheid zijn hun eigen geworden. En dat alles waarom Omdat de keizer of koning zijn magt wil uilbreiden, en zij als schapen zich moeten laten slagten, terwijl zij niet weten waartoe. Het Utr. Dagbl. zegt o. a. over bedestonden en cholera: Wieu 't ook moge mishagen of tegenvallen, hetzij hij roomsch of protestant is, we scharen ons voor ditmaal aan de zij der modernen, en deelen volkomen in het zoo even aangebelde gevoelen van het Volksblad, dat namelijk ai die officiële bede stonden niets meer of minder te kennen geven, dan dat er nog een goede dosis heidendom in den boezem der christenheid ia overgebleven. Zoo zijn dan ook ij bepaald tegen die officiële bedestonden, en wilt gij nu weten wat wij voor ons als de ware verootmoe diging beschouwen Men luistere nog een oogenblik. „De cholera-commissie, die zich hier ter stede zoo welwillend gevormd heeft, is verbaasd, zegt men, over alles wat ze zag en vond, over dat ellendige leven dat de armen in sloppen ea stegen leiden." Welnu, laten we ons allen, wie we ook zijn, in onze binnen kamer voor God verootmoedigen, dat, terwijl wij welligt in overdaad ons baadden, zooveel ellende, zooveel afgrijsselijke ellende in onze nabijheid, in ons midden geheerscht heeft eu nog heerschtlaten wij ons ernstig voornemen de rijken vooral! om voortaan meer te doen, oneindig meer te doen. opdat de arme broeder beter wone, beter voedsel erlange, en als dan door Gods goedheid de cholera, die vreeselijke plaag! uit onze stad en ons land verdwenen is, laten we dan des noods een openlijke dankstond houden, dat wij door deze ziekte eindelijk weer geleerd hebben, dat de ware godsdienst hierin bestaat, dat men om Gods wil deu naasten lief heeft als zich zei ven. In n°. XXVIII der parlementaire studieu en schetsen verklaart de heer mr. Groen van Priusterer o. a. het volgende: „Dit kabinet heeft zich, volgens ondubbelzinnige verklaring der heeren Mijer en van Zuijlen, van de christelijk-historische rigting, voor zoover de polemiek tegen de schoolwet betreft, afgescheiden en tegen ons gekeerd. Dit is een feit, thans voor geen ontkeutenis of herroeping vatbaar. Na vijf weken zou het erratum waarop ik wees, belachelijk zijn. Maar bovendien, daargelaten de geheele redevoering van den heer Heemskerk, zijn èn kabinetsformatie èn kabinetspro gram èn de rede van den minister van buiten!, zaken met de antecedenten der kabinet-formeerders, ais leden der tweede ka mer, in lijnregten strijd. Met hen, met de heeren Keuchenius en van Lijnden van Sandenburg naast mij, zou ik niet hebben opgezien tegen den parlementairen strijd. Thans wel. Thans, nu twee onzer uitgelezene kampvechters in het vij andelijk gelid staan. Thans, nu andermaal de polemiek uitloopt op een broe- derkrijg. Thans, nu de bezwaren die ik mij ter overweging voorbe hield, vermeerderd zijn, op een wijs die ik, als een lasterlijk vermoeden, zou hebben ongelooflijk geacht, indien ze mij voor speld was.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1866 | | pagina 2