J .ND. Ovoraicht vau 't behandelde in do zittingen der Staten-Generaal 1869-1870. F. II. kleeraar aan liet ^msterdnm, den de 15v.-Luth. 10 Groningen, liet laudbouw- llden uiteengezet moet worden onderwijs ten lijs in den land- Ibouw-onderricht (rengeu cu ein den hoogsteti Invijs aan eene elke de liooge- vereenigen. 'Kei. met z.eker- welonderrichte lman genoemd Imstige rijks-uni- wier oprichting J'zooals men weet, Dt tweede kamer lYe Nederlaudscli li i de maanden Ik uliem, in bet Tdandsche Rliija- frst in Nederland 11 toon stelling van i vergunning, ver staande zoo mo- vooriverpen aan i tentoonstelling. Iht, dd. 24 Nov. 1 J[. M. van Loon, I. vau Lakerveld, j Maaneu is dezer jlene ingezetenen (idering, ten einde hlaugs opgerichte gen hebben gis- den heer Muller, lig en de beide Ju wordt aange- Igeicii tot vermin der van gisteren heil afgedaan. Bij Istiiigen is weder Id it in friesland onderwijs wordt [op de hoofd vaart punt deelde de Onderzoek aanliun- het rijk over te I op den bestaanden lincinlo stalen vail lever liet ontwerp ■Rijnland. Art. 5, hiuen met 52 tegen dor overige arti- liigeiioaien met 51 tting hebben de ■zet eu ten einde li zijn aangenomen kt beheer eu bestuur pwijksehc verlaten 2°. op het he lode verlaat (onder van de oommissie in Rijnland afge- naam van de ver- gebracht voor den gemeenschappelijke 1ij de vervulling llicnde taak, zoodat |(iistclijk heeft ge- de vergadering |i van Getidt rap- ommissie, in wier den heer S. A. |i ,ve lot den mi* aires tot de tweede kanier te wenden, om nader aan te dringen op de verhooging der jaarwedden van den griffier en de ambtenaren der provinciale griffie. l)c commissie ad viseert tot aanneming van dit voorstel en stelt het ontwerp*adres voor. Na eene korte duscussie zyn die ontwerpen aangenomen met 43 tegen 2 stemmen. l)e najaare-zitting is daarop, in naam des koniugs," door den heer commissaris in deze provincie gesloten. Redevoeringen vau den heer de Biuuw, afge vaardigde voor Gouda, in de zitting van Dinsdag den 10 November. Aan de orde was het amendement van den heer NtEBSTKASZ om op de Indische begrooting weder een post te brengen voor pacht der pandjeshuizen, welke pacht bij koninklijk besluit was ingetrokkeu. üe heer Fransen v. d. Putte had gezegd: Ik kom er rond voor uit dut de afschaffing der pacht van de pandjeshuizen een lievelingsdenkbeeld van dezen minister schijnt te zijn waar ik niets tegen heb maar ook niet mede dweep, maar ik geloof toch in ieder geval dut voor wie de vroeger ge wisselde stukken en debatten onbevooroordeeld leest, gelijk ik op nieuw gedaan heb, de indruk moet zijn dat men bedoeld heeft: dat de afschaffing der be lasting op de pandjeshuizen niet bij de vorige be- grooting maar het aans aai,de jaar hij de nieuwe begrooting zou plaats belibcii. Met liet oog op die discussie was, mijns inziens, de minister gerechtigd, luits met een nieuw dienstjaar beginnende, die be lasting af te schaffen, Ie meer daar volgens zijne zienswijze zijne verantwoordelijkheid niet medebracht eene dergelijke belasting langer tc behouden. Wat zal nu het praktisch gevolg zijn van de aan neming vau het amendement? Naar mijn inzien af stemming van de begrooting vun koloniën, anders niets, want de kamer heeft verleden jaar als het ware tot deze ufschaffing aan den minister van koloniën machtiging verleend. Ik hoor daar zeggen, mijnheer de voorzitter, dat ik overdrijf. Neen, het is geen overdrijving. Ik onderstel dat de minister met zijne zienswijze op het stuk van belastingen en vun comptabiliteit liet koninklijk besluit, niet zou geprovoceerd hebben wan neer het debat niet had plaats geluid. Daarom gelouf ik aan het geachte lid uit Delft Niekstbasz den raad niet te moeten geven, om, van het standpunt waarop lij zicli geplaatst heeft, zijn amendement in te trekken. Dit amendement spreekt too'i uit af keuring van de daad vau den minister, niets meer of niets minder, Waarop de heer de Bbauw zeide: Mijnheer de voorzitter, de rede van deu geacliten afgevaardigde uit Rotterdam, (Fransen v. d. Putte,) heeft de be raadslaging over deze belasting en, naar mij voor kwam, zuiver finantiele zaak op een politiek lerrein gebracht. Zij noopt mij daarom cea woord in liet midden te brengen. I)e geachte spreker raadt aan om het amendement niet aan Ie nemen, omdat liet vijandig zoude zijn legen dezen minister eu dezen zou noodzaken om of de intrekking van een door hem geprovoceerd koninklijk besluit uit te lokkeu, of den koning zijn ontslag aan te bieden. Indien ik al geneigd ware geweest vóór het amen dement te stemmen, dan voorzeker zou de rede van den heer Fransen v. d. Puttf. mij nopen dit niet tc doen, indien zijne beschouwingen juist waren. Want ik stel er prijs op, dat deze minister alsnog aan het roer blijve, omdat de Indische zaken door hem behandeld worden met bedaardheid en overleg, en niet mei onbesuisdheid en zonder doordenken, gelijk mij voorkomt wel eens geschied te zijn en waaraan misschien wel Ie wijten zijn de omstandig heden, waarin ludie tegenwoordig verkeert. Ik spreek over het rcoht niet. Het is, dunkt mij, volkomen uitgemaakt dat de koning de be voegdheid bezit om bij besluit eene belasting af te schaffen. Maar een ander gezegde van den geachten afge vaardigde uit Rotterdam, noopt mij ook een woord in het midden te brengen. De indruk van de dis cussie ill het voorleden jaar is hij hom geweest, gelijk hij bij den minister was, dat de kamer het «evoelen zou hebben uitgedrukt, dat de belasting op de pandjeshuizen niet in dat, maar in het volgend jaar zou worden afgeschaft, eu dat dienvolgens, kamer en minister, het over het beginsel zelf eens waren Ik heb do discussie ook nog eens gelezen, en mijn indruk is geweest dat sommige leden dit gevoelen wel hebben te kennen gegeven, maar dat daaroinl reut hoegenaamd geen besluit van de Icainer is iu-vul Uu. i i i i Hut is dikwijls eene fout bij de leden, en ook wel hij dn ministers, dat hetgeen ill liet voorloopig ver-lig Staat uitgedrukt als liet gevoelen van som mige onderscheidene, vele Men of door het woordje min, wordt beschouwd als liet gevoelen van de kamer. liet gebeurt dikwijls ook dut hetgeen een lid in de discussie als rijn gevoelen heeft geuit, wordt over gebracht op de kamer. Dit nu is geeue juiste conclusie. De minister heeft nu door zijne bestrijding van liet amendement deze positie aangenomen, dat hij, ter goeder trouw mcenendc dat de wetgevende macht, althans de tweede kamer ik doe in 't voorbijgaan opmerken dat de tweede kamer de wetgevende macht niet is, want er is nog een eerste kamer goedkeurde de af schaffing der belasting op de pandjeshuizen in het volgende jaar, eea besluit daartoe strekkende aan den koning heeft voorgedragen. IIy meende dus ter goeder trouw, want auders zou hij het niet heb ben gedaan, in overeenstemming te handelen met de wetgevende macht, teil minste met de tweede kamer. Maar hoe kon hij dit meenen, want er is niet eens gebleken in deze van het gevoelen der tweede kamer, laat staan van de wetgevende macht. Wil men zoo kunnen spreken, dan moet men zich kunnen gronden op een besluit althans van de kamer, en niet op een oordeel door sommige leden der kamer geuit. Er is toch over de zaak hier geen discussie ad hoe ge weest eu veel minder een besluit gevnllen. Dit alles klemt te sterker omdat er nieuwe verkiezingen op handen waren. Wij hebben nu eene andere kamer dan in bet vorige jaar. Ik keu geeue besluiten van de wetgevende macht die eene volgende of zelfs dezelfde kamer zouden kunnen binden. liet standpunt vau den minister is niet aanne melijk, evenmin als dat van deu geaohten afgevaar digde uit Rotterdam, en, mij dunkt, als zij daarover nadenken, zullen ze tot dezelfde conclusie moeten komen. Nu is er tnaar een motief dat mij zou kunnen leiden om liet amendement van den geachten afge vaardigde uit Delft aan te nemen. Ik vraag: han delt gij goed hoe genegen overigens om belas tingen, die gij als verkeerd beschouwt, af te schaffen dit te doen op ecu oogenbllk, dnt mve finantiele middelen hier eu in Indie niet zijn iu een blocieiideu toestand? Handelt gij goed om in de tegenwoor dige finantiele omstandigheden eene belasting af te scnuffe.-i zonder eenig aequivalent? Moeten wij dat beginsel goedkeuren, vraag ik met den heer Heems kerk Az.? Mijubeer de voorzitter, ik zou alleen voor het araendement stemmen om den minister te kennen te geven: daariu hebt gij niet goed gehandeld. Ik zal afwachten wat de miuistcr daaromtrent in liet midden zal brengen. ik zou gaarne ivensehen en die wenscli wordt ook in het voorloopig verslag uitgedrukt, maar is ill do memorie van beantwoor ding niet beantwoord ik zou gaarne wenscheu dat de minister daarop een antwoord wilde geven. De rest schenk ik hem, maar dit vind ik van eenig belang. De lieer Fransen v. d. Putte: Mijnheer de voorzitler, ik zal mij onthouden van qualification van onbesuisdheid en ondoordachtheid, qualification door den lieer de Biuuw geuit, waar recht noch reden toe was in dc/.e discussie. Ik zul zachter van toon zijn cn alleen zeggen niet wetende of het ondoordacht is: het is zeker, dat ik door hem slecht verstaan en slecht begrepen ben. Welke quaeslie trad op den voorgrond, naar aan leiding vau de redevoeringen van den heer Heems kerk en andere geachte afgevaardigden? Geen po litieke quaeslie, maar eene qutestie omtrent de uit voering vun (Ie comptabiliteitswet. Het laatst van allen dacht ik er aan om daarvan ceuc politieke quaestie te maken. Wat was de korte zin van mijne uitlegging om trent tic toepassing van de comptabiliteitswet, waar naar de lieer Heemskerk gevraagd heeft? De mi nister zal zich in den regel onthouden een koninklijk besluit omtrent afschaffing eener belasting te pro voceren, alvorens de wet op de middelen door de kamer is goedgekeurd. Doet de minister dat, of stelt hij zicli voor een dergelijk besluit verantwoordelijk, dan staat hij er voor, en dan is liet aftreden vail den minister na een afkeurend votum van de kamer niet twijfel achtig. Waaraan nu de uitval van den heer de Brauw te danken, of waaraan die te wijten is, begrijp ik op het oogenhlik nog niet. Wat nu mijn gevoelen betreft over den geest van de kamer in het vorige jaar, zoo ontleen ik dat noch aan liet voorloopig verslag noch aan de redevoeringen van ledcu, maar aan de woorden, door den minister gesproken bij de overneming van het amendement woorden die zonder tegenspraak zijn gebleven. De minister zeide naar aanleiding hiervan. Na deu loop, dien de discussie genomen heeft, geloof ik do qumstie van bevoegdheid geheel ter zijde te mogen laten eu wat do groole «.uojstie voor mij betreft of ik aanleiding lmd om het er voor te houden, dat de kamer verleden jaar met mijn j denk beeld instemde, dal deze paeiit moest worden afgeschaft heeft de heer Fransen van ui I'ctte juist aangevoerd, wat ik wenschlc te zeggen, Uit de toejuiching iu het voorloopig verslag, uit de ufkeuring van het middel zelf door den voorsteller vau het amendement, uit de liijvocg'ng door een zeer geacht lid, gisteren voorgelezen, en uit liet volkomen zwijgen van de kamer op mijne gemoti veerde overneming van het amendement, lieb ik niet anders kunnen afleiden, dan dat de kamer het met mij eens was cn tot mij zeide ga uw gang Nu weet ik wel, dat dit, gelijk werd opgemerkt, nog niet eene uitspraak vau de wetgevende inacht is. Men verwart te dikwijls eene der kamers met de wetgevende macht. Het best bespeurt dit een minister, die uu eens in de eene dan weder in de andere kamer staat. Maar liet was rnyue positie jegens deze kamer waarover dat geschil liep. Want het amendement kwam dan toch uit deze kamer en niet van de wetgevende macht. En daarom zeide ik, en zeg ik op nieuw, dat de beschuldiging die in bet tegenwoordig amendement ligt, onrecht vaardig is. Ten slotte het finanticel motiefgeen afschaffing van belastingen iu ludie zonder (equivalent. Ik neem de vrijheid op te merken, dat het aan een aequivalent niet ontbroken heeft, want de landrente is aanmerkelijk verhoogd. Afgescheiden daarvan, wanneer er nog zoovele millioenen boven de In dische uilgaven overblijven, moet dan, zelfs waar de overtuiging bestaat, dat een zeker middel van inkomst beneden de waardigheid eerier regeeriug is het zijn de woorden van den lieer van Nis- pen Van Sevenaeb een asquivalent gevergd worden eer men zulk eene belasting opheft? De heer van Kok heeft gezegdNederland eu Indie zijn een. Uit het oogpunt der eenheid van Nederland en ludie vraag ik: of wij dan gezamenlijk niet moeten wjiisclien, dut belastingen, waarvan dit gezegd kan worden, terstond worden opgeheven Of het voor beiden niet ten verderve zal leiden, indien men aanneemt, dat zulke b'Jastingen zoo lang mogelijk moeten blijven bestaan, ten einde eerst naar een Equivalent te kunnen zoeken? Later zeide de heer de Brauw nog: Mijnheer de voorzitter, ik wenscheen enkel woord te spreken naar aauleiding van hetgeen door den geachten afgevaardigde uit Rotterdam is gezegd over door mij gebezigde uitdrukkingen. Ik heb gezegd, dat de Indische zaken wel eens onbesuisd en ondoordacht behandeld zijn. De ge achte spreker heeft gemeend zich die woorden te moeien aantrekken. Ik heb niemand genoemd wan neer de geachle spreker zicli die woorden dus aan trekt, blijft dit voor zijne rekening. Indien zij hem echter hinderen, wil ik ze gaarne terugnemen en andere woorden in de piaais stellen want ik heb in de versie verte niemand willen slooten. Hij gelieve het dus te beschouwen alsof ik gezegd had, dat de zake» in Indie vroeger wel eens behandeld werden met eenige drift en met te veel ijverdrift ill heigeen hij die handelde, meende te moeten doen; te veel ijver voor hetgeen hij meende goed te zijn. Wat de qumstie betreft van overeenstemming met de wetgevende macht omtrent dil punt, blijf ik hij mijn gevoelen, dat bij elke qumstie van afschaffing van eenige belasting, mijns inziens, dit eerst aan de wetgevende macht Ier goedkeuring dient onder worpen te worden, want anders zou gebeuren wat de geachte spreker uit Nijmegen gezegd heeft, dat een stoutmoedig minister nog wel andere veel be langrijker belastingen zou kunnen afschaffen. Wat beteekeut dan de vastslelling der begrooting of van de raming van de middelen bij de wet Nu wil ik den minister gaarne toegeven, dat hij in de meen inverkeerd heeft, dat hij tegenover de kamer iu de positie stond, dat hij meende wel te kunnen doen vat hij gedaan heeft. Ik neem het den minister dan ook niet euvel. Maar ik zou in twijfel durven trekken, of op dengene die zwijgt, nadat de minister gesproken heeft, de regel kali toegepast worden, qui tacet consentire videlur. Althans indien ik heil gezwegen, was het niet dewijl ik het niet den minister toen reeds eens was, maar omdat ik meende, dat de zaak nader ter sprake zou komen en ik dan de gelegenheid zou hebben om haar met den minister (les nuods en des ge- wenscht van mijne zijde te behandelen. Wat liet amendement cn liet Equivalent betreft, geloof ik niet, dat de m,uister dil iu ernst kan vinden in dc verhoogde raming van de landrente cn de door hem geraamde overblijvende millioenen. Indien dus de lieer Nikustiiasz zijn amendement niet intrekt, zal ik daarvoor stemmen, maar alleen als protest legen de afschaffing zonder Equivalent. Eindelijk herinneren wij noc, dat het amendement om du pacht der pandjeshuizen wederom in ie voeren, werd verworpen uk t legen 13 stemmen; voor hebben gestemd du heercli lloiTU.vN, D1-. C.v- sEMiutooT, Kien, van Luk, ui. liitvun, Beu ram,

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1869 | | pagina 3