ND. Laatste Berichten. elde ia de -veneraal de hertog noch i Hij verklaarde he partij dat zij en, om de zege- it. eeling opgericht e achterstaande en op om zich te ing en uitroeiing le jaren bestaat sic ijver in on ager onderwijs He standen, de nd vertrouwen, de uitnoodiging egen het kwaad, ug van het on- Zondagavond de i vol. De tweede orden en (hierin bij de meeaten) a door de Hede- evolgd worden, ogleever gespro- n 'beidende klasse drama „Bankier het eerste als het ons gedaan ver ing van 't gezel- reeds voor eenige de te deelen dat n Woensdag den na kunstbeschou- ing van Lessing's 1870. gen over afd. VI Iwaterstaat enpu- liAUW, geachte mede-af- en zacht vcrwyt te veel ijver aan hter te veel ijver eker doet hjj het 'k onderwerp dat en aan zijne zorgen meenc wet op de de regeling dier ten vongen jare èn "oording te kennen w erk de hand ge il slaande, levens wenschtle roepen die partiele voor- eel vernomen j iu- aard dat het drin- leningen gemaakt aanhalen waarin oordiug heeft ge- t. niet wel te ver- hij geen regel in langen van parti- clijk lichaam ge- rgedaan met cene ii Hoek van llol- van de rivier to ing van de Maas, gonncn te graven, d te brengen moet de gronden van rg. Wat heeft men uatie aan de eige- oi) hunne gronden, ii kometi maken, jo uniddellijk tegen hernemen te kennen gronden werken te ennren. Ik wil de 11 ontkennenieder d wordt, deze zich Maar ik kom op end heeft, ik zeg niet zich meester te kutiueu maken van de gronden van anderen, mant gebruik ie kunnen maken van die gronden om werken uit te voeren. Dit is naar myu oordeel een van de punten, dio bij dc algemeetie waterstaatswet zouden beltooren geregeld te worden. Heeft men hel bezit der gronden noodig voor die werkeu dau moet men de onteige ningswet toepassen. Heeft men het bezit der gronden op zich zelve niet noodig, maar moet men er werken bij of tegen aanleggen en aldus tijdelijk daarvan ge bruik maken, dan heeft de staat op dit oogeublik geen recht dit te doen eigener autoritei!, omdat geen ivet hem de bevoegdheid geeft om de gronden van anderen in te nemen voor werken omdat hij die uoodig -acht. Wij hebben een voorbeeld in onze wetgeving hoe zoodanig geval kan geregeld worden. Deze betreft de telegraphen. Zij die hetzij op last van den staat, hetz\j bij concessie namens den staat telegraaphlijnen aanleggen, hebben het recht, op de gronden van anderen opmetingen te doen, palen te plaatsen enz., cu de eigenaren moeten die bcmoeiiugen dulden. Maar dat recht is in dit speciaal geval in de wet geradiceerd. Men handelt alzoo uit krachte van cene wet. Maar zulk eene wet die beroegheid geeft om over eens anders eigendommen te beschikken bestaat voor de werken van den waterstaat niet. Over de door mij besproken zaak nu is een proces aanhangig voor den hoogen raadde staat heeft doen exci- pieren de bevoegdheid van de rechterlijke macht om van deze zaak keunis te nemen de hooge ran beeft die exceptie verworpen en de staat is van die uit spraak in revisie gekomen. Ik zal dus, omdat de zaak nog voor den rechter hangende is, er niet verder over spreken, maar alleen dit zeggen dat de staal, wanneer hij zóó handelt, zonder zijn recht te kunnen gronden op eene wet en zonder gebruik te maken van de onteigeningswet, eene daad vati willekeur leegt, hoe noodzakelijk de werken ook uiogcn wezen, k zou zulk eene daad niet gaarne voor mijne ver antwoording willen nemen en ik geloof dat demi- nister verkeerd heeft gedaan, door tot zulk eene handeling bevel te geven. Een ander voorbeeld, waarin de staat door eene myns inziens niet. zeer verantwoordelijke handeling ingrjjpt in de i-chten niet van derde eigenaren, maar van public.'.echtelijke lichamen. Iedereen kent deu Zuidpias, iu Zuid-Holland gelegen; iedereen weet dat er concessie is gegeven tot aanleg van een spoorweg van 'sHnge naar Gouda; die spoorweg nu moet door den Zuidpias loopeu, maar de werken voor dien spoorweg noodig, belemmeren den water staat van den polder. Het polderbestuu beweert dat de waterstaat van den polder door die werken wordt ge stoord. Zekere handelingen tot het leggen van den spoor- dam noodig behoefden de vergunning van het pol derbestuur dat bestuur weigerde in het belang van zijn polder die vergunning te geven, tenzij do rliijn- spoorweg-maatschappij zekere werken mankte, die de stoornis van den waterafloop der polder zouden weg nemen. De rhijnspoorweg-maatscliappij gaat voort met die werken, wordt bekeurd en iu rechten ge roepen, maar daar op die overtreding geen gevan genisstraf, maar slechts eene boete bedreigd is, be taalt zij het maximum der boete en de strafver volging wordt daardoor gestuit. Maar wat doet nu de minister, ten einde den Rhjjnspoorweg iu staat te stellen om hare werken, in spijt van het bestuur van den polder, toch te maken en daarmede voort te gaan? Hij ueemteen- vouuig de toevlucht tot art. 166 der provinciale wet, en bij een besluit van 13 mei, staatsblad u°. 86, veruieligt hij het besluit van gedep. staten van 1 mei 1860 en een ander besluit van 14 October 1362, waarbij goedkeuring wordt verleend aan de keur van bet polderbestuur en aan eene ampliatie op die keur, en vernietigt daardoor èn de goedkeuring èn de keur. Op die wijze is het polderbestuur beroofd van de macht en de kracht om een waterstaat iu zjjn polder te handbaveD, en a la barbe van het flolderbestuur wordt de dam in den zuidpias ge- egd en de waterstaat van dien polder gestoord. Een besluit van gedep. staten map, volgens art. 166, alleen vernietigd worden wanneer dat besluit strjjdt met het algemeen belang. De minister grouilt zijne vernietiging dan ook daarop, dat het besluit in strijd was met het algemeen belang? Neen, mijn heer de voorzitter, de overweging van het besluit tut vernietiging zegt niet dat het besluit der Gedepu teerde Staten strijdt met het algemeen belang, maar dat de toepassing van de keur zou strijdeu m"t het algemeen belang. Maar dat is niet de bevoegdheid die dc wet aan den minister geeft. Wanneer de toepnssing van de keur in een enkel geval zou slrydcn roei het algemeen belang, dun is het ook mogelijk dat de toepassing alzoo geschiede; iu het bedoelde geval, dal zij niet iu strijd zou zijn met bet algemeen belang. Dc keur zelve is niet in strijd ipet bet nlgeineen belang, en dus uok het besluit tot goedkeuring van lledepulcerdr Sinten niet. Maar omdat er in 130» een particulier, die concessie heeft voor een werk da» van algemeen nut verklaard is, tot dc uitvoering van dat werk belang heeft om de keur van het waterschap te overtreden, daarom vernietigt de minister de goedkeuring van de keur en daarmede de keur zelve. Ik geloof niet dat deze handelwijze overceukomstg de wel is, waut de wet verklaart den minister alleen bevoegd om een voordracht te doen lot ver nietiging vau een besluit Vau Gedeputeerde Staten wanneer dit besluit strijd met' het algemeen belang, niet wanneer dc toepassing van de keur. waaraan goedkeuring is gegeven, aan het algemeen belang zou te kort doen. Maar bovendienhet algemeen belang is in deze zaak niet iu het miuBte betrokken. Wanneer men de motiven van het besluit nagaat, dan zal men vinden dat niet het algemeen belang, maar het be lang van de aandeelhouders van den Bhijnspoorweg daarin is betrokken, en daarom de minister i seft goedgevonden het besluit van de Gedeputeerde Sta ten, dat reeds negen jaren oud was, te veruietigen. Immers de aanleg van den spoorweg wordt niet verhinderd door den waterstaat van den polder. Maar liet zou aan den Bhijuspoorweg wat meer geld kesten. Dit is bet geheele motief van het be sluit. Het bestuur van dien polder heeft gevorderd, vóór dat het de verlangde vergunning gaf, dat de Rhijnspoorwegmaatschappij zekere werken zoude ma ken, waardoor de stoornis van het waterstaatsbelang zou worden ondervangen, en dat zij zekere som zou betalen tot vergoeding voor de bemueielijkiug van de communicatie in den polder. Nu zegt de minister, ten opzichte der laatste vor dering, iu het besluit: dal een polderbestuur even min als een provinciaal- of gemeentebestuur aan het verlceneu van eene vergunning de voorwaarde van betnling van geld kan hechten. Ten aanzien van de provinciale- en gemeentebesturen ben ik dit met hem volkomen eens, maar niet ten aanzien van een polderbestuur, want een polder is niet zuiver een publiekrechtelijk lichtiam, maareen lichaam waarhij tevens de hetangen der eigenaren, wier landen in den polder liggen, zijn betrokken. Stremt raen den gemeenschap in een polder, dan kan liet bestuur van dien polder,met recht vergoeding vorderen iu het belang zijner ingelanden, althans daarvoor is, niet zot.iler grond, veel te zeggen. Ten aanzien der eerste vordering, het maken van zekere werken namelijk, komt iu het besluit deze overweging voor: „dat het maken van doorgaande tochten, aan beide zijden van den spoorweg (zijnde deze de bedoelde werken), waarvan de kosten vol gens globale berekening op 20,000 zijn tescluitteu, naar het oordeel van den waterstaat nier door het waterstaatsbelang van den Zuidplaspolder wordt ge vorderd." Omdat nu naar het oordeel van den waterstaat liet polderbelang die werken niet vordert, en de Bhijn spoorweg f 2Ü.OOO hiervoor zou moeten uilgeven, wordt deze moeielykheid opgeheven en aan den Bhijn spoorweg vergund die som iu zijn zak te houden en die des noods aan zijne aandeelhouders uit te keeren. Ik vraag: waar staat geschreven dat de waterstaat in dergelijke queestie als rechter moet be slissen en waterschappen aan die beslissing gebonden zouden zijn? Ik vraag: waar staat geschreven dat de minister de beslissing van den waterstaat moet volgen Ik geloof niet dat dit besluit verdedigbaar is noch uit het oogpunt van de wet, noch uit de overwe ging dat het algemeen belang bij deze zaak betrok ken i». Een polderbestuur en niet de waterstaat, is de beoordeelaar van het waterstaats! elang van den polder. Wanneer er eene beslissing m iet genomen worden ten aanzien van dat behing, ts er op dit oogeublik uiemaud die haar neinen kan, waDt de algemeeue wet op den waterstaat, die alleen bevoegd heid zou kunnen geven tot bet nemen van zoodanige beslissing, bestaat niet. Noch de net noch bet al gemeen belang geven dus in deze bevoegdheid om een besluit te nemen als de minister aan liet ge ëerbiedigd hoofd vau deu staat heeft voorgedragen. Indien het algemeen belang in de gegeven om standigheden een dergelijk besluit noodzakelijk maakt, dan moest er eene wet ad hoe zijn geweest. Even als de grondwet verlangt dat er eene wet op de waterstaat zjj, opdat dergelijke punten overeenkom stig die wel kunnen beslist worden, en alzoo de uit gestrektheid en de bevoegdheid van het grondwettig oppertoezicht geregeld en begrensd zjj, evenzeer be hoorde niet de uitvoerende macht eigener autoriteit diergelijke beslissingen le geveu in byzondere geval len, maar behoorde de wetgever, zoolang de alge- meene wet niet beslaat, ook iu die gevallen zyne beslissing te geven. Ik meen dus dat de minister gehandeld beeft in strijd met de wet, daar zij niet de bevoegdheid heeft ecu besluit vail Gedeputeerde Stalen, dat reeds jaren gewerkt heeft, te vernieti gen wanneer ile toepassing eener waterschapskeur die zij bekrachtigden in cenig bijzonder geval strijdt met hel algemeen belang, maar alleen nis dat be sluit op zich zelf daarmede tu strijd is. Ik heb dit in het midden wilien brengen om zoo mogelijk nog meer anndrang bij deu minister te bezigen tot het aan den dag leggen van meerder yver ten aanzien van ceue wet op den waterstaat, hetzjj eene algemeeue wet, helzy bij partiele voor- voo'zienigcn. Inzonderheid meen ik den minister op het hart le mogen drukken, zjjn ijver in liet behartigen van het algemeen belang wat te willen temperen en alzoo niet willekeurig te handelen eu de rechten van derden aan te runden, hetzij vau particulieren, hetzij van waterschapsbesturen of van andere staatsrechtelijke corporation, zonder eene wet achter zich te hebben waarop hjj zyne daad kan gronden. De geheele discussie is te uitgebreid om daar in haar geheel te worden meegedeelddaarom resu- meeren wij wat door andere sprekers werd in 't mid den gebracht. De heer v. D. Linden (voormalig afgevaardigde voor het kiesdistrict Gouda) is niet miuder verlan gend naar eene algemeens wet op den waterstaat doch de beide voorbeelden, door den heer de Bax uw aangevoerd om de noodzakelijkheid dier wet aan te toonen, acht hij zoo slecht mogelyk gekozen. Het eerste voorb. gaan wij voorbijvan het tweede zeide de heer v. D. Lindf.n dat het niets te maken bad ixiet de wet op den waterstaat; het is eene zaak van toepassing der provinciale wet. Het twee de voorb. zou eer ieicien tot den wensch dat de onteigeningswet kou worden herzien, want dat ge val in den zuidpias heeft het duidelijk gemaakt dat er ook op dat punt een leemte in de wet is. „Mijn gevoelen is, dat, wanneer door koning en staten- geueraal uitgemaakt is dat er onteigend zal worden tot het maken van een werk van publiek nut en wanneer de koning krachtens de wet, de aanwijzing heeft gedaan van de richting van den weg eu van de perceelen waarover die gaan zal, dan alleen nog slechts die particul.ete eigendommen onteigend be hoeven te worden, maar voor het overige geene zoogenaamde oiiorn publica kunnen verhinderen dat die perceelen voor de werken gebruikt worden. Maar nu er eene andere meening scbynt te bestaan, mijnheer de voorzitter, komt het mij beter voor de onteigeningswet met zoodanig pnnt aan te vullen, dan onophoudelijk belemmerd te zijn door een dwaalbe grip, al deelt men er niet in. Daarom zou ik mij met hem hebben vereetiigd indien de geaehte spre ker den wensch had uitgesproken om de onteige ningswet op dat en ook op andere punten te wij zigen. Maar tot de algemeene wet op den wsterslaat heeft het voorbeeld geen betrekking. Ik zal er nu van zwijgen en verder ook niet over bel eerste voorbeeld spreken, hoewel daar nog veel van te zeggen zou zijn. Ik geloof echter dat bet aange voerde voor dit oogeublik genoeg is. (Wordt vervolgd.) ParijS, '3 I)ec. Volgens het door den miuis- ter van linrncien uitgebracht rapport, bedraagt de loopende schuld 818 millioen francs. Het budget over 1868 toont een batig saldo aan van 18'/3 millioen. l)e opbrengst der indirecte belastingen is, gedurende de elf eerste maanden van 1869, met 32 millioen vermeerderd. Het waarschijnlijke totale overschot op het budget van 1869 zal, met iube- grip van het batig saldo van 1868, 73 milliioen be- loopen. De minister hoopt, dat het budget over 1870 eren gunstige resultaten zal opleveren. Hij stelt verder voor, liet successie-recht ten bedrage van 1/20 af te schaffen. Het totaal der gewone ont vangsten over 1871 zou hedragen 1771 millioen, en dat der uitgaven 1774 millioen; terwijl het ex cellent van gewone eu buitengewone ontvangsten ten bedrage van 97'/s millioen, zou overgebracht worden op het budget vau buitengewone uitgaven, ten einde tot verschillende doeleinden te worden aangewend. Een gedeelte daarvan, 42!/9 millioen, zou worden besteed voor openbare werken. De totale soin aan openbare werkeu ten koste gelegd, zou, even als voor 1870, 60 millioen bedragen. „Alzoo* zeide de minister „zullen wjj voor de eerste maal sinds lang met onze gewone inkomsten de uitgaven ten behoeve der openbare werken geheel kunnen dekken. Voortaan zou derhalve het inroepen vau aflosbara obligatiën, of wel, in het geval dal de regeering eu de kamer het noodig oordeelden, aan de voltooiing van werken van uiterst dringend belang meerdere impulsiete geven." Er wordt geconstateerd, dat de amortisatie-kas in 4 jaren voor 100 millioen heeft afgelost, eu dat hare dotatie in 1871 het door de wet anngegeven cijfer zal overtreffen. Het raport sluit met de vol gende woorden: „l)eze stand van zaken toont ge noegzaam aan, hoe alerk en welberaden dc open bare meening is, tlie, tol bescherming der vrijheid, aan alle buitensporigheden heeft perk gesteld, on hoe. de zedelijke kracht van onze regecriiig voldoende is I

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1869 | | pagina 3