BUITENLAND^
BINNENLAND.
*tl
r-viw
hïJÜ'ïï!1!'*"»*
SRiïi"**"
iJiïa" r* -
'.Vr>
«CS
'wS
BELGIS.
DüITSCHLAND.
te
1'
Zd*8 .Jv
"Zo**
H-il ptaqn«W W- a J
Ij toj lult m fa fa. 8,*u
wGiiito l« teiiui L* <Ulk
tot lk
^tastte
ï1** tikIto* T
ENGELAND.
Voor eenige dagen verscheen in de Timet een
brief ge teekend door «een oud kolonist," waarin de
verrassende tyding werd gemeld, dat de minister
van koloniën, graaf Granville, eene ISritsehe kolonie,
Gambia genaamd, aan de Fransche regeering had
verkocht, zonder liet parlement te raadplegen. Hoe
onwaarschijnlijk liet bericht ook klinken moge, is het
toch tot nu toe niet weersproken, en de Spectator
uit den ..en.v'i, dut o»s' queestie
na het l'inkstes-reccs in het lagerhuis zal worden
geïnterpelleerd.
De zaak van Langrand Uumonceau schijnt ook
politieke gevolgen te zullen hebben. De min. van
justitie, sommigen zeggen 't geheele kabinet, wil zijn
ontslag indienen nis de koning den proc.-gen. de
Bavay niet zijne demissie geeftdeze toch heeft
iu genoemde zaak eene zeer zonderling lijdelijke
houding aangenomen, naar men weet.
De liberale partij in Pruisen verklaart in hare or
ganen graaf Bismarck den oorlog. Onder anderen
zegt de Liberale Correep,, dut hij by zijne manoeu
vres tegen de verschillende partijen, het inzonderheid
op de liberalen heeft gemunt en or de pninhoopen
hunner partij zyn alvermogenden invloed meer en
meer vyil vestigen, liet orgaan dringt bij de libe
ralen der verschillende fraetien er op aan om vooral
in de quajstie der uitgaven voor het krijgswezen
eene volledige onderlinge eenstemmigheid tot stand
te brengen en alles iu het werk te stellen om het
reeht van budget voor het parlement te helpen her
overen. De Nvrd-'DeiUecke Alhj. Zeitung vreest, dat
wanneer de liberalen op die beweging tegen Bis
marck eenig succès hebben, er een nieuw conflict
zal ontstaan.
Gouda, 7 Juni.
Morgyn zal, blijkens aankondiging aan 't
hoofd dezer courant, door ons gemeentebestuur
eene collecte met open schalen worden gehou
den, ten behoeve van do noodlijdenden door
den brand te Bodegraven. «Alweder eene col
lecte zegt menigeen zuchtend, en denkt aan
de behoeften, die zoo talrijk zjjn; denkt aan al
die ongelukkigen, die in een ongeloofeljjk kor
ten tijd van welgestelden, behoeftigen werden
denkt aan dje kale ruïne, waar gisteren nog
een welvarend dorp stond.
Alweder eene collecte 1" zegt menigeen zuch
tend en denkt aan zich zei ven, aan de dure
tijden, de vele behoeften, de schade, die lijj zelf
wellicht lijden zal of ljjden kan.
Ja, alweder eene collecte! is ons antwoord,
alweder een collecte maar niet voor ons!
Alweder een collecte, die tot ons komt, en niet
voor ons rondgaat.
Alweder hebben wij gelegenheid onze dank
baarheid en onze vreugde te toonen door ruime
bijdragen, door talrijke giften.
Een enkele vonk op een vorkeerde plaats en
huis aan huis wordt door de vlammen vernield
dat zou ook hier kunnen gebeuren, want
de kracht van den wind is grooter dan die der
menschenhier is 't niet gebeurd, daar wel.
Daarin ligt de grond dat wjj de te houden col
lecte dringend aanbevelen aan allen. Men
spreekt wel eens van een beredeneerd medeljj-
den; in gewone omstandigheden hebben wij er
vrede mêe, maar nu niet. Ieder geve ruim
schoots de rijke veel van zijn overvloed; de
welgestelde veel van zjjne gelden voor genoe
gens bestemd; de behoeftige iets van 't geen
hij mauweljjks missen kan. Geeft allen wat
ouders en kinderen meesters en werklieden
bljjden en bedroefden, geeft allen wat sen geeft
wat voel gij rjjken!"
De lieer mr. A. M. Pareau, kantonrechter te
Woerden, is door M. den koning van Denemar
ken benoemd tot ridder Her Danneborg-orde 3 klasse.
Men schrijft uit Haarlem Niet alleen hier,
ranur iu geheel Nederland wekt de zaak van dr.
Elders de algemeene belangstelling. Genoemde ge
neesheer is hier verre van gezien, en men heeft uit
een moreel oogpunt weinig medelijden met hem,
terwij! de hh. doctoren v. d. Willigen en v. Reysen,
die over hun visum repertum nog al wat vau do
wezenlijke deskundigen hebben te lijden gehad, zeer
in aanzien zjjn. Dit neemt niet weg, dat men uit
een rechtskundig oogpunt de houding der justitie
nog al zonderling blyft vinden. Het Weekblad v. h. lt.
en prof. de Bosch Kemper, wier oordeel in deze
materie wel kan opwegen tegen (lat van menig
rechterlijk ambtenaar, hebben beiden in der tijd reeds
den staf gebroken over de preventieve gevangenis
van dr. E. De loop van het rechtsgeding heeft die
handelwijze vnn het openhaal ministerie te iliicn;
niet in een helderder licht gesteld. En te Amster
dam Het openbaar ministerie gaat er al zoowat
gelijken weg op; de adv.-generaal heeft zich o. n.
woorden laten ontvallen tegenover de getuige mevr,
Wiersma, die men in zijn mond minstens misplaatst
moet achten; hij sprak omtrent de getuige van «on
beschaamdheid" de adv.-genaraal heeft, dunkt ons.
geenszins het recht, grofheden te zeggen. Onze
heeren der justitie sohjjticn al dikwerf hun rechten
en verplichtingen zonderling op te vatten. Beleefd
behoorden ze te wezen tegenover getuigen; ze ver
geten dit te dikwerf; en al ie men president of
adv.-generaal, men wordt even als elk ander ambte
naar uit 's volks kas betaald. Tegenover eik lid
van Jat volk, dat betaalt, moest men zijn plicht ken
nen. Dit geldt zeer vele rechterlijke ambtenaren.
Zonder in 't minst uit een moreel oogpunt over de
zaak Elders een oordeel te willen uitspreken, kan
men wel zeggen, dat uit een rechtskundig oogpunt
de rechterlijke macht ook hier wede. geen gelukkig
figuur maakt, Prof. Goudsmit schijnt wel gelijk te
hebben gehad, toen bjj over de kennis an bekwaam
heid van zeer velen onzer rechterlijke ambtenaren,
die zich over 't algemeen op eeii veel te hoog
standpunt plaatsen een zoo afkeurend vonnis open
lijk uitsprak. De adv. Levy heeft vrij krachtig de
zeer bijzondere houding der rechterlijke autoriteit in
dit geding ten toon gesteld.
Bijster zonderling is vooral nu weder het inci
dent, dat na afloop der pleidooien president en adv.-
generanl tie kwestie van den doktersbul van dr.
Elders hebben ten tapijte gebracht, zoodat de te
rechtzitting tot heden is verdaagd.
Tot toelichting van zijn amendement op art. 1
van het wetsontwerp tot afschaffing der doodstraf
(zie n°. 901 dezer Coqrant) zeide de Heer DE BltAUW
Mijnheer de Voorzitter, ik heb de vrijheid geno
men amendementen op dit wets-ontwerp voor te
stellen, om zoowel aan mijn bezwaar tot algeheelc
afschaffing van de hoogste der straffen, als aan dat
van degenen, die iu en buiten deze kamer iu mijn
gevoelen deelen, te gemoet te komen.
Ik ben sinds lange jaren van oordeel geweest en
ben het nog, dat de kwistige hand, waarmede de
doodstraf is bedreigd in ons Wetboek van Strafregt,
het Code Penal, tot aanzienlijke vermindering kon
leiden, ja zóó aanzienlijk, dat ze slechts tot zeer
enkele gevallen zou kunntti beperkt worden.
De wet van 1854, in deze discussie meermalen
aangehaald, was een eerste stap op een weg, die mij
voorkwam tot doeltreffende wijzigingen in het Wet
boek van Strafiegt, op eene geschikte wijze, te kan
nen leiden, indien men dien weg had willen volgen.
Dit amendement op deze voordragt is, in het wezen
der zaak, niets anders dan een voortgaan op hel pad,
toen ingeslagen. In 86 artikelen van het Fransche
strafwetboek, dat bij ons vigeert, wordt de doodstraf
nog bedreigd. Ik stel voor haar te beperken tot 5
artikelen, maar inderdaad slechts tot 3 of 4 geval
len tol die van aanslag op het leven des Konings
of op dat van deleden van het Koninklijk geslacht;
omstooting of verandering der Regering het onder
tie wnpenen brengen van burgers of inwoners tegen
het Koninklijk gezag en moord in drie verschillende
schakeringen. Dus eigenlijk aanslag op het leven
en het gezag van hen, (lie met het hoogste gezag
bekleed zijn of kunnen worden, en moord.
Ziedaar de ecnige gevallen, die, mijns inziens, van
dien aard zijn, dat zy de hoogste straf, de dood
straf vorderen.
Naar aanleiding van het beginsel, uitgesproken
in art. I van mijn amendement, moest ik ook wij
ziging voorstellen in andere artikelen van het wets
ontwerp. Bij mij vervalt de levenslange tuchthuis
straf; al wierd de doodstraf ook afgeschaft, tot haar
zoude ik nimmer mijne toestemming geven. Toe
gepast met der daad, zoodat zij een straf zij, is die
tuchthuisstraf eene pijniging, die den mensch kan
verlagen tot het peil van het rcdcloozc dier, omdat
alle hoop in de toekomst wordt ontnomen. Een
volksspreekwoord zegt zeer juisthoop doet leven
men benerae de hoop aan wien ook, en gij brengt
de wanhoop in de plaats. Sluit gij iemand levens
lang op, gij brengt een wanhopige in de gevange
nis, zoo er voor hem geen uitkomst hoegenaamd is,
en dat is pijniging zoo niet van hel ligchaam dan
toch, veel erger, van de ziel.
Maar die straf zal wel worden uitgesproken, doch
niet toegepast. De Minister heeft ons straks mede
gedeeld dat er straffen bestaan in de gevangenissen
wanueer men zich niet goed gedraagt, maar hij voegde
er bijer zijn ook belooningen wanneer men zioh wel
goed gedraagt. Welnu, daarin zit juist het gevaar.
Wanneer zij die zich goed gedragen beloond wor
den, dan is natuurlijk het hoogste loon waarheen
gestreefd wordt gratie ie erlangen en uit de gevan
genis te geraken; de weg daartoe zich goed te ge
dragen.
Wanneer nu dat goed gedrag een gevolg is van
u. hü,.p l,.i eenmaal g.a.n, i„ er'aige.., is ue. d,,u
huichelarij of niet? Indien het een gevolg is van
bekeering van het gemoed is het echter waarheid.
Wie met de populatie onzer gevangenissen bekend
is, vooral nadat zij de gevangenis heeft verlaten, zoo
wel cellulaire als andere, kan eenig oordeel daarover
vellen. Volgens de kleine ondervinding die ik daar
van heb in den werkkring waarin ik bij bet regts-
wezen werkzaam ben, dun zijn zeer vele recidivisten
degenen die cellulair gezeten hebben en in het alge
meen zijn vele recidivisten van de zoodanigen die
gegratieerd waren. Het is zoo gemakkelijk zich in
de gevangenis goed voor te doen. Huu wordt dik
wijls in gemoedelijke toespraken voorgehouden dat
het zoo goed voor hen is en zoo zeer strekt tot
verbetering, eu de meesteu verbetereu zioh, zij spre
ken zoo fraai cn stemmen alles toe wat hun in
die gemoedelijke toespraken wordt voorgehouden.
Daarna wordt veelal gratie verleend.
Maar wanneer zy eenmaal gratie hebben erlangd,
zijn al die goede voornemens, die zij door woor
den te kennen gaven maar niet uit hun hart kwa
men, verdwenen. Nu wil ik niet beweren dat zulks
met iedereen hel geval is; er zijn er ilic zioh wer
kelijk verbeteren, maar de massa zeker niet. Welnu,
dit verschijnsel, dat zich thans voordoet ten aanzien
van betrekkelijk korte gevangenisstraffen, zal het
zich ook niet voordoen bij levenslange tuchthuisstraf?
Ik geloof dat het gezond verstand daarop het ant
woord kan geven. Mijne conclusie is dan ook dat
levenslange tuchthuisstraf, waar steeds hoop is om
gratie te erlangen, geen zoodanige vrees bij den
misdadiger vei wekt uoch verwekken kan, als noodig
is om eene krachtige repressie vau misdrijven te
weeg te brengen.
De minister zal wel in den laatsten tijd de lit
teratuur gevolgd hebben over deze zaak, en zal
dus gezien hebben dat iemand die een groot voor
stander is van de afschaffing van de doodstraf, te
rugdeinst voor het eenvoudig opleggen van levens
lange tuchthuisstrafhij wil er bijvoegen de cellu
laire afzondering. De levenslange tuchthuisstraf is
naar zijn oordeel geen voldoend aequivalent voor
de doodstraf.
Het is een lid van het hoogste regterlijke colle-
gie, die het met zoovele woorden in het Weekblad
van het Regt geschreven heeft.
Ik herhaal, dat levenslange tuchthuisstraf geen
voldoend aequivalent is voor de doodstraf in som
mige gevallen.
Al verscherpt de Minister, gelijk hij gisteren te
kennen gaf, die levenslange alruf, al maakt hij er
eene strenge straf van, dan kan zij eene pijniging,
een folteHng worden, manr een aequivalent is zy
niet. Als men de doodstraf afschaft voor zware
misdrijven, en daarvoor behoudt eene tuchthuisstraf
van 20 tot 40 jaren, cu dus eene ruime keuze voor
den regter laat, om naar omstandigheden straf toe
te passen, dan heeft men voor die misdryven reeds
eene voldoende zware straf bepaald.
Ik heb mede voorgesteld, dat mijn amendement
den regter de tot dusver niet bestaande gelegenheid
schenkt, om verzachtende omstandigheden toe te
passen ook in geval van opleggen der hoogste straf.
Ik durf beweren, dat van de 20 gevallen waarin
misdrijven zijn gepleegd, waarop de hoogste straf
is bedreigd, geen enkel met elkander te vergelijken
is, en er in elk eene gradatie is in de omstandig
heden, welke verzachtende omstandigheden toelaat.
Ik kan mij voorstellen dat iemand die met voor
bedachten rade een ander het leven zal ontnemen,
een sluipmoordenaar in een woord, die op zijn slagt
offer loert, en dus in mijn stelsel de doodstraf zou
verdienen, door vroegere provocatie en verschillende
omstnudigheden, in zoodanigen toestand is gebracht,
dat hij tot die daad kwam. In dat geval zou ik
er voor terugib inzen om de doodstraf op hem toe
te passen ook al had hij als sluipmoordenaar ge
handeld. Maar als iemand, bijna zonder aanleiding,
onderneemt zijn medemensch van het leven te be-
rooven, niet iu een oogenblik van drift, niet gepro
voceerd, na langdurig overleg, om allerlei kleine
beweegredenen, die bij hem wraakzucht of andere
hartstogten opwekken wanneer hij niet onmiddellijk
aan zijn voornemen gevolg geeft, maar langdurig
cn met beleid te werk gaat om zijn doel te berei
ken, op zulk een man, die moordt bijna in koelen
,1.1» •'t
«"al
j#
ii J. tu d"1
jq#»" ..li.
i, iW 1
«rmiiratal""11 'jouw
èie r
iib ramt ia o? P tap»
,i kip» staf «in» ''«f* t*
bh bh hu li w q w ra»
h tii| ii tietifq ai toto, k ilte»
in tapt mW ®ui« Wlik k tat Iran
a, ui ta ««wrat us m taf i it p&J ut
vis- ii ill in tu in wt iel tail- a ai Mm
iiurttt (j tit inftiifiq ipM, mtfi mts-.
tii «tl wn, tu [j k; te ij u mpu mèméa
fé ij. èjÜt nt lintei
ami\iV\Annlteïtim iJ.
MtptaalU
wt «kt acp IM tyv z
Gil*® iis-o,, -«lil e -
»»i>
Ui
1*1
H i4 W 'ra
a C'Cl Ite'ra
i>'
i f*
tu