X
-JwWIfl
t ligchaam dan
In gesproken, doch
o us straks mede-
oe gevangenissen
t, maar hy voegde
eer men zioh wcl
juist het gevaar.
I {en beloond wor
de loon waarheen
e uit de gevan-
.ïch goed te ge-
[e i gevolg is van
eigen, is het dan
Lji. g.,.u!e .at.
echter waarheid,
nugenisscu kekend
heeft verlaten, zoo-
oordeel daarover
li ling die ik daar-
ik bij bet regts-
er vele recidivisten
eri en in het alge-
e /.oodnnigcn die
cmakkelijk zich in
Huu wordt dik-
voorgehouden dat
0 zeer strekt tot
sren zich, zij spre-
1 toe wat hun in
•itt voorgehouden,
nd.
ie hebben erlangd,
Sc zij door woor-
t hun hart kwa-
beweren dat zulks
n er die zich wer-
teker niet. VVeluu,
>0 .-doet ten aanzien
lisstraffen, zul het
nge tuchthuisstraf?
d daarop het nnt-
sie is dan ook dat
steeds hoop is om
ige vrees bij den
ti n kan, als noodig
ran misdrijven te
intsten tijd de lit-
deze zaak, en zal
lie een groot voor-
n de doodstraf, te-
leggen van levens-
bijvoegen de cellu-
[u tuchthuisstraf is
i aequivalent voor
Btc regterlyke eolle-
lu in het Weekblad
J tuchthuisstraf geen
fe doodstraf in soro-
llyh hij gisteren te
lil, al maakt hij er
zij eene pijniging,
aequivalent is zy
|tf»chaft voor zware
eene tuchthuisstraf
e ruime keuze voor
udiglieden straf toe
d e misdryven reeds
.ntd.
it mijn amendement
e?taande gelegenheid
itandigheden toe te
;cu der hoogste straf.
2 gevallen waarin
op de hoogste straf
tonder te vergelijken
i in de omstandig-
i'ndigheden toelaat,
mand die met voor-
i ven zal ontnemen,
ird, die op zjjn slagt-
sel de doodstraf zou
satie en verschillende
toestand is gebracht,
u dat geval zon ik
luodstraf op hem toe
s uipmoordenaar ge-
na zonder aanleiding,
ui het leven te be
dril drift, niet gepro-
om allerlei kleine
Jriukzucht of andere
hij niet onmiddellijk
left, maar langdurig
In zijn doel te berei-
IuhIl bijou iu koelen
bloede, niet getergd, begrijp ik dat men de dood
straf loepast. Maar ik zou daarvoor terugdeinzen
wan neer iemand door sterke provocatie tot moord
gebracht wordt, ook al bedreef hij dien moord met
voorbedachten rade, zelfs met opwachting.
Vau daar dat, mijns inziens, bij de beoordeeling
van ieder feit die vraag te pas komtof er geeu
verzachtende omstandigheden zijn, en vau daar mijn
voorstel om den jegter, zoo die omstandigheden er
zijn, gelegenheid te geven eene mindere stral, in
het voorstel uitgedrukt, op te leggen.
Ik geloof dat zoo doende te gemoet gekomen is
aan de bezwaren van hen, die do doodstraf geen
goede straf achten, omdat zij oudeelbuar is, dat wil
zeggen dat men de straf op moei leggen, wanneer
net blijkt dat het feil is gepleegd, zonder dat er ee-
nige verandering in de straf kan pluats hebben,
tenzij door middel van gratie, hetgeen hier buiten
beoordeeiing blijft.
Ik maak de straf deelbaar, wanneer de regter
oordeelt dat er omstandigheden zijn, waaronder eene
mindere straf dan die des doods kan volstaan.
Ik ga ten aauzieu van de verzuchtende omstan
digheden in myn voorstel verder dan de Regering.
Ik neem zelfs aan verzachtende omstandigheden, wnar
slechts poginy tot misdrijf is. Ik breid die toepas
sing uit ook tot art. 6 van het wets-outwerp, ter
wijl de Regering ze alleen toelaat in het geval van
art. 3, waarbij de doodstraf vervangen wordt in
eenige gevallen door levenslange tuchthuisstraf, iu
andere door tuchthuisstraf van 5 tot 25 jaar, En
ik breid alzoo de toepassing van verzachtende om
standigheden uit, niet nlieen tot de gevallen waarin
de doodstraf op werkelijk gepleegde misdrijven
wordt bedreigd, maar ook tot de gevallen van po
ging tot die misdrijven. Met die gevoelens bezield
en overtuigd dat de doodstraf in den tegenwoor-
digen stand onzer maatschappij nog niet kau noch
mag gemist worden in alle gevallen, heb ik eene
poging gedaan om aan die overtuiging, die bij velen
ook buiten deie Kamer bestaat, voldoening te ver
schaffen.
Ik vraag met vroegere sprekers: zondt gij niet
denken, dat wanneer men op de hoogste der mis
dryven de hoogste straf niet meer toepast niet
alleen, maar haar zelfs niet meer bedreigtbij
de bevolking de overtuiging zal ontstaan, dnt
die hoogste misdaad zoo zwaar niet is dat het
leven van den medemcnsch niet zoo hoog iu
prijs is als men tot dus ver wel meende? en
wanneer gij die overtuiging wegneemt, zondt gij
dan niet meenen, dut gij bij hen bij wie zedelijkheid
en gevoel zijn uitgedoofd eene kweekplaats van
moord in liet leven zult roepen dat liet peil van
het volksgeweten zal dalen Ik geloof ja, en daar
om gevoel ik mij gedrongen eu verpligt om het
geen ik vermeen dat eene ramp zou zijn voor de
maatschappij, de vermindering nnmelijk van de vei
ligheid des ieveus, af te wenden.
Ik breng hulde aan dc gevoelens, die den minister
en de ondersteuners van het wets-outwerp bezielen
munr ik geloof dat het een gevaarlijke slap is, die
overal waar men hem gedaan heeft en dat is
in de discussie niet wederlegd tol niets anders
dan verkeerde gevolgen heeft geleid, tot vermeerde
ring van misdrijven, niet gedeprimeerd door de hoogste
straf. Ik spreek nu niet van andere landen, maar
van ons land. Iu 1854 Dam mende doodstraf weg
voor kindermoord en brandstichting in zekere ge
vallen, eu het is niet te loochenen, wat men tr
tegen zegge, dat die misdrijven sedert dien tijd zyn
toegenomen. Men heeft dat wel vermoed. Men
is in 1854 niet zoo naïf geweest om te gelooven
dat die misdryven beter gereprimeerd zouden worden
door de mindere 3traffenmaar men heeft den stap
gedaan, omdnt men meende, gelijk ik het nog meen,
dat de straf niet geëvenredigil was aan het misdrijf.
Ik heb, gelijk de heer v. D. Linden zeide, in 1854
volgaarne voor die wet gestemddoch indien ik
toenmaals niet zoo jong lid van de vergadering
ware geweest, zou ik gaarne voorstellen hebben ge
daan om de afschaffing van de doodstraf, meer nog
dan in die wet geschiedde, uit te breiden.
Naar aanleiding van de thans door mij voorge
stelde amendementen zal de considerans van liet
wets-ontwerp gewijzigd moeten worden, want
laat niemand het mij euvel duiden dat ik het zeg
er slaat thans eene onwaarheid in den conside
rans. Er staat dat het noodzakelyk is de dood
straf af te schaffen. Niemand kan dit in waarheid
zeggen, want die noodzakelijkheid is uit niets geble
ken. Men kan ja, zeggen dat die afschaffing wen-
sclielyk is, maar dnt er eene objective noodzakelijk
heid bestaat kan niemand beweren. Daarom stel
ik voor in den considerans te lezen „dal het wen-
scliclijk is dc doodstraf in vele gevallen wanrin zij
nog is bedreigd, af te schaffen en door andere straffen
te vervangen".
In liet debat is de onschendbaarheid des konings
gemengd en (Ie Minister verklaarde niet te begrijpen
hoe deze hier te pas kou komen. Ik zul er uiteen
constitutioneel oogpunt niet op terugkomen, maar de
bewering van deu Minister, dat op den aanslag op
liet leven des Konings, ook nu de hoogste straf
zul bedreigd blijven, namelijk levenslange gevange
nisstraf, ucht ik onjuist. Levenslange gevangenis
straf toch is niet de hoogste straf in dit ontwerp,
ouul daarbij is de doodstraf itls hoogste straf be
dreigd waar de Minister die noodig nchtte tot be
scherming vnn liet leveti. Hoe, een Koningsmoord
iu ons land, moet daartegen eene straf als levens
lange gevangenisstraf worden bedreigd I)io straf,
wordt zij mild toegepast, is geen straf voor hen die
zulke feiten plegen, en wordt zij toegepast gelijk
dc Minister schijnt te bedoelen, dan is zij eene
'-venslangc ^.liging, O jc: ailcj jrevslla is
's Ministers bewering, dat levenslange gevangenis
straf iu deze wet de zwaarste straf is en op konings
moord is bedreigd de zwaarste straf is de doodstraf.
Ziedaar, Mijnbeer de Voorzitter, de redenen die
mij bewogen hebben deze amendementen voor te
stellen. De geachte spreker uit Almelo heeft ge
meend gisteren, toen hij sprak, aan sommige leden,
die hy meende te zien lagchen, zoo hij zeide, bij
eene zoo ernstige zaak als deze eene berisping te
moeten toedienen. Miuirwnsdie berisping verdiend
lleeft niet de geachte spreker zelf door onderschei
dene gezegden, ik zou bijna zeggen door enkele
kwinkslagen, tot lngchcn uitgelokt in eene zank
die daartoe te ernstig is Ik ben ernstig geweest
ik was zeer diep doordrongen van den erust vnn
het oogenblik, vnn den stap, ben wij gaan wagen
eu die naar mijne innige overtuiging tot niets an
ders kan leiden dan tot vermeerdering van hetgeen
iedereen voor de maatschappij vreest, tot vermeer
dering vau onzekerheid van het leven onzer roede-
menschen
Het amendement vnn den lieer de Bkauw wordt
ondersteund door de heereu Veiuieijkn, van Zin-
NICQ BeRGMANN, INSINOEB, VAN (aOLTSTEIN en VAN
Lyndf.n van öandenbi'hg, eu maakt dus een on
derwerp van beraadslaging uit.
Later zeide de heer de Bralw nog
„Ik geloof dnt ik weinig behoef te zeggen na het
kort debat, dat mij eenigzins doet betwijfelen of
wezeulyke ernst in deze zoo hoogst belniigryke zaak
vele leden dezer verg. dering bezielt.
Ik zal niet spreken over de politieke q ncstie, door
den heer v. Akerlaken in de discussie gebragt.
Ik geloof niet dal ik er aanleiding toe heb gegeven
en ik heb er evenmin aan gedacht. Ik vind de
zaak te ernstig voor die ellendige kleingeestigheden
van die dagelijksche politiek, waarvoor ik eene te
groote miuachling heb, dan dat ik er naar vragen
zou, of ten gevolge vnn het lot vnn dit ontwerp
deze minister of wel dit ministerie nftreden zou of
niet. Ik vind de zaak te ernstig dan dat ooit zulk
eene gedachte in myn gemoed zou kunnen opkomen,
betzij bewust hetzij onbewust.
Het doet mij leed dnt die gedachte by één lid
dezer vergadering is kunnen opryzen.
Couservalief ol' liberaal in zoo hoogst ernstige
zaken is mij onverschillig; wanneer in eene belang
rijke zaak ais deze een goed wetsoutwerp wordt voor
gedragen, dun vraag ik niet wie de voorsteller is
of wie de overwinning behaalt.
Bant ze uit uw gemoed, die ellendige politiek,
die ons vaderland bederftMogt ik vraag liet
aan ieder gemoedelijk man mogt dat epel hier
bij deze ernstige zaak te pas komen Speel dnt
spel, dat onafscheidelijk schijnt van constitutionele
instellingen, bij begrootingen en diergelijke, maar
niet bij zulke hoogst ernstige zaken als deze.
Ik zal ook niet verder spreken over hetgeen de
lieer v. Akerlaken nog meer in het midden bragt,
want het was niet veel bijzondersmanr een enkel
woord naar aanleiding van hetgeen dc minister heeft
gezegd.
De voorname bestrijding vnn myn amendement
door den minister bestond daarin, dat ik niet homo
geen was met anderen, die in mijn geest schenen
te zijn en de doodstraf alleen willen toegepast hebben
als er bloed vergoten is. De minister had moeten
aantooneD, dat zulk gevoelen mijn gevoelen is dan
zou ik inconsequent geweest zyn. Maar ik heb niet
den heer Gkatama ik bedoel den lioogleernar
of een ander gevolgd, maar mjjue eigene opinie, en
die is, dat er misdrijven zijn, met of zonder bloed
vergieten, zoo gewigtig, hetzij op zich zelf, hetzij
in de gevolgen, dal daartegen de zwaarste straf be
dreigd moet worden. Of zoudt gij niet denken, als
er ecu aanslag tegen hel leven van den koning of
van de leden van het koninklijk gezin gepleegd
wicril, of als de burgers in de wapenen wierden
gebragt tegen het koninklijk gezag, dat daardoor
stroomen bloeds zouden kunnen vergoten worden
Kn wie zul dan kunnen beweren dat daarop niet
do hoogste straf behoort gesteld te worden, die
waarvoor men het meest terugdeinst en die het ge
moed het incest beroert
Ik wil de doodstraf op vergiftiging, zelfs als dc
dood er niet het gevolg van is geweest zoo zegt
de minister. Dat is zeer nntuurlijk. Wanneer iemand
aan een ander vergift toedient, zoodat zonder andere
omstandigheden de dood er liet gevolg van zou ge
weest zijn (in die mate moet het altijd wezen, zoo
als niet alleen in het strafwetboek bepaald, maar
ook door do jurisprudentie uitgemaakt is), dim is
de misdaad begaan, ook al is de dood niet gevolgd.
Is die man niet strafbaar met de hoogste straf,
als hij op die wijze gepoogd heeft het leven van
ecu ander te benemen, ook al gelukt het liern niet?
Doch in de meeste gevallen, als het met erust, ge
daan wordt, gelukt liet, want het moet in regten
uitgemaakt zijn dat de dosis vergift den dood ten
gevolge kan hebben anders neemt de regter geen
verg:*i>'eing aan. Paervoc laat ik eene ruimte iu
de verzachtende omstandigheden. De regter nlleeu
kan beoordeclen of zulke bestaan de wet bepaalt
dc straf op het feitaan den regter de beoordeeling
of de hoogste dun wel eene mindere straf in elk
bijzonder geval vereischt wordt.
Indien ik voorop huil gezetbloed om bloed, de
lalio, dan bad de minister gelijkmam dnt heb ik
niet gedaan. Er zijn in mijn oog misdrijven, die
om hnar nard en gewigt de hoogste der stralleu ver-
eischen, of er bloed zij gestort of niet.
Ik heb gezegd dnt de levenslange gevangenisstraf,
indien de minister het doel wensehte te bereiken,
eigenlijk eene pijniging zou worden, maar niet dat
de minister zoo iets verlangd heeft. Maar blijft het
niet waar dat dc straf of weinig beteekent, als er
om zoo te zeggen van den aanvang hoop op gratie
is, of zoo streng moet worden dat zy eene pijniging,
eene foltering wordt, veel erger dan de doodstraf
zelve, eerst dan eerst regt eene wraakoefening?
De minister zegthet moet zijn eene streuge straf.
Manr zoolang gij de kans openlaat om aan die straf
te ontkomen door gratie, is het geen strenge straf.
Wilt gij die straf verzwaren, dan moet zij, ik zeg
niet met ligchnmeltjke pijniging, maar met ligcha-
mcüjke beletselen en moeijelijkbeden gepaard gaan
en door beneming van alle hoop eene zielsfoltering
worden. Consequent zou er geene gratie in zoodanig
geval moeten kunnen verleend worden. Maar dat
is de bedoeling van den minister niethet zou .ook
de mijne niet zijn en daarom is deze straf gsenc
zware straf, geene evenredig nnn de misdrijven die
men verlangt te reprimcreuof zou men dit niet
verlangen Ik houd het. er dan ook voor dat de
zwaarste en hoogste straf, dat is dc doodstraf, op
de zwaarste en ergste misdaden iu zeer enkele ge
vallen moet behouden blijven.
De geachte spreker uit Almelo heeft liet argument
uit de statist iele willen omverwerpen. In 1854, zegt
hij, is dc doodstraf op manslag afgeschaft, en tooh
zyn de gevallen vnn manslag sedert niet toegenomen.
Maar, mijnheer de voorzitter, slechts in één enkel
geval was vóór de wet van 1854 op manslag dood
straf bedreigd. Art. 3Ü4 Code Penal luidde: „De
doodslag zat de doodstraf medcbreugeii, wanneer
hij vooralgeganii, verzeld of gevolgd znl zijn van
eenige andere misdaad of wanbedrijf. In alle andere
gevallen zal de doodslager met den eeuwigen dwang
arbeid gestraft worden." Iu de meeste gevallen
nu wordt manslag begaan zonder die omstandigheden,
en die gevallen zyu stationair gebleven, mnar daarop
was dan ook geen doodstraf bedreigd, en is d* straf
dus ook niet in 1854 gewijzigd. Maar de gevallen
vnn kindermoord en brandstichting, waarvan de
doodstraf is afgenomen, zijn niet stationair gebleven,
mnar vermeerderd. Uit de statistiek door de rege
ring zelve geleverd, blijkt dat in de gevallen van
kindermoord waarin beschuldigden hebben te regt
gestaan, ccnc interessante progressie beeft plaatsgehad
van vier tot vier jaar. Van 1850 tot 1853 waren
er 15 gevallen; van 1854 tot 1857 19; van 1858
lot 1801 21; van 1862 tot 1865 32 gevallen en
van 1866 tot 1S68 verder loopt de statistiek
nog niet en dus in drie jaren, 28 gevallen gaat
dit proportioneel in 1869 zoo voort, dan zullen er
in dat laatste viertal jaren, en dus met inbegrip
van 1869, 37 gevallen zijn. Nu wil ik aannemen
dat op kindermoord andere omstandigheden van
invloed kunnen zijn geweest ofschoon ik daaronder
niet nis voldoende kan rekenen de vermeerdering
vnn bevolking van 1854 tot 1870maar die om
standigheden zouden dan toch eens tot stilstnan
moeten zijn gekomen. Maar neen, het gaat voort,
er is progressie, en dat is, althans voor een deel,
ook daaraan toe te schryven, dnt langzamerhand
want dit gaat niet in ééns bij het volk de weten
schap is doorgedrongen dat er geen doodstraf meer
bedreigd is.
Hetzelfde is bij brandstichting het geval, en in
nog veel grooler mate. Van 1850 1853 in
vier jaar dertien gevallen; vnn 18661868
in drie jaar acht eu veertig gevallen. Dit is
dan toch een feit dnt opmerking verdient, Mijnheer
de Voorzitter, dat juist in de twee gevallen waarin
de doodstraf is afgeschaft, in ons eigen land, onder
ons oog, die misdrijven vermeerderd zyn. Wij mogen
dit niet op zijde zetten; het gezond verstand verzet