r.
ést
terdam
Nieuws en Advertentieblad voor Gouda en Omstreken.
N? 1217.
BUITENLAND.
Woensdag, 12 Jool,
*ater,
i de uit-
IAII,
en,
sn.
Buitenlandsch Overzicht.
Mr. J. R. THORBECKeT
1 !f,> 'n YTT,
Ki
rüV-
'8S.
otterdam.
i zonder
laat is,
i.
baar ge-
iEAU
epaaraten.
gen zal
JUNU
respec-
ilienaan-
ten.
immhsie
rds.
den kor-
een re-*
deigeljjk
ndubbel-
er reeds
verkocht
en heil-
ders aan
ddel ten
i betrek-
iplettend
nme go-
eater on-
de zoo
bjj een
el weder
lie door
i steken,
id vocht
edig ge-
zwarte
;n stern-
eginselen
idenzich
ibaarheid
inktfa-
naeenige
ai niet en
koopeeta
ieder so-
In de lilting vin Donderdag is de behandeling
der aanhangige wet op den dienstplicht voortgeset
in de Fransche nat. vergadering. Ducrot en Chnniy,
beide generaals bekend uit den laatstee oorlog, ver
dedigden den 5-jarigen dienst tegen de opmerkingen
van Trochu, terwijl de heer Baudot het net den
oud-gouverneur van Parijs eens was, dat S jaar vol
doende zijn.
De president der republiek zeide, dat uit een mi
litair oogpunt reserves onnoodig «aren en dat het
beter was, op den voet van vrede, 5 a 6 honderd
duizend man te organiseeren, welk aantal genoeg was
voor alle eventualiteiten. Thiers gaf ook rjjn ver
langen te kennen om zijn denkbeelden uit het mili
tair oogpunt te ontwikkelen en wilde bewijzen dat
gedurende den laatsten oorlog do Duitsolie troepen
niet meer bedragen hebben dan 800,000 man. l)e
gen, die otter deze aangelegenheid werden gevoerd,
het eerst door de regeering ter kennis van 't volk
gebracht, waarschjjnljjk zon dan alles in kalmte
zijn tot stand gekomen en de kloof tusschen
Koomschen en Protestanten niet grooter zjjn
geworden. Doch dit was niet het geval.
Het was eene op aanmatigenden toon ge
stelde allocutie van den Paus die in Maart 1853
het eerst het feit mededeelde dat de Neder-
landsche regeering had toegestemd in de vesti
ging van eenige bisschoppen op haar grondge
bied. Nederland, zoo heette het, was aan de
Roomsch Katholieke keA teruggegeven, de
bisschoppelijke hiërarchie was hersteld. De
schrik sloeg den liberalen, doch vooral niet
minder Protestantschen Nederlander op 'thart
en dreef hem voort in de richting, van
waar hnlp te verwachten voor de naar men
waande onderminde kerk, waarvoor de va
deren goed en bloed hadden veil gehad. Welke
geruststellende verklaringen het ministerie ook
gaf, hoe duidelijk ook werd aangetoond dat
de pausselijke allocutie eene onware voorstel
ling der overeenkomst gaf, niets mocht baten
Thorbecke moest met de Roomschen heulen!
ministerie is, dat zjjn steunpunt vindt, niet in I De partjj, die langzamerhand ontaardde in
de door allerlei invloed afwisselende meerderheid
in de volksvertegenwoordiging,'maar in de over
tuiging der natie, dat de ingeslagen weg de
besteis. Geen ministerie vermocht na het eerste
van Thorbecke zooveel, en hjj zelf genoot later
nimmer die groote mate van populariteit, welke
hem toen te beurt viel.
De oppositie was klein en onbeteekenend. Ve
len, die vroeger tot Thorbecke's vrienden hadden
behoord, trokken zich terug toen zij zagen met
welk een onverdeelden bjj val het volk hem on
dersteunde hunne plaatsen werden 'veelal door
vrienden van 't ministerie bezet. Anderen, wier
oppositie minder 't karakter van zelfverlooche
ning droeg, bleven afwachten met de weten
schap dat niets jjdeler is dan de volksgunst.
Er behoefde slechts een op zich zelf onbedui
dende aanleiding te bestaan en de vereerders
zonden verguizers worden. Zjj hebben niet te
vergeefsch gewacht De Aprilbeweging van
1853 had een succes, een betere zaak waardig.
Waar vrjjheid Van godsdienst beerscht, zooals
in Nederland, daar moet elk kerkgenootschap
zich geheel onafhankelijk kunnen organiseeren
en moet de staat slechts toezien dat door die
organisatie geen belemmering worde in den weg
gelegd aan de vrjje ontwikkeling der burgers.
Toen dan ook van Roomsch Katholieke zijde
aan het ministerie werd gevraagd of die kerk
hare bisschoppen wederom in Nederlandmocht
vestigen, bestond er geen enkele reden om zich
daar tegen te verzetten, mits slechts de noodige
maatregelen werden genomen dat die nieuwe or
ganisatie slechts het karakter bleef behouden van
eene inwendige te zjjn. Waren de onderbandelin-
de conservatieven dezer dagen, doch die toen
bij uitstek de protestantsche partij heette, agi
teerde alom. In alle bedehuizen kagen adressen
ter teekening aan den Koning, om van hem
voor de bedreigde kerk bescherming af te
smeeken en tienduizenden snelden daarheen om
door hunne handteekening toch ook iets by te
dragen tot instandhouding van hun waggelend
kerkgenootschap. De vrees is ijdel gebleken,
doch de agitatie trof doel. Het eerste ministe
rieThorbecke, sterker dan eenig ander minis
terie, tot op het oogenblik dat de pausselijke
allocutie bekend werd, moeet wijken, toen het
protestantsche hart der natie ontwaakte. In
enkele dagen was de volksgunst gekeerd en
nimmer is de eminente staatsman den schok,
toen aan zijne populariteit toegebracht, kunnen
te boven komen.
men, om een stelsel
len, dat is zjjne overtbiging, ten offer brengt,
waarop rast het aangenomen stelsel? Men vergt
van zjjn tegenstander, dat hjj hetgeen hjj on
recht, verkeerd of schadeljjk acht, goed vinde
en helpe invoeren. Al verkreeg men dit, welke
beteekenis of kracht zou, voor de oprichting
van een nationalen staat, een zege hebben, die
men alleen aan laffe toegevendheid te danken
had? Neen; er zijn tjjden, waar een overmach-
tige indruk van het oogenblik beslissen moet
„Bjj het uiten van het eerste woord over
mjjne benoeming in eene commissie tot herzie
ning der Grondwet, verklaarde ik, benoemd, te
sullen aanvaarden, onder voorwaarde van het
behoud der vrjjheid, die ik nu ga nemen. Al
behoor ik met hoofd en hart tot het kamp der
hervormers, al is het ontwerp over het alge
meen myn voorstel, dit mag mg, geloof ik,
niet weerhouden de verbetering aan te wjjzen,
die onderscheidene stukken, mijns inziens, ver-
eischen.”
Bedriegen we ons of vinden we in deze re
gelen het portret van den grooten man, door
hem zelf geschetst? Geen transactie, geen „laffe
toegevendheid,” was dit niet altjjd zjjn leus en
werd deze niet door hem omhoog gehouden, in
weerwil dat zelfs vrienden hem soms aanrieden
haar niet tot het uiterste vol te houden, niet
vol te honden tot de deugd een gebrek werd?
Het zon ons thans te ver voeren, om in een
onderzoek te treden naar de punten, waarin
Thorbecke verschilde van de Grondwet. Een
bloote opsomming zou weinig nut hebben, en
een breede uiteenzetting te veel ruimte vergen.
Een dergeljjk onderzoek behoort dan ook in
Het aandeel dat de overleden Staatsman in
da grondwetsherziening had, was niet zóó groot
dat de nieuwe grondwet geheel en al ah zjjn
werk kan worden beschouwd. In de Bijdrage
tot de herziening der Grondwet, uitgegeven in
1848 bestreed Thorbecke zelfs op een aantal
punten het ontwerp der commissie en dat door
de regeering ingediend. In de eerste bladzijden
van dit boekje, waarin hjj de aanleiding tot de
uitgave mededeelt, schrjjft hjjMen heeft myn
advies en mjjne ketterjjen over de grondwet zoo
vaak welwillend ontvangen, men zal het ook
thans doen, nn 'Weldra de laatste Band zal wor
den gelegd aan een werk, dat mjj langer en
gestadiger, dan iemand, bezig hield.
„Hetgeen van vele zjjden, ten aanzien der
groote vragen va» den dag, wordt verlangd,
dat men inschikkeljjk zjj, dat men, zoo als het
heet, zjjn gevoelen ten offer breuge op het al
taar des vaderlands, schjjnt mjj niet boven be
denking. Ieder zal dit verzoek met geljjk recht
aan den ander doenen wat zal er van die we-
overig Ujjven? Indies
m te nemen, zjjn gevoe-
GÜUDSCÏÏE COURANT
■'■l.",1’*- 1"-T!-
bladen, ah 'tonze, minder t'huis. Genoeg zjj
de herinnering, dat wie Thorbecke's beginselen
geheel eg al in de Grondwet waant nederge-
legd, schromelgk dwalen aoe. De andere leden
der commissie stonden in Ae dagen tegenover
Thorbecke, ongeveer zoo als deze in de laatste
jaren stond tegenover van de Putte, van Houten
en anderen. Toen hjj bjj de eerste directe ver
kiezingen tot lid der tweede kamer was geko
zen (in het district Leiden) bestreed hjj dan
ook het ministerie—de Ketapenaer, waarin ook
Donker Curtius en van Heemstra zitting had
den, met het gevolg dat het ministerie in Oct.
1849 aftrad. Den 1 November 1849 trad het
eerste ministerieThorbeche op. Gedurende
de drie en een ^a)f jaar dat hjj aan 't hoofd
van Binnenlandecbe zaken stond, werd zooveel
tot stand gebracht, dat dit tijdperk daardoor het
vruchtbaarste is geweest aan organieke wetten.
Het fundament van *t nieutVe staatsgebouw was
gelegd, het gebouw zelf moest worden ópge
trokken. De kieswet, de provinciale wet, de
gemeentewet, om slechts de voornaamsten te
noemen, verrezen door zjjn machtige hand.
In die jaren bleek overvloedig hoe sterk een