Nieuws- en Advertentieblad voor Gouda en Omstreken.
I
N9 1595.
1874.
BUITENLAND.
Zondag 15 November.
en.
Bulienlanilsch Overzicht-
Drie gesprekken over één
onderwerp.
inip.,
Jamkurj.
orten van
i en Be-
laxerend
w.
de hand. I
lark!
•1 de nieuwste
fgeerlng goed
partij bil-
sat.
Isteeg.
rer dsDos*
eid volgens
Gouds allen
ea Heer L.
zich uit onkunde opruien en ze zjjn ie dom
zeggen.”
de vrouw, terwjjl zij hem een
en met bet
maagver-
ire werking
n, bijzonder
met bengt
narolgeude
e weg D 821.
GOUDSCHE COURANT.
ven on* tnt
n der nieuwe
w[| ook voor
a en rcl'cle
arde begun-
Donderdag ie eeue zeer onbelangrijke zitting der
Fransohe permanente commissie gehouden. Énkele
opmerkingen omtient.de vervolging der republikeiusclie
pers werden door de regeering met eeu beroep op
liet belang des lands beantwoord.
staat der Vereeui-
van brave en nijvere ar-
zooivrQ u eens eveu te
onheugelijke
len, is een
ran J. J-
skening zich
het doosje
ent op te zjjn
een namaak*
[en.
plan bestaat
Maanden in
edige beslissing 9
van eventueel
dheid ech- I
>00 50,000 I
K 20,000, I
1000, 203 I
maal 600, I
I enz. I
QbUu ege rast- 9
ter groote door 9
r of per post- 9
grootste zorg- 9
ontvangt van
ene Originele
leele plan gra
begunstigers
laten.
prompt onder
toezending of I
onze correa-
land bewerk-
igd en onder
eermaals vol-
srs verkregen
werd den 7
tuten grond 9
op eene zeer
skend en vet -
ten uitroeren.
k geval róói
irek.l
„dag dames, hoe gaat het? ik zag u juist, bij
het voorbykomen voor de ramen zitten en nu
wip ik even in om je een nieuwtje, een belang
rijk nieuwtje te vertellen.”
„Zoo, wat dan?” en vol belangstellende nieuws
gierigheid luisteren beide dames naar de mede-
deeling van een nieuw engagement, dat nog door
niemand was voorspeld en dus zeer belangrijk
was. Het schoolverbond raakte vooreerst van
het tapijt.
De eenvoudige doch kraak-zindeljjke kamer
pchter den winkel van den eerzamen kruide
nier levert een gezellig tafereeltje op, op
't oogenblik dat wjj de vrijheid nemen eens
naar binnen te kijken.
Aan den eenen kant van de tafel waarop
een aarden koffie-servies bewijst dat men aan
het drinken is van eeu der geliefdste volksdran
ken zit de njjvere huismoeder met den bril
op den neus te breien, terwjjl haar man, de type
van den jjverigen, eenvoudigen, dood-eerljjken
Hollander, wiens lijfspreuken zjjn„eerljjk duurt
't langst" en „spaarzaamheid met vlijt bouwt
huizen als kasteelen”, doch wiens illusies zich
niet tot kasteelen uitstrekken, maar die blij is,
als hij over eenige.laren van zjjn rentjes kan
gaan leven haarlhet laatste gedeelte van de
rede des boeren Gouda, onlangs alhier gehou
den, voorleest.
„En nu wjjflief” zoo spreekt de man, ais hij
den laatsten zin van het stuk geëindigd heeft
„schenk mjj nu nog eens in".
Zijne echtgenoote neemt het kommetje en zegt:
„wel, wel, wie had nu knnnen denken dat er
uog zoovele kinders in domheid opgroeieu, en
dat nog al in ons goede Tergouw."
„Dat zegje wel, vrouw en nu is het” zoo gaat
hjj voort „ook gemakkeljjk te begrjjpen dat er
nog zoo vele slechte menschen op aarde rond-
loopen, die om God noch zjjn gebod geven.
Want vele menschen doen kwaad, omdat zjj
niet beter weten en wanneer dan het een of
andere slechte mensch ze opstookt, dan laten ajj
zich uit onkunde opruien en ze zjjn ie dom er
iets tegen te
„Zoo is V
vol kopje koffie Tpverreikt.
„Maar, wat ik vragen wou, geloof je niet dat
meheer Gouda gelhk heeft, als hij zegt, dat ieder
moet doen, wat hij kan, om te maken dat alle
kinders naar school gaan?"
„Zeker wel,” luidt 't antwoord.
„Nu, dan vind ik dat jij morgen vroeg een*
naar dien heer moest toeloopen en zeggen dat
jij wel lid wil worden van dien bond. Me dunkt,
de winkel gaat goddankniet slecht en nu kun
nen we wel wat missen voor een goede zaak."
De man beloofde het zjjne gade en hield den
volgenden dag zjjne belofte.
Laat ons hopen dat ook de heer A. na do
sociëteit verlaten, en mevr. Y. na haar eigen wo
ning bereikt te hebben het schoolverbond niet
vergeten hebben en dat zij en niet alleen ij
niet langer voorwendsels zoeken en opperen
doch evenals de eerzame kruidenier tot het
schoolverbond zijn toegetreden en zich als lid
daarvan hebben opgegeven.
A. „Nu ja, dat is goed voor hen, die ken
nissen hebben ouder die menschen uit die min
dere buurten, maar ik kan toch die stegen
niet inloopeu en vragen: „gaan je kinderen
wel school, vrouwtje?"
B. „Neen dat behoeft ook niet, maar voor
eerst heb je wel kennissen onder dat soort van
menschen, b. v. de tuinmansknecht, die gere
geld in je tuin werkt, en met wien je wel eens
een praatje maakt, de werkster, die je huis
schoonmaakt, je schoenlapper enz. en vervolgens
kunt ge door je contributie alleen ook eenigezins
het goede doel in de hand werken.”
A. „Nu, ik zaheens zien."
De derde persoon die ook aan het tafeltje
had gezeten en was opgestaan onder dit gesprek,
kwam nu weder bij de twee anderen terug met
het voorstel: „kom doe je meê een partij bil
jart Laat dat schoolverbond nu maar rusten.”
In de elegant gemeubileerde voorkamer van
een heerenhuis op een der grachten onzer ge
meente zit op de canseuse eene dame, die sinds
eenige jaren de gelukkige echtgenoote is van
den heer X. Er wordt aah de deur geklopt en
daarop komt binnen mevre uw Y. Na de eerste
gewone begroetingen nem m de dames plaats
en vangt mevr. Y. aan?ot mjjne groote ver
wondering, waarde mevrou r, heb ik gezien dat
u nog niet op de ledenlijst ~L~L J“ -
ging tot ondersteuning
moede". Nu was ik
komen vragen: „soudt ge daarvan geen lid wil
len worden?"
Mevr. X. „Wel met genoegen, lieve mevrouw,
schrijf mij gerust op, ik geloof dat die Veree-
niging zeer nuttig is, niet dan ongaarne zou ik
op de leden-ljjst ontbreken. „Doch” zoo gaat zij
voort, „permitterjnjj op mjjne beurteen vraag:
„Zjjt gij lijl Vau het schoolverbond?"
Mevr. Y. „Het schoolverband, wel neen, wel
van Tesselschade en Tabitha,- ook van het Ge
nootschap voor moederlijke 'liefdadigheid, doch
het schoolverbond, neen, daaraan heb ik nooit
gedacht."
Mevr. X. „Wat mjj betreft, ik geloof dat het
schoolverbond geen minder loifeljjke vereeniging
is, o. a. in zooverre die andere vereenigingen
slechts de armoede helpen een uitstekende
zaak en 't schoolverbond de armoede voor
komt, wat toch niet minder goed is.”
Mevr. Y. „Hoe bedoelt gjj dat?”
Mevr. X. „Goed onderwgs maakt niet alleen
ieder geschikt om op goede wjjze züu brood te
verdienen, maar is tevens oorzaak dat er flinke
burgers der maatschappij worden gekweekt. Goed
onderwjjs vormt het karakter der kinderen voor
het gansche leven en menschen, die in hun jeugd
goed geregeld onderwjjs ontvingen, zullen veel
minderdeslaven hunner hartstochten worden dan
zjj, die niet school gingen en hebben tevens meer
hulpbronnen tot welvaart ter hunner beschikking.
Daarom moest ieder, die 't met zjjne medemen-
schen goed meent, bevorderen dat alle kinderen
zonder onderscheid, onderricht ontvingen en ge
regeld ter schöol gingen.”
Mevr. Y. „Ik heb nooit zoo bjjzonder op het
schoolverbond gelet, maar ik moet bekennen:
„gp hebt geljjk.” Trouwens, ik dacht dat het
alleen voor de heeren was.”
Mevr. X. „Wel neen zeker niet. Waarom
zou dat het geval zjjn ik verzeker u dat er vele
vrouwen lid van zjjn, ook van de aid. Gouda.
Ik voor mij ben werkeljjk de meening toegedaan
dat een van de eerste vereenigingen, waarvan
een ontwikkeld mensch lid moet zijn, het school
verbond is, en
Er werd op de deur getikt en eene vriendin
van mevr. X. komt binnen met de woorden:
Op zekeren middag zit op een der socië
teiten, in 't bezit waarvan onze gemeente zich
beroemen kan, een drietal heeren aan een tafeltje
onder het genot van een of ander geestrijk vocht.
Daar zij reeds eenigen tjjd daar met elkander
hebben zitten spreken is reeds menig onderwerp
■de revue gepasseerd, toen na een kort oogen
blik van stilte, zooals in ieder discours wel eens
voorkomt, een van hen invalt en vraagt:
,3 propos, heb je die speech van den heer
Gonda gelezen?”
„Ja”, zegt de een, dien wjj A. zullen noe
men „ik heb het begin gelezen, maar daar ik
een paar dagen uit de stad ben geweest, heb
ik het einde niet gelezen."
„Dat is jammer” repliceert de vrager van
zoo even B. genaamd, „dan moet je die nog
eens lezen, want daarin is werkeljjk 't doel van
het schoolverbond zeer juist aangetoond.”
„Och kom,” zegt A. „we weten immers alle
wel, wat het schoolverbond is, dat behoeft nu
niet meer verteld te worden."
B. „Zoo, ben je dan lid van 't schoolverbond
A. Neen, maar men kan toch niet overal lid
van zjjn. Er zjjn zoo vele vereenigingen, wier
doel zeer nuttig, wier strekking zeer goed is,
doch overal lid van te zjjn, convenieert niet
iedereen, want al die contributies loopen nog
al erg op."
B. „Tien tegen een, dat je als je de rede
van den heer Gonda leest, dadeljjk lid wordt.
Dat er vele goede vereenigingen bestaan, waar
van men lid kan worden zou alleen dan iets
bewjjz n, als gij van die anderen werkeljjk lid
waart, doch ik vrees, dat wanneer ik u die
andere een voor een opnoemde met de vraag
of gjj er lid van waart, gjj zoo goed als bg
allen een ontkennend antwoord zou moeten
geven. Dat die vele contributies oploopen is
waar, vele kleintjes maken een groote, doch
daar gjj b.v. noch nooithebt opgezien om de entree
voor een toopeelvoorstelling of concert te be
talen, als gjj lust had daarheen te gaan en
evenmin ooit aarzelde! van wege de kosten een
flesch wjjn te drinken, zoo noem ik al wat gjj
daar «ven aanvoerdet niets danvoor
wendsels.
A. „Ge zjjt beleefd, maar zeg mjj eens wat
is dan het goede dat er in het schoolverbond
steekt
B. „Hoewel je straks beweerde dit reeds te
weten, wil ik je wel zeggen wat het ishet
schoolverbond is er eenvoudig op uit, om ieder
kind onderwgs te doen genieten en gjj zelf zjjt
nu te ontwikkeld om niet gaaf in te zien en
dadeljjk te erkennen, dat het v.oor de maat
schappij in 't algemeen en voor ieder in 't bjj
zonder goed is dat ieder kind onderwjjs ont
vangt. Dat zal je toch niet tegenspreken?"
A. „Neen, dat stem ik gaarne toe, maar ie
der, die wil, kan onderwjjs genieten en die 't
niet wil, kan toch niet door ons gedwongen
worden. Dus nog eens wat doet 't schoolver
bond?”
B. Nu zie ik duideljjk, dat gjj de rede van
den heer Gonda niet hebt gelezen. Juist die
ouders, welke niet willen dat hunne kinderen
schoolgaan en wel óf uit domheid óf uit eigen
belang öf om andere redenen moeten overtuigd
worden van de wenscheljjkheid en zekere nood
zakelijkheid dat hunne kinderen naar school
gaan. De menschen, die dat wel inzien, zoo
als gjj en ik, moeten zich dus vereenigen en
zoo door gezamenljjken invloed de minder ont
wikkelden trachten te bewegen hunne kinderen
naar school te zenden.”