Kennisgeving. Verslag van de Open bare Vergadering van Vrijdag jl. Het onderzoek van de werking der wetten op Lager en Middelbaar On- ajerwiijs en van haar onderling ver band, op last van de Maatschappij xtot Ntit van 't Algemeen ingesteld. Oproeping onder de Wapenen van Mi liciens-Verlofgangers der ligtiagen 1871 1872 en 1873. oo4er4c Jh>?cü Gebroken glazen, leege flesschen, stukgesuoqcn behangsels enz. vertoonden zich aan haar dog. Van een en ander werd aan de politie aangifte gedaan. Tengevolge daarvan zijn vier jongens, van 9—14 jaren, waarvan een reeds vroeger met <.e justitie kennis maakte, ia heohtenis genomen. De {laders hebben bekend. In de Wekker leest menI iDofiinen op het levenspad vnp een onderwijzer in het jaar 163Ö. Mijn Edele tcyse voorsieèige heer, Diderich van Schaghen vryhfy' tot Goudriaan, WaddiUxveeneet. eak Alsoo ick tot VVnddincxveen OMveest hebbe mét ♦de eommissien die .UE.WelEd m|jj verguut hebt met toijnheer den dycbjjraéf van Rhyujaiit, soo hebbe ick •deselve vertoont tudi de respective Schouten, waarop ick tot Antwoórt gekregen hebbe, van den Schout van t Suj tevnde dfit bij het de Ambaehtsbcwuerders •soude^ aandienen, ben mede gecomen by den Schout van 't Noordteyndè qtewelcke my tot Aqtwooft ge geven hóéft dat hy m| niet suffia|ipt genocn én kende om t serve ampt te jüedien^tf e'rt" seyile s0^) ghy d^er comt, so® belove ick ^Ed. dat ^hy niet éfen stuyvqr *anIJIvjgagie geuietën en suit, noch oo| geejn turf krygeroi suit, ofte hei buys en sal niet |ere|areert worden tie éqyde voprders soo ick dam* quame, soo belove ick 4UKd. dat ik |U soa veel sptjels maken •sAIjdat ghy U dat beclaghen sultllende d«lt khy daer nbyt geweest en hadt, soo> veej sajl ik UE. doeu ninken ende met qödere 'dreygemefotén, döei(|hy niy mede dreygde waaneer ikj daet- s|üde comëjb ick vrpegde wat redeji dat hy daerloe|hadde„ hjfisey^le, on^dat de .predicant ,my daerin tfedrpngpn yhndde, 4e|ve!ckeifeei) guyt is, jae 'ik seggel dpt Mr eé| guyt is ende jjilft andere scheltwoorden Ineer A sefde ick en wil van sulcke guyten niet gerégeert,' (hoofs'bidde A myn wmjEÜelheyt. dat hy myn gelieft "te jpinte- neeren teg|ii alle Insolenties opdat ick mknetffyienst ia vrede solide mogen aenveerdeu ende de Jonokheyt met goedAij!stichtingen mochten onderwysen alles tot haerder Stichtingen ende tot Godes eere ende myn en de allermensehed saligheyt hiermede bevele ick myn welEdeiheyt met zyu geheels familie in de protectie des alderhoochsten. Actium Rotterdam 6 Julij 161)8. I i- U. loelEd. geaffectioneevden Dienaer K' t uDieck Jacobse Havelaer, Wie zal ooit dien /„goeden ouden tijd" den „ou den goeden tgd" noemen! Wie zal durven beweren, dat de oudervvijsfera van den ouden tijd ook niet eens een pilletje te slikken kregen! Al wordt er tegenwoordig nog al eens geklaagd over tractements- laagte, de tegenwoordige onderwijrers hangen toch niet meer af van pen schout, die geen gagie en geen turven geve» wil. Waddinxoeen17 Juli 1875. D. P. Regt. 1 (Vervolg) De he'er Cats zegt niet tegen de afschaffing der dienstvervanging te zyu, integendeel, is daar sterk foor, maar z. i. is het dringend noodig, dat do militaire strafwet verandering ondergaat. De heer Potter bestrijdt eenige punteu door Jen heer Mans gereleveerd Zeide die spr. dat de volks vertegenwoordiging niet allen, niet 't geheele volk. véttegenwoor iigt. Spreker gelooft dit wel, en hij is van meening dat juist de boeren veel bijbrengen tot het kiezen van sommige kamerleden. Voorts is t soms hoog nóodig dat de koning den ooriog moet kunnen verklaren, er zijn dikwijls gevalleo, dat dit moet én daarom deelt spr het gevoelen van den heer Maas ook op dit punt niet. Volgens spr. is ons laud Juist van dieu aard dat het beter dan eenig ander land in Europa kan worden verdedigd, maar niet alleen goede inundatién ziju daarvoor noo dig, vobr alles een goed leger en om het leger goed te doen zijn, is afschatfii g der dienstvervanging noo- noodig. Spreker is het totaal eens met hen die de kazernen beter wenschen. De mooiste kazernes zijn nóg zeer slecht en zelfs die in den Haag, die nog al de kazerne heet tè zijn van onze garde, laat *®el te^weiischen over. Spr. wees voorts op de droeve tegenstelling van kazernen cn gevangenissen, om ten slotte aan te tobnen dat een groot ouder scheid noodzakelijk is tusschen militaire en burger lijke straffen. De rechtspleging van onze militairen moet strenger zijn, voornamelijk omdat bij militairen zooveel van subordinatie afhangt. Zoo n^oet bijv. dronkeusclmp bij den soldaat erger worden gestraft, om dat de soldaat zich juist dau ligt aan insubordinatie schuldig maakt. De heer Cats verduidelijkt zijn opinie, by bedoelt niet zoozeer dat die straffen anders moeten worden als wel dat de soldaat te veel slaaf is, en zyn toe stand veelal nog erger is dan van den slaaf in West-Indië. Hij is bijna niet vrij om te denken wat hij wil, want verschijnt zijn gedachte op zijn gelaat, dadelijk wordt hij gestraft, als die gedachte den superieur niet bevalt. Er wordt te veel wille keurig gehandeld, in dat opzicht. I)e voorzitter merkt op dat. er wordt afgeweken van ile stelling waaraan we bezig zijn, spreekt nog een enkel woord over die 1°. stelling, ivaurna wordt overgaan tot de tweede stelling. De heer H W. G. Koning begint met jeen kleine inlichting te geven, om duidelijker te inal^n, 'dat de bijzondere belangen der iuivoners niet zeer bfelemmerd zullen worden door de afschaffing. De jougeliugen toch, dje nu plaatsvervangers stel len, zijn op 18-jarigeu leeftijd in een soort van over gangstijdperk. Zij verlaten de hoogere burgerscholen, of de gyiiinasiëo, om óf naar hoogescholeu, óf in'den han del te gaqn. Juist die tijd zou zeer gesqhikt zijn om beu eenigen tijd te laten dienen. Dit zou voor den jongeling tevens zeer goed zijn. Het ware jongens leren beétaat tegeuwoordig niet zoóals vroeger, er is w(nnig tijd voor het oefenen van het lighaam bij al de drukke studie, en nq zou het voor het lichaam zeer goed zijn iu dat overgangstydperk iu dienst te gi|an. Spr. wees op Duitschland, waar een diensttijd vJ;nl 1 ei1 een yan 3 jaren bestaat. Spr. zou wen- scP-T1 (,at.(,e diensttyd voor1 de ontwikkelde jon- gfte1! Iliet laag vvas, maar slechts k^rteii tijd, en jW die korte tyd zou ook eer|er de kamerleden ovenpalen om voor de afschaffing te stemmen, Jljé heer Ingeiiluiff is liet met ;den heer Kloning «M 'maar ac,lt het wÊjisöhelyk dat id verbarll me°t diJPJcorten diensttijd op alle soholen bij ènkelejis het refejfq hef geval gymna^tie en de hajhdteering viU iet gelveer wérd ingpoerl I Dau zal óbk de dienfitijd sléchts kort behoeven jte zyn. 1 'ra' ^er ^ro°i'ehdor8tjjgelooft dat crfwel een b<J|t9el is om t|t de afschaffing óver te $ta|n. Me moeten wfor- eerst; Wt verwarren, zegt spr 'algemieue dienstplclit met der'plaatsvervqrigingl dat worrit |og fti ee|| J gedsaii, maar wauueër nvë zien op al 'de dienstlfj die de soldaat moet doen ybor den offic(er, zoogenMinde óppassersdiensten, dan sJeekt het vau, «elf 'Wjdie jongelingen, voor wien danders de hoed wordt afgenomen, tot dergelijke dfenstelji niet goedschiks kunnen|bestemmen dje oppassersdieusten zijn dus een beletsel}! voor de afschaffing. 1 De voorzitter vp ijst den vorigén spr. erop, dat hij buiten de zaak in quaestie omgaat, maar wil toch even antwoorden, dat zyn arguhient toch niet opgnat daar die oppassersdiensten geheol vrywillig worden geleverd en geen soldaat kan gedwongen wordeu om oppasser te zijn. i Daarop vraagt de heer van ^.tjnbeepk het woord die zegt in de redactie.der stalling iets te willen veranderen. ZooaU »rk,- 2 nu luidt is de stelling niet waar en dus niet juist. Spr. weii9cht uitdruk kelijk daarbij gevoegd te zien de woorden.- „in ver hand met een wijziging in de militiewetzooals de woorden nu. luiden is de stelling niet goed, want er worden wel degelyk belangen gekwetst. I)e jougelieden worden verhinderd in hun studiëu en volgens spr. zou het weuschelijk zijn, dat bij af- schaffing der dienstvervanging bijv. de me licus by een ambulance geplaatst werd, de telegrafist, de ar chitect en zoo tneer bij dat gedeelte van het leger, dat overeenkwam met zijne studiën. De heer Iugenluijff zegt dien wensch van den heer van Rijnbceck te deeleu en daarop ook heeft gewezen, maar acht de 9telling dan toch juist. De heer van Rijnbeeok repliceert, wil de 2de stelling minder voor tegenspraak vatbaar maken nu is zij apo dictisch, wie zal 't bewijzen? Trouwens voor de studie is t niet goed eenigeu tij 1 te moeten gaan dienen. Spr. heeft 't bij ervuriag, wanneer hij bijv. voor een examen zat te werken i9 't wel gebeurd, dut hij een w^ek of zes naar een kamp gezonden werd, niet tot voordeel *oor de studie. Hoeveel te meer zal dit voor jongelingen het geval zijn, die in hun smdio ziju, welke voortdurend hunne toewijding eisclit, in welk gev«l een tijd van dienst zeer belemmerend zsl werken. Spr. qelooft dat het bezwaar ook tegemoet lean wordeu ge komen door stelling 1 te veranderen en d >ar te plaat sen de woorden „in verband met wijziging der mili tiewet Nadat de heer Iugenluiff den vorigen spr. heeft toe- gt-temd dat het een opoffering is, maar dat in 't belang van het land moet geschieden en de heer Kijnbeeck er bij blijft dat de woorden der stelling anders moeten luiden viaagt de beef Kamp het woord en vraagt„wie ondervindt het nadeel van de afschaf fing? Natuurlijk de vermogende klasse. Ilct verlies aan hen totgebracht wordt echter ruimschoois vergoed door de grootc winst, die het geheele volk ondergaat door die afschaffing. Nadat dc heer van Rijubeeck de vorige spr dit beeft toegestemd maar de woorden in de stelling dan tochsteeds te positief zijn, verduidelijk t de heer Kamp zijn meening. Het is't opófferen van een klein kapitaal om een groot kapitaal te verzeke ren Dit is noodzakelijk. Dit geschiedt bij andere zaken eveneens en moet ook hier gebturen. Nadat de voorzitter noch in het midden heeft gebracht dat, wordt plaatsvervanging afgeschaft, de militiewet moet veranderd, en h t eanigszins zelfs er in opgesloten ligt, zegt de heer Koning dat eigenlijk in de 2e stelling 't woordje zijn, moest vervangen door: mogen zijn. Dat het belang der rijkeren geen beletsel mag zjjn om tot de af schaffing van de plaatsvervanging over te gaan staat bij spr. vast. Wadrom toch moet 't be lang van den armen vader, die zijn zoon moet missen in zijn werk door den dienst, geen beletsel zijn en wel dat van der ryken vader, die hem iu alle gevallen niet zooveel noodig heeft als die mingegoede tot ouderboud van het huishouden Pi De heer van Rijnbeeck stem< dit alles toe maar acht het beter dat de stellingen, die toch gepubliceerd zullen worden, zoo duidelyk mogelijk zijn en zoo weinig mogelijk voor tegenspraak vatbaa?. De be- lougen van byzpndere personen |vorden wd gekrenkt, dat stemt j ieder toe, daaromj is de stilling, zoo gesteld, niet juist. Nadat de heer van Rijnbeek op een vraag van de voorzitter, geanfwloord heeftr vau de gewén8chte verandering geen voorstel te willen maken, neenjt de lieer Eindhout 't voorstel vómden heer vqm Rjijnbeeck over en formuleert dit alififc „Hf algeméén belang der maatschqpjpj eiscat de afschaffing der dienst vervanging bijzdnjeijji belangen van| enkel,e personen mogen niet als flërwegend bez#iar tegen die afschaffing gelden.'^ Dq heer H> J. Steenbergen heeft evffleens een vopstel en vyil alduy lezen w |Het algemeen Jielang en het belang van bijzondere peiponen ötócht (de afschaffing". Na nogyeetiei kleine discussie over dezé voorstellen, wofdt ein||élijk het voorstel vau den heer Lindhout aaneen oraeui jl Nudat ook (jje 3e stelling, zonder diseuslie, door de vergadering wordt goedgekeurd, wordt ^oor den hetfr IngenluitF het bekende adres* aan de£ Koning tóf. jifschalfing der (dienstvervanging voorgelezep, waarop l(et adres van adliaesie daarop door verschqjdene der j^rsonen op de^ vergadering aanwezig, werd gjeteekend. (Vervolg.) C. ONDEUSClkEin 1US3CI1EN LaGEB EN MIDDEL BAAR ONDERWIJS EN OMVANG VAN LaGER ONDER WIJS. Tusschen het Lager en Middelbaar onderwijs moet eensdeels de géenshjn scherp getrokken zijn, maar iiuderdecls moet er zulk een innige aaneensluiting bestaan, dat de overgang van het eene tot het andere schier onmerkbaar zij. De Wetten van 1857 1863, geven de grondslag «oor de grensscheiding niet aan, daarom moet de Commissie zelf een kenmerk voor de onderscheiding zoeken. Zy meent dat daartoe de volgende beschou- wiug het best kan dienen. Het doel vau alle volksopvoeding it, eiken burger de gelegenheid té geven die mate van verstandelijke en zedelijke ontwikkeling te verkrijgen, welke hy noodig heeft om zijn plaats in de samenleving naar behooren, d. i. ten meesten nutte van zich zelf en anderen te bekléeden. Die gelegenheid wórdt gegeven op de Lagere en Middelbare school, die dus als twee factoren van volksopvoeding kunnen beschouwd wor* den, wier onderling verband, zoowel als eigenaardige werkkring, bij elke regeling zooveel doenlyk dient ia acht genomen te worden Het Lager Onderwijs behoort al datgene te om vatten wat voor allen noodig is, onverschillig welk onderwijs zij daarna nog zullen ontvangeu, of welke hun bestemming is. Op dit eigenlyke Lager Ouder wijs volgt dan het Middelbaar Ouderwijs, dat gegeven wordt op scholen van verschillenden aard, ingericht naar de uiteeuloopende behoeften van hen, die er gebruik vau zullen mnken. Uitgaande van dat beginsel, stelt de Commissie zich de vraag Tut hoever behoort het Lager On derwijs ziö'i uit te strelc\eii Zij meent, dat de leerlingen op twaalf jarigen leeftyd rijp behooren te ziju voor het Middelbaar Onderwije, maar, met het oog op haar voorstel tot invoering van den leerplicht, zal het noodig zyn aan het tot 12 jaar gegeven Lager Onderwys nog een cursus van 12 tjt 16 jaar toe te voegen, die moet dienen o:n de vervloeqng van het geleerde te voorkomen en daaraan bovendien eenige uitbreiding te geven. Deze tweelediie taak zal de Lagere School slechts dan naar behboren kunnen vervuilen, als zy de kin deren op 7 jar-gen eeftijd behoorlyk voorbereid en ontwikkeld ontvangt. Aan het L. O. moet goed voor bereidend oudertViji bewaaruchool-ouderwys voorafgaan. Wil uieu ook dit voorbereidend onderwy* tot de taak der Lagere school brengeu, dan zon a»ea rieze in drie cursussen kunnen verdedeneen twee jarigen voorbereidende cursus van 5—7 jaar, een vijf jarigen cursus van eigenlijk Lager Onderwys van 7 12 jaar en een driejarigen cursus van voortgezet Lager Onderwijs van 1215 jaar. Het onderwijs der* Lagere School, altijd meer formeel dan materieel, altijd meer ontwikkeling der geestvermogens dan het aanbrengen vau kennis beoogeiide, houdt zich in den eersten tweejarigen cursus uitsluiteud uiet het eerste bezig, vat in den tueedeu vijfjarigen cursus ook het tweedejin het oog, om hierop iu deu derden driejarigen cursus inker nadruk te leggen. Aldus .vervult de eerste eursus de plaats der tegenwoordige bewaarschool de tweede cursus omvat het eigenlijke Lager Ouderwijs, de derde cursus treedt in de plaats vau het voort gezet en liertialiiig8ouderwij8. Zóó ingedeeld kan de Lagere Scaool haar doel bereikeu. Zoo voldoet zij aan de behoeften der meerderheid, de minderheid heeft behoefte aan meer ontwikkeling, meer kennis, bijv. van talen, van wiskuudeeuz. daartoe dient bet Middelbaar Onderwijs. Daar even wel aan 't oprichten van Middelbare Scholen vele en onoverkomelijke bezwaren verbonden zijn, zou op plaatsen Wdar geen Middelbare School kan opgericht worden ook op de Lagere school onderwijs in de levende talen kannen worden gegeven, hetzij dan in «en afzonderlijke Reeling der gewone Lagere School, of in een afzonde^lyke school. Het eigenlijke voortgezet Lager Onderwijs, waarop de Commissie toepassing van den leerplicht weuscht, in dat bestemd Js, voor kinderen van 712 jaar, behoort als hoofdvakken te omvatten, a. Lezen 5 1. Schrijven; c. Rekenen; d. Nederlaudscbe Taal; tn kDst verder izijn stof uil* e. Aardrijkskunde; f. Gesclneileuis Van het Vaderland g. Kennis van de Natuurterwijl het bovendien eenigeu tijd afzon dert voor oefeningen in h. Zingen i. Teekenenk. Gymnastiek en l Handwerken (nuttige) voor meisjes. Het voortgezet L.»ger Onderwijs voor leerlingen van 1215 jaar^ waarvan de commissie het ontvangen ook verplicht vrenscot te makt n, moet dienen tot voortzetting en uitbreiding van de genoemde vakken met toevoeging 'vanvi Wiskunde; a. Algemeene Ge9chicdenifl; o. Volkshuishoudkunde; p. Staatsin richting. Het aantal lesuren moet beperkt blijven binnen 20 «n 26 ureu wekelijks. Voor den voortgezetten cursus zouden 12 ureu weke.ijks noodig en voldoende zyn. Van de vier sub. a.d genoemde hoofdvakken, moet de op dien leeftijd verkrijgbare kennis en vaar digheid worden verkregen. Maar men stelle zich niet tevreden met eene bloote werktuigelijke vaardigheid; bij liet lezen moet het gelezene worden begrepen en gevoeld, bet schrijven moet dienstbaar worden gemaakt aan het behoorlijk uitdrukken zijner gedachten op het papier, by het rekenen behoort vooral de betrekkingen en er U in dingen der gegevens goed begrepen te worden cn het uit 't hoofd rekenen goed beoefend worden. Voor bet schrijven is kennis van de moedertaal een vereisehte, niet eea dorre grammttische kennis, maar woordenkennis, met wellicht eenige der voornaamste spelregels. Doch beperkt het onderwijs zich tot deze vakken, het zou te eenzijdig zijn. Kennis van aardrijkskunde, van de geschiedenii des vaderlands en van de natuur is niet uit te sluiten, vooral waaneer ze imar eene flinke ontwikkelende methode wordt medegedeeld. De gezichtskring wordt daardoor ruimer, de liefde Voor den geboortegrond levendiger, de mncht van het bijgeloof zwakker. Zonder schade voor de hoofd vakken, en met winst voor de al/ijdige ontwikkeling kan een beperkte tyd aan deze vakken gewijd worden, schadelijk acht de Commissie het, dal ook bet ouderwijs in Levende talen en in Wiskunde, onder de vakken van het Lager Onderwijs worden opgenomen. De ontwikkelende kracht van 't eerste onderwys in Levende talen moest onderdoen voor dat in de genoemde vakken. Bovendien meende de Commissie het beginsel zuiver te moeten stellen. 'Het is toch een Teil, dat bij de tcgeuwoordige in- richtiug de meeste scholen van meer uitgebreid Lage; onderwys het eigenlijke Lager Onderwijs, zoowel als de leerlingen dier, scholen gedrukt gaan onder overlading der vakken, waardoor de ontwikke lende gang van 't onderwijs benadeeld wordt, daar het onderwijs in de vreemde talen en wiskunde op te jeugdigeu leeftijd gegeven wordtterwijl het bovendien betwijfeld mag worden of het onderwijzend personeel der Lagere school in het algemeen wel bekwaam is tot het geven van grondig onderwys in zooveel uiteenloopende vakken, dan verkrygt men beteren waarborg voor degelijke ontwikkeling, het werktuigelijke van het onderwys wordt tegengegaan, de eenheid van 't onderwijs zal er door bevorderd worden, omdat meer nadruk zal gelegd zal kunnen worden op ontwikkeling. De Rijks- or gemeente organisatie. Meermalen is de vraag geopperd of het ook weuschelijk zoude zyn, dat het Rijk de zaak der Lagere school geheel aan zich trok. De Commissie gelooft dit niet. Voor regeling van wego 't Rijk pleiten: a. Meer eenheid van uitvoering, daar deze als 't ware van dén middelpunt uitgaat, en dezelfde wil de inriéhting aan alle plaatsen beheerscht. b, Krachtiger regeling, omdat de Staat over groo- ter middelen beschikt en niet met plaatselijke be krompenheid heeft te worstelen. c. Grooter onbekrompenheid op financieel gebied. d. Beuoeming van de onderwijzers door den Staat, waardoor persoonlijke overwegingen die zoo dikwijls een benoeming iu strijd met het belang der scbiol bewerken zouden vernietigd worden. Bovendien zou de positie vau den ouderwij/.er iu de gemeente veel onafhankelijker worden, eu het veel gemakkelijker ziju door verplaatsing den rechten man op de rechte plaats te brengeu. e. Op plaatsen, waar, zooaU nog dikwijls het ge val blijkt te zijo, een meerderheid tegen het openbaar onderwijs gekant is, zou de haudhaving der wet op het Lager Onderwijs beter verzekerd ziju. Bezwaren tegen ryksorgan.satie zijn Te groote centralisatie, die soms nadeeliff an verlammend werken kan, en waardoor iu ons land waar verschillende regeeriugen elkander nog al spoc dig opvolgen en waar juist het onderwijs is eeu voorwerp van staatkundigen strijd, de benoeming der onderwyzers een quaestie van politiek zou kunnen worden. Het Lager Onderwijs is wel in 't algemeen een belaog van den Staat, maar toch ook vau de gemeen te, die niet van invloed daarop mag uitges oteu worden c. De autonomie der gemeente moet niet belem merd worden, tenzy het algemeen belang dit vordert. Kan dus de gemeente het onderwijs even goed rege len als de Staat, dan is gemeente-organisatie ver kieselijk. d. De belangstelling van gemeeatebes'ureu en ingezetenen is minder groot in een rijksschool dan in een gemeenteschool. De ondervinding bij het Middelbaar Onderwijs heeft dit op verschillende plaatsen doen zien. Het moge waar zijn, dat er voor de belangstelling der gemeentebesturen bijna geen gelegenheid is zich te openbaren, onqdat zij geen invloed op de rijksschool kannen oefenen, of dat op verschillende plaatsen de ingezetenen veel sympathie voor zulk eea school aan den dag leggen, toch mag men veilig aannemen, dat deze laatste nog grooter zou zijn indien het een gemeente-inrichting gold. e. De regcering is veelal met locale omstandig- minder bekend, waardoor de openbare echoot wellicht iu populariteit verliest. Immers een school die inge richt ie met het oog op plaatselijke behoeften cn daarin uaar behooren voorziet, zal meer leerlingen trekken dan een school, hoe goed ook op zich zelf georganiseerd, maar waarbij de plaatselyke eischen over hel hoofd zyn gezien. - Het toezicht kan by gemeentescholen beter zij o dan bij rykssohoien, daar in dit laatste geval uit voering eu toezicht in dezelfde handen zouden lijn. g. De mogelijkheid is denkbaar, dat er in ons land een regeeriug aan 't bewind kwam, die geen kirt heeft voor, of zelfs vijandig gekant is tegen het openbaar onderwijs. Het is moeielijk vooruit te zeggen wat van zoodanigen toestand de gevolgen zouden kunnen zijn, doch wij meenen, dat men het onder tfys niet aan het gevaar van zulk een kans mag blootstellen. Bij rijksorganisatie, meent de Commissie, zou de onderwyzer wellicht iets winnen. Doch voor het welslagen en den bloei van het onderwijs moeten wij organisatie van gemeentewege blijven wenschen Doch by de wet moeten dan regelen worden gesteld tot voldoenden waarborg voor de inriéhting van het onderwys. Zoo moet er verbetering komen in de bepaliug van de kosten. De regel is thans, dat die ten koste komen der gemeente, met het recht van schoolgeldbeffing en de mogelijkheid van provinciale- en rijkssubsidie. Het kwaad schuilt vooral bij de Provinciale Staten, op op wier advies het Hyk veelal afgaat. Bij de onder scheiden gezindheid der gewestelyke vertegenwoordi ging, werkt de mnatregei zeer ongel yk. Daarom wil de Commissie een aanzienlijk deel der kosten door het Rijk laten dragen. Het ver- kieselykst zou ry deze regeling achten Het Rijk bepale namelijk voor elke gemeente, wat daar, alle omstandigheden in aanmerking genomen, noodig is om te kunnen voldoen aan de eischen der wet, en stellen teveps een minimum van bezoldiging van het onderwyzend personeel in iedere gemeente vast. Van het bedrag dezer uitgaven neme de Staat eeu deel, byv. 80 pet. op zich. Wat de gemeente meer wil doen komt geheel te haren laste. Aan gemeenten die door de blijvende 20 pC. nog te zeer gedrukt worden, kan en moet de provincie, naar gelang der behoefte, eeo subsidie verleeuen. e. Sch^olgeldiieffinq. Uitgaande van de ver onderstelling, dat er bestaat leerplicht voor kinderen van 7—15 jarigen leeftijd, en dat het Rijk een aan zienlijk deel, stel 80 pCt., van alle gewone kosten van het onderwijs draagt, meent de commissie dat niet al het onderwijs kosteloos moet worden gegeven. Wel moet voor de kinderen van onvermogenden altijd de gelegenheid diartoe openstaan, maar tr moét rekening worden gehoudeq met den werkelijken toe stand der maatschappij, die afscheiding van standen vertoont. Mtt invoering van algemeen kosteloos OfCubaar Lager Onderwijs zou inen niets naders ver krijgen, dau dat alle kinderen uit den fatsoenlijken, ook kUinereu burgerstand naar de bijzondere school gedreven werden. Er behooren dus scholen voor kosteloos onderwijs te zijn eu scholen waar een bijdrage geheven wordt, doch het is evenzeer noodig dat die bijdrage voor alle scholen gelijk is, aangezien op allen hetzelfde oiiderwe/.eu wordt. Toezicht. Het doel van toezicht op bet on derwijs is aan allen die er belang bij hebben, de noodige waarborgen te geven vooi een flfiitke orga nise'ie der school, strenge opvolging der wettelijke voorschriften, degelijke behartiging der volksopvoe ding. De verschillende belangen bij het openbaar Lager Onderwijs betrokken, zyn die van den Staat, de gemeente, de ouders der schoolgaande kinderen, de onderwijzers. Worden de plannen der Commissie verwezenlijkt, dan heeft de staat niet alleen het ^Tootste belang bij het onderwijs, maar draag hij ook het grootste aandeel in de kosten. Voor het aandeel van den staat in het toezicht, acht dc commissie noodig 1°. Ministerieel oppertoezicht. 2°. Eeu adviseur voor het onderwys. 3°. Inspecteurs. 4 0. Schoolopzieners. 5°. Controleurs voor den leerplicht. OnJer h t oppertoezicht en de verantwoordelijkheid van den Ma niseer van Binnenlandsche Zaken (alleen als overgangsmaatregel zou de Commisiea eeu Mi nisterie van Onderwijs willen scheppen) moet een advisenr als deskundige werkzaam zijn. Deze advi seur zou moeten zyn, iemand die met het schoolwezen in uitgebreiden zin, grondig bekend is, en aan wien niet uitsluitend of bij voorkeur bureau-werkzaamheid wordt opgedragen, maar die van tijd tot tyd een persoonlijk onderzoek kan instellen, b. v. naar deq, gang der kweekscholen, gevallen waarin verschil vaA gevoelen in zake onderwys tusschen andere autori teiten bestaat, klachten die in de Staten-Generaal over het ouderwijs aan bepaalde plaatsen worden aangeheven, euz. teneinde zoodoende den minister niet alleen alle vereischte inlichtingen te verschaffen, maar hem ook met zyu ervaring voor te lichten bij het n$meu van besluiteu en het uitspreken vau be slissingen. De werkkring der inspecteurs zou niet veel van die der tegenwoordige verschillen. Alleen zou het ter bevordering van eenheid weoschelyk zyn, hnn getal te beperken. Een verdeeling van 't land in vyf inspectiën, zon voldoende ryn, maar dan zon ieder Inspecteur zich geheel en onverdeeld aan zijn taak moeien en klonen wijden. Wordt vervolgd.) De BURGEMEESTER vau Gouda; herinnert de Miliciens-Verlofgaugers der ligtiugen 1871. lo72 en 1873, aan hunne verpiigtiugeu tot opkomstouder.de wapenen, te weten Tegen 31 Julij die der ligtiog 1871, behoorende tot het 2e Regiment Husaren; die der ligting 1872, behoorende tot het 2e en 5e Regiment lufanterie en tot de Kompagnie Hospitaalsoldaten die der ligting 1873, behoorende tot het 2e en 5e Regiment Infan terie. Tegen 2 Augustus dit der ligting 187 2, behooreude tot de 3e 4e 5e en 13e Kompaguie van het le Re giment Vesting-Artillerie ea tot de 8e Kompignie van het 3e Regiment Vesting-Artillerie. Tegen 3 Augustus die der ligting 1873, behoorende tot het Regiment Grenadiers en Jagers eu het le, Se, 4e, 6e, 7e en 8e Regiment Infanterie. Tegen 7 Augustus die der ligtiog 1872, behoo rende tot 2e, 6e, 7e, 8e, 10e, 12e en 14e Kompagnie van het le Regiment Vesting-Artillerie. Tegen 16 Augustas die der ligting 1872, behoo rende tot de 3e Kompagnie van het 3e Regiment Vesting-Artillerie. Tegen 21 Augustus die der ligting 1872, behoo rende tot de le, 4e, 5e, 6e, 7e, 9e, 10e, lie, 12v, 13e en 14e Kompagnie van het 3e Regimeht Vest ng- Artillerie. Tegen 30 Augustus die der lig'ing 1872, behoo rende tot da 2e Kompagnie van hel 3e Regiment Vesting-Artillerie Dat de'Miliciens Verlofgangers op voormelde da tums, vóór 4 ure des namiddags, bij hunne Korpsen tegenwoordig moeten zijn, gekleed in Uuiform en voorzien van al de voorwerpen *an Kleeding eu

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1875 | | pagina 2