fans- en Advertentieblad vuur Ma en Omslreben.
'EN.
1879.
TWEE MOTIES.
BUITENLAND.
Vrijdag 12 December.
3D
MIN,
DE,
zien. Loon
n 7—8 uur.
KENNISGEVING.
liiiiienlandscli Overzicht.
IDT,
iping
ater
GOUDSCHE COURANT
7
JAN.
I
V7
itsweg No. 6,
14.
its-Albums,
uts et de
edei'
lu.iakt het
ecp.
jiiiHil nin te
n buudt <1> n
ikviide vuur
rroot-Heken-
'ECEMBER
leentehuis te
PEN:
ILGEN
Boezemkade
■rate dmeri-
d
andarts vau
Weeneu,
b tandpijn bij
fsch, het lost
:uwe vurimug
>r versterking
lelijke stoffen
isee/ien reuk,
t verdwijnen,
irdeii prt' pi-
ijn flessrlii n
f175, 1,
(baar gesteld
dpasta*
tot «crwij-
jtevêstigd en
e|ier op de
an Santen
iwe porce-
ié, apoth
iihoven; te
Noordijie
dam bij F.
otheek; te
loonhoven
iden-Zeep
me elrbri-
SI*E \OOll
ihle Pufahik
I nrnhlsimrk
'iiparaté)
duidelijken
ne Zindelijke
BURGEMEESTER en WETHOUDERS ran Gouda,
brengen ter kennie van de ingezetenen, dat bet
Suppletoir Kohier der plaatselijke directe belasting
in deze gemeente, voor het dienstjaar 1879, door
Heeren Gedeputeerde Staten ran Zuid-Holland goed
gekeurd, ter invordering aan den Heer ontvanger
dezer Gemeente is toegezonden.
Gouda, den 9 December 1879.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
VAN BERGEN IJZENDOORN.
De Secretaris,
BROUWER.
KENNISGEVIN G.
De BURGEMEESTER van Gouda, brengt bij deze
ter kennis van de belanghebbenden, dat door den
Heer Provincialen Inspecteur der Directe Belastingen
enz te Rotterdam, op den 29 November 1879 zijn
executoir verklaard: een voljaars en een 2e kwartaals
Kohie'r voor de belasting op het personeel.
Dut voormelde Kohieren ter invordering zijn ge
steld in banden van den Heer Ontvanger, dat ieder
daarop voorkomende verpligt is, zijnen aanslag op
den bij de wet bepaalden voet te voldoen, en dat
beden ingaat de termijn vanj I)RIE| .MAANDEN,
binnen welke de reclames behooren te worden
ingedieiid.
Gouda, 11 December 1879.
De Burgemeester voornoemd,
VAN BERGEN IJZENDOORN.
trouwen in dit ministerie stelt na de afgelegde
verklaringen. De gemoedsbezwaren van één
schutter worden eerbiedigd, /die van de helft der
natie in den wind geslagen. Volgens dien
spreker is de minister lijdende aan een psy
chisch daltonisme. De teekenen der tijden kun
nen door hem niet waargenomen worden, of
wel hij ziet alles rooskleurig. Die beschuldiging
van verkeerd zien wordt nog nader door den
heer Elout uitgewerkt, die evenwel niet wan
hoopt dat de verloren schapen weder zullen
terugkeeren in de door hen verlaten schaapskooi.
De heer Keuchenius verliet het gebied der
bespiegelingen. Hij erkent, dat het de bedoe
ling der anti-revolutionairen is de invoering
eener wet zooveel mogelijk te vertragen, die ver
biedt den naam van Christus in de school te
noemen en het onderwys wil toevertrouwen aan
fortuinzoekende en 'in Amerika veiligheid zoe
kende landgenooten. Met cyfers wordt schijn
baar aangetoond, dat het bijzonder onderwys
meer en meer bloeit, de middelen waardoor die
schijnbare bloei verkregen is, worden niet ver
hield. Den heer van Lijnden werd weder her
innerd, wat vroeger door hem gezegd is. Hoe
is harmonie mogelijk tusschen de ministers van
Lijnden en Six, zoo vraagt hij, als de eerste de
bezwaren, die het bijzonder onderwijs drukken,
wil wegnemen, terwyl de andere in de geheele
zaak slechts een paedagogische qnaestie ziet
De anti-revolutionaire partij wordt daarna ver
dedigd en tot dén heer van Lynden weder het
verwijt gericht dat hij de radder der liberalen is.
Nadat de spreker nog nader het bondgenoot
schap tusschen katholieken en anti-revolutio-
nairen had in het licht gesteld, kwam de aan-
gekondigde motie, luidendeDe kamer van
oordeel zijnde, dat in afwachting eener herzie
ning van het kiesrecht, de invoering der wet
behoort te worden uitgesteld, gaat over tot de
orde van den dag.
Die motie is besproken, gewogen en te licht
bevonden in de zitting van Vrijdag.
Dal zij naar den zin van den heer van Hou
ten, denvoorstander van het algemeene stemrecht,
den tegenstander van de onderwijswet, zon zijn
was te verwachten. Wie kan bezwaar hebben
tegen die motie, vroeg hij, de tegenstanders der
wet niet, de voorstanders van uitbreiding van
het kiesrecht evenmin, wat geeft een vertraging
van eenige maanden Is de wet overeenkomstig
de wenschen des volks, zij zal des te krachtiger
kunnen uitgevoerd worden. Dat de anti-fevo-
lutionairen democratisch zijn geworden, zooals
de heer van Hoqtpn beweerd had, wil de heer
Schimmelpenninck niet onderschrijven; slechts
wijziging van verschillende bepalingen der kies
wet is noodig, toch kunnen de liberalen de mo
tie gerust aannemen, zij zal van de invoering
der wet^die immers niètjnpgelijk is, ontslaan,
de heeren van de Putteen van Namnen(l) worden
zelfs opgeroepen om het debat over de wet van
1878 nog eens te heropenen en hun bezwaren
te doen gelden.
Schijnbaar hoogst onschuldig, noemde de heer
Lieftinck eerst de motie, maar toonde daarop
aan dat' ook hier de schijn bedriegt, en de aan
neming allernoodiottigst zou zijn. Gij hebt de
trom geroerd, zoo eindigde hij, de fluit bespeeld,
de bazuin geblazen. Wy, wji blijven saamge-
sloten, tot het volk zal zeggen': gij hebt over
wonnen, gij ongeloovigen
Door den heer van Delden wordt op het hoogst
revolutionaire karakter der motie gewezen, al
is zij van anti-revolutionaire zijde afkomstig.
Door de aanneming toch zou de vertegenwoor
diging verklaren dat zij niet de ware vertegen
woordiging is. Het wijzen op een gebrekkige
Vertegenwoordiging is steeds' het begin van
Was het onderwijs reeds besproken tydens
de algemeene beraadslagingen, het was te ver
wachten, dat ook bij de begrooting van bin-
nenlandsche zaken dat onderwerp niet onbe
sproken zou blijven.
Meende de voorzitter dat dit gevoeglijk kon
geschieden bij de afd. onderwys, er was toch
reeds zooveel over die zaak gesproken, bij de
algemeene beraadslagingen over de begrooting
van binneqlwndsche zaken opende de heer Moens
terstond het debat over het onderwijs, omdat
het naar zijn raeening geen quaestie van cij
fers, doch na alles wat gebeurd en gezegd was,
van regeerjngsbeleid was, eif^iiermede was de
rege -ring het blijkbaar eens, waartoe anders
de tegenwoordigheid van den formeerder van
het ministerie bij deze discussie?
De heer Moens drong bij den minister aan
op een spoedige invoering in het belang van den-
minister, in het belang des lauds, en dit achtte
hij niet onmogelijk. Hij toonde aan, dat weer
een nieuwe agitatie wordt voorbereid, en dat
daaraan alleen in het belang van de rust des
lands een einde kim gemaakt worden door een
spoedige invoering, ook al zijn niet alle beslui
ten gereed en alle onderzoekingen afgeloopen.
Bracht hij hulde aan den vorm der redevoe
ringen van den heer Elout, hij weet niet of
de waarheid en de waardigheid daarmede steeds
in overeenstemming zijn. De verandering van
taktiek door de anti-revolutionairen wordt door
hem in het licht gesteld; grondwetsherziening,
subsidie en reatitutiestelsel zijn op elkander ge
volgd. Ten slotte verklaarde hy een memoriepost
te zullen voordragen, niet uit -wantrouwen in
den minister, maar om zoo spoedig mogelijk tot
z invoering te komen en om van de meening der
•liberale partij te doen blijken. De heer de Meijier
was teleurgesteld door het verschil in de vroegere
verklaring van de troonrede, en die van latere
dagteekening, koestert nog altijd de hoop dat de
minister na ernstige overweging geen memorie-
posten zal noodig hebben, maar, al is het dan
ook in het laatste oogenblik, nog gelden zal aan
vragen om de wet reeds in 1880 in te voeren.
De heer Barge verklaarde dat hij geen ver-
I u-
revolutie. Heeft de eerste motie-Keuchenius
twee kamerontbindingen veroorzaakt in 1866,
door de aanneming dezer motie zou de kamer
zichzelf ontbinden. Nog nader wordt dat door
den heer Borgesius aangetoond, die hoewel voor
stander van uitbreiding van het kiesrecht, de
invoering der wet tot regeling van het onderwijs
als de eerste stap beschouwt om daartoe te
komen. Volgens den heer Vening Meinesz heeft
de heer Keuchenius door het doen dier motie,
getoond, dat hij een revolutionair is.
Door ddn heer Elout werd nu nog een poging
aangewend om de liberalen, die financieele be
zwaren tegen de wet op het lager onderwys
hebben, voor de motie te winnen.
De innige betrekking die tusschen anti
revolutionairen en katholieken bestaat, bleek toen
de heer Heijden rjjck in plaats van de motie van
zijn medestrijder te ondersteunen een tweede
stelde, luidendeDe kamer, van oordeel dat
aan de invoering van de wet op het lager onderwys
behoert vooraf te gaan de regeling der financieele
vraagstukken, die daarmede iu verband staan,
gaat over Itot de orde van den dag.”
Niet boter werd het voor den heer Keuche
nius, toeu'pok de heer Oorver Hooft zich tegen
de motie vjerklaarde, een wet die door alle takken
van wetgeving is goedgekeurd, moet ingevoerd
wordenanders handelen, acht spreker revolu
tionair. lij al het gezegde voegde de heer van
der Linden nog de beschuldiging, dat de motie-
onpraktisch is, wil men iets praktisch, uien
neme het initiatief tot wetswijziging, geen
motiën kunnen de regeering het recht geven
om een goedgekeurde wet niet in te voeren.
Dat deheer Rutgers de twee motiën zou
beschouwen als het bewys zijner stelling, dat
volstrekt geen overeenstemming tusschen da
beide clericale partyen bestaat, was te ver-
wachteu. Hoewel geen voorstander der wet,
eischt hij nu van de regeering spoedige invoe
ring, j uist om het tegenwoordige verzet. Hoewel
uog niet besloten hoe te stemmen verdedigt
de heer van Nispen de motie tegen de be
schuldiging van revolutionair te zijn. Zij is
een raadgeving, geen bevel aan de kroon.
De heer Keuchenius verdedigde de motie op
grond van de verdeeldheid der liberale partij
het petitionnement was op de aanneming der
wet gevolgd, de vader der wet was afgetreden;
eindelijk hoopte hij op de ondersteuning der
regeering. De heer Haffmans hoopt dat de
tegenwoordige ministers de hand niet zullen
reiken aan de ongeloovigen, wat de heer Lief
tinck aanleiding geeft zijn gebezigde uitdrukking
te verduidelijken. Nadat de heer van der Linden
nog oji de, kracht der libéralen, al is het dan
ook niet als partij, heeft gewezen en de heer
van de Putte nog had aangetoond dat de motie
een motie van wahtrouwen tegenover de re
geering was, onstaatkundig en strijdig met het
belang des lands, werd zij met 56 tegen 22
stemmen verworpen, en zonder verdere discussie
onderging de motie van den heer Heijdenrijck
hetzelfde lot met 46 tegen 27 stemmen.
Stemde voor de eerste motie vjn de liberalen
nog de heer van Houten, bij de tweede motie
werden ook de conservatieve leden onder de
voorstemmers gevonden, die zich wel met finan
cieele bezwaren konden vereenigeu, maar voor wie
uitbreiding van het kiesrecht geen aanbeveling is.
Is die uitslag eenige vergoeding voor den
nationalen tijd, die aan deze discussie besteed is
L.
De groote koude, die tegenwoordig over geheel
4»