Buitenlandse!! Overzicht
TOOISTEIBL.
Mevrouw KLEINE in Gouda.
De oude bootsman grinuikte, en gaf weer een
nik aan zijn broek.
„Ik ken een oude man,* ging generaal Grant-
voort, „die postdirecteur in een stadje in Kentucky
i?. Hij woont in een kleiu huis en leeft zeer
eenvoudig. Hij is een knap mar.,' maar volstrekt
geen man van stand. Zgu zoon staat in den rang
veel hooger boven hem dan uw zoon boven u.
Zijn zoon woont in Wassington, in het grootste
huis, dat daar is, en hij is omringd van de kost
baarste meubelen, en eet en drinkt alles, waar hij
trek in heeft Als hij wilde, zou hij oogenblikkelgk
zijn vader in een hoogeren stand kannen plaatsen
maar daar vindt hg niet noodig. En de oude man,
dat is Jesse Grant, weet je schgnt om die onge
lijkheid van rang niets te geven. Hij is, geloof ik,
maar bigde dat zgn zoon zoo in de wereld vooruit
gekomen is.*
De oude bootsman keek op het tapijt neer, en
scheen er met zijn teen een gat in willen boren al
sgne kameraads lachten en klopten hem op den rug,
en met groote vroolijkheid trok de deputatie af.
„Nooit heb ik weer iets van het request of de
requestranten gehoord."
Uit Hornhuizen wordt aan de N. Or. Ct. ge
meld Zooals in de Marne van algemeene bekend
heid is, stond te Hornhuizen nog in 't begiu dezer
eeuw eene oude burcht, genaamd Tammingaburcht.
Of de stichter dezer burcht was „Allart Tammiughe
hovelinck to Hoërhuseo," die „Auno Domino
MCCCOXCVIII des daghes na sunte Johannes babtista"
overleed, zooals eene oude metalen plaat in onze
kerk in prachtige Gothische letters vermeldt, is ons
onbekend. Wel weten we, dat zijn geslacht verwant
was aan de edele Friesche geslachten van Meckama,
Deckama, Burmania, Eijsinga, Bofnia en Aylva. Ook
weten we, dat de wapens van al deze familiën anders
zijn dan het adelijk wapen, dat voor eenige weken,
na jaren, misschien twee a drie eeuwen in den groud
verborgen te zijn geweest, weer aan het licht kwam.
Wanneer we nu vertellen, dat een redeloos bewoner
niet van het ondermaansche, maar van het ouder-
aardsche ons dien schat aan het licht bracht, klinkt
dat misschien wat wonderspreukig, maar is het daarom
toch niet minder waar. De „aan den dag brenger"
was een mol, het wapen staat op eenen achterhoekigeu
agaat, gevat in een gouden ring, die aan goud
alleen 12,50 waard is, de vinder is de zoon van
den landbouwer J. Borgman alhier. Deze was bezig
met het uiteenslaan van molshoopeu op een stuk
groenland, waar vroeger de tuin van Tammingaburcht
was. Deze burcht is tusschen de jaren 1805 en
1808 gesloopt, zoodat het stuk altijd 80 jaren groen
heeft gelegen.
De ring is waarschijnlijk een zegelring en vertoont
het volgende wapen, zeer fijn daarop gegraveerd
een arend zijne beide vleugels uitslaande, staande
op eenen helm, welke laatste rust op een ovaal
schild, waarop een loopende sohildpad. De helm en
een gedeelte van het schild zijn omgeven met fijn
loofwerk. Wie geeft ons inlichting omtrent dit wapen P
Van welk geslacht is het en uit welken tijd P
Meisjes-Gymnastiek. JEJet is een feit dat tegen
woordig in alle landen meer en meer werk wordt
gemaakt van lichaamsoefeningen voor meisjes. Ten
einde te doen zien, dnt men reeds lang geleden
van de groote voordeelen der meisjesgymnastiek was
doordrongen, zij de aandacht gevestigd op het advies
dat reeds in 1864 in dezen door de Berlijuscbe
academie voor geneeskunde werd gegeven. De gronden,
daarin vermeld, gelden ook nu nog en daarom zal
hei niet overbodig zijn om nogmaals de aandacht
te vestigen op de meening dezer deskundiger, over
vrouwelijke lichaamsoefening.
Het is eene algemeen erkende en door de ervaring
gestaafde waarheid, aldus luidt bedoeld rapport,
dat onze meisjes, vooral die iu steden wouen, zeer
onderhevig zijn an in evenredigheid veel meer dan
onze jongens, aan storingen van het organische leven,
die daarom des te betreurenswaardiger zgn, wijl ze
niet alleen de gezondheid en het leven der daaraan
lijdende personen op de jammerlijkste wijze bederven,
maar ook maken dat het volgende geslacht noodwen
dig den stempel der ziekelijkheid draagt. Eene alge
meene spier- en zenuwzwakte, zenuwlijden van allerlei
aard, bleekzucht, gebrekkige groei, een ineengedrongen
benauwde borst en ruggegraatsverkrocnraiogen zijn
algemeen bekende en tegenwoordig zeer vaak voor
komende ziekte-verscbijuselen bij meisjes; ze worden
b|j haar wel tienmaal meer waargenomen dan bij
de jongens.
De oorzaak dezer ziekelijkheid der meisjes ligt niet
zoozeer in baar zwakkeren lichaamsbouw, als in
de vt-rwaarloozing van een wezenlijk elemeut barer
physisqhe opvoeding gedurende deu leeftyd van 615
jaar, welk tijdperk juist beslissend is voor hare
lichamelijke ontwikkeling. Terwgl de knapen zich
vrij bewegen kunnen, loopen, klimmen en springen
mogen eu hun lichaam door stelselmatig gymnastiek
onderwijs gesterkt wordt, moeteu de meisjesdoor
onwetendheid of onverstandige begrippen van fatsoen
bijna algemeen die weldadige, versterkende middelen
ontberen.
Nadat z|j een gedeelte van den dag op school,
vaak in gebogen houdiug, heeft gezeten, gaat z\j,
thuis komende, dadelgk weder aan haar school
werk of aan handwerkjes, krggt nog privaatles in
vreemde talen, teekeneu en muziek, zonder dat
ouders of voogden er aan deuken, dezen geest in-
spannenden arbeid een tegengewicht te geven door
lichaamsbewegingen. Wg, doctoren, kunnen tegen
dit gebrek iu de opvoeding der meisjes niet te luide
onze stem verheffen. Het beste middel om in deze
leemte te voorzieu is, behalve zwemmen, schaat
senrijden en het spelen in de open lucht gymna-
stiek-onderwgs voor meisjes.
De gymnastiek sterkt de spieren, verbetert de
houding des lichaams, verruimt do borst, zoodat de
ademhaling ongestoord kan geschieden, geeft aan
alle bewegingen vastheid en bevalligheid en bevor
dert de normale, Itrqchtige en harmonische ontwik
keling der ledefi en van het geheele organisme.
Door de toenemende kracht der bewegingszeuuwen
wordt een vast tegenwicht gegeven aaa de gevoels-
zenuwen. De zedelijke kracht neemt toe en daarmede
het weerstandsvermogen tégen materieele en moreele
invloeden, welke anders in bet verdere leven der
vrouw zoo licht een nadeeligen invloed hebben. De
meer teedere lichaamsbouw, het fijnere beenderen
stelsel, het zwakkere spiersysteem van het vrouwelgke
organisme verbieden volstrekt de gymnastiek niet,
mitshetgeen trouwens vanzelf spreekthet on
derricht hierop ingerteht zjj.
De oefeningen moeten zich riohten naar de kracht,
den ouderdom en het begripsvermogen der meisjes.
Vrije en geregelde oefeniugen moeten met gymnas
tische spelen op den voorgrond treden; van de oefe
ning aan de werktuigen moeten diegenen nagelaten
worden, welke te groote krachtsinspanning vorderen,
gevaar medebrengen of strgden tegen de vrou
welijke welvoegelgkheid. De onderwijzeres moet de
kunst verstaan den geest van het meisje, die zich
bij de gymnastiek geen bepaald doel voor oogen
stelt, door afwisseling in de oefeningen steeds op
nieuw te prikkelen en met lust en opgewektheid
voor deze lichaamsoefeningen te bezielen. Vooral
moet de onderwijzeres letten op de bevalligheid der
bewegingen.
Zieke meisjes of zij, wier wervelkolom reeds een
vergroeiing heeft ondergaan, of wier heupen of
schouders reeds scheef behooren naar den heil-
gymnast te worden gezonden, maar mogen geen deel
nemen aan het gymnastiekonderwijs voor gezonden.
Wanneer het gymnastiekonderricht op deze w|jze
werd ingericht, hebbeu w|j er steeds de beste resul
taten van gezien. Bleeke, ziekelijke en onbeholpen
meisjes met eeu slechte houding, werden blozend,
krachtig en behendig en kregen een rechtopgaaude
nette houding. Iu het algemeen leert de ervaring,
dat vroegtijdige gymnastische oefeningen voor meis
jes, die met haar zeveude of achtste jaar beginnen
en geregeld voortgezet worden, een later scheef
worden of het krggen van een hoogen rag, zelfs al
bestaat daartoe eenige aanleg, bijna altoos voorkomt.
Zijn de meisjes volwassen en zijn de bovengenoemde
oefeningen in bare jeugd verzuimd, dan is er een
onfeilbaar middel om de spieren te stalen, de zenuwen
te sterken, zoodat deze haar normale functiën^ver
richten, alle kwaaltjes te verdrgven, goeden wtlustv'
te hebben en een rustigen verkwikkenden slaap te
genieten. Dit middel heet arbeid-, laat he* jonge
meisje, van welken stand ook, eens flink de handen
in de huishouding uitsteken, kelder en keuken bezoe
ken om te zien of alles in orde is en dagelgks haar
luchtbad genieten, wtêr of geen weer, en weldra zal
zij haar bloed flink en krachtig door de aderen voe
len stroomen en zich op kleine uitzonderingen na in
eene bloeiende gezondheid mogen verhengen. (Hand.)
Uit Amsterdam wordt aan de Prov. Oron. Ct.
geschreven
„Het geval met den heef Touruiaire veroorzaakt
veel deelneming. Voor ingewgden kwam 't niet
onverwacht. Hij was reeds eenige weken voor het
treffeude tooneel op het tooueel van den stads
schouwburg in abuormalen toestand. De goedhar
tige man bad te Groningen zgn moeder begraven
een verlies dat hem zeer trof, te meer trof in de
eigenaardige omstandighedeu, waarin hg zich bevond.
Touruiaire toch ging gebukt onder het ver
schrikkelijk leed van wellicht niet meer te kunnen
spelen. Zgn gehoor was zeer verzwakt, een keel
aandoening, die chronisch dreigde te worden, deed
afbreuk aan zijn stem. Dit griefde hem, dit was
zgne altoosdurende praeoocupatie, niet voor zich zelf
wellicht, maar voor de vrouwen de zeven kinderen
die met hem zijn werkzaam leven deelden. Boven
dien schijut hij op godsdienstig gebied hij is
roomsch-katholiek zich te hebben overgegeven aan
dweepergen, zoo zelfs, dat deskundigen den aard
cguer ziekte als godsdienstwaanzin bestempelen. Ge
lukkig behoort Tourniaire tot het Nederlandsoh Too
neel. Wat partiouliere directeuren niet zouden kunnen
doen, is van den raad van beheer zeker te verwachten
n. 1. een krachtige steun aan de vrouw en de kin
deren, zoolang de man en vader niet in staat is in
het levensonderhoud der z|jnen te voorzien. De
toestand van den lijder is van dien aard, dat, zoo
al beterschap te wachten is. die niet zeer epoedig
mag worden tegemoet gezien."
Een drietal heeren wandelden dezer dagen op
het trottoir in de Oude Doelenstraat b|j de O. Z.
Voorburgwal te Amsterdam, toen een werkman hen
tegen het lijf liep. Hieruit ontstond eene woorden
wisseling, die daarmede eindigde, dat de werkman
een der heeren opnam en door een der groote spie
gelruiten van het kleerenmagatijn der firma Tissot
van Patot wierp. De werkman, die 't op een loopen
zette, werd achterhaald door een der winkelbedienden
en is naar het bureau van politie gebracht.
Toen dezer dagen een bediende nit het café Czaar
Peter te Amsterdam zich na afloop van zijn werk
des nachts te één uur naar ziju huis begaf, riep
een beschonken kerel op de hoek van Damrak en
Pr. Heudrikkade luidde„houd deu dief." Flnks
was de politie bij de hand, de „dief" werd gehonden
en met den sterken arm, zonder nader onderzoek,
naar het politiebureau der 2e sectie (Oudebrug)
gebracht.
Daar beweerde de beschuldigde dnt de kellner
(A. L. geheeten) van hem gestolen had een bank
biljet van 26, een muntbiljet van 10, eeta
zilveren tabaksdoos, een zilveren horloge eu een
gouden ketting.
L. hield vol tegen de dienstdoende inspecteurs,
dat hij volkomen onschuldig was. „Fouilleer den
man", luidde het bpvel, en den man werd aan
lijve onderzocht. Men vjond niets. De beschuldiger
hield vol, en L. werd voor de tweede maal onder
zocht. Thans moest hij zieh ontkleeden. Wederom
vond men niets van de als gestolen opgegeven
voorwerpen.
Zoo was de politie op een dwaalspoor geleid
L. was over dit voor een onschuldige zeer on
aangename onderzoek zeer ontevreden. Hg had
dadelijk zgne betrekking opgegeven en gevraagd
of men bij zijn patroon wilde onderzoeken of bg
niet onraiddelijk van het verrichten van zijn dienst
huiswaarts keerde. De poliiie-ambtenaren zeiden
„dat zg al die praatjes wel kenden."
-Maar toen nu het onderzoek vruohtsloos was
afgeloopen, kenden men niet alleen de praatjes,
maar ook de waarheid. Toen werd L. in fijne
verstoordheid de helper van het onderzoek. „Fouil
leer nu ook dien kerel", zeide hg.
Meu deed het, eu ziezoowel de 25, de
ƒ10, de tabaksdoos, als horloge en ketting werden
bg den beschonken beschuldiger gevonden, op het
bloote lijf onder de kleederen verborgen.
Toen kon L. (hij had zieh weer aangekleed) ver
trekken, en men hield den valscben aanklager.
De vermaarde professor Jaeger vertoeft sedert een
week in Berliju, en trekt daar zeer de aandacht.
Hij heeft een voordracht in de Singakademie ge
houden over wolleu kleeding en nationale kleeder
dracht. De professor was zeer phantastisch gekleed:
in eene witte Ritterhosemet witte rijglaarzen en een
blauwen rok met rooden kraag, in de hand hield
hij een grooten hoed met gouden franjes. Toen de
hooggeleerde in deze kleederdracht op de estrade
verscheen en met theaterstappen voortschreed, klapten
de Jaegerianenin de handen met bravo-geroep
doch de andere aanwezigen en het was er zeer
vol waren zóó verbaasd, dat voor andere ge
waarwordingen geen plaats was.
Van ziju voordracht lezen wij in een der Bsrlgüsche
bladen het volgende. De heer Jaeger schetste in de
eerste plaats e|jn woltheorie, welke gezonde menschen
tegen ziekten beschermt, en zieken in een heilzame
crisis brengt. Natunrlgk moet men Jaeger's voor
schriften nauwkeurig volgen. Elke ziekte wordt, vol-
geus hem, door een ziektestof, een vergif bepaald,
dat men met de neus waarneemt ieder, die kwalgk
riekt, is ziek. Verkoudheid is slechts eene exploisie
van zulke giftige sloffen. Daar nu een in wol ge
kleed persoon geen giften in zieh opneemt, heeft hij
veel minder kans verkouden te worden.
Doch wol heeft ook genezende krachtevenals
vet en olie trekt wol slechts de welriekende stoffen
aanin wol zetten de slechte stoffen zich niet vast.
Men kan de wollen onderkleederen een jaar lang door
borstelen alleen rein houdeu.
Er bestaat echter ook gezondheidsstoj, zei prof.
Jaeger „elke vrouw kan aan den baard van haren
man zien of hij gezond is" (gelach). De genees
kracht van een speeksel en het haarvet is bekend.
Ik heb mij veroorloofd de gezondheidsstof op fles-
schen te trekken, en baar als „enthropine" in den
handel te brengen" (gelach).
De apostel sprak daarna over de „hauspillen" en
ijodigde met de voordeelen der wollen kleedij in 't
licht te stellen.
Het mag voorzeker een voorrecht worden geacht
dat Mevrouw Kleine onder de plaatsen, waar zij
b|j gelegenheid van haar 50-jarig jnbilé een afscheids-
loorstelling gaf, ook Gouda heeft opgenomen.
Daardoor was het Goudsche publiek in de gelegenheid
afscheid te nemen vau haar, die zoo dikwijls ook
binnen deze stad hare groote talenten had ten beste
gegeven. Hoe vaak trad zij gedurende hare schit
terende kunstenaarsloopbaan hier niet opEerst
op het tooneel, waar eertijds de voorstellingen
plaats hadden, in de zaal „Nut en Vermaak", als
lid van het gezelschap onder directie van J. Eauard
de Vries (o. a. in de bekende rol van Cécile in
Sardou's Nos intimeslater io „Ons Genoegen"
als lid der „Vereenigde Tooneelisten"uit Amsterdam
toen wg kennis maakten met haar „Medea", „Maria
Stuart" enz. terwgl zij eindelijk als artiste van de
Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel ook hier
hare schoonste rollen vertolkte als „Vrouw Moes"
in Schimmel's Zege na strijd„Hertogin de Réville"
in Een wereld waarin men zich verveelt e. ra. a.
Geen wouder alzoo, dat nu deze actrice, zoo
herbaalde malen met geestdrift toegejuicht, voor
de laatste maal hier optrad, velen zeer verlangend
waren deze voorstelling bg te wonen, zoodat het
aantal aangevraagde plaatsen weldra de geheele
beschikbare ruimte innam en gisterenavond een
stampvolle zaal de groote kunstenares afwachtte.
Met den trein van 5 uur 65 minuten kwam
Mevr. Kleine uit Amsterdam aan 't station alhier
san, waar zij werd opgewacht door den Voorzitter
en Secretaris der Goudsche Afdeeling van het Ned.
Tooneelverbond, de hh. H. W. G. Koning en Mr.
W. J. Fortnijn Droogleever, die hasr met een bou
quet welkom heetten.
Ten half acht begon de voorstelling van Juf
vrouw Serklaas, het bekende drama van H. J.
Schimmel, de keuze waarvan geheel gerechtvaardigd
was door het feit, dat onze eerste actrice daarin
een rol vond te vervullen, die geheel in staat was
bare groote talenten te doen uitkomen.
De inhoud van het stuk komt in 't kort hierop
ueer
Jufvróuw Serklaas kómt in 1625 te Brussel aan
het hof der aartshertogin Isabella nis onderhan
delaarster vanwege de Republiek om te trach
ten den vrede tot stand te brengen, waartoe
men tgdens bet 12-jarig bestand geen stap
nader gekomen was. Het bestuur der Zuidelijke
Nederlanden is eigenlgk in handen van den markiet
van Bed mar, die als eertte minister van Isabella
slechts het gezag moet deeleu met den veldheer
Spioola. Hij wil Adèle, gravin d'Hauterive, pupil
der hertogin, doen huwen met sire de Valckenaere,
die later blijkt Willem van Ohleubarneveld te z|jn,
gevlucht uit, Holland, omdat hij een aanslag op het
leven 'van Prins Maurils heeft gepleegd: bij is ge
huwd, maar zgn vrouw verliet hem, omdat hij tot
de Roomsch-Katboliekc kerk overging. Met al deze
omstandigheden is de markies bekend, hij heeft hem
dus in zijne macht: juist daarom moet de Valckenaere
met Adèle huwen, graaf d'Hauterive worden en
een werktuig in de hand van den markies blijven.
Adèle is verliefd op een officier, Alfred van Mal-
degbem, en verzet zich dos tegen de plannen van
den markies; ook de Valckenaere is niet met dat
huwelijk gediend. Op beiden weet echter de mar
kies zijn invloed te doen gevoelen: de Valckenaere
heeft hij in zgne macht door de kennis van zgn
eigenlijken naam; Adèle bedreigt bij met schandaal,
door bekend te maken, hoe hg, onverwacht haar ver
trek binnenkomende, van Maldeghem daar versoholen
vond. Ziju secretaris Fernando en donna Glorioso,
gouvernante van Adèle, zijn beiden werktuigen in de
hand van den markies. De persoon nu, die al
zijn plannen komt dwarsboomen, is Juffrouw Ser
klaas, de gezante van de Hepubliek. Zij verschijnt
telkens hel geheele stuk door bij alle mogelijke
gelegenheden en bemoeit zieh overal mede, zonder
haar hoofddoel te vergeten: twist te stoken tusschen
Sp*nola en den markies. Dat gelakt haar zoo goed,
dat ten slotte Spiuola zijn ontslag vraagt, een groot
voordeel voor de Republiek, die thans van dezen
geduchten tegeustander in den oorlog verlost is.
Daarbij komen allerlei kleine intriges, ten voordeele
▼an Adèle en haar minnaar, van Maldeghem, waarbij
Juffrouw Serklaas somtgds hoog spel speelt, maar
toch ten slotte haar tegeustander, den markies, over
wint, zoodat van Maldeghem, die inlusschen de
Valckenaere gedood heeft, de band vau Adèle verwerft.
Jufvrouw Serklaas vertrekt daarop naar den Haag
om nadere instructies te halen.
Zooals te verwachten was werd het stuk uitne
mend vertolkt, het was of de verschillende artisten
bij een feestvoorstelling als deze er op gesteld WAren
te toonen hoezeer ook zij daarmede ingenomen waren.
Het spel was over 't algemeen goed en vooral de
dames Róssing en Stoetz en de hh. van Schoonhoven
en de Jong mochten grooten bijval verwerven voor
hun verdienstelijk spel.
En Mevrouw Kleine
Deze speelde zoo geestig en schoon, zoo keurig
en gevoelvol, zij wist zoo deu jnisten toon te treffen,
dat men het bijna zou betreuren dat zij voor goed
de planken vaarwel zegt. Maar wij mogen' niet te
veel eischend zijn. Iemand van hare jaren beeft, na
een zoo eervolle loopbaan alle aanspraak op rnst en
wij misgunnen haar die zeker niet.
Zij ontving hier ter stede ondubbelzinnige blijken
van waardeering en toegenegenheid.
Bij haar eerste optreden in bet eerste bedrijf werd
zij welkom geheeten met een daverend applaus, terwijl
de fanfares schetterden. Namens de directie der
sociëteit „Ons Genoegen" werd haar een bouquet
aangeboden, die door haar mét de meeste erkente
lijkheid werd aangenomen. Deze eerste ovatie zou
met de pauze door een tweede gevolgd worden.
Nauwelyks was het scherm gezakt en werd Mevr.
Kleine teruggeroepen, of het ging weêr omhoog en
daar verscheen de beroemde kunstenares op het too
neel met Mevr. A. Rössing-Sablairolles aan de eene
en de heer C. Schultze aan de andere zijde benevens
de Commissie voor deze gelegenheid gevormd, wier
voorzitter, de heer H. W. G. Koning, het woord nam
en het volgende zeide
Hooageachte Mevrouw KLEINE!
Zqo is dan ook voor ons het oogenblik gekomen,
dat wij afscheid van U moeten nemen, dat
wij U vaarwel moeten zeggen.
Onder welke omstandigheden ook, altijd stemt het
afscheid nemen van hen, die wij hoogachten en lief
hebben, weemoedig, zoo ook thans, nu wij weten dat
het de laatste maal is, dat U voor ons optreedt.
Maar stemt dit ons treurig, toch zijn wij dankbaar,
dat wij U hebben mogen lecren kennen, achten en
bewonderen
Bewonderen Ja I
Als men Uw loopbaan nagaat, dan hebt U een
leven gehad rol moeite en strijd, maar U hebt
overwonnen door Uwe liefde voor de kunst, voor
het scboone, voer Uwe roeping en tijt daardoor
Nederland'e eerste Tooneelspeelster geworden. Welk
een geuot was het altgd U te zien optreden Hoe
onberispelijk was Uwe uitspraak van onze schoone
taal. Hoe natuurlijk, hoe gemakkelijk, hoe eenvoudig
was Uw spel. Hoe schoon was altgd Uw voordracht
Altgd wist U ons te boeten, meêteslepen, aan
te trekken, aan hetgeen U speeldet gaaft U het leven.
Daardoor hebt U onze liefde voor het tooDeel
verhoogd, hebt U ons nationaal tooneel weten te
verheffen.
En volmaakt hebt Gij uwe loopbaan toen U tien
jaar geleden aan de Tooneelschool als leermeesteres
zgt opgetreden. Welk een voorrecht U aan die
school te kunnen verbinden, aan die school die Uwe
▼olie lièfde en sympathie wegdroeg, waaraan Gij uwe
beste krachten hebt gewijd eu nog wilt wijden.
Hoe wist U daar de harten der jeugdige leer
lingen te winnen, hoe hebt U hen weten te bezie-
'len met lust en ijver voor huqne roeping.
Vooral ook aan Uw voorbeeld, Uwe lessen, Uwe
moederlijke leiding is het te danken dat die school
reeds zoo veel schoone vruchten heeft afgeworpen.
Hoevelen der leerlingen worden niet reeds met
eere genoemd, maar bovenal de twee oudste, die
ik daar voor me zie Mevr. A. Rössing-Sablairolles
en de heer Schnllze.
Reeds lang wilde onze Afdeeling van het Too
neelverbond ban een blgk van waardeering aaubie-
den, voor de uitstekende wijze, waarop zg het bewijs
leveren van de groote waarde dier scheol voor ons
tooneel. Zou daar beter oogenblik voor gekozen
kannen worden dan thans, un hunne leermeesteres
afscheid neemt van het Tooneel P
Ontvang Mevr. Anna Róssing en heer Sohultze
dit klein bewgs van erkenning Uwer verdiensten
voor het tooneel. (By die woorden overhandigde spr.
de eertte een prachtige bouqueten den laatste een
smaakvol gemaakte krans).
Blijf U meer en meer bekwamen, laat het voorbeeld
Uwer groote leermeesteres U steeds voor de oogen
staan, en vergeet nooit wat gij aan baar verplicht zgt
en dat Uwe roem, ook haar Eer en haar Kroon
zal zgn.
Waar wij U thans ook hulde hebben gebracht in
uwe beide oudste leerlingen, bied ik U nu aan een
klein bewijs ran sympathie er. waardeeriug uwer
Goudsche vrienden.
Waar U in deu laatste» tijd zoovele voorwerpen
van kunst en smaak werden aangeboden, hebben
zij het wensohelijker geacht, de keuze aan U zelf
over te laten.
Moge even als de bloemen, die U lief zijn en
waaronder het verborgen is dit geschenk U aan
genaam zijn, en evenmin als bloemen, de gevers
door U vergeten worden. (By deze woorden over
handigde spr. Mevr. Kleine een prachtige mand van
bloemenGonda hebt U altijd lief gehad, laat Gouda
steeds bij U in aangenaam aandenken blijven.
Een woord thaus van innigen dank, voor alles
wat wij gedurende Uw schitterende loopbaan van
en door U hebbeu mogen genieten.
Dank voor wat U voor ons Vaderlandsch Tooneel
gedaan hebt en wat U daarvoor geweest zgt.
En dank ook, dat waar U van zoovelen afscheid
moest nemen, U Gouda niet hebt vergeten, maar ons
ook een afscheidsgroet zijt komen brengen.
Blijf oog lang gespaard voor die U liefhebben
en hoogachten.
Moge U nog vele jaren de last en de krachten
geschonken worden om op de Tooneelschool lot zegen
van ons tooneel werkzaam te zijn.
Geniet nog lang van uwe rust, zoo welverdiend!
Moge het U voortdurend welgaan
Moge uw levensavond kalm en gelukkig zijn en
bij het klimmen uwer jaren deze gedachte U
steeds bijblijven dat uw levensdag niet vruchtloos
was, waar uw streven ook is geweest anderen ge
lukkig te maken anderen tot een zegen te zijn!
Luide bewijzen van instemming volgden op deze
schooue, op gevoelvolle wijze uitgesproken, toespraak.
Blijkbaar ten hoogste aangedaan trad Mevr. Kleine
voor op het tooneel en zeide ongeveer het volgende
Waar woorden te vinden om te uiten wat ik
gevoel na die hartelijke toespraak van den'beer Ko
ning Ik kan niet anders zeggen dan dank, harte-
lijk dank voor al de bewijzen van waardeering mij
steeds hier iu Gouda gegeven en ook heden, de
laatste maal van mijn optreden, op zoo recht harte
lijke wijze mij betoond. Ja, het was waar wat de
heer Koning zeide ik had Gouda lief en heb het
nog lief en zal nooit vergeten wat ik hier mocht
ondervinden. Nogmaals dank, hartelijk dank eu
thans vaarwel, vaarwel, vaart allen wel
Opnieuw werd een daverend gejuich en applaus
door de zaal vernomen.
Na afloop der voorstelling wachtte de commissie
Mevr. Kleine en de andere leden van het Tooneel-
gezelschap op en geleidde hen in open rijtuigen,
voorafgegaan door het muziekcorps der dd. Schutterij,
langs Singel, Kleiweg, Hoogstraat en Markt naar
het hotel de Zalm, waar de artisteu logeerden.
Daar werd Mevr. Kleine eene serenade gebracht, bij
welke gelegenheid tij onder het gejuich vau het
volk op het balcon verscheen.
Na afloop der serenade bleef men nog eenigen tijd
op gezellige wijze bijeen en werd nog menig har
telijk woord gesproken.
De receptie-salon in „de Zalm"k' en de kleedka
mer in „Kunstmin" waren zeer smaakvol met groen
en bloemen versierd.
Hedenmorgen werd Mevr. Kleine door de com
missie uitgeleide gedaan en naar het station ge
bracht, waar bovengenoemd muziekcorps ook aan
wezig was en eenige ars. deed hooren. Het af
scheid van Mevr. Kleine was recht hartelijk, zij
betuigde herhaalde malen haar dank voor de aange
name ontvangst en beval zich aan in de herinnering
der Goudsche ingezetenen.
Wij kunnen dit verslag der feestelijkheid niet
eindigeu zonder de talentvolle kuusteuares te hebben
toegewenscht dat het baar gegeven moge zijn nog
vele jaren van hare rust te genieteo, die zij na een
zoo werkzaam leven ten bate der kuust ten volle
verdiend heeft
Reuterofficie zendt het volgende telegram
Men zegt dat de oorlog tusschen Rusland en
Engeland onvermijdelijk is. Men verzekert dat
Czaar Alexauder heden naar Moskou zal vertrekken,
waar bij een manifest wil uitvaardigen.
Een kwaad teeken voor het behoud van den vrede
is de sterke wapening van Rusland, in zoover
dat men daaruit de conclusie kan trekken, dat de
onderhandelingen van de laatste dagen geeu gunstige
wending hebben genomen.
Voor den langen duur van de onderhandelingen
kannen goede gronden bestaan. Engeland wil een
zoogenaamde definitieve grens en de belofte van
Rusland deze grens nimmer te zullen overschrijden.
Rusland zou daarop hebben te kennen gegeven, dat
zulk een grens hem hoogst aangenaam zon zijn,
indien Engeland de verplichting op zich nam de
orde in Afghanistan te handhaven. En dat wil
Engeland niet, en het kan het ook raoeielgk maar
in dat geval kan Rusland ook moeilijk beloven
de Afgbaueu altijd op zgn gebied te laten rooven en
plunderen, zonder hen tot hun plicht te brengen,
ook over de grenzen.
Te Berlijn wordt nog altgd niet gewanhoopt aan
eene minnelijke schikkiug van het tusschen Groot-