DANKBETUIGING. Baitenlandsch Overzicht. 17 NOVEMBER. ADVERTENTIEN. INGEZONDEN. KENNISGEVING. Burgerlijke Stand. Overtreding van dit verbod wordt gestraft met boete, met of zonder verbeurdverklaring van het vischtuig. Het schoone najaar had óók practisch nut. Men herinnert zich niet, meldt het „N. v. d. D." uit Amsterdam (wat ook voor andere plaatsen wel waar zal zijn), zulk een massa kool ter markt te hebben zien aanvoeren. Een paar dagen geleden bood een Langen- dijker er bij advertentie 33,000 te koop aan. Het was dan ook het weertje wel voor de koolboeren maar de gunstige weersverandering, sedert nu bijna twee maanden, is den warmoeziers in het algemeen, zeer ten goede gekomen. De snij- en sperzieboonen teelt achtte men geheel mislukt, en zie, ten gevolge der zonnige en warme dagen van September is alles te recht gekomen; er kwamen zelfs zeer veel snij- en slaboonen aan de markt, de aanvoer duurde veel langer dan andere jaren, en de prijzen, in den be ginne door marktschreeuwers hoog opgedreven, liepen spoedig sterk terug, zoodat menige huismoeder, zon der te groote Hitgaven, hare winterprovisie kan in maken. Ook wordt er tegenwoordig zeer veel andijvie, van uitstekende kwaliteit, aangevoerd. Evenals de kool wordt zij, in manden gepakt, met volle waggons naar Duitschland en elders uitgevoerd. Yolgens een te Parijs uitgekomen werkje van zekeren heer Alesson, werden tot nu toe in het ge heel 34 vrouwen met het onderscheidingsteeken van het Legioen van Eer gedecoreerd. Onder het eerste Keizei rijk viel dit aan twee vrouwen ten deel, en wel voor krijgsverrichtingen te velde. De eerste, Virginie Ghesquière, had zich als man vermomd en dienst genomen voor haar broeder, die te zwak was voor het soldatenleven. Hare sekse werd eerst ontdekt, toen zij, bij het bevrijden van haar kolonel uit 's vijands hand, in de borst werd gewond. De tweede was eene Belgische vrouw, genaamd Marie Schelling, die soldaat werd uit liefde voor den sol datenstand. Zij streed te Jemmappes, waar zij zes sabelhouwon ontving, en ook bij Austerlitz en bij Jena, waar zij tweemaal gewond werd. In 1806 werd zij tot tweede luitenant bevorderd, en in 1808 deco reerde do Keizer haar eigenhandig, terwijl bij haar tegelijk een pensioen van 700 francs verleende. De derde vrouw was eene zuster van liefdadigheid in 1815, soeur Marthe, en tusschen 1815 en 1851 werd slechts eene vrouw gedecoreerd, namelijk eene cantinière, Perrot geheeten. Van 1851 tot 1865 wer den acht vrouwen geridderd, onder welke Rosa Bonheur, doch na den laatsten oorlog was men min der zuinig met het roode lint. Eene der daarmede begiftigde dames was Lady Pigot, voor ambulance- dieost in 187071. In het geheel werdon tot nu toe zeven vrouwen gedecoreerd voor krijgsdaden te velde, en niet min der dan 20 va/i de 34 waren liefdezustors slechts eene enkele, Rosa Bonheur, behoorde tot de artisten. Eene der laatste vrouwen, die deze ouderscheiding verwierven, was Madame Dieulafoy, echtgenoot van den Afrikaanschen ontdekkingsreiziger van dien naam. De stad Jerusalem wordt in den laatsten tijd steeds grooter, hoewel zij geen handel of bijzondere nijver heid heeft. Er komen voortdurend nieuwe gebouwen inrichtingen van verscheiden aard, tuinen, kerkey, enz. vervullen den eens zoover laten omtrek tot op een half uur afstands. Daarbij wordt de woninghuur aanhoudend hooger. De Joodsche gebouwen rijzen bij menigte uit den grond het zijn eenvormige huizen van een verdie ping, die niets bijdragen tot verfraaiing vau de plaats. Rothshild bouwt een nieuw gasthuis op den GoldfriedshouvelDicht daarbij wordt een Abyssi- nische kerk gebouwd. Ook de Russen bouwen er veel, o. a. een kerk met consulaat, huizen voor bede vaartgangers en een hospital. Niet ver van daar staat een Duitsch pelgrimshui. Op den Olijfberg hebben de Russen een kijktorèp gebouwd. Grieken bouwen koffiehuizen en bazars, Armeniërs winkels. Men schrijft uit oostelijk Drente Bij voortduring wordt er overal in deze streken over wildschaarschte geklaagd, en menig niet flink geoefend jager komt minstens om den anderen jacht dag platzak tehuis. Ten onrechte wordt het afnemen van wild aan strooperij toegeschreven, want ook de geringe hoeveelheid wild en het verscherpte toezicht maken dit bedrijf gevaarlijker en minder winstgevend. Vele Handbouwers zien met genoegen het wild afnemen en menige haas werd hier vroeger als kool- dief vervloekt. Eene algemeene jacht was dan ook langen tijd het doel dat deze beoogden, en de vroe gere Drentsche afgevaardigde in de Tweede Kamer, wijlen Oldenhuis Gratama, verwierf aller goedkeu ring» toen hij voor de vrije jacht eene lans meende Xq moeten breken. In onzen tijd echter weten de grondeigenaren het jachtveld op eene andere wijze te exploiteeren, waardoor men „twee vliegen in ééne yap vangt", hetgeen meermalen /den landbouweis voor oogen zweeft. Men is schier overal, waar geen gepriviligeerde jagers komen, begonnen de velden te verhuron. Waar geen jagers als liefhebbers optra den, werd een kastelein de huurder, die het veld door vreemde jagers bij permissiebiljetton, voor één of meer dagen geldig, laat afjagen. Het doel der eigenaren van de velden vermindering van het wild wordt nu bereikt, omdat er op zoodanige voorwaar den altqd genoeg liefhebbers zijn, en soms gebeurt het dat tien a vijftien jagers tegelijk in een veld jagen, die alles dooderv wat onder hun bereik komt. De huuropbrengst van het veld wordt ten algemee- nen nutte, zooals voor het branden van straatlan taarns, het herstellen vau bruggen, het houden van nachtwacht, enz. aangewend, en de kastelein-jacht veldhuurder, die zelf geen jager is, heeft veel bezoek van de vreemdelingen, die onze hoog geroemde en „ruim van wild voorziene" jachtvelden inspecteoreu. Velen die vroeger het beroep van strooper uitoefen den, zien nu weemoedig uit en denkon aan het ^preekwoord„Veel honden zijn der hazen dood". Aangaande het bericht, aan het Handelsblad ont leend omtrent het weggeworpen vleesch van zee honden, deelt een der berichtgevers van de N. 11. Ct. het volgende mede. Het is waar, dat vleesch en beenderen dor zee honden, nadat ze van vel en spek zijn ontdaan, in zee geworpen worden, wijl de gebr. Visser tot heden geen beteren weg daarmee wisten. De hoovetlheid is waarlijk niet gering. Neemt men aan, dat door de beide robbenvangers dit jaar pi. m. 300 dieren gevangen zijndat een rob van 50 KG. 35, van 100 KG. gemiddeld 60 KG. vleesch en beenderen heeft, dan kan men ten naastebij het gewicht er van bepalen. Groenlanders verorberen het vleesch, enkele bewoners onzer eilanden zijn verlekkerd op de tongen, ijsberen houden er veel van, katten niet minder, en de zeevogels, zoomede de krabben, gaan er aan te gast. Door den raensch wordt het vleesch bij uitzondering als voedsel gebruikt; de oorzaak daarvan wil men moer zoeken in vooroordeel dan in smaak. Dat vleesch is geheel vrij van vet of spek, dat de traan levert. Ware dat vleesch voor onze dierentuinen aan te wenden, dan zou men er op moeten letten, dat het gedurende 3 maanden (MeiJuli) te verkrijgen is. De verzending zou minder bezwaren opleveren, wijl de eene robben- vanger veel te Terschelling komt, vanwaar eene postboot naar Harlingen vaart, en de ander te Ameland, met scheepsverbinding naar Hol werd. Wordt hier gedariit aan het productief maken van waardeloos goed, de Nederlandsohe nijverheid moge er wel eens over nadenken of de robbenvellen niet hier met voordeel kunnen bewerkt worden. Tegenwoordig gaat het hiermee hoofdzakelijk aldus: de gedroogde vellen worden verkocht op Borkum, en te Bremen met groote winst verwerkt tot vloer kleedjes, randen om petten, geldbeursjes, sigaren pijpjes enz., welke voorworpen dan o. a. naar Neder land worden uitgevoerd. Het is een bekend feit, dat de zin voor het schoono en de liefde voor de kunst, speciaal voor de zeer realistische werken der hollandsche schilderschool, bij onze voorvaderen in alle rangen en standen der maatschappij als ingeschapen waren. Er was bijkans geone woning of in haar voorhuis en in hare ver trekken prijkten portretten en landschappen of zee stukken. Voor&l de beeltenissen van huisheer en huisvrouw, hunne ouders en kinderen schenen in een gezin, waar slechts eenige wol vaart heerschte, niet gemist te mogen,worden. Zeker waren al die stukken geen meesterstukken, evenmin als de andere schilderijen, maar bij den smaak voor versiering, die onze voorouders kenmerkte, haddon took de niet kunstkennende behoefte aan wat wy tegenwoordig meubelstukken plegen te noemen, die bij de lagere standen natuurlijk in kleurenpracht schitterden en die overal voor een appel en een ei te krijgon waren. Die producten eener twijfelachtige kunst werden bij manier van sproken bij het dozijn verkocht en wer den nu met den minder vleienden naam van dozijn- werk bestempeld. Zoo vond dan ieder schildor naar de mate zijner talenten afnemers voor zijn werk in de kringen der groote en kleine kenners. Dit verklaart het ontzag gelijk getal der nu reeds bekende groote, middelma tige en kleine meesters, wier productiviteit dagelijks geprikkeld werd, omdat door de buitengemeene con currentie de marktprijs als ik het zoo eens noe men mag van schilderijen zeer laag was. Dat er onder dergelijke verhoudingen een levendige kunst handel bestond, spreekt bijna evenzeer vanzelf als dat tal van kunstenaars een beroep bij hun kunstvak gingen uitoefenen. Wat de kunsthandel aangaat, hy was het die het buitenland, waar men in de Hollandsche schilderijen evenzeer smaak vond, voorzag. De kunstliefhebbers daar hadden hier hunne agenten, zoo zij niet, gelijk vele gekroonde hoofden deden, een schilder geliefd boven anderen, tot zich lieten komen, om het mono polie van zijne kunstproducten te hebben. Die han del zelf scheen groote voordeelen af te werpen, want behalve de eigenlijke kunstkoopers trof men een aantal kunstbeschermers aan, die wel schilderijen verzamelden, maar er niet zóó aan gehecht waren, dat zij ze met een goed winstje niet wilden van de hand doen. Zoo zou men in dien tijd kooplui van de Heeren- en Keizersgracht, zoowel als negociah- ten in de Jordaan hebben kunnen opnoemen, waar de schamel levende kunstenaar altijd zijn work voor een prijsje kon kwijt raken, of waar hij er een voor schot op kon krijgen. Zulk een kunstbeschermer was de koopman Har- men Becker, die omstreeks het middm der gulden eeuw op de Keizersgracht te Amsterdam, westzijde, een huis of zes voorby de Runstraat, in een wit steenen huis woonde. Hij dreef eigenlijk handel in juweolen zoowel als in marmeren vloersteenen, en in laken zoowel als in zoethout. Dit behoeft niemand te bevreemden, om dat het in dien tijd minder gebruikelijk was dan thans, dat men in een bepaalde branche met uit sluiting van andere artikelen handelde. Hij was een ondernemend man. Omstreeks 1622 geboren, had hy tot op zijn vierentwintigste jaar als bediende bij den koopman Jeronimus Haesters gewerkt. Hy had zich eerst eenige jaren later zelf gevestigd en vond grooten steun in de relaties met een neef en naam genoot, die een handelshuis te Riga had. Het was omstreeks 1662 dat Rembrandt, die door een paar hem slecht gezinde crediteuren in staat van insolventie gehouden werd, in geldverlegenheid verkeerende, zich bij Becker vervoegde en by hem eene leening sloot van eenige honderde guldens, op voorwaarde, dat hij eenige schilderijen voor hem zou maken. Het was dus eigenlijk een voorschot op zijn nog te maken werk. Becker schijnt weldra te heb ben ingezien, dat het niet onvoordeolig was een kun stenaar als Rembrandt aan het lijntje te hebben en liet hem niet los, door hem weder meer op voor schot te geven, renteloos wel, maar onder pandne- ming van eenige schilderijen en kunstboeken, waar aan de schilder veel waarde hechtte. Het schijnt nu dat hij den kunstenaar voor zijne kostelijke doeken te geringen prijs gaf. Rembrandt althans verkoos van hem af te zijn, maar dat kostte hem heel wat moeite, omdat hy allerlei tegenwerpingen maakte om de voorgeschoten gelden, hem door zijn debiteur aangeboden, te ontvangen. Dit veroorzaakte eenige rechterlijke acten, waardoor zijn naam aan dien van Rembrandt verbonden is geworden en de aandacht op zijn persoon werd gevestigd. Eerst in 1665 liep die zaak af. Maar intusschen had Becker «en andere pretentie op den meester overgenomen, waarmede de onaangenaamheden voor Rembrandt opnieuw begon nen en voortduurden tot aan zijn overlyden. Becker was voorzeker iemand, die een goed oog had op kunst. Van die kennis wist hy handig ge bruik te maken in zijne flnantieele betrekkingen met de kunstenaarswereld dier dagen. Want niet alleen Rembrandt kwam by hem geld zoeken, maar ook andere kunstenaars. In zijn boedel, toen hy in 1678 overleden was, vonden de voogden over zyne drie bij Anna Maria Vertangen, met wie hij omstreeks 1658 gehuwd was verwekte kinderen, verschil lende schuldbekentenissen op schilders en verscheidene kunstwerken hem door allerlei personen in pand ge geven, sommige onder voorwaarde, dat hij ze alle of enkele er van mocht behouden als de schuld binnen een bepaalden tijd niet was afgelost. Francois de Eruyne had hem 28 schoonschriften van zijne hand op perkament in pand gegeven voor 200 gld., Do- rainicus van Tol óóne schilderij voor 66 gld. en 6 st., Antonie van der Laan vijf schilderyen voor 71l/t gld. Qok Gerrit Uijlenburg en Frederik de Mouche- ron waren in geldverlegenheid bij hem gekomen, maar, wat wel het merkwaardigste is, ook Lievens, die in zijn tijd reeds beroemde kunstenaar, had voor in 1667 en '68 ter leen ontvangen gelden tot een bedrag van 400 gld. niet minder dan vier schilder stukken in pand gegeven, voorstellende Abraham's offerande, Priaamus en Thisbe, Gideon en Adromeda. Becker was toch geen vermogend koopman. Wel woonde hy in een huis, dat zijn 15000 gl. waard was, wel schijnt hij een goeden stand tö hebbenop gehouden, maar het is mogelijk dat hy daartoe in staat was, omdat zyne vrouw, weduwe van Gerard Pelgrora een niet onaardig fortuin had medegebracht, dat, in 1661, toen zij in de kraam overleden was, aan haren eenigen zoon Gilles Pelgrom was toegevallen. Deze vrouw was vermoedelijk vrij nauw verwant aan den schilder Daniel Vertangen, die een zoon schijnt te zijn geweest van Pieter en van Sara de Chomel Als type van den kunstlievenden koopman dier dagen, die uit alles zijn voordeel zocht te trekken, verdiende Harmen Becker eene korte beschouwing. t (Jmt.) I Keizer Wilhelm heeft na zijn terugkeer uit Rome terstond getoond, dat hem tijdeus zijne afwezigheid niets ontgaan is van hetgeen in dien tijd te Berlijn voorviel. Toen de Berlijnsche burgemeester Von Forcken- beck met een deputatie uit den gemeenteraad den keizer kwam geluk wenschen met zyn behouden thuiskomst, antwoordde de keizer met een scherpe klacht over de wijze, waarop de Duitsche bladen de huiselijke aangelegenheden der Hohenzollerns tot onderwerp van hun twistgeschrijf hebben ge maakt. Na hierover zijne ontevredenheid betuigd te hebben, ging de keizer heen, zonder, zelfs den burgemeester de hand te reiken, of zich, gelijk gebruikelijk is, de leden der deputatie te laten voorstellen. Het beklag van den Keizer over het geschrijf in de kranten over zijn familie, gesteld dat het pas gaf bij deze gelegenheid daarover te spreken, had in elk geval in een anderen vorm kunnen ge schieden. De Keizer gaf „zijn leedwezen en misnoegen te kennen, dat, terwijl hij naar zijn beste krachten voor de belangen des Rijks arbeidde, in de Ber lijnsche pers een strijd was ontstaanover de ver houding van zijn eigen familie een strijd, zooals een eenvoudig particulier zich niet zou laten welgevallen. De Keizer verzocht de deputatie van haar kant zooveel mogelijk te zorgen, dat aan die onbe tamelijkheid een einde kwam. Hij verklaarde gaarne als Berlijner onder de Berlijners te willen wonen." Dit ziet op hetgeen er geschreven is in de vrijzinnige bladen, óf over de verhouding van Keizerin Friedrich, óf over het dagboek van Friedrick, óf over het huwelijk van den Batten- berger. Dat de vrijzinnige pers een vreemde houding heeft aangenomen in de zaken van Keizer Friedrich, te vreemder wanneer men zich stelt op het standpunt van de politieke beginselen dier partij, zal geen onpartijdig man ontkennen, maar de Keizer heeft naar ons begrip een onhandigheid begaan door in zyn antwoord bijna do deputatie te vereenzelvigen met het krantengoschryf. Op deze wyze maakt men die zaken erger en waarschijnlijk zal het geheele optreden van Wilhelm II een zeer ongunstigen indruk maken en in 't minst niet bevorderlijk zijn aan het door hem beoogde doel. Volgens latere berichten uit Berlyn is het bezoek van den Czaar nog onzeker. De Koning van Italië zal het tegenbezoek brengen in April; van dat van den Keizer van Frans Jozef is nog niets bekend. Keizer Wilhelm vertrok naar Hamburg. De Ryksdag zal vermoedelijk tegen 20 Nov. worden bijeengeroepen het voornaamste werk zal zijn het arbeiders-ouderdoms-verzekeringsontwerp. De Fransche herzieningscomraissie heeft haar verhooren geëindigd. De laatste voorsteller van een herzieningsontwerp, die voor haar verscheen, was de heer Anatole de la Forge. Het wetsontwerp van den heer De la Forge is zeer eenvoudig en verlangt slechts de bijeenroeping eener nationale con- stitueerende vergadering|door het algemeen stemrecht. De Kamer begint thans met de behandeling van de artikelen der begrooting; zij kan daar blykens de ervaring vlug mee weg. Het „Jour nal des Dóbats" maakt een snedige opmerking by de verklaringen, door Boulanger aan de commis sie afgelegd. Generaal Boulanger, zegt het blad, „behoeft noch degelyk, noch diepzinnig, noch zelfs bijzonder handig te zyn. Wanneer men tegenstanders heeft, bekrompen, verblind en zot genoeg om op dit oogenblik een herziening der Constitutie en een inkomstenbelasting voor te stellen, kan men het zonder groote behendigheid stellon; men behoeft slechts zoo weinig mogelijk zelf te spreken en de dwaasheden van anderen te laten spreken." De Oo8tenrijksche Rijksraad hee£f*%yn werkzaam heden hervat. Vermoedelijk zal deze zitting niet zeer kalm afloopen, want de Dnitsohe oppositie, nog meer ontstemd door het opnemen van haar vyand, graaf Schonbörn, in het kabinet, heeft zich tot een uitersten stryd tegen graaf Taaffe toegerust. Een gunstige gelegenheid wordt daarvoor aan geboden door de nieuwe legerwet. Volgens doze wet wordt het aantal recruften voor den tyd van tien jaren vastgesteld. Het toezicht van het Par lement op de jaarlijksche oorlogsbegrooting wordt daardoor beperkt, zoodat de wet een wijziging der grondwet meebrengt en derhalve een meerderheid van twee derden der stemmen noodig heeft. De Duitschers, die in het Huis van Afgevaardigden 133 leden tellen*! maar zoowel door eigen ver deeldheid als door het verbond tusschen clerioalen, Czeohen en Polen doorgaans machteloos zyn, kunnen nu by deze wyze van stemming hun invloed doen gelden. De drie groepen der Duit sche partij hebben zich daarvoor reeds vereenigd en zullen nu met gemeenschappelijke kracht een laatsten aanval tegen het clericaal-feudale ministerie ondernemen. RECLAME De beteekenis van gezond bloed voor het menschelijke lichaam wordt door het publiek nog lang niet naar waarde geschat. Men begrijpt niet, dat een zeer groot aantal kwalon teweeg ge bracht worden door slecht, niet uit de vereischte bestanddeelen bestaand, bloed. Zij, die klagen over bloedarmoede, opstijgingen, bleekzucht, huiduitslag, aambeienkwalen enz. enz. behoorden er voor te zor gen dat hun bloed versterkt werd door eene regel matige spijsverteering en voeding. Het is bekend, dat in zulke gevallen de Zwitsersche pillen van den Apotheker Rich. Brandt, die men in de apotheken a 70 cents de doos koopt, kostelijke dienste^ bewijzen en dat vooral de vrouwen ze de voorkeur geven boven alle andere geneesmiddelen om hunne aöngoname uitwerking. Maar men moet er vooral op letten dat men de Zwitsersche pillen van den Apotheker Richard Brandt vraagt, want vele pillen worden in volkomen gelijke doozen en met een dergel ijken naam voorzien verkocht. Men houde zich steeds hieraan, dat elke doos echte pillen als etiket een wit kruis op een rood veld draagt, met het opschrift Apotheker Rich. Brandt's Zwitsersche Pillen. Alle doozen, die er anders uitzien, zijn te verwerpen. Echt te verkrijgen bij de firma J. C. Zeldenrijk en Co. Drogisten te Gouda. Moet bovengenoemde datum in de stad Gouda ongemerkt voorbijgaan of moet daar niet evenals in andere plaatsen een openbaar feest worden gevierd om lucht te geven aau het echt Vaderlandsch gevoel dat ieder Nederlander bezielt bij de herinnering aan hetgeen 75 jaren geleden geschiedde? Het beste zou zeker zijn om een algemeene mee ting bijeen te roepen in de sociëteit „Ons Genoegen" dan konden daar verschillende plannen besproken worden en zonder dat het du schatten gelds be hoefde te kosten zou een gezellige, vaderiandsche feestviering kunnen w>orden voorbereid, het gemeente bestuur zou zijn medewerking ongetwijfeld niet wei geren en opnieuw zou blijken dat ook de Goudsche ingezotenen iets gevoelen voor belangrijke historische datums. Een Goudsch ingezetene. Met dankzegging aan de geachte Redactie van dit blad, dat ons gastvrijheid geeft voor deze rege len, komen wij tot U, geeetdo stadgenootenmet het vriendelijk verzoek ons pogen een weinigje te willen steunen. De Veroeniging „Tot Heil des Volks" tot welke wij behooren, kan U geen vreemdelinge zyn. Sints 1867 heeft zy hier ter stede gearbeid om aan jongen en ouden op allerlei wijze het heil in Christus be kend te maken. Zonder veel misbaar en zonder dogmatischen strijd heeft zy vredig haren weg bewandeld, wy gelooVen niet zonder zegen. Nu wenscht zij zoo gaarne in den naderenden winter iets nieuws te beproeven, waartoe zij Uwen steun behoeft, gelyk zy daarvoor op Uwe sympathie meent te mogen rekenen. Zij wil zoo gaarne aan de arme kinderen onzer stad eens een warmen gezelligen avond en een goed gevulde maag bezorgen. Ach gij moest ze eens zien, medeburgers die arme stumperts, soms met hun vijven, zessen, achten, vechtend om een droge korst brood, vol angst op hun vunzig hoopje stroo wegkruipend als vader dronken van de kroeg thuis waggeltGy moest ze eens zien die bleeke magere handjes, die kleurlooze wangen, die fletsche oogjes O, ver gelijkt ze eens met die Uwer kleinen Komt helpt ons een weinigWij kunnen de armoe niet wegnemengaar wy kunnen ze toch lenin gen. Wij kunnen toch iets doen, en al weten wij dat er nog vreeselyk veel ongedaan zal blijven, en dat onze pogingen o zoo moeielyk en in menig op zicht misschien o zoo ondankbaar zullen wezen, wij gelooven toch dat ons plan goed is, en straks blaken zal vélen, velen een liefelijke verkwikking te ver schaffen op hun straks «oo moeielijk pad. Wy ken nen wel gezinnen, de armsten onder de armen, en wy zullen er nu nóg wel meer leeren kennen, waar van w|) dan do kleinen eenige avonden in de week willen verzamelen in ons helder vejrlioht en goed verwarmd Lokaal in de Robaars teeg, om daar dan eens met hen te spelen, en hun wat te vertellen, en een versje met hen te zingen, en hun dan eens volop wat warms te laten eten, zoodat ze dan toch merken dat er nog menschen zijn die ook hen liefhebben, en ook voor hen nog wat over hebben. Wy mogen niet langer in dit blad over deze zaak uitweiden. Maar ieder onzer is hartelijk gaarne tot allo nadere inlichting bereid. Daar gaat een lyst by sommige ingezetenen rond, om hun te vragen voor dit doel een penningske af te zonderen, en wij behoeven U wel niet te zeggen dat wy veel noodig hebben om eenigszins aan ons doel te kunnen beantwoorden. Maar welke goede zaak vroeg ooit te vergeefs in Gouda om steun Ii.dien dan de lijst komt zendt ze niet ongeteekend weer henenEn komt zij soms niet ach, maakt deze onze vergissing dan onschadelijk door ons tóch Uwe bijdrage niet te onthouden Met de bede dat gij, waarde stadgenooten dit ons verzoek eens in extra-gunstige overweging wilt nemen, noemen wij ons Uwe dienstwillige dienaren de Commissie ad hoe G. de RAADT, Peperstraat. B. BELONJE, Turfmarkt. B. PUNSELIE, Noodgodsteeg. H. A. TOEN, Boelekade. Gouda, 30 Oct. 1888. De BURGEMEESTER der Gemeente Gouda doet te weten, dat de Heer Commissaris des Konings in de Provincie Zuid-Holland voornemens is op WOENSDAG den 31 OCTOBER a. s. deze Ge meente to bezoeken en alsdan des middags tegen twaalf uur, ten Raadhuizi hen zal ontvangen, die Wenschen mochten tot Zijn HoogEdel Gestrenge te worden toegelaten. Gouda, den 30 October 1888. De Burgemeester voornoemd, VAN BERGEN IJZENDOORN. ■BS— BBBg GEBOREN27 Oct. Elizabeth Adrians, ouders J. A. Laarman en M. Straver. 28. Anna W ilhelmina, ouders i. Kuif en C. T. Po«t. Catharina Agues, ouders 1). ran der Sloot en J. C. W. Zinkbaan. Neelt je, oudera K. Heij en N. de Koning. Johanna Jacoba, ouders P. J. Melkert en W. Wijnen. OVERLEDEN: 26 Oct. A. ran Statel, 1 j. 1 m. 27. A. Schouten, huisvr. van D. Veening, 66 j. 11 m. 28. B. H. H. Nordmann, 18 j. E. de Jong, huisvr. vin A. Dercksen, 24 j. 11 m. 29. F. Tempelman, 5 j. A. P. Brain, huisvr. van C. P. Backers, 37 j. V Bevallen van een welgeschapen Zoon H. Q. DONGELMANS- Gouda, 28 October 1888. van der Geest. Geboren CAROLINA EVERDINA, en Dochter van E. OOSTENRIJK en C. HOORNS v/d. BERG. Gouda, 29 October 1888. *t* Den 29' October overleed mjjn geliefde Echtgenoot EMMERENTIA de JONG, inden ouderdom van bjjna 25 jaar. A. DERCKSEN. Gouda 1888. Den 29° October overleed mijn geliefde oudste Dochter EMMERENTIA de JONG, in den onderdom van bijna 25 jaar. J. de JONG. J. F. db JONG- Gouda 1888. Messes. Heden overleed tot diepe droefheid van ons allen, mjjne innig geliefde Echtgenoote ANNA PETRONELLA BRUIN, in den onder dom van rnim 36 jaar, mg nalatende drie kinderen nog te jong om hnn smartelijk ver lies te beseffen. Uit aller naam, C. P. BACKERS. Gouda, 29 October 1888. Bg deze betuig ik mgnen openlijken dank aan mgn hooggeachte Patroons HH. Gebroe ders KAMPHUIZEN, voor het prachtige Cadeau mjj dezer dagen verstrekt bg de herinnering dat ik voor 25 jaren bg hnn voorganger (Oom) in dienst trad. D. dz BEIJ. Gouda, 30 Oct. 1888.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1888 | | pagina 2