DANKBETUIGING.
Baitenlandsch Overzicht.
17 NOVEMBER.
ADVERTENTIEN.
INGEZONDEN.
KENNISGEVING.
Burgerlijke Stand.
Overtreding van dit verbod wordt gestraft met
boete, met of zonder verbeurdverklaring van het
vischtuig.
Het schoone najaar had óók practisch nut. Men
herinnert zich niet, meldt het „N. v. d. D." uit
Amsterdam (wat ook voor andere plaatsen wel waar zal
zijn), zulk een massa kool ter markt te hebben zien
aanvoeren. Een paar dagen geleden bood een Langen-
dijker er bij advertentie 33,000 te koop aan. Het
was dan ook het weertje wel voor de koolboeren
maar de gunstige weersverandering, sedert nu bijna
twee maanden, is den warmoeziers in het algemeen,
zeer ten goede gekomen. De snij- en sperzieboonen
teelt achtte men geheel mislukt, en zie, ten gevolge
der zonnige en warme dagen van September is alles
te recht gekomen; er kwamen zelfs zeer veel snij-
en slaboonen aan de markt, de aanvoer duurde veel
langer dan andere jaren, en de prijzen, in den be
ginne door marktschreeuwers hoog opgedreven, liepen
spoedig sterk terug, zoodat menige huismoeder, zon
der te groote Hitgaven, hare winterprovisie kan in
maken. Ook wordt er tegenwoordig zeer veel andijvie,
van uitstekende kwaliteit, aangevoerd. Evenals de
kool wordt zij, in manden gepakt, met volle waggons
naar Duitschland en elders uitgevoerd.
Yolgens een te Parijs uitgekomen werkje van
zekeren heer Alesson, werden tot nu toe in het ge
heel 34 vrouwen met het onderscheidingsteeken van
het Legioen van Eer gedecoreerd. Onder het eerste
Keizei rijk viel dit aan twee vrouwen ten deel, en
wel voor krijgsverrichtingen te velde. De eerste,
Virginie Ghesquière, had zich als man vermomd
en dienst genomen voor haar broeder, die te zwak
was voor het soldatenleven. Hare sekse werd eerst
ontdekt, toen zij, bij het bevrijden van haar kolonel
uit 's vijands hand, in de borst werd gewond. De
tweede was eene Belgische vrouw, genaamd Marie
Schelling, die soldaat werd uit liefde voor den sol
datenstand. Zij streed te Jemmappes, waar zij zes
sabelhouwon ontving, en ook bij Austerlitz en bij
Jena, waar zij tweemaal gewond werd. In 1806 werd
zij tot tweede luitenant bevorderd, en in 1808 deco
reerde do Keizer haar eigenhandig, terwijl bij haar
tegelijk een pensioen van 700 francs verleende. De
derde vrouw was eene zuster van liefdadigheid in
1815, soeur Marthe, en tusschen 1815 en 1851
werd slechts eene vrouw gedecoreerd, namelijk eene
cantinière, Perrot geheeten. Van 1851 tot 1865 wer
den acht vrouwen geridderd, onder welke Rosa
Bonheur, doch na den laatsten oorlog was men min
der zuinig met het roode lint. Eene der daarmede
begiftigde dames was Lady Pigot, voor ambulance-
dieost in 187071.
In het geheel werdon tot nu toe zeven vrouwen
gedecoreerd voor krijgsdaden te velde, en niet min
der dan 20 va/i de 34 waren liefdezustors slechts
eene enkele, Rosa Bonheur, behoorde tot de artisten.
Eene der laatste vrouwen, die deze ouderscheiding
verwierven, was Madame Dieulafoy, echtgenoot van
den Afrikaanschen ontdekkingsreiziger van dien naam.
De stad Jerusalem wordt in den laatsten tijd steeds
grooter, hoewel zij geen handel of bijzondere nijver
heid heeft. Er komen voortdurend nieuwe gebouwen
inrichtingen van verscheiden aard, tuinen, kerkey,
enz. vervullen den eens zoover laten omtrek tot op een
half uur afstands. Daarbij wordt de woninghuur
aanhoudend hooger.
De Joodsche gebouwen rijzen bij menigte uit den
grond het zijn eenvormige huizen van een verdie
ping, die niets bijdragen tot verfraaiing vau de
plaats. Rothshild bouwt een nieuw gasthuis op den
GoldfriedshouvelDicht daarbij wordt een Abyssi-
nische kerk gebouwd. Ook de Russen bouwen er
veel, o. a. een kerk met consulaat, huizen voor bede
vaartgangers en een hospital. Niet ver van daar
staat een Duitsch pelgrimshui. Op den Olijfberg
hebben de Russen een kijktorèp gebouwd. Grieken
bouwen koffiehuizen en bazars, Armeniërs winkels.
Men schrijft uit oostelijk Drente
Bij voortduring wordt er overal in deze streken
over wildschaarschte geklaagd, en menig niet flink
geoefend jager komt minstens om den anderen jacht
dag platzak tehuis. Ten onrechte wordt het afnemen
van wild aan strooperij toegeschreven, want ook de
geringe hoeveelheid wild en het verscherpte toezicht
maken dit bedrijf gevaarlijker en minder winstgevend.
Vele Handbouwers zien met genoegen het wild
afnemen en menige haas werd hier vroeger als kool-
dief vervloekt. Eene algemeene jacht was dan ook
langen tijd het doel dat deze beoogden, en de vroe
gere Drentsche afgevaardigde in de Tweede Kamer,
wijlen Oldenhuis Gratama, verwierf aller goedkeu
ring» toen hij voor de vrije jacht eene lans meende
Xq moeten breken. In onzen tijd echter weten de
grondeigenaren het jachtveld op eene andere wijze te
exploiteeren, waardoor men „twee vliegen in ééne
yap vangt", hetgeen meermalen /den landbouweis
voor oogen zweeft. Men is schier overal, waar geen
gepriviligeerde jagers komen, begonnen de velden
te verhuron. Waar geen jagers als liefhebbers optra
den, werd een kastelein de huurder, die het veld
door vreemde jagers bij permissiebiljetton, voor één
of meer dagen geldig, laat afjagen. Het doel der
eigenaren van de velden vermindering van het wild
wordt nu bereikt, omdat er op zoodanige voorwaar
den altqd genoeg liefhebbers zijn, en soms gebeurt
het dat tien a vijftien jagers tegelijk in een veld
jagen, die alles dooderv wat onder hun bereik komt.
De huuropbrengst van het veld wordt ten algemee-
nen nutte, zooals voor het branden van straatlan
taarns, het herstellen vau bruggen, het houden van
nachtwacht, enz. aangewend, en de kastelein-jacht
veldhuurder, die zelf geen jager is, heeft veel bezoek
van de vreemdelingen, die onze hoog geroemde en
„ruim van wild voorziene" jachtvelden inspecteoreu.
Velen die vroeger het beroep van strooper uitoefen
den, zien nu weemoedig uit en denkon aan het
^preekwoord„Veel honden zijn der hazen dood".
Aangaande het bericht, aan het Handelsblad ont
leend omtrent het weggeworpen vleesch van zee
honden, deelt een der berichtgevers van de N. 11.
Ct. het volgende mede.
Het is waar, dat vleesch en beenderen dor zee
honden, nadat ze van vel en spek zijn ontdaan, in
zee geworpen worden, wijl de gebr. Visser tot heden
geen beteren weg daarmee wisten. De hoovetlheid
is waarlijk niet gering. Neemt men aan, dat door
de beide robbenvangers dit jaar pi. m. 300 dieren
gevangen zijndat een rob van 50 KG. 35, van
100 KG. gemiddeld 60 KG. vleesch en beenderen
heeft, dan kan men ten naastebij het gewicht er
van bepalen. Groenlanders verorberen het vleesch,
enkele bewoners onzer eilanden zijn verlekkerd op
de tongen, ijsberen houden er veel van, katten niet
minder, en de zeevogels, zoomede de krabben, gaan
er aan te gast. Door den raensch wordt het vleesch
bij uitzondering als voedsel gebruikt; de oorzaak
daarvan wil men moer zoeken in vooroordeel dan
in smaak. Dat vleesch is geheel vrij van vet of
spek, dat de traan levert. Ware dat vleesch voor
onze dierentuinen aan te wenden, dan zou men er
op moeten letten, dat het gedurende 3 maanden
(MeiJuli) te verkrijgen is. De verzending zou
minder bezwaren opleveren, wijl de eene robben-
vanger veel te Terschelling komt, vanwaar eene
postboot naar Harlingen vaart, en de ander te
Ameland, met scheepsverbinding naar Hol werd.
Wordt hier gedariit aan het productief maken
van waardeloos goed, de Nederlandsohe nijverheid
moge er wel eens over nadenken of de robbenvellen
niet hier met voordeel kunnen bewerkt worden.
Tegenwoordig gaat het hiermee hoofdzakelijk aldus:
de gedroogde vellen worden verkocht op Borkum,
en te Bremen met groote winst verwerkt tot vloer
kleedjes, randen om petten, geldbeursjes, sigaren
pijpjes enz., welke voorworpen dan o. a. naar Neder
land worden uitgevoerd.
Het is een bekend feit, dat de zin voor het schoono
en de liefde voor de kunst, speciaal voor de zeer
realistische werken der hollandsche schilderschool,
bij onze voorvaderen in alle rangen en standen der
maatschappij als ingeschapen waren. Er was bijkans
geone woning of in haar voorhuis en in hare ver
trekken prijkten portretten en landschappen of zee
stukken. Voor&l de beeltenissen van huisheer en
huisvrouw, hunne ouders en kinderen schenen in
een gezin, waar slechts eenige wol vaart heerschte,
niet gemist te mogen,worden. Zeker waren al die
stukken geen meesterstukken, evenmin als de andere
schilderijen, maar bij den smaak voor versiering, die
onze voorouders kenmerkte, haddon took de niet
kunstkennende behoefte aan wat wy tegenwoordig
meubelstukken plegen te noemen, die bij de lagere
standen natuurlijk in kleurenpracht schitterden en die
overal voor een appel en een ei te krijgon waren.
Die producten eener twijfelachtige kunst werden bij
manier van sproken bij het dozijn verkocht en wer
den nu met den minder vleienden naam van dozijn-
werk bestempeld.
Zoo vond dan ieder schildor naar de mate zijner
talenten afnemers voor zijn werk in de kringen der
groote en kleine kenners. Dit verklaart het ontzag
gelijk getal der nu reeds bekende groote, middelma
tige en kleine meesters, wier productiviteit dagelijks
geprikkeld werd, omdat door de buitengemeene con
currentie de marktprijs als ik het zoo eens noe
men mag van schilderijen zeer laag was. Dat er
onder dergelijke verhoudingen een levendige kunst
handel bestond, spreekt bijna evenzeer vanzelf als
dat tal van kunstenaars een beroep bij hun kunstvak
gingen uitoefenen.
Wat de kunsthandel aangaat, hy was het die het
buitenland, waar men in de Hollandsche schilderijen
evenzeer smaak vond, voorzag. De kunstliefhebbers
daar hadden hier hunne agenten, zoo zij niet, gelijk
vele gekroonde hoofden deden, een schilder geliefd
boven anderen, tot zich lieten komen, om het mono
polie van zijne kunstproducten te hebben. Die han
del zelf scheen groote voordeelen af te werpen, want
behalve de eigenlijke kunstkoopers trof men een
aantal kunstbeschermers aan, die wel schilderijen
verzamelden, maar er niet zóó aan gehecht waren,
dat zij ze met een goed winstje niet wilden van de
hand doen. Zoo zou men in dien tijd kooplui van
de Heeren- en Keizersgracht, zoowel als negociah-
ten in de Jordaan hebben kunnen opnoemen, waar
de schamel levende kunstenaar altijd zijn work voor
een prijsje kon kwijt raken, of waar hij er een voor
schot op kon krijgen.
Zulk een kunstbeschermer was de koopman Har-
men Becker, die omstreeks het middm der gulden
eeuw op de Keizersgracht te Amsterdam, westzijde, een
huis of zes voorby de Runstraat, in een wit steenen huis
woonde. Hij dreef eigenlijk handel in juweolen zoowel
als in marmeren vloersteenen, en in laken zoowel als in
zoethout. Dit behoeft niemand te bevreemden, om
dat het in dien tijd minder gebruikelijk was dan
thans, dat men in een bepaalde branche met uit
sluiting van andere artikelen handelde. Hij was een
ondernemend man. Omstreeks 1622 geboren, had
hy tot op zijn vierentwintigste jaar als bediende bij
den koopman Jeronimus Haesters gewerkt. Hy had
zich eerst eenige jaren later zelf gevestigd en vond
grooten steun in de relaties met een neef en naam
genoot, die een handelshuis te Riga had.
Het was omstreeks 1662 dat Rembrandt, die door
een paar hem slecht gezinde crediteuren in staat
van insolventie gehouden werd, in geldverlegenheid
verkeerende, zich bij Becker vervoegde en by hem
eene leening sloot van eenige honderde guldens, op
voorwaarde, dat hij eenige schilderijen voor hem zou
maken. Het was dus eigenlijk een voorschot op zijn
nog te maken werk. Becker schijnt weldra te heb
ben ingezien, dat het niet onvoordeolig was een kun
stenaar als Rembrandt aan het lijntje te hebben en
liet hem niet los, door hem weder meer op voor
schot te geven, renteloos wel, maar onder pandne-
ming van eenige schilderijen en kunstboeken, waar
aan de schilder veel waarde hechtte. Het schijnt nu
dat hij den kunstenaar voor zijne kostelijke doeken
te geringen prijs gaf. Rembrandt althans verkoos
van hem af te zijn, maar dat kostte hem heel wat
moeite, omdat hy allerlei tegenwerpingen maakte om
de voorgeschoten gelden, hem door zijn debiteur
aangeboden, te ontvangen. Dit veroorzaakte eenige
rechterlijke acten, waardoor zijn naam aan dien van
Rembrandt verbonden is geworden en de aandacht
op zijn persoon werd gevestigd. Eerst in 1665 liep
die zaak af. Maar intusschen had Becker «en andere
pretentie op den meester overgenomen, waarmede de
onaangenaamheden voor Rembrandt opnieuw begon
nen en voortduurden tot aan zijn overlyden.
Becker was voorzeker iemand, die een goed oog
had op kunst. Van die kennis wist hy handig ge
bruik te maken in zijne flnantieele betrekkingen met
de kunstenaarswereld dier dagen. Want niet alleen
Rembrandt kwam by hem geld zoeken, maar ook
andere kunstenaars. In zijn boedel, toen hy in 1678
overleden was, vonden de voogden over zyne drie
bij Anna Maria Vertangen, met wie hij omstreeks
1658 gehuwd was verwekte kinderen, verschil
lende schuldbekentenissen op schilders en verscheidene
kunstwerken hem door allerlei personen in pand ge
geven, sommige onder voorwaarde, dat hij ze alle of
enkele er van mocht behouden als de schuld binnen
een bepaalden tijd niet was afgelost. Francois de
Eruyne had hem 28 schoonschriften van zijne hand
op perkament in pand gegeven voor 200 gld., Do-
rainicus van Tol óóne schilderij voor 66 gld. en 6
st., Antonie van der Laan vijf schilderyen voor 71l/t
gld. Qok Gerrit Uijlenburg en Frederik de Mouche-
ron waren in geldverlegenheid bij hem gekomen,
maar, wat wel het merkwaardigste is, ook Lievens,
die in zijn tijd reeds beroemde kunstenaar, had voor
in 1667 en '68 ter leen ontvangen gelden tot een
bedrag van 400 gld. niet minder dan vier schilder
stukken in pand gegeven, voorstellende Abraham's
offerande, Priaamus en Thisbe, Gideon en Adromeda.
Becker was toch geen vermogend koopman. Wel
woonde hy in een huis, dat zijn 15000 gl. waard
was, wel schijnt hij een goeden stand tö hebbenop
gehouden, maar het is mogelijk dat hy daartoe in
staat was, omdat zyne vrouw, weduwe van Gerard
Pelgrora een niet onaardig fortuin had medegebracht,
dat, in 1661, toen zij in de kraam overleden was,
aan haren eenigen zoon Gilles Pelgrom was toegevallen.
Deze vrouw was vermoedelijk vrij nauw verwant
aan den schilder Daniel Vertangen, die een zoon
schijnt te zijn geweest van Pieter en van Sara de Chomel
Als type van den kunstlievenden koopman dier
dagen, die uit alles zijn voordeel zocht te trekken,
verdiende Harmen Becker eene korte beschouwing.
t (Jmt.)
I Keizer Wilhelm heeft na zijn terugkeer uit Rome
terstond getoond, dat hem tijdeus zijne afwezigheid
niets ontgaan is van hetgeen in dien tijd te Berlijn
voorviel.
Toen de Berlijnsche burgemeester Von Forcken-
beck met een deputatie uit den gemeenteraad den
keizer kwam geluk wenschen met zyn behouden
thuiskomst, antwoordde de keizer met een scherpe
klacht over de wijze, waarop de Duitsche bladen
de huiselijke aangelegenheden der Hohenzollerns
tot onderwerp van hun twistgeschrijf hebben ge
maakt. Na hierover zijne ontevredenheid betuigd
te hebben, ging de keizer heen, zonder, zelfs den
burgemeester de hand te reiken, of zich, gelijk
gebruikelijk is, de leden der deputatie te laten
voorstellen.
Het beklag van den Keizer over het geschrijf in
de kranten over zijn familie, gesteld dat het pas
gaf bij deze gelegenheid daarover te spreken, had
in elk geval in een anderen vorm kunnen ge
schieden. De Keizer gaf „zijn leedwezen en misnoegen
te kennen, dat, terwijl hij naar zijn beste krachten
voor de belangen des Rijks arbeidde, in de Ber
lijnsche pers een strijd was ontstaanover de ver
houding van zijn eigen familie een strijd, zooals een
eenvoudig particulier zich niet zou laten welgevallen.
De Keizer verzocht de deputatie van haar kant
zooveel mogelijk te zorgen, dat aan die onbe
tamelijkheid een einde kwam. Hij verklaarde
gaarne als Berlijner onder de Berlijners te willen
wonen." Dit ziet op hetgeen er geschreven is
in de vrijzinnige bladen, óf over de verhouding van
Keizerin Friedrich, óf over het dagboek van
Friedrick, óf over het huwelijk van den Batten-
berger. Dat de vrijzinnige pers een vreemde
houding heeft aangenomen in de zaken van Keizer
Friedrich, te vreemder wanneer men zich stelt op
het standpunt van de politieke beginselen dier partij,
zal geen onpartijdig man ontkennen, maar de Keizer
heeft naar ons begrip een onhandigheid begaan door
in zyn antwoord bijna do deputatie te vereenzelvigen
met het krantengoschryf. Op deze wyze maakt men
die zaken erger en waarschijnlijk zal het geheele
optreden van Wilhelm II een zeer ongunstigen indruk
maken en in 't minst niet bevorderlijk zijn aan het
door hem beoogde doel.
Volgens latere berichten uit Berlyn is het bezoek
van den Czaar nog onzeker. De Koning van Italië
zal het tegenbezoek brengen in April; van dat van
den Keizer van Frans Jozef is nog niets bekend.
Keizer Wilhelm vertrok naar Hamburg.
De Ryksdag zal vermoedelijk tegen 20 Nov.
worden bijeengeroepen het voornaamste werk zal
zijn het arbeiders-ouderdoms-verzekeringsontwerp.
De Fransche herzieningscomraissie heeft haar
verhooren geëindigd. De laatste voorsteller van een
herzieningsontwerp, die voor haar verscheen, was
de heer Anatole de la Forge. Het wetsontwerp
van den heer De la Forge is zeer eenvoudig en
verlangt slechts de bijeenroeping eener nationale con-
stitueerende vergadering|door het algemeen stemrecht.
De Kamer begint thans met de behandeling
van de artikelen der begrooting; zij kan daar
blykens de ervaring vlug mee weg. Het „Jour
nal des Dóbats" maakt een snedige opmerking by
de verklaringen, door Boulanger aan de commis
sie afgelegd. Generaal Boulanger, zegt het blad,
„behoeft noch degelyk, noch diepzinnig, noch zelfs
bijzonder handig te zyn. Wanneer men tegenstanders
heeft, bekrompen, verblind en zot genoeg om op
dit oogenblik een herziening der Constitutie en een
inkomstenbelasting voor te stellen, kan men het
zonder groote behendigheid stellon; men behoeft
slechts zoo weinig mogelijk zelf te spreken en de
dwaasheden van anderen te laten spreken."
De Oo8tenrijksche Rijksraad hee£f*%yn werkzaam
heden hervat. Vermoedelijk zal deze zitting niet
zeer kalm afloopen, want de Dnitsohe oppositie,
nog meer ontstemd door het opnemen van haar
vyand, graaf Schonbörn, in het kabinet, heeft zich
tot een uitersten stryd tegen graaf Taaffe toegerust.
Een gunstige gelegenheid wordt daarvoor aan
geboden door de nieuwe legerwet. Volgens doze
wet wordt het aantal recruften voor den tyd van
tien jaren vastgesteld. Het toezicht van het Par
lement op de jaarlijksche oorlogsbegrooting wordt
daardoor beperkt, zoodat de wet een wijziging der
grondwet meebrengt en derhalve een meerderheid
van twee derden der stemmen noodig heeft. De
Duitschers, die in het Huis van Afgevaardigden
133 leden tellen*! maar zoowel door eigen ver
deeldheid als door het verbond tusschen clerioalen,
Czeohen en Polen doorgaans machteloos zyn,
kunnen nu by deze wyze van stemming hun
invloed doen gelden. De drie groepen der Duit
sche partij hebben zich daarvoor reeds vereenigd
en zullen nu met gemeenschappelijke kracht een
laatsten aanval tegen het clericaal-feudale ministerie
ondernemen.
RECLAME
De beteekenis van gezond bloed voor
het menschelijke lichaam wordt door het publiek
nog lang niet naar waarde geschat. Men begrijpt
niet, dat een zeer groot aantal kwalon teweeg ge
bracht worden door slecht, niet uit de vereischte
bestanddeelen bestaand, bloed. Zij, die klagen over
bloedarmoede, opstijgingen, bleekzucht, huiduitslag,
aambeienkwalen enz. enz. behoorden er voor te zor
gen dat hun bloed versterkt werd door eene regel
matige spijsverteering en voeding. Het is bekend,
dat in zulke gevallen de Zwitsersche pillen van
den Apotheker Rich. Brandt, die men in de
apotheken a 70 cents de doos koopt, kostelijke
dienste^ bewijzen en dat vooral de vrouwen ze de
voorkeur geven boven alle andere geneesmiddelen
om hunne aöngoname uitwerking. Maar men moet
er vooral op letten dat men de Zwitsersche pillen
van den Apotheker Richard Brandt vraagt, want
vele pillen worden in volkomen gelijke doozen en
met een dergel ijken naam voorzien verkocht. Men
houde zich steeds hieraan, dat elke doos echte
pillen als etiket een wit kruis op een rood veld
draagt, met het opschrift Apotheker Rich. Brandt's
Zwitsersche Pillen. Alle doozen, die er anders
uitzien, zijn te verwerpen.
Echt te verkrijgen bij de firma J. C. Zeldenrijk
en Co. Drogisten te Gouda.
Moet bovengenoemde datum in de stad Gouda
ongemerkt voorbijgaan of moet daar niet evenals in
andere plaatsen een openbaar feest worden gevierd
om lucht te geven aau het echt Vaderlandsch gevoel
dat ieder Nederlander bezielt bij de herinnering aan
hetgeen 75 jaren geleden geschiedde?
Het beste zou zeker zijn om een algemeene mee
ting bijeen te roepen in de sociëteit „Ons Genoegen"
dan konden daar verschillende plannen besproken
worden en zonder dat het du schatten gelds be
hoefde te kosten zou een gezellige, vaderiandsche
feestviering kunnen w>orden voorbereid, het gemeente
bestuur zou zijn medewerking ongetwijfeld niet wei
geren en opnieuw zou blijken dat ook de Goudsche
ingezotenen iets gevoelen voor belangrijke historische
datums.
Een Goudsch ingezetene.
Met dankzegging aan de geachte Redactie van
dit blad, dat ons gastvrijheid geeft voor deze rege
len, komen wij tot U, geeetdo stadgenootenmet
het vriendelijk verzoek ons pogen een weinigje
te willen steunen.
De Veroeniging „Tot Heil des Volks" tot welke
wij behooren, kan U geen vreemdelinge zyn. Sints
1867 heeft zy hier ter stede gearbeid om aan jongen
en ouden op allerlei wijze het heil in Christus be
kend te maken. Zonder veel misbaar en zonder
dogmatischen strijd heeft zy vredig haren weg
bewandeld, wy gelooVen niet zonder zegen.
Nu wenscht zij zoo gaarne in den naderenden
winter iets nieuws te beproeven, waartoe zij Uwen
steun behoeft, gelyk zy daarvoor op Uwe sympathie
meent te mogen rekenen. Zij wil zoo gaarne aan
de arme kinderen onzer stad eens een warmen
gezelligen avond en een goed gevulde maag
bezorgen. Ach gij moest ze eens zien, medeburgers
die arme stumperts, soms met hun vijven, zessen,
achten, vechtend om een droge korst brood, vol
angst op hun vunzig hoopje stroo wegkruipend als
vader dronken van de kroeg thuis waggeltGy
moest ze eens zien die bleeke magere handjes, die
kleurlooze wangen, die fletsche oogjes O, ver
gelijkt ze eens met die Uwer kleinen
Komt helpt ons een weinigWij kunnen de
armoe niet wegnemengaar wy kunnen ze toch lenin
gen. Wij kunnen toch iets doen, en al weten wij
dat er nog vreeselyk veel ongedaan zal blijven, en
dat onze pogingen o zoo moeielyk en in menig op
zicht misschien o zoo ondankbaar zullen wezen, wij
gelooven toch dat ons plan goed is, en straks blaken
zal vélen, velen een liefelijke verkwikking te ver
schaffen op hun straks «oo moeielijk pad. Wy ken
nen wel gezinnen, de armsten onder de armen, en
wy zullen er nu nóg wel meer leeren kennen, waar
van w|) dan do kleinen eenige avonden in de week
willen verzamelen in ons helder vejrlioht en goed
verwarmd Lokaal in de Robaars teeg, om daar dan
eens met hen te spelen, en hun wat te vertellen,
en een versje met hen te zingen, en hun dan
eens volop wat warms te laten eten, zoodat ze dan
toch merken dat er nog menschen zijn die ook hen
liefhebben, en ook voor hen nog wat over hebben.
Wy mogen niet langer in dit blad over deze
zaak uitweiden. Maar ieder onzer is hartelijk
gaarne tot allo nadere inlichting bereid. Daar gaat
een lyst by sommige ingezetenen rond, om hun te
vragen voor dit doel een penningske af te zonderen,
en wij behoeven U wel niet te zeggen dat wy
veel noodig hebben om eenigszins aan ons doel te
kunnen beantwoorden. Maar welke goede zaak vroeg
ooit te vergeefs in Gouda om steun Ii.dien dan
de lijst komt zendt ze niet ongeteekend
weer henenEn komt zij soms niet ach,
maakt deze onze vergissing dan onschadelijk door
ons tóch Uwe bijdrage niet te onthouden
Met de bede dat gij, waarde stadgenooten dit
ons verzoek eens in extra-gunstige overweging wilt
nemen, noemen wij ons Uwe dienstwillige dienaren
de Commissie ad hoe
G. de RAADT, Peperstraat.
B. BELONJE, Turfmarkt.
B. PUNSELIE, Noodgodsteeg.
H. A. TOEN, Boelekade.
Gouda, 30 Oct. 1888.
De BURGEMEESTER der Gemeente Gouda doet
te weten, dat de Heer Commissaris des Konings
in de Provincie Zuid-Holland voornemens is op
WOENSDAG den 31 OCTOBER a. s. deze Ge
meente to bezoeken en alsdan des middags tegen
twaalf uur, ten Raadhuizi hen zal ontvangen, die
Wenschen mochten tot Zijn HoogEdel Gestrenge te
worden toegelaten.
Gouda, den 30 October 1888.
De Burgemeester voornoemd,
VAN BERGEN IJZENDOORN.
■BS— BBBg
GEBOREN27 Oct. Elizabeth Adrians, ouders J. A.
Laarman en M. Straver. 28. Anna W ilhelmina, ouders
i. Kuif en C. T. Po«t. Catharina Agues, ouders 1). ran
der Sloot en J. C. W. Zinkbaan. Neelt je, oudera K.
Heij en N. de Koning. Johanna Jacoba, ouders P. J.
Melkert en W. Wijnen.
OVERLEDEN: 26 Oct. A. ran Statel, 1 j. 1 m.
27. A. Schouten, huisvr. van D. Veening, 66 j. 11 m.
28. B. H. H. Nordmann, 18 j. E. de Jong, huisvr. vin
A. Dercksen, 24 j. 11 m. 29. F. Tempelman, 5 j.
A. P. Brain, huisvr. van C. P. Backers, 37 j.
V Bevallen van een welgeschapen Zoon
H. Q. DONGELMANS-
Gouda, 28 October 1888. van der Geest.
Geboren
CAROLINA EVERDINA,
en
Dochter van
E. OOSTENRIJK
en
C. HOORNS v/d. BERG.
Gouda, 29 October 1888.
*t* Den 29' October overleed mjjn geliefde
Echtgenoot EMMERENTIA de JONG, inden
ouderdom van bjjna 25 jaar.
A. DERCKSEN.
Gouda 1888.
Den 29° October overleed mijn geliefde
oudste Dochter EMMERENTIA de JONG, in
den onderdom van bijna 25 jaar.
J. de JONG.
J. F. db JONG-
Gouda 1888. Messes.
Heden overleed tot diepe droefheid van
ons allen, mjjne innig geliefde Echtgenoote
ANNA PETRONELLA BRUIN, in den onder
dom van rnim 36 jaar, mg nalatende drie
kinderen nog te jong om hnn smartelijk ver
lies te beseffen.
Uit aller naam,
C. P. BACKERS.
Gouda, 29 October 1888.
Bg deze betuig ik mgnen openlijken dank
aan mgn hooggeachte Patroons HH. Gebroe
ders KAMPHUIZEN, voor het prachtige Cadeau
mjj dezer dagen verstrekt bg de herinnering
dat ik voor 25 jaren bg hnn voorganger (Oom)
in dienst trad.
D. dz BEIJ.
Gouda, 30 Oct. 1888.