Buitenlandscb Overzicht.
schip over zee te verroeren door middel van een
sleepboot, wat ruim 18,000 gekost zou hebben;
maar men berekende dat de reis langs de binnenwa-^
teren slechts de helft van die som zou eisohen, en
gaf dus daaraan de voorkeur. Het schip voer door
de reeks van kanalen die den naam Marinsky dragen
en naar het meer Kribin leiden; van daar kwam het
door het Hertog Alexander van Wurtembergkanaal
in de Sudouarivier en eindelijk in de Dwina. De
afgelegde afstand bedraagt ongeveer 1500 mijlen, en
de tooht liep zóó goed af, dat de ftussisohe regee
ring voornemens is een kanonneerboot van 45 M.
lengte langs denzelfden weg naar de Witte zee te
doen verroeren.
De uitslag der tusschen de Synoden van Utrecht
en Kampen gevoerde onderhandelingen is, le. dat
beide Synoden het beginsel van vereeniging hebben
aanvaard. Te Kampen was een kleinere fractie, die
hiertegen was, maar deze verwierf sleohts 4 stemmen;
Se. dat beide Synoden het eens zijn geworden over
de formuleering der consideranten, en over elf van de
veertien punten van regeling; 3e. dat beide Synoden
het eens wierden over de combinatie van kerkeraden
en de regeling daarvoor; en 4e. dat de Synode te
Kampen bereid bleek het reglement van 1869 op te
lossen. Alleen over twee punten, t. w. het oprichten
van doleerende kerkformatiën in plaatsen, waar reeds
een Chr. Geref. kerk gevestigd was; en de regeling
van de opleiding der leeraars, kwam men nog niet
tot eenstemmigheid. De Synode van Kampen oor
deelde met de voorslagen van Utrecht te dien op
zichte, met het oog op haar gemeenten, niet te kun
nen medegaan. Zij heeft daarom Deputaten benoemd,
om te zien, wat hier verder van komen zal. (St.)
Ongelukken op 't jjs. Telken jare wanneer de
watoren met een ijskorst bedekt zgn, verongelukken
een aantal panonen, die door het ijs zakken, omdat
tg zich if te vroeg op de bedriegelijke ijsvlakte
begeven, of zjj bij ingetreden dooi het steeds dunner
wordend ijs te lang vertrouwen. Dr. Krüche wees
er in de Tögl. Rundschau op, dat vele dor bij het
schaatsenrijden verongelukten zichzelven allicht had
den kunnen redden, als hun het navolgende bekend
ware geweest. Valt een bg "t schaatsenrijden, alzoo
zioh voorwaarts bewegend persoon door 't ijs, dan
maakt hg een groote opening in de ijsvlakte, en
omdat hg nn eenmaal door het schaatsenrijden
een snelle voorwaartsohe beweging aangenomen heeft,
zal hij in de meeste gevallen onwillekeurig die
richting volgende, op de ijsvlakte trachten te komen.
Dit is echter geheel verkeerd, want het ijs blijkt
vóór hem meestal veel dunner te zgn dan achter
hem. Het zal sleohts daar sterk genoeg zijn, waar
het den schaatsenrijder tot hiertoe veilig kon dragen.
Het wegens de zwaarte van het vooroverbuigend
lichaam steeds afbrokkelend ijs kan den zich in 't
water bevindenden persoon niet houden, en daarom
is het noodzakelijk, dat hg de richting voige van waar
hg gekomendus niet voorwaarts, maar achterwaarts.
Hierop brenge hij de ellebogen naar achteren in
de hoogte, zoodat bij met deze op de ijsvlakte steunt,
en geve zich met de voeten een stoot. Hierdoor
gljjdt men bijzonder gemakkelijk en zeker over de
ijsvlakte heen. Gelukt ook de eerste proef niet
altijd, omdat men wellicht de sterkste plaats niet
getroffen heeft wegens de bjj het doorzakken ge
maakte draaiing, dan moet men den moed niet op
geven, maar de proef herhalen. Heeft men zich echter
door deze eenvoudige, zelfs door de msest onge-
oefenden gemakkelijk uitvoerbare beweging op de
ijsvlakte gewerkt, dan is het gevaar var» een herhaald
doorzakken gering, omdat de last de liohaams zioh
over een groootere vlakte vonleelt.
Bjj de pogingen tot redding worden dikwjjls fou
ten begaan, o. a. ook deze dat veel personen met
het voornemen om hulp te bieden naar de plaats
des onheils ijlen en eveneens door het jjs zakken.
Slechts dén persoon mag, op zijn buik kruipende,
den ongelukkige te hulp komen. Het beste reddings
werktuig is een ladder, die zelfs bg dun ijs in staat
is eenige personen te dragen. Men schuift dezo den
zich in hot water bevindende persoon too en trekt
haar daarna met den geredde daar zioh toe.
(De Rynóode.)
Duitschland heeft moeite om na de dubbele re-
geeringswisseling in het afgeloopen jaar tot eenige
kalmte te komen. Het eene voorval volgt op het
andere en de toestand wordt steeds ernstiger, zon
der dat iemand kan Vermoeden, waarop de geheime,
maar uiterst vinnigo strgd zal uitloopen, .welke
onmiddellijk na zijne troonsbestijging in de omge
ving van den jongen keizer Wilhelm II is uitgebro
ken. Naar het scheen, moest bet buiten vervolging
stellen van den onbescheiden uitgever van Frederik's
dagboek een eind maken aan allo polemiek over
dit teere onderwerp. Prins Bismarck heeft het niet
gewild en door de openbaarmaking van de acte van
beschuldiging tegen Dr. Geffoken heeft hij een
nieuwen storm gewekt, die nog lang niet is uitge
raasd. De officieuse bladen beweren, dat deze maat
regel bedoelde, de onafhankelijkheid van het Hoog
gerechtshof goed te doen uitkomon. Dit is echter
eene onhandigheid, want niemand, noch in Duitsoh-
land, noch daar buiten, heeft een oogenblik er aan
gedacht, dat de Leipziger rechters vatbaar waren
voor pressie van hoogerhand. Het ontslag van den
minister van justitie Friedborg, onmiddellijk na de
zonderlinge bekendmaking in den officieele Beichs-
anzeiger, bewees dat deze liever zgn portefeuille
nederlegde dan de handelwijze van den kansolior
goed te keuren.
Het politieke doel der publicatie was ergens
anders gelegen. Het kan geen ander geweest zgn
dan het gewicht te verminderen van do proclamatie
van Frederik III aan het Duitsche volk, door aan
te toonen, dat deze het werk is van dezen weinig
betrouwbaren raadgever, welke zonder oenigerlei vol
macht geschriften heeft openbaar gemaakt, welke 'de
keizerlijke auteur geheim wilde houden. Men meende
aan dit schoone politieke programma, dat begroet
word als het werk van Frederik III alle gezag en
adlen invloed op de openbare meening ontnemen,
door aan te toonen dat het niet zgn eigen werk was.
Dit is echter niet gelukt. Men heeft niet uit hot
gemoed van het Duitsohe volk kunnen wegnemen, de
toegenegenheid, den eerbied en de bewondering
die het de nagedachtenis van keizer Frederik toe
draagt. Het is onverschillig geblevon voor de mede-
deeling, dat een ander de steller is van die procla
matie, welke het begroette als de bigde boodschap
van een nieuwe aera van vrgheid en staatkundige
eerlgkheid; die proclamatie is voorzien van dehand-
teekening van Frederik, hij heeft ze goedgekeurd,
hg had do strekking en het plan met Geffcken be
sproken; al is het niet zgn schrift, het zgn toch
scheen verloren te hebben. .Ik weet niet hoe mgn-
heer en juffrouw Pettengill er over zullen denken,,
zeide, men als men aan een van bolden iets vroeg,
waarover die twee nog geen raad belegd hadden.
.Ia mijnheer en juffrouw Pettengill thuis?» was
de vraag aan de denr, als iemand over schoolzaken
kwam spreken. Alle brieven die hun gezonden
werden, waren geadresseerd aan den heer en juffrouw
Pettengill.
Het was alsof de school, die zij hadden opgerioht,
het middelpunt van hun leven was, en alsof alles er
om heen draaide en er cijnsbaar aan was. Toge-
lgkertgd was juffrouw Pettengill in al haar doen
atrikt vrouwelijk en de heer Pettengill echt manne
lijk ih het zgne. Dit was eene gelukkige combinatie
voor onderwijzen en leerlingen. Het was niet alleen
eene bijzondere school in naam, maar in werkelijk
heid. Er waren altjjd twaalf jongens en en meisjes
onder als kostleerlingen. Deze waren van zeven tot
dertien of veertien jaar. Het programma van de
school luidde dat er geene leerlingen boven de vijf
tien aangenomen werden. Er was een gelijk aantal
dagscholieren, zoodat het gezamenlijk getal leerlingen
ongeveer vgf en twintig bedroeg. Niets was verzuimd
wat de belangstelling van het jonge volkje kon wek
ken en hunne dagelijksche routine aangenaam kon
maken, in plaats van eene lastige en vervelende taak.
Velen zullen zekor deze beschrijving herkennen en
zioh met genoegen hunne schooldagen te Scotenskopft
voor den geest halen.
Ik zeide dat alle brieven voor de school geadres
seerd waren aan den heer en juffrouw Pettengill.
Een paar jaar vóór den tijd waarvan wij nu spreken,
was daar echter eene uitzondering op geweest. Dit
was zoo iets merkwaardigs, dat de kleine postdirec
teur, wiens werkzaamheden niet zoo uitgebreid waren
of hg had den tgd wel om eiken brief nauwkeurig
to bezien, er ten minste vgf minuten op stond te
turen. Toen legde hij hem neder, nam hem weder
op, en na hem opnieuw nauwkeurig beschouwd te
hebben, legde hij him ter zgde totdat de andere
brieven waren uitgedeeld. Bij nader inzien, besloot
hij dezen brief niet in de bus voor de Bijzondere
8chool te doen. Dus legde hg hem op zijne tafel
totdat er iemand kwam om do brieven af to halen.
Het toeval wilde dat juffrouw Pettengill dien
namiddag een boodschap in het dorp te doen had
en zelve aan bet postkantoor kwam, in plaats van
haar broeder. Na haar de brieven, die in de bus
waren, ter hand gesteld te hebben, zeide de post
directeur; .Hier heb ik iets, juffrouw, dat mis
schien voor u is» en bood haar den geheimzinnigen
brief aan. Het adres was: «Mejuffrouw Mehitabel
Pettengill, te Scotenskopft.» Een lichte blos over-
toog hare bleeko wangen, terwgl zij bedaard zeide
.Die is voor mij», waarna zg zich omkeerde en het
postkantoor verliet. Onderweg naar huis, had zij
het voorkomen van iemand, wien iets verdrietigs is
overkomen. Toen zij thuis kwam, ging zg dadelijk
naar een kamertje, dat eene onschendbare vrijplaat
zgne denkbeelden. Zoo spreekt het Duitsche volk
on deze gevoelens weerklinken in de* bladen van
allerlei richting. Met zeer gemengde gevoelens volgt
men in Duitsohland deze oampague tegen de nage
dachtenis van een geliefd vorst, terwgl men zioh
afvraagt, wat daarvan het gevolg zal zijneen blij
vende vermindering der Kroon ten voordeele der
demooratie of wel een tjjdvak van uiterste reactie
en militarisme, zooals Pruisen meer gekend heeft,
De Duitsche Bondsraad heeft zich beziggehouden
met het ontwerp betreffende Oost-Afrika, en weldra
zal dan het ontwerp bij den Rijksdag worden inge
diend. Prins Bismarck is voornemens alleen de poli
tieke zijde der koloniale quaestie toe te lichten. De
technische bijzonderheden zullen worden behandeld
door kapitein Wiseman, die als rijkscommissaris voor
Oost-Afrika namens de regeering de gestelde vragen
zal beantwoorden. Het koloniaal debat zal dus spoe
dig aanvangen, misschien nog in deze, doch zeker
in de eerste dagen der komende week.
Dat bet ontwerp zal worden aangenomen, is buigen
twgfel, ook indien prins Bismarck zelf niet er voor
in de bres springt. Alle partijen, behalve de Duitsch-
vrijzinnigen en de sociaal-democraten, hebben den
kanselier hun steun reeds toegezegd. Is het ontwerp
aangenomen, dan zal de nieuwe rijkscommissaris zoo
spoedig mogelijk naar Zanzibar vertrekken met een
dertigtal officieren, die hem bij het organiseeren van
het koloniale Duitscho leger zullen helpen.
De afloop der Londensohe verkiezing voor den
graafschapsraad heeft de conservatieven met sohrik
vervuld. De eerbare gildon der city sidderen, nu
nu hun rgk feitelijk ten einde is en hun colossaal
vermogen zal opgeëischt worden ten bate der stad,
want de afsohaffing dezer gilden is nummer één op
het programma der radicale hervormers, die gezege
vierd hebben. Verder willen deze de groote Lon-
deneche grondeigenaars, die hunne grondrenten trok
ken zonder eon penning aan de stadskas te betalen,
even goed belasten als de huiseigenaars, die wel be
talen voor de renten van huizen. Voorts heeft men
plannen tot oprichting van bad- en waschinrichtingen
in alle stadswijken, schoolgeldheffing op de volks
school, maar gratis ontbgt en middagmaal op de
armenscholen, gelijkmatige verdeeling der armlaaten
over de verschillende deelen der stad, afschaffing
van gas- en watormonopol ie,"' ook van city-, markt
en kolenrechten, enz. Dit alles vervult de tot dusver
begunstigde hoogere klassen met schrik voor den
nieuwen raad, die toch in den grond der zaak niet
anders beoogt dan in de eerste plaats de misbruiken
in de verdeeling der lasten af te schaffen, teneinde
do kleine burgerg en de armen het leven wat te ver
lichten. Er zijn trouwens onder de gekozenen genoeg
bedaarde elementen, die zorgen zullen dat de noodige
gematigdheid niet uit het oog wordt verloren.
De Tweede Kamer heeft de nieuwe legerwet aan
genomen, met verwerping van de wijzigingen door
den Senaat daarin gebracht.
De rechterzijde kwam in verzet togen deze wet,
welke de lasten verzwaart, die reeds op het land
drukken. Da Minister van Oorlog antwoordde, dat
het hier gold een wet op de nationale defensie en
Frankrijk verplicht was 3 millioen man op de been
te kunnen brengen.
De wet werd in haar geheel aangenomen met 369
tegen 189 stemmen en de zitting daarna opgeheven.
In de parlementaire kringen wordt betwjjfeld, of
i'e Senaat zich zal vereenigen met da wijzigingen,
welke in de wet gebracht zgn.
was. Zg deed eohter de deur op slot, drukte de
hand op haar hart, en zeide tweemaal«Men-
scheljjke aandoeningen menscheljjke aandoenin
gen,» waarna zg ging zitten.
.Wat kan Clara mg te schrijven hebben?» zeide
zg eindelgk bij zich zelf. .Wat mag er gebeurd
zjjn, dat haar uit hare slavernij 'verlost heeft Wat
is die hand ouveranderd gebleven I Elke regel,
elke op- en neêrhaal is nog juist zoo als ik haar
jaren geleden geleerd heb.»
Eenige oogenblikken zat zg met de hand onder
het hoofd; blijkbaar trachtte zjj tot bedaren te
komen. Eindelgk opende zij den brief. Hij luidde
als volgt:
.Waarde Mehitabel
Wat zult gij wel gevoelen als gjj, na al die jaren
van stilzwijgen, mjjn schrift weder onder de oogen
krijgt Zult gij, evenals ik nu, een genot smaken,
dat ik slechts kan vergelijken bij een nieuw leven
oen genot, gepaard met eene smart, die mg als een,
mes door het hart sngdt? Tien jaar lang geschei
den van alles waarin ik belang stelde, van allea
wat ik lief had, of zelfs waar ik aan dacht, van
allen mogelgken omgang verstoken, ja plechtig ver
bonden om geen omgang te zoeken dat was geen
leven zooals gg het u zoudt hebben voorgesteld,
zoonis gjj mg voorspeld hebt.»
(Wordt vervolgd).
DINgDAG 32 JANUABt
Voorzitter: Mr. A. A. van Bergen IJzendoorn.
Konden wg in ons vorig nr. slechts met enkele
woorden melding maken van de interpellatie van
den heer IJssel de Schepper in den gemeenteraad
en van de discussie naar aanleiding daarvan gevoerd,
thans komen wij daarop nader terug.
De heer IJssel de Schepper zeide in hoofdzaak
het volgende:
Mijnheer de Voorzitter!
Mgn verzoek om verlof tot het richten van eenige
vragen tot B. en W. geschiedt op groud van eene
missive, die het Dagelijksch Bestuur tot den heer
Bouman, leoraar aan de piano-klasse aan onze Ste
delijke Muzieksohool, gezonden heeft. De heer Bou
man heeft mij die missive getoond en heeft mg, op
mijn vorzoek, zooveel mogelijk ingelicht wat de aan
leiding kon geweest zijn tot bedoelde missive.
Deze missive is oog antwoord op een vorzoek van
den heer B. om vergunning tot het gelijktijdig waar
nemen van zgne betrekking aan de Muzieksohool alhier
en die van Directeur der Goudsche Zangvereeniging
en van Directeur der Ulrechteche Mannen-Zangveree
niging. Volgens het regloment op de Muziekschool
is de heer B. verplicht vergunning daartoe te vragen
aan B. en W. Tot nog toe had hg dit niet ge
daan, omdat die verplichting hem onbekend was
en hij de toezegging had verkregen van de Com
missie die betrekkingen tegelijkertijd te mogen
vervullen. De beslissing van B. en W. nu ia eene
ongunstige geweest en wel: op advies van de Com
missie van toezicht over de muziekschool, daar dié
gelijktijdige waarneming volgens baar nadeelig werkte
op den gang yan het onderwijs aan die school.
Ik begrjjp zeer goed, dat waar vrees bestond voor
schade aan bet onderwijs B. en W. bezwaar maakten
de gevraagde vergunning te verleenen. Bestond
die vrees inderdaad Ik heb het noodig geoor
deeld den heer B. nauwkeurig te ondervragen om
trent de geschiedenis der zaak, want ik acht het
zeer bedenkelijk aan een leeraar als de heer B. een
voorrecht te ontzeggen, dat aan zgn voorgangers
gereedelijk ia toegestaan en blijkens de slot-clausule
van de missive van B. en W. achtte het
Dagelijksch Bestuur het volstrekt niet onmogelijk
dat de bezwaron, die togen het toestaan der
vergunning bestonden, alsnog konden uit den weg
geruimd. Ik vraag nu: welke zijn die bezwaren,
welke zijn de onregelmatigheden die bjj het onder
wijs zich voordeden? De heer B. heeft mjj verklaard,
dat nimmer eenige stoornis in den gang van het on
derwijs ia geconstateerd en dat hij niet weet welke
bezwaren de gevraagde vergunning in den weg ston
den. Alleen merkte hg dit op: In het laatst van
het vorige jaar is er eenige moeilijkheid gerezen
tusschen de Commissie en den heer B. over het be
palen van een datum voor het jaarlgksch openbaar
examen. De Commiasio bepaalde dat examen op 19
December, een datum waarop de heer B. onmogelijk
hier kon zgn omdat hg 19 en 20 December gebon
den was door eene nitvoering van de Mannen-Zang
vereeniging te Utrecht en daaraan voorafgaande re
petitie. Ik heb van den heer B. gehoord dat het
Dagelijksch Bestuur op zeer welwillende wijze heeft
getracht dien datum voor het examen te doen ver
anderen welke pogingen echter zgn afgestuit op
de weinige medewerking der Commissie. Daar ik
nn de laatste zou zijn om uitsluitend af te willen
gaan op de mededeelingen van den persoon, wien
het hier geldt, zou ik eenige nadere inlichtingen van
U, M. de Voorzitter, op hoogen prijs stollen. De
ongunstige beslissing van B. en W. moet m. i. toch
ongunstig werken op het muziek-onderwjja en het
muziekale leven hier ter stede. Het komt mg voor,
dat voor een weigering van de gevraagde vergunning
slechts ernstige redenen mogen bestaan. Totnogtoe
zijn die redenen mg niet bekend. Ik neem daarom
de vrgheid te vragen: Welke redenen de Commissie
voor de Muziekschool er toe hebben geleid ongunstig
te adviseeren op de gevraagde vergunning, terwijl
zg juist van af Juni 1887, het tijdstip dat de heer
Bouman hier zjjn betrekking aanvaardde, de lessen
steeds z66 geregeld heeft, dat de heer B. het direc
teurschap der Ütreohtsche Mannen-Zangvereeniging
kon waarnemen en tevens den heer B. toezegging
gaf gunstig te zullen adviseeren aan B. en W., als
zij over die vergunning gehoord werd.
Ik moet erkennen met verbazing te hebben ver
nomen dat het Directeurschap der Goudsche Zang-
vereenigtng schade deed aan het onderwijs van den
heer Bouman aan de muziekschool. Ik zie tusaoheu
die twee betrekkingen geen verhand en eenige in-
lichtingon zullen mg dus hoogst aangenaam zgn.
Ook het waarnemen van het Direoteursohap van de
XJtrechtsche Mannen-Zangvereeniging acht ik niet
onmogelgk tegeljjk met de betrekking van Leeraar
aan de Muzieksohool. De wekeljjksohe repetitiën
zgn te Utreoht Dinsdagavond en als de heer B. om
half 6 dlarheen gaat is hij daar bjjtjjds, terwgl hg I
Woensdagmorgen reeds vroeg weer tegeuwoordig is.
Het komt mjj wenschelijk voor, dat oen dezo
zaak oenig licht wordt verspreid, wat den loden van
den Baad niet anders dan aangenaam kan zjjn,
waarom ik gaarne zou zien dat de correspondent
tusschen B. en W. en de Commissie openbaar werd
gemaakt.
De Voorzitter verklaart zich bereid aanstonds den
interp6llant te antwoorden en zegt toen in hoofdzaak
het volgende:
Tot'goed verstand der zaak moest, zeide spr., eerst
de geschiedenis daarvan medegedeeld.
In het begin van December hadden B. en W. van
de Commissie van toezicht op de Muziekschool eene
missive ontvangen, waarin werd kennis gegeven dat
de heer Boumau haar had bericht het jaarlijksch
examen op 19 December niet te kunnen bijwonen
omdat hij elders een concert moest bijwonen. De
Commissie verzocht B. en W. den heer Bouman aan
te sporen tot betere plichtsbetrachting. Deze mede-
deeling had bjj B. en W. een onaangenamen indruk
te weeg gebracht. Het was een soort „dienstwei
gering", die bjj geen ambtenaar mocht worden
toegelaten. De heer Bouman werd uitgeuoodigd
bij B. en W. te komen en werd door hen attent ge
maakt op zijn onvoegzame handelwijze. De heerB.
gaf toen te kennen, dat van dienstweigering" geen
sprake was. Wat was het geval Hij was Directeur
der Utrechtsche Mannen-Zangvereeniging en wel MET
goedvinden van de Commissie Die zangvereeni-
ging had reeds lang geleden bepaald dat 20 Decem
ber eene uitvoering zou zijn en 19 Dec. repetitie.
Daarom had de heer B. aan de Commissie reeds
vóór half November verzocht om het jaarlijksch exa
men hier ter stede niet op 19 of 20 December vast
te stellen. Op 15 November kreeg hij echter een
missive van den Voorzitter der Commissie, dat aan
zijn verzoek niet kon worden voldaan en dat op 19
December het examen zou worden gehouden. Het
kwam aan B. en W. vreemd voor, dat na een voor-
afgaande waarschuwing van 5 weken geen andere
datum zou kunnen worden gevonden en zjj meenden
dat de Commissie wel een dag of wat vroeger of
later een datum had kunnen vinden. Met alle ver
trouwen in de geloofwaardigheid van den heer B.
betwijfelden B. en W. het of de zaak zich jnist zoo
had toegedragen en meenden dat wellicht de heer B.
veel later aan de Commissie daarvan had kennis
gegeven. De heer B. overtuigde echter B. en W.
door overlegging van het schrijven van den Voor
zitter der Commissie, gedateerd 15 November! B.
en W. kregen nu een anderen indruk van het ge
beurde dan zjj aanvankelijk hadden. Nu bleek dat
de heer B. de Commissie bij tijde had gewaarschuwd,
terwgl hjj vergunning had van die Commissie om de be
trekking v^n Directeur der Utrechtsche Mannentangver-
eeniging waar to nemen. B. en W. maakten toen den
heer B. er attent op dat niet de Commissie, maar
sleohts B. en W. die vergunning konden verleenen.
De heer B. zeide dat niet geweten te hebben. Hjj
verkeerde in de stellige meening, dat hij vergunning had
de betrekking geljjktjjdig waar te nemen, o. a. door
een bericht in de IV. Rott. Ct. den dag na tijne
benoeming. De Commissie had trouwens steeds hem
het gemakkelijk gemaakt door bjj de regeling der
lesuren hem Dinsdagavond en Woensdagmorgen van
eenige uren vrjj te stellen. Daarop volgdo een ver
zoek van den heer B. aan B. en W. om die vereischto
vergunning tot het gelgktgdig waarnemen dier be
trekkingen. B. en W. vroegen toen, overeenkomstig
de voorschriften van het reglement, het advies der
Commissie. Spr. leest de missive, waarbjj dat advies
gevraagd werd, voor en het antwoord daarop van de
Commissie. In die missive werden echter de vragen van
B, en W. niet voldoende beantwoord, waarop een
tweede missive van B. en W. volgde aan de Com
missie, met verzoek om duidelijk antwoord op de
gestelde vragen. Toen volgde een brief van de
Commissie, waarin werd gezegd dat bet aan de
Commissie gebleken was, dat het geljjktjjdig waar
nemen van dio betrekkingen tot velerlei ongeregeld
heden aanleiding gaf en vele lessen daardoor ver
zuimd werden, zoodat zg ernstig bezwaar moest
maken gunstig te adviseeren op het verzoek.
Na ontvangst van dien brief hadden B. en W.
den heer B. nog in de gelegenheid gesteld de
bezwaren der Commissie te weerleggon. zoolang Zjj
niet waren weerlegd moesten B. en W. bezwaar
maken dq, verlangde vergunning te verleenen. Ver
volgens was eene missive ingekomen van den heer
B., die aantoonde dat hjj Dinsdags 5.37 van hier
naar Utrêcht gnando en de repetitiën daar bijwo
nende, hier geen lessen verzuimde terwjjl hjj Woens
dags om 10 uur terug was. Voor do uitvoeringen
in Utrecht 2, gedurende de winter, (en 1 gedurende
de zomervacantie) kanden zeer gemakkelijk eenige
lesuren verzet worden. Wat betreft het Directeur
schap der Goudsche Zangvereeniging daardoor konden
in het gehoel geen onregelmatigheden voorkomen in
het onderwjjs aan de muziekschool. Tot zoover was
nu de zaak gekomen. B. en W. waren bereid de
gevraagde vergunning alsnog te vorleenen tenzij
blgken mocht dat het onderwjjs aan de school
daardoor schade leed. B. en W. beseffen het groote
belang om een man van de uitstekende hoedanig
heden van den heer Bouman voor de school en de
stad te behouden en willen daartoe gaarne mede
werken.
De heer IJssel de Schepper zegt vervolgens dank
voor de ontvangen inlichtingen. Voorzeker, uit de
mededeelingen van den Voorzitter is eenig lioht
over de zaak verspreid, maar wat de hoofdzaak
betreft is spr. nog niet voldaan. De handelwijze
van B. en W. komt spr. zeer correct voor en het
is uitgemaakt, dat de heer Bouman heeft gezondigd
tegen het xeglement door niet aan B. en W. ver
gunning te vragen om bedoetdo betrekkingen gelijk
tijdig te bekleeden, doch hij heeft dat goedgemaakt
door die fout te herstellen en thans de vereischte
vergunning te vrageo. De houding van de Commissie
van toezicht over de muziekschool heeft op spr. geen
gunstigen indruk gemaakt. In de eerste plaats
vindt spr. do geschiedenis van de vaststelling van
den datum voor het examen uiterst bedenkelijk! Het
is toch gebleken dat de heer Bouman bjjtijds had
verzocht 19 en 20 Dec. niet voor het examen te
bepalen en juist een van die data wordt vastge
steld! Uit de correspondentie is gebleken dat de
houding der Commissie niet alleen niet correct was,
maar ook inconsequerft, want zij adviseert om de
gevraagde vergunning niet te verleenen tenzij maat
regelen konden genomen worden om te verzekeren
dat de heer B. voortaan zijn verplichtingen nakwam.
Voorzeker, de houding der Commissie maakt op spr.
een pijnlijken indruk. Spr. zou gaarne een grondig
nader onderzoek willen zien ingesteld. Naar aanlei
ding van do mededeelingen des Voorzittere vraagt
spr.: 1°. of met den nieuwen cursus op den rooster
der werkzaamheden de Dinsdagavond voor den heer
B. was vrijgehouden en 2°. of de heer B. bij het
einde der laatste Kerstvacantie zijn lessen op tijd
had waargenomen.
De Voorzitter antwoordt daarop dat op het tableau
voor '89 do Dinsdagavond de heer B. opnieuw was
vrijgesteld van lessen, waaruit dus moet worden op
gemaakt dat de Commissie nu weêr geen bezwaar
had tegen toeslaan der gevraagde vergunning, wat
dim in strijd was met haar eigen missive. Wat de
2e vraag van den heer IJssel de Sohepper betreft,
kon spr. alleen mededeelen, bij geruchte gehoord te
hebben, dat toen de Commissie den heer B. ver
zocht 2 Januari de lessen te hervatten, deze ant
woordde in Brussel te zgn, terwgl hij slechts ver
plicht was den ln schooldag, d. i. 4 Januari hier
aanwezig te zijn.
Do heer IJssel de Schepper drong vervolgens op
nieuw aan op een grondig onderzoek. Het kwam
spr.. voor dat de Commissie den beer B. wilde .zoe
ken» en hem wilde .plagen', zoodat spr. alsnog
hoopt dat de gevraagde vergunning verleend zou
worden.
De heer van Veen brengt allereerst hulde aan
den heer IJssel de Schepper dat hg hier de zaak
heeft ter sprake gebracht. De bloei van de muziek
school te bevorderen is zeker zoowel het doel
van den heer IJssel de Schepper als van ons
allen zegt spr. maar naar aanleiding van het
gesprokene wil spr. eenige inlichting geven. De
Commissie van toezicht waardeert ten volle dq
bekwaamheden van den heer B., maar spr. stelt de
vraag: hoe heeft de heer B. met de Commissie
geleefd? Voorop staat dat de Commissio bestaat
uit leden, die de betrekking uit liefhebberij waar
nemen, terwjjl de onderwijzer Bouman gesalarieerd
is. Nu is 't een feit dat de heer Bouman handelde
tegenover de Commissie op een wjjze, die afkeuring
verdient. Hjj schreef maar briefjes aan de Com
missie, nu zoo en dan zoo en deed wat hjj verkoos.
Iemand, die bij de Schutterij zoo handelde, zou
spoedig voor den Schuttersraad komen en beboet
worden. Op allerlei wjjze toonde de heer Bouman
minachting voor de Commissie. In bet openbaar
had hjj zich zelfs uitgelaten, dat de tegenwoordige
leden van de Commissie daar allen uit moesten!
Wat de quaestie betreft van het vaststellen van een
datum voor het examen verklaart spr. de bewering
van den heer B. dat hjj, vóórdat die datum hier
was vastgesteld, gevraagd had dien datum vrjj te
houden voor een bepaalde onwaarheid 1 Nadat die
datum bier was vastgesteld zeide hjj: .dan kan ik
niet, dan moet ik in Utrecht zjjn!»
Bovendien, het was niet zoo gemakkelijk een
anderen datum te vinden voor bedoeld examen. Want
een week vroeger kon 't moeilijk, want dan zouden
de leerlingen een week vroeger vaoantie hebben ge
had, een week later evenmin, want dan waren de
leerlingen weg geweest. Voorts waren versoheiden
data in «Ons Genoegen» bezet, of door komedie of
door iets anders. Het bestuur dier sociëteit houdt
den Maandag gewoonlijk voor zichzelf, terwijl de
andere dagen disponibel zjjn. Spr. noemt het Ver-