Een Zilveren Jnbilaenm Bultenlandscb Overzicht. lsraëlietische Gemeente. 3 *Óör de forten en ïiniën; bovendien een reserve van nog 40,000 man geoefende* en een tweede reserve als landstorm. O», de 180,000 geoefenden te krijgen, moet de lichting van 11,000 tot 16,000 man 's jaars worden verlengd, met drie jaren reservedienst. "Men kan daarbij plaatsvervanging en nummerverwisseliug behouden en desnoods de vrijgeloten en vrijgestelden tot betaling eener oorlogsbijdrage en oefening voor den reservedienst dwingen. De meerdere kosten kun nen, meende Spr., worden bestreden uit de 4 mil- lioen, die de schutterq thans kost. Van de 646 branden, die in het vorige jaar hier te lande hebben plaats gehad, in onze vorige opgave vermeld, kwamen er het meest voor in de maanden Mei en Juni, respectivelijk 75 en 72, het minst in Juli 86, in September en December 39, in November, Januari en April 61 a 62. De moeste branden op het platteland ontstonden in de maanden Mei en Juni, de minste in Juli, in de steden de meesten in Mei, Januari, October en No vember, de minste in Juni en September. De meeste op het platteland waren ook nu weder totaal en de oorzaak onbekend; in elf gevallen wordt als oorzaak broeien van hooi opgegeven en wel 1 in September, 2 in November, 8 in Augustus en 5 maai ii^ Oc tober. Op het platteland hadden de meeste branden plaats in Apeldoorn, nl. acht; waarvan eene heidebrand, in B^rgh zes, in Beilen, Eist en Haarlommerraeer vier, in Diedam, Denrne, Driel, Huissen, Kralingen, Boenen, Nunspeefc, Kozenburg, Sittard, Siddeburen, Winterswijk en Zevenaar, ieder drie. Van een aantal plaatsen werd 2 maal brand gemeld. Verzb.) De kantonrechter te Goes had dezer dagen in eene zeldzaam voorkomende quaestie te beslissen. De sociëteit Fan Ongenuchten vrij heeft in haar reglement de bepaling, dat geen der loden, te Goes blijvende wonen, de vereeniging mag verlaten, dan met betaling van zijn aandeel in de schulden der sociëteit, van welk aandeel het bedrag jaarlijks door de algemeene vergadering wordt bepaald. Een der leden in het laatst van het vorige jaar zqn ontslag, bleef te Goes wonen, doch weigerde bedoeld aandeel ad ƒ112.50 te voldoen. Directeuren be legden eene vergadering, die door 87 leden word bijgewoond, en waarin zij, met algemeene stemmen op één na, werden gemachtigd een rechtsgeding tegen den nalatige in te stellen. De pleidooien werden gevoerd voor de Sociëteit door mr. J. G. de Witt Hamer, voor de tegenpartq door mr. F. N. van der Bilt. De laatste beweerde o. a. lo. dat de So ciëteit geen rechtspersoonlijkheid bezat2o. dat, al ware dit zoo, directeuren niet op de rechte wqze gemachtigd waren tot het voeren der procedureen dat bovendien 3o. de vordering wa§ in strijd met de bepalingen der wet. Om deze beweringen te wederleggen, beriep de raadsman der Sociëteit zich op het ontstaan der Sociëteit en de bepalingen dor wet; het eerste reglomeut is namelijk van 1806, en nu zegt art. 15 der wet van 22 April 1855 (stbl. no. 82). dat vereenigingen, vóór het in werking tre den djer wet opgericht, de koninklijke goedkeuring op hare statuten niet behoeven 2o. dat wel niet de machtiging op directeuren tot het voeren van het geding door allo* leden verstrekt was, daar in de bewuste vergadering slechts 37 van de 133 leden -gg eenparig goedvinden, de plaats van hare gevluchte voorgangster ingenomen. Welk een contrast met de vroegere koninginnen van het seizoen! De geheimzinnige machinerie van hare huishou ding, haar talrijk gevolg, de eigenaardigheid van al de Weinigheden harer omgeving, hare kundigheden, hare bijzondere gave van gesprek voeren, de ge makkelijkheid, waarmede zij vreemdelingen in hunne eigen taal te woord stond, hare jeugd, gepaard met eene zekere zedigheid van manieren, die daarbij natuurlijk scheen te behooren, hare bescheidenheid bij alle gelegenheden, en bij dat alles de gelukkige wijze waarop zij zich voordeed als iemand volkomen zeker van hare positie, en die zich daarin volkomen op haar gemak gevoelde, dit alles leverde stof tot gesprek en was in ieders mond. Daarbij kwam nog hare gemakkelijke beleefdheid jegens iedereen, wie het ook was. De spotachtige grimlach van de leelijke juffrouw verdween, de bijtende scherts van do boosaardige mevrouw bestierf op hare lippen; de aardigheden van den ouden grappenmaker vielen in 't water, want niemand lachte er om. Het leed geen twijfel of mevrouw Celia Augusta Delaine had een volkomen zegepraal behaald. Maar Delaine was niet langer een gelukkig man. Hij begon zich zeer onaangenaam te gevoelen. Hij moest zijne vrouw bij alle gelegenheden vergezellen. Zij wilde zonder hem niet uitgaan. Dat begon al tegenwoordig Waren, maar dat noch in eenige wets bepaling, noch in het reglement der Sociëteit eenige grond te vinden was voor de opgeworpen exceptie, en So. dat de artt. 1697 en 1698 van het Burger lijk Wetboek wel degelijk toelaten dat dergelijke bepalingen, als de aanvallene, in reglementen van bijzondere vereenigingen worden opgenomen. Bij een breed gemotiveerd vonnis heeft de kantonrechter jhr. mr. J. J. Pompe van Meorder- voort den 5 Maart jL uitspraak gedaan en het lid veroordeeld tót betiding van het aandeel en in de kosten. De heer Eraile Zola hééft van de Wfcster-Spoor- wegmaatschappij in Frankrijk verlof gekregen, een reis op de locomotief van een sneltrein mede te ma ken. Hij wil zich in aanraking stellen met een machinist en den persoonlijke indruk verkrijgen van dit leven vol bewegingen en versche lucht. Zijne aanteekeningen zullen hem voor zijn nieuwsten roman moeten dienen. De heer Zola begeeft zich overdag op een loco motief van Parijs naar Conflaus en keert des nachts op de zelfde wijs terug. lbo journalistiek in 't verre Westen. In 6en zijner laatste nommers doet de //Arizona Kicker" de vol gende bekentenissen, die een diepen blik gunnen in het maatschappelijk verkeer zijner omgeving. Openbaringen van een redacteur. In het laatste Zondagsnommcr van dit blad be vond zich, zooals velen zich zullen herinneren het volgende artikel //In het //Red. Front-salon", oen lokaal, dat over 't algemeen door onverschillige lieden bezocht wordt, die iedereen neerschieten of ter neer slaan, die hen maar scheef durft aanzien, waren gis teravond de vrederechter Shooks en do kolonel Croc- kes aan 't vochten. Zij waren beide volslagen dron ken. Ook "wij waren tegenwoordig, en wel is waar waren ook wq een weinig boven ons theewater, evenwel niet zoo erg om niet in staat te zijn, een getrouw verslag te geven. De beide heereu rolden gedurende 20 minuien over den grond, sloegen 21 bierflesschen, 16 borden en een stoel stuk en stieten de kachel om, waarbij de kolonel een geducht gat in zqn hoofd bekwam. Wij zeggen dit, opdat hij later het publiek niet voorliege, dat hij deze wonde in den oorlog bekomen had, want hij heeft nooit gediend. Voor 't overige kregen beide wat hun toekwam wij weten dat de kolonel een paarden dief en een galgenbrok is die in geen fatsoenlijk gezelschap moest komfn en evenzoo weten wij, dat de vrederechter eon lomperd, vechtersbaas en bedrie ger is. Beiden hebbeq evenvóel schuld wegens hun verdorven karakter kénnen zq evenwel niet veranf woordelijk gesteld woMen." Dit hoeren, was ons waarheidsgetrouw verslag, dat wij ieder oogenblik zouden durven bezweren. Maar wat gebeurde P Gisteren ontmoetten wij den kolo nel in hot postkantoor. Deze viel ons aan, sloeg ons tegen den grond en roste ons af. Terwijl wij op den grond lagen, herriepen wij,bovenstaande ver klaringen en gaven te kennen, dit ook in ons blad te zullen doenhierop hielp de kolonel ons weer overeind en onze kleeren van het stof reinigen. De vrederechter, die er ook niet van houdt de waarheid te hooren, liet zich niet zien wq zijn hem nog 15 dollars schuldig en daarom wil hij ons geen kwaad doeu. Dal is alles, wat ons overkwam, (een van die zeer lastig te worden; toch ging hij maar zonder eenig genoegon te smaken. De som bij hun huwelijk op mevroüW Delaine vermaakt was zeer middelmatig, hoewel die destijds in de oogen van de arme kosthuishouderes, hare moeder, nogal aanzienlijk scheen. Dit had mevrouw Delaine nooit uit het oog verloren, 't Is waar, indien haar echtgenoot mocht sterven zonder tostament na te laten, dan zou haar jaargeld en het gebruik van een derde van zijne bezitting gedurende haar leven, een zeer aardig inkomen zijn, maar toch zou zij terstond uit de positie, die zij nu bekleedde, tot een tweeden rang afdalen. Weinig of geen vermogen te bezitten, dat zij bepaald het hare kon noemen, slechts het gebruik te hebben van een derde van hetgeen zij nu geheel te harer beschikking hadHoe wanhopig vernederend! Dat was haar schrikbeeld. Delaine had een bijzonderen tegenzin om zijn testament te maken. Hq koesterde de meening, die velen met hem gemeen hebben, dat het een soort van voorbereiding tot den dood was, een denkbeeld dat hem geenszins aangenaam was, ja eigenlijk zeer onaangenaam. En hoewel Delaine zich voornam het toch te en dat wel zonder lang uitstel, kon hij er miw liet toe komen. Bq enkele zeer teêre gelegenheden, roerde zijne vrouw dit punt wel eens aan, en dan zeide Delaine zeer vriendelijk: ;/Ja lieve, gij hebt gelijk. Aanstaande week zal ik Dawson verzoeken bij mij te komen, en het zal gebeuren." kleine voorvallen, zooals wq dagelqks gewoon zijn) en wanneer nu andere bladen, zooals de //Huilende Hyena" dit voor al tot ons nadeel meenen te exploi- teeren, dan vissohen zq in troebel water. Noemen wq iemand e6n dief, roover, moordonaar of galgen aas, dan zqn wij altijd bereid, dit op de bovenvermelde wqzen te herroepen, zoodra de overmacht ons dwingt, onze dwaling in te zien. Waarom zou een redacteur ook niet een //gentleman" zijn, vooral tegenover zulk een gek, dief en ellendigen hond als de ach tenswaardige kolonel, in wiens persoon wij ons, zoo* al9 wij hier op ziih wensch gaarne verklaren, geheel vergist hebben. Wq zijn in 't vervolg voor hem en voor iedereen slechts op ons bureau te spreken, op straat zullen wij elk onderhoud trachten te vermqden. IN Dï Gisteren werd in de zaal «Kunstmin" der Socië teit „Ons Genoegd) feest gevierd ter ecre van het feit, dat de Eerw. Heer A. Ketellapper gedu rende 25 jaar de betrekking bekleedde van Gods dienstonderwijzer, Sjocbet en Leeraar bjj verschillende pieuse genootschappen bij de Ned. Israël. Gemeente te Gouda. Des middags ten 12 ure werden door bet voor dit feest gevormde Comité, waarvan de heer Willem van Leer, uit Amsterdam, voorzitter en de heer E. L. E. van Dantzig secretaris was, de leerlingen, oud-leerlingen en vrienden van den jubilaria ontvangen, waarop weldra volgde de feestelijke intocht van den jubi laris zelren, wien een prachtige bouquet werd ver eerd en door de lsraëlietische jeugd de volgende welkomstgroet (op de wijze van Wien Neerlandtch Bloed) werd toegezongeu Luid klink' de juichtoon in deez' stond* Door allen hing verwacht, Het loflied uit der kibd'renmond Als heilwensch U gebracht. Wjj komen met verheugd gemoed Op t zilv'ren jubilee En in den bigden morgengroet Stemt ieder met ons meê. (bit.) Wees welkom, meester, leeraar, vriend Op 't feest aan U gewgd, Nooit werd een hulde meer verdiend Dan die men U bereidt: Door klein en groot om strijd geaeht Viert gij Uw jubilóe, Want in den heilbed U gebracht Stemt ieder met ons meü. (bit.) Blijf jubilaris, ons zoo waard Voor Gouda's Israël, Voor school en kerk nog lang gespaard 't Ga U en d' Uwen wèl. Geef 't kleine volkje onderricht In joodsehe deugd, zoo sehoon, Betracht het dan als gij zijn plioht, Zij dat Uw heerlijkst loon. (bit.) Een daverend applans volgde en daarop sprak de Voorzitter van hot Comité, de heer Willem van Leer, een openingsrede nit, die aldus aanving: Zoo stonden de zaken, toen de Delaines naar Amerika terugkeerden. Nadat zij zich gevestigd hadden, waagde mevrouw Delaine het nog eens met haar echtgenoot er over te Spreken, maar ik geloof dat hare herniouwde jeugd hem juist niet gunstiger voor haar verlangen stemde. Ditmaal werd Delaine wrevelig en verzekerde hij zijne vrouw, dat het nog de tjjd had, daar hij niet voornemens was zoo spoedig te sterven. Dadelijk wendde Augusta het over een anderen boeg; zij zeide slechts dat zjj er meer om zijnent wille over sprak, omdat zij wist hoe opreoht hjj wenschte dat zij het goed zou hebben, wat er ook gebeuren mocht. De tranen kwamen haar in de oogen, terwijl zij dit zeide, tranen door zijn barsohen toon te voorschijn geroepqn. Delaine was overwonnen, ep beloofde in het begin van de volgende week met zijn zaakwaarnemer te spreken en zoo verliep de tijd. Door eene behendige leiding kwam het eindelijk tot een samenkomst tnsèohen Delaine en zijn zaak waarnemer, onzen ouden bekende, Horace Fulsifer. Wy weten, dat Delaine bij deze gelegenheid den zaakwaarnemer zijne inzichten betreffende zyne na latenschap meêdeeldo, waarvan Pulsifer aanteekenihg hield. Maar hier bleef het bij. Verlicht door ge deeltelijk zijn plicht te hebben gedaan, werd de zaak van nu af onbepaald uitgesteld. (Wordt eeroohjd) Gebrek MB wwrdeering, '4 is de klaoht onzer dagen In iederen kring, ran wat rang of wat stand, Gebrek aan waafedeering, 't is het deel van de mannen Vördien*tal$k voor allen in stad 'en in land Gebrek aan waardeering, 't is het loon van den grijze Die rq'p in ervaring, zijn oordeel ons schenkt; Gebrek aan waardeering vindt de jeugdige wqze Die praotisch en helder, steeds vit wat hij deukt. Gebrek aan waardeering, het is schering en inslag Bij armen en rqken, in hut en paleis Wis werd bq ontstentenis vnn //Gebrek aan waar- [doering" De aarde voor het menschdom een waar paradijs. In hartelqke taal riep daarop spr. alle aanwezigen het welkom toe, hier vereenigd om uiting te geven san het gevoel van dankbaarheid en liefde, van genegenheid en toewijding dat allen verruit jsgens den jublilaris, die 25 volle jaren onafgebroken ge arbeid heeft en gewerkt naar plicht en geweten Men kwam hier om te logonstraffen des dichters woorden. Juist innige waardoering en ware erken telijkheid bracht allen hier samen. Bescheiden was Uw werkkring, aldus richtte spr. zich tot den jubilaris toen gij een kwart eeuw geleden dongt naar de vacature voorheen Ver vuld door mannen als 'n van Dantzig, 'n Monasch, 'n Bleekrode, 'n Perez, 'n Hildesheim. Mannen, wier heengaan betreurd werd, wier vertrek een leemte liet en daarom was de taak dubbel zwaar, die Gij naamt op Uwe schouderen. Hoe Gij die taak vervuldetP Past het mq als één uwer warmste vrienden en vereerders, daarop het antwoord te geren? Betaamt het mq hier in breoden kring te spreken van Uwe verdiensten in den engen Jiuise- lijken kring? Is het noodig dat ik spreken zal 'over wat Gq waart als leeraar van zoo menig pieus genootschap; als vriend en raadgever van de armen, als steun en trooster van weduwen en weezen? Op het eerste zeg ik «ja", op 't laatste //neen", dat mag, dat wil ik niet. Maar wat ik wel ten plicht mij reken is te getuigen van hetgeen gij deedt in het gelang van het jonge Israël, van hen wier goestelqke nooden en behoeften aan Uwe zorgen waren toevertrouwd. Ik wil spreken van de wqze waarop Gij deze Uwe rooping begrepen en opgevat hebt. Ik wil hel luide verkondigen hoe gq toondet doordrongen te zqn van de waarheid: Ia de werkkring van den Godsdienst- Onderwijzer een beschetdene, ze kan echoon en grooUck zijnzoo te ernstig en met toewijding vervuld wordt. En wanneer ik aldus spreek, dan meen ik daartoe gerechtigd te zqn, omdat de man, wien onze hulde geldt, gedurende 25 volle jaren eorst mijn leeraar, later njijn vriend was en bleef. Joojlsch Godsdienst-onderwijs itTjfiei meneer, wat is U ouwerwetsch," zoo voegde onlangs een dame, eene geloofsgenoot©, spr. toe, toen hq in hare tegenwoordigheid een lans brak voor het onontbeerlijke van dezen tak van onderwijs. «U leeft minstens een eeuw te laat," ging zij voort. //De wetenschap, de kennis van de Hebreeuwsche taal, van den inhoud ,van Bijbel en Talmud/ van het juist begrip en den zin der Joodsehe ceremoniën, van wetten en plichten den zoon van Israel voorgeschre ven, de geschiedenis van het lqden van het uitver koren volkje, mogen waarde gehad hebben voor onze voorzaten, mogen onontbeerlijk geweest zijn in don tijd waarin zij leefden, maar zq passen niet in het kader onzer beschaving. Wijkinderen der 19e eeuw, hebben daaraan geenerlei behoefte! En onze kinde ren? Is het onderwijs voor hunne maatschappelijke vorming niet reeds genoeg ?n te veel overladen dan dat ze al hun beschikbaren tijd daarvoor en daarvoor alleen noodig hebben? Wq, hunne ouders, die ge broken hebben, met of zonder strqd, met de traditie, zouden immers in strqd met onze beginselen han delen zoo wq hen een onderwqg deden genieten, theoriën lieten inprenten, waarvan de praktqk in hunne omgeving kinderspel, bijgeloof, onzin genoemd wordt." Zoo redeneerde mijne schoone tegenpartij, zeide •P^-Wat ik haar antwoordde? Het volgende: Wanneer ik spreken zal en pleiten voor het nut van Joodsch Godsdienst-onderwqs, dan moet ik mq stellen op een geheel onzijdig, zuiver, onbevooroor deeld standpunt. Het Neêrlandsch jodendom kan ingedeeld in 2 of 3 categories lo. dat zich stelt op het zuiver tradi tioneel© standpunt, dat streng zich houdt aan eiken vorm, elke ceremonie als onaantastbaar eert, elk ge- ruik zooals het in 't vaderhuis gezien werd, volgt; o.zq, die gebroken hebben met traditie, vorm, ceremo nie en gebruik. Maar Joden zqn zq toch in taal, in woord, in hart. Wordt 't jodendom bespot, be lasterd of beschimpt, dan staan zij pal. Wordt hun stem, hun hulp gevraagd voor welke joodsehe zaak zq zqn bereid te helpen met woord en daad, ine invloed en met geld. Nog zou ik kunnen spre ien van een derde onderdeel, de onverschilligen sar ik laat die buiten spel en reken ze niet meé; want wie ze hoeft, heeft niets, en als zij gaan wordt niets verloren, tenzij ze van hun waan terug gebracht worden, hetgeen ik met U beproeven zal. Heeft het onderwjjs dus nut voor het kroost van hem of haar, die leeft naar het overoud gebruik van het uitverkoren volk? Is 'tnoodig dat diens kind de wetten leert, den bjjbel kent, de taal verstaat waarin dat boek geschreven is? Is het eisch voor hem, dat hg historie kent, van het volk dat vóór 32 eeuwen zijn wereldloop begon? Van 't volk welks aantal klein, verdrukt, verstrooid, vernederd en geslagen, toch machtig bleef door eigen kracht? Mag hij onwetend blijven van wat geschreven werd in dagen van verdrukking? Waar 't recht dat hij niet lezen zou, wat dichters en profeten in 's levens school gevormd, den nazaat achterlieten Gjj stemt met mij toch in, dat hjj zal moeten leeren, opdat hij weten kan wat wel zijn plichten zijn, dat wet en recht geschreven en gesproken toch ook voor hem bestaai; 't onderwgs in taal, 't He- breeuwsch, 'tis dus wel vereischte, maar taal alléén ware niets, het diene slechts tot sleutel ter opening van het slot, dat zooveel schats bewaart. Maar nog veel meer is 't dat hij zal moeten leerenWat joodsehe deugden zijnOf noemt" gij 't wellicht frasen? Is humaniteit geen deugd den Israëlieten eigen? Is Vuischheid, huwelijkstrouw den Jood niet aangeboren Is weldoen niet de leus, waaronder allen strijden? Hulpvaardigheid in leed en vreugde niet hun karak tertrek? En wie zou 't leeren, onderwijzen, wanneer dat niet 'de leeraar deed? Bust niet op hem de plicht, der jeugd vroeg in te prenten wat Mozes heeft gedaan, naar God's bevel? Gjj antwoordt: Ja, voor 't kind van Joodsehe ouders die loven naar de wet van Mozes en Babbijnen, maar voor hem wiens voorzaat brak met vormen en gebruiken is 't alles overdaad. 't Is wel, zoo ging ik voört. Maar wil mij toch verklaren: Als straks d' Oranjespruit op Neêrlands troon gezeten, als grijze vorst zijn jubilaeum viert, als heel het volk in geestdrift zal gerakon omdat fl' Oranje-zoon den dag herdenkt waarop voor 40 jaren hij die troon besteeg, dan zal men luid ver konden van wat Oranje deed gedurende 3 eeuwen. Voor elk fait wordt dan een lauwerkrans gevlochten voor 't grootsch Oranjehuis. Bevrijding van het jnk van Spanjaard en Fransozen, van vreemde heer schappij van oorlog tot victorie, 't Is al Oranje's schuld en hem alleen i'e glorie. Moet dan Me vrouw Uw zoon niet weten als burger van den staat, als zoon van 't vaderland al wat geschiedde in dien tjjd, elk jaartal, elk' feit, hij moet 't V verhalen, hij moet ze kennen alle namen van dm mannen, die vrouw en kroost vergetend, hun leven gaven voor hun land. En ijaarin hebt gij recht. En duidt gjj het iemand euvel die stamt uit zulk een huis van helden, dat hjj zijn naam met fierheid noemt en trotach is die te dragon? Neen gewis. En uu ik toch daarvan spreek schiet mjj een feit te binnen. Toen Margaretha van Parma der landvoogdes 't smeekschrift werd geboden door oen rjj van dappre edelen en zjj vreezend voor hun macht, met bevende hand dat smeekschrift las, toen sprak Granvelle, die haar raadsman was Wees niet bevreesd Mevrouw voor bedelaars en voor Geuzen, want bedelaars zjfn 't en niets meer. En van dien dag af aan neemt elk dier edellieden den naam van Geus als eerenaam zich aan. Uw zoon, Mevrouw, is zeker Nederlander, en daarom is het ped dat hjj historie kent van het vaderland dat hjj t zjjne noemt, ook als Jood zag hjj het eerste levenslicht en hij zal waarschjjnlijk sterven als zoo danig. Acht gij 't dus niet noodig dat hij Weten zal, wat 't volk waartoe hjj behoort, waaruit hij toch werd geboren, leed'* en streed sinds 32 eeuwen? Of beklaagt gij hem wellicht'te zjjn een zoon van V, gesproten uit geslachten wier adel is veel ouder dan van eenig volk op aarde, of hebt gjj medeljjden met hem, omdat hjj ook zal moeten strijden tegon dom heid en vooroordeel, of waar 't U aangenamer dat hjj niet dragen zon 't Kaïns toeken op 't voorhoofd, waardoor hij niet meer wezen zal de Jood, de paria der Maatschappij? Of U zoo denkt, dat weet ik niet, wel weet ik dat er zjjn, die zóó zich uiten. Wel weet ik dat er zijn, die klagen, jammeren, omdat zjj Joden zjjn, die alles wilden geven om niet te behooren tot dien stam. Maar U en hen, en wie zoo redeneeren, voeg ik toe: spreekt als de edellieden, wier scheld- eon eernaam weid, ja laat ze Joden zjjn, Joden in de beste beteekenis des woords,. de kinderen van hun stam. Joden, dat wil zeggen: mannen gehard en ;estaald door strjjd en leven. Joden, dat wil zeggen: crachtige, moedige mannen, eerljjk van hart, rein van levenswandel. Joden, dat wil zeggen: humane mannen, die bereid zjjn alles te offeren, daar waar 't geldt datgene te bevorderen wat goed en edel is. En de kracht daartoe en de spoorslag? Te vinden zjjn zjj in de boeken van hun historie. Op elke bladzjjde kunt'gjj 't lezen welke mannen ons volkje had, door alle eeuwen heen! Spr. leverde daarop een .betoog dat het onderwijs der godsdienstleeraars dus in alle opzichten eén ver eischte is voor de Joodsehe jeugd, om vervolgens den jubilaris, een ideaal-godsdienstleeraar, op harte- njke en gevoelvolle wqze toe te spreken, op wien Gouda zeide spr. trotsch mag zijn! Daarop werd den jubilaris een stoffelijk blijk van hulde aangeboden mei. een album, bevattende de 0 namen van hen die er aan bijdroegen. En toen? Toen volgde eene betooging, waarbij den jubilaris van allerlei zijden hulde werd gebracht en waarvan de grondtoon was: innige dankbaarheid en hartelijke toegenegenheidNamens de Schoolcommissie sprak allereerst de heer Andriés van Dantzig 'een woord van sympathie en dank. Daarop volgde de heer S. i. fT a^8 ^rec^eur van bet Begrafenis-genoot schap. Voorts de heer M. Monasch, voorzitter van den Kerlceraad. Vervolgens de heer S. Kats, namens de Vereeniging: Begin der Wijsheid. Daarop werd eene feestrede uitgesproken door den heer I. E. Monasch, uit Nijmegen, oud-leerling van den jubilaris. Daarin werd met hartelijke waardeering gewaagd van de groote verdiensten van d$n jubilaris, wiens werk door God rijk gezegend was. Waaraan ontleende hij de kracht en het vermogen om met zooveel vrucht werkzaam te zijn? HieraA/dat hij met toewijding en met liefde zijn plicht vëryulïle, zonder baatzuchtige of egoïstische 'oogmerken? Uit liefde tot de weten schap had hij gewerkt en van daar dat thans zoo vele oud-leerlingen met erkentelijkheid herdenken wat de jubilaris voor lren was. Spr. eindigt met een Hebreeuwsch gebed voor den jubilaris, dat diepen indruk maakte op de aanwezigen. Daarop werd eene receptie gehouden, waar een recht gezellige toon heerechte. Ongeveer half vier wachtte de jubilaris een ver rassing. Toen kwam de Opper-rabbijn Dr. B. L. Bitter uit Rotterdam, ónder wier ressort Gouda behoort, in de feestzaal om hem in de meest har- telijke en waardeerende bewoordingen toe te spreken en geluk te wenschen. Beginnende met een Hebreeuw sche tekst, die beteekent: «Om te leeren en te onder wijzen, om in acht te nejnen en uit te oefenen// bracht hij voorts grooten lof en alle hulde aan de wijze waarop de heer Ketellapper zijne betrekking ver vulde. Ala godsdienst-leeraar stond hij bovenaan, v zeide spr., onder zijn collega's, als wetenschappelijk man stond hq z?er hoog en ook als mensch muntte hij uit door humaniteit en ijverige plichtsbetrachting! Des avonds Werd nog een rede gehouden door den WelEerw. heer M. E. Monasch, conrector aan het N. I. Seminarium te Amsterdam welke red© uitmuntte door vorm zoowel als door inhond. Gaarne zonden wij hiervan een uitgebreid verslag geven, maar plaatsgebrek gedoogt dit niet. Ten slotte nam de jubilaris zelf het woord, die ongeveer# aldus sprak: Geachte Feestgenooten Na al hetgeen mq heden is toegewenscht per post, per telegraaf, door de Fox vivendi op verschillende wijze, rest mij een dure plicht ^te vervullen, die der dankbaarheidMijn innige, welgemeende dank voor de eer mij heden geofferd, in "de eerste plaats aan de heeren, die het initiatief namen om mij na 25 jaren arbeids een rust- en feestdag aaisle bieden waarbij geen moeite gespaard, geen zorgen ontzien werden. Hen dus mqn meest innige, oprechte dank! Voorts aan die voorname en beroemde mannen uit ons vader land, die aan David 'hit Betlehem het kleine stadje Gouda -hun holde niet onthielden. Mis schien werd mij wat veel hulde betuigd, doch dit is zeker «ik heb gearbeid niet om de gunstige gevolgen, maar omdat de arbeid in den Wijngaard des Heeren mij zoo lief was; die arbeid vindt zijn loon in zich zelf!" Spr. eindigde met een dankbetuiging aan de heeren Monasch en verder aan allen, oud en jong, die hem zoovele bewijzen hadden gegeven van sympa thie en toegenegenheid. Daarmede was de plechtigheid afgeloopen, die bq alle aanwezigen een zeer aangenamen indruk ach terliet. Zij kenmerkte zich door groote orde, ge- zelligen geest en prettigen toon. Het comité en den ceremonie-meesters komt een woord van lof toe voor de goede regeling van het geheel dat niets te wenschen overliet. De Fran8ohe regeering heeft het besluit inge trokken, waarbq de hertog d'Aumale uit Frankrqk werd verbannen. Naar aanleiding daarvan werd in de Kamer eene interpellatie gehouden door den heer Pelletan. Naar zqne meening zou het id daarin een onverstandigen maatregel zien, m het algemeen stemreoht in strqd. Hq keurde dus het besluit der rogeering af. De heer Constans, minister van binnenlandsche zaken, antwoordde dat de regeering het verbannings- decreet beschouwde als een exceptionneelen maat regel, welken zq thans nutteloos achtte. Het

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1889 | | pagina 2