Een Zilveren Jnbilaenm
Bultenlandscb Overzicht.
lsraëlietische Gemeente.
3
*Óör de forten en ïiniën; bovendien een reserve van
nog 40,000 man geoefende* en een tweede reserve
als landstorm. O», de 180,000 geoefenden te krijgen,
moet de lichting van 11,000 tot 16,000 man 's jaars
worden verlengd, met drie jaren reservedienst. "Men
kan daarbij plaatsvervanging en nummerverwisseliug
behouden en desnoods de vrijgeloten en vrijgestelden
tot betaling eener oorlogsbijdrage en oefening voor
den reservedienst dwingen. De meerdere kosten kun
nen, meende Spr., worden bestreden uit de 4 mil-
lioen, die de schutterq thans kost.
Van de 646 branden, die in het vorige jaar hier
te lande hebben plaats gehad, in onze vorige opgave
vermeld, kwamen er het meest voor in de maanden
Mei en Juni, respectivelijk 75 en 72, het minst in
Juli 86, in September en December 39, in November,
Januari en April 61 a 62.
De moeste branden op het platteland ontstonden in
de maanden Mei en Juni, de minste in Juli, in de
steden de meesten in Mei, Januari, October en No
vember, de minste in Juni en September. De meeste
op het platteland waren ook nu weder totaal en de
oorzaak onbekend; in elf gevallen wordt als oorzaak
broeien van hooi opgegeven en wel 1 in September,
2 in November, 8 in Augustus en 5 maai ii^ Oc
tober.
Op het platteland hadden de meeste branden plaats
in Apeldoorn, nl. acht; waarvan eene heidebrand,
in B^rgh zes, in Beilen, Eist en Haarlommerraeer
vier, in Diedam, Denrne, Driel, Huissen, Kralingen,
Boenen, Nunspeefc, Kozenburg, Sittard, Siddeburen,
Winterswijk en Zevenaar, ieder drie. Van een aantal
plaatsen werd 2 maal brand gemeld. Verzb.)
De kantonrechter te Goes had dezer dagen in
eene zeldzaam voorkomende quaestie te beslissen.
De sociëteit Fan Ongenuchten vrij heeft in haar
reglement de bepaling, dat geen der loden, te
Goes blijvende wonen, de vereeniging mag verlaten,
dan met betaling van zijn aandeel in de schulden
der sociëteit, van welk aandeel het bedrag jaarlijks
door de algemeene vergadering wordt bepaald.
Een der leden in het laatst van het vorige jaar zqn
ontslag, bleef te Goes wonen, doch weigerde bedoeld
aandeel ad ƒ112.50 te voldoen. Directeuren be
legden eene vergadering, die door 87 leden word
bijgewoond, en waarin zij, met algemeene stemmen
op één na, werden gemachtigd een rechtsgeding
tegen den nalatige in te stellen. De pleidooien
werden gevoerd voor de Sociëteit door mr. J. G. de
Witt Hamer, voor de tegenpartq door mr. F. N. van
der Bilt. De laatste beweerde o. a. lo. dat de So
ciëteit geen rechtspersoonlijkheid bezat2o. dat, al
ware dit zoo, directeuren niet op de rechte wqze
gemachtigd waren tot het voeren der procedureen
dat bovendien 3o. de vordering wa§ in strijd met
de bepalingen der wet. Om deze beweringen te
wederleggen, beriep de raadsman der Sociëteit zich
op het ontstaan der Sociëteit en de bepalingen dor
wet; het eerste reglomeut is namelijk van 1806, en
nu zegt art. 15 der wet van 22 April 1855 (stbl.
no. 82). dat vereenigingen, vóór het in werking tre
den djer wet opgericht, de koninklijke goedkeuring
op hare statuten niet behoeven 2o. dat wel niet de
machtiging op directeuren tot het voeren van het
geding door allo* leden verstrekt was, daar in de
bewuste vergadering slechts 37 van de 133 leden
-gg
eenparig goedvinden, de plaats van hare gevluchte
voorgangster ingenomen.
Welk een contrast met de vroegere koninginnen
van het seizoen!
De geheimzinnige machinerie van hare huishou
ding, haar talrijk gevolg, de eigenaardigheid van al
de Weinigheden harer omgeving, hare kundigheden,
hare bijzondere gave van gesprek voeren, de ge
makkelijkheid, waarmede zij vreemdelingen in hunne
eigen taal te woord stond, hare jeugd, gepaard met
eene zekere zedigheid van manieren, die daarbij
natuurlijk scheen te behooren, hare bescheidenheid
bij alle gelegenheden, en bij dat alles de gelukkige
wijze waarop zij zich voordeed als iemand volkomen
zeker van hare positie, en die zich daarin volkomen
op haar gemak gevoelde, dit alles leverde stof
tot gesprek en was in ieders mond.
Daarbij kwam nog hare gemakkelijke beleefdheid
jegens iedereen, wie het ook was. De spotachtige
grimlach van de leelijke juffrouw verdween, de
bijtende scherts van do boosaardige mevrouw
bestierf op hare lippen; de aardigheden van den
ouden grappenmaker vielen in 't water, want niemand
lachte er om. Het leed geen twijfel of mevrouw
Celia Augusta Delaine had een volkomen zegepraal
behaald.
Maar Delaine was niet langer een gelukkig man.
Hij begon zich zeer onaangenaam te gevoelen. Hij
moest zijne vrouw bij alle gelegenheden vergezellen.
Zij wilde zonder hem niet uitgaan. Dat begon al
tegenwoordig Waren, maar dat noch in eenige wets
bepaling, noch in het reglement der Sociëteit eenige
grond te vinden was voor de opgeworpen exceptie,
en So. dat de artt. 1697 en 1698 van het Burger
lijk Wetboek wel degelijk toelaten dat dergelijke
bepalingen, als de aanvallene, in reglementen van
bijzondere vereenigingen worden opgenomen.
Bij een breed gemotiveerd vonnis heeft de
kantonrechter jhr. mr. J. J. Pompe van Meorder-
voort den 5 Maart jL uitspraak gedaan en het lid
veroordeeld tót betiding van het aandeel en in de
kosten.
De heer Eraile Zola hééft van de Wfcster-Spoor-
wegmaatschappij in Frankrijk verlof gekregen, een
reis op de locomotief van een sneltrein mede te ma
ken. Hij wil zich in aanraking stellen met een
machinist en den persoonlijke indruk verkrijgen van
dit leven vol bewegingen en versche lucht. Zijne
aanteekeningen zullen hem voor zijn nieuwsten roman
moeten dienen.
De heer Zola begeeft zich overdag op een loco
motief van Parijs naar Conflaus en keert des nachts
op de zelfde wijs terug.
lbo journalistiek in 't verre Westen. In 6en zijner
laatste nommers doet de //Arizona Kicker" de vol
gende bekentenissen, die een diepen blik gunnen in
het maatschappelijk verkeer zijner omgeving.
Openbaringen van een redacteur.
In het laatste Zondagsnommcr van dit blad be
vond zich, zooals velen zich zullen herinneren het
volgende artikel //In het //Red. Front-salon", oen
lokaal, dat over 't algemeen door onverschillige lieden
bezocht wordt, die iedereen neerschieten of ter neer
slaan, die hen maar scheef durft aanzien, waren gis
teravond de vrederechter Shooks en do kolonel Croc-
kes aan 't vochten. Zij waren beide volslagen dron
ken. Ook "wij waren tegenwoordig, en wel is waar
waren ook wq een weinig boven ons theewater,
evenwel niet zoo erg om niet in staat te zijn, een
getrouw verslag te geven. De beide heereu rolden
gedurende 20 minuien over den grond, sloegen 21
bierflesschen, 16 borden en een stoel stuk en stieten
de kachel om, waarbij de kolonel een geducht gat
in zqn hoofd bekwam. Wij zeggen dit, opdat hij
later het publiek niet voorliege, dat hij deze wonde
in den oorlog bekomen had, want hij heeft nooit
gediend. Voor 't overige kregen beide wat hun
toekwam wij weten dat de kolonel een paarden
dief en een galgenbrok is die in geen fatsoenlijk
gezelschap moest komfn en evenzoo weten wij, dat
de vrederechter eon lomperd, vechtersbaas en bedrie
ger is. Beiden hebbeq evenvóel schuld wegens hun
verdorven karakter kénnen zq evenwel niet veranf
woordelijk gesteld woMen."
Dit hoeren, was ons waarheidsgetrouw verslag, dat
wij ieder oogenblik zouden durven bezweren. Maar
wat gebeurde P Gisteren ontmoetten wij den kolo
nel in hot postkantoor. Deze viel ons aan, sloeg
ons tegen den grond en roste ons af. Terwijl wij
op den grond lagen, herriepen wij,bovenstaande ver
klaringen en gaven te kennen, dit ook in ons blad
te zullen doenhierop hielp de kolonel ons weer
overeind en onze kleeren van het stof reinigen. De
vrederechter, die er ook niet van houdt de waarheid
te hooren, liet zich niet zien wq zijn hem nog 15
dollars schuldig en daarom wil hij ons geen kwaad
doeu. Dal is alles, wat ons overkwam, (een van die
zeer lastig te worden; toch ging hij maar zonder
eenig genoegon te smaken.
De som bij hun huwelijk op mevroüW Delaine
vermaakt was zeer middelmatig, hoewel die destijds
in de oogen van de arme kosthuishouderes, hare
moeder, nogal aanzienlijk scheen. Dit had mevrouw
Delaine nooit uit het oog verloren, 't Is waar, indien
haar echtgenoot mocht sterven zonder tostament na
te laten, dan zou haar jaargeld en het gebruik van
een derde van zijne bezitting gedurende haar leven,
een zeer aardig inkomen zijn, maar toch zou zij
terstond uit de positie, die zij nu bekleedde, tot
een tweeden rang afdalen. Weinig of geen vermogen
te bezitten, dat zij bepaald het hare kon noemen,
slechts het gebruik te hebben van een derde van
hetgeen zij nu geheel te harer beschikking hadHoe
wanhopig vernederend! Dat was haar schrikbeeld.
Delaine had een bijzonderen tegenzin om zijn
testament te maken. Hq koesterde de meening, die
velen met hem gemeen hebben, dat het een soort
van voorbereiding tot den dood was, een denkbeeld
dat hem geenszins aangenaam was, ja eigenlijk zeer
onaangenaam. En hoewel Delaine zich voornam het
toch te en dat wel zonder lang uitstel, kon
hij er miw liet toe komen.
Bq enkele zeer teêre gelegenheden, roerde zijne
vrouw dit punt wel eens aan, en dan zeide Delaine
zeer vriendelijk: ;/Ja lieve, gij hebt gelijk. Aanstaande
week zal ik Dawson verzoeken bij mij te komen, en
het zal gebeuren."
kleine voorvallen, zooals wq dagelqks gewoon zijn)
en wanneer nu andere bladen, zooals de //Huilende
Hyena" dit voor al tot ons nadeel meenen te exploi-
teeren, dan vissohen zq in troebel water. Noemen
wq iemand e6n dief, roover, moordonaar of galgen
aas, dan zqn wij altijd bereid, dit op de bovenvermelde
wqzen te herroepen, zoodra de overmacht ons dwingt,
onze dwaling in te zien. Waarom zou een redacteur
ook niet een //gentleman" zijn, vooral tegenover
zulk een gek, dief en ellendigen hond als de ach
tenswaardige kolonel, in wiens persoon wij ons, zoo*
al9 wij hier op ziih wensch gaarne verklaren, geheel
vergist hebben. Wq zijn in 't vervolg voor hem
en voor iedereen slechts op ons bureau te spreken,
op straat zullen wij elk onderhoud trachten te
vermqden.
IN Dï
Gisteren werd in de zaal «Kunstmin" der Socië
teit „Ons Genoegd) feest gevierd ter ecre van
het feit, dat de Eerw. Heer A. Ketellapper gedu
rende 25 jaar de betrekking bekleedde van Gods
dienstonderwijzer, Sjocbet en Leeraar bjj verschillende
pieuse genootschappen bij de Ned. Israël. Gemeente
te Gouda.
Des middags ten 12 ure werden door bet voor
dit feest gevormde Comité, waarvan de heer Willem van
Leer, uit Amsterdam, voorzitter en de heer E. L. E. van
Dantzig secretaris was, de leerlingen, oud-leerlingen
en vrienden van den jubilaria ontvangen, waarop
weldra volgde de feestelijke intocht van den jubi
laris zelren, wien een prachtige bouquet werd ver
eerd en door de lsraëlietische jeugd de volgende
welkomstgroet (op de wijze van Wien Neerlandtch
Bloed) werd toegezongeu
Luid klink' de juichtoon in deez' stond*
Door allen hing verwacht,
Het loflied uit der kibd'renmond
Als heilwensch U gebracht.
Wjj komen met verheugd gemoed
Op t zilv'ren jubilee
En in den bigden morgengroet
Stemt ieder met ons meê. (bit.)
Wees welkom, meester, leeraar, vriend
Op 't feest aan U gewgd,
Nooit werd een hulde meer verdiend
Dan die men U bereidt:
Door klein en groot om strijd geaeht
Viert gij Uw jubilóe,
Want in den heilbed U gebracht
Stemt ieder met ons meü. (bit.)
Blijf jubilaris, ons zoo waard
Voor Gouda's Israël,
Voor school en kerk nog lang gespaard
't Ga U en d' Uwen wèl.
Geef 't kleine volkje onderricht
In joodsehe deugd, zoo sehoon,
Betracht het dan als gij zijn plioht,
Zij dat Uw heerlijkst loon. (bit.)
Een daverend applans volgde en daarop sprak de
Voorzitter van hot Comité, de heer Willem van
Leer, een openingsrede nit, die aldus aanving:
Zoo stonden de zaken, toen de Delaines naar
Amerika terugkeerden. Nadat zij zich gevestigd
hadden, waagde mevrouw Delaine het nog eens met
haar echtgenoot er over te Spreken, maar ik geloof
dat hare herniouwde jeugd hem juist niet gunstiger
voor haar verlangen stemde.
Ditmaal werd Delaine wrevelig en verzekerde hij
zijne vrouw, dat het nog de tjjd had, daar hij niet
voornemens was zoo spoedig te sterven.
Dadelijk wendde Augusta het over een anderen
boeg; zij zeide slechts dat zjj er meer om zijnent
wille over sprak, omdat zij wist hoe opreoht hjj
wenschte dat zij het goed zou hebben, wat er ook
gebeuren mocht. De tranen kwamen haar in de oogen,
terwijl zij dit zeide, tranen door zijn barsohen toon
te voorschijn geroepqn.
Delaine was overwonnen, ep beloofde in het begin
van de volgende week met zijn zaakwaarnemer te
spreken en zoo verliep de tijd.
Door eene behendige leiding kwam het eindelijk
tot een samenkomst tnsèohen Delaine en zijn zaak
waarnemer, onzen ouden bekende, Horace Fulsifer.
Wy weten, dat Delaine bij deze gelegenheid den
zaakwaarnemer zijne inzichten betreffende zyne na
latenschap meêdeeldo, waarvan Pulsifer aanteekenihg
hield. Maar hier bleef het bij. Verlicht door ge
deeltelijk zijn plicht te hebben gedaan, werd de zaak
van nu af onbepaald uitgesteld.
(Wordt eeroohjd)
Gebrek MB wwrdeering, '4 is de klaoht onzer dagen
In iederen kring, ran wat rang of wat stand,
Gebrek aan waafedeering, 't is het deel van de mannen
Vördien*tal$k voor allen in stad 'en in land
Gebrek aan waardeering, 't is het loon van den grijze
Die rq'p in ervaring, zijn oordeel ons schenkt;
Gebrek aan waardeering vindt de jeugdige wqze
Die praotisch en helder, steeds vit wat hij deukt.
Gebrek aan waardeering, het is schering en inslag
Bij armen en rqken, in hut en paleis
Wis werd bq ontstentenis vnn //Gebrek aan waar-
[doering"
De aarde voor het menschdom een waar paradijs.
In hartelqke taal riep daarop spr. alle aanwezigen
het welkom toe, hier vereenigd om uiting te geven
san het gevoel van dankbaarheid en liefde, van
genegenheid en toewijding dat allen verruit jsgens
den jublilaris, die 25 volle jaren onafgebroken ge
arbeid heeft en gewerkt naar plicht en geweten
Men kwam hier om te logonstraffen des dichters
woorden. Juist innige waardoering en ware erken
telijkheid bracht allen hier samen.
Bescheiden was Uw werkkring, aldus richtte
spr. zich tot den jubilaris toen gij een kwart
eeuw geleden dongt naar de vacature voorheen Ver
vuld door mannen als 'n van Dantzig, 'n Monasch,
'n Bleekrode, 'n Perez, 'n Hildesheim. Mannen,
wier heengaan betreurd werd, wier vertrek een
leemte liet en daarom was de taak dubbel zwaar,
die Gij naamt op Uwe schouderen. Hoe Gij die
taak vervuldetP Past het mq als één uwer warmste
vrienden en vereerders, daarop het antwoord te
geren? Betaamt het mq hier in breoden kring te
spreken van Uwe verdiensten in den engen Jiuise-
lijken kring? Is het noodig dat ik spreken zal
'over wat Gq waart als leeraar van zoo menig pieus
genootschap; als vriend en raadgever van de armen,
als steun en trooster van weduwen en weezen?
Op het eerste zeg ik «ja", op 't laatste //neen",
dat mag, dat wil ik niet. Maar wat ik wel ten
plicht mij reken is te getuigen van hetgeen gij
deedt in het gelang van het jonge Israël, van hen
wier goestelqke nooden en behoeften aan Uwe
zorgen waren toevertrouwd. Ik wil spreken van de
wqze waarop Gij deze Uwe rooping begrepen en
opgevat hebt. Ik wil hel luide verkondigen hoe
gq toondet doordrongen te zqn van de waarheid:
Ia de werkkring van den Godsdienst- Onderwijzer
een beschetdene, ze kan echoon en grooUck zijnzoo
te ernstig en met toewijding vervuld wordt.
En wanneer ik aldus spreek, dan meen ik daartoe
gerechtigd te zqn, omdat de man, wien onze hulde
geldt, gedurende 25 volle jaren eorst mijn leeraar,
later njijn vriend was en bleef.
Joojlsch Godsdienst-onderwijs
itTjfiei meneer, wat is U ouwerwetsch," zoo voegde
onlangs een dame, eene geloofsgenoot©, spr. toe, toen
hq in hare tegenwoordigheid een lans brak voor het
onontbeerlijke van dezen tak van onderwijs. «U leeft
minstens een eeuw te laat," ging zij voort. //De
wetenschap, de kennis van de Hebreeuwsche taal,
van den inhoud ,van Bijbel en Talmud/ van het juist
begrip en den zin der Joodsehe ceremoniën, van
wetten en plichten den zoon van Israel voorgeschre
ven, de geschiedenis van het lqden van het uitver
koren volkje, mogen waarde gehad hebben voor onze
voorzaten, mogen onontbeerlijk geweest zijn in don
tijd waarin zij leefden, maar zq passen niet in het
kader onzer beschaving. Wijkinderen der 19e eeuw,
hebben daaraan geenerlei behoefte! En onze kinde
ren? Is het onderwijs voor hunne maatschappelijke
vorming niet reeds genoeg ?n te veel overladen dan
dat ze al hun beschikbaren tijd daarvoor en daarvoor
alleen noodig hebben? Wq, hunne ouders, die ge
broken hebben, met of zonder strqd, met de traditie,
zouden immers in strqd met onze beginselen han
delen zoo wq hen een onderwqg deden genieten,
theoriën lieten inprenten, waarvan de praktqk in
hunne omgeving kinderspel, bijgeloof, onzin genoemd
wordt."
Zoo redeneerde mijne schoone tegenpartij, zeide
•P^-Wat ik haar antwoordde? Het volgende:
Wanneer ik spreken zal en pleiten voor het nut
van Joodsch Godsdienst-onderwqs, dan moet ik mq
stellen op een geheel onzijdig, zuiver, onbevooroor
deeld standpunt.
Het Neêrlandsch jodendom kan ingedeeld in 2 of
3 categories lo. dat zich stelt op het zuiver tradi
tioneel© standpunt, dat streng zich houdt aan eiken
vorm, elke ceremonie als onaantastbaar eert, elk ge-
ruik zooals het in 't vaderhuis gezien werd, volgt;
o.zq, die gebroken hebben met traditie, vorm, ceremo
nie en gebruik. Maar Joden zqn zq toch in taal,
in woord, in hart. Wordt 't jodendom bespot, be
lasterd of beschimpt, dan staan zij pal. Wordt hun
stem, hun hulp gevraagd voor welke joodsehe zaak
zq zqn bereid te helpen met woord en daad,
ine invloed en met geld. Nog zou ik kunnen spre
ien van een derde onderdeel, de onverschilligen
sar ik laat die buiten spel en reken ze niet meé;
want wie ze hoeft, heeft niets, en als zij gaan wordt
niets verloren, tenzij ze van hun waan terug gebracht
worden, hetgeen ik met U beproeven zal.
Heeft het onderwjjs dus nut voor het kroost van
hem of haar, die leeft naar het overoud gebruik van
het uitverkoren volk? Is 'tnoodig dat diens kind
de wetten leert, den bjjbel kent, de taal verstaat
waarin dat boek geschreven is? Is het eisch voor
hem, dat hg historie kent, van het volk dat vóór
32 eeuwen zijn wereldloop begon? Van 't volk
welks aantal klein, verdrukt, verstrooid, vernederd
en geslagen, toch machtig bleef door eigen kracht?
Mag hij onwetend blijven van wat geschreven werd
in dagen van verdrukking? Waar 't recht dat hij
niet lezen zou, wat dichters en profeten in 's levens
school gevormd, den nazaat achterlieten
Gjj stemt met mij toch in, dat hjj zal moeten
leeren, opdat hij weten kan wat wel zijn plichten
zijn, dat wet en recht geschreven en gesproken toch
ook voor hem bestaai; 't onderwgs in taal, 't He-
breeuwsch, 'tis dus wel vereischte, maar taal alléén
ware niets, het diene slechts tot sleutel ter opening
van het slot, dat zooveel schats bewaart. Maar nog
veel meer is 't dat hij zal moeten leerenWat
joodsehe deugden zijnOf noemt" gij 't wellicht
frasen? Is humaniteit geen deugd den Israëlieten eigen?
Is Vuischheid, huwelijkstrouw den Jood niet aangeboren
Is weldoen niet de leus, waaronder allen strijden?
Hulpvaardigheid in leed en vreugde niet hun karak
tertrek? En wie zou 't leeren, onderwijzen, wanneer
dat niet 'de leeraar deed? Bust niet op hem de
plicht, der jeugd vroeg in te prenten wat Mozes
heeft gedaan, naar God's bevel?
Gjj antwoordt: Ja, voor 't kind van Joodsehe
ouders die loven naar de wet van Mozes en
Babbijnen, maar voor hem wiens voorzaat brak
met vormen en gebruiken is 't alles overdaad.
't Is wel, zoo ging ik voört. Maar wil mij toch
verklaren: Als straks d' Oranjespruit op Neêrlands
troon gezeten, als grijze vorst zijn jubilaeum viert,
als heel het volk in geestdrift zal gerakon omdat
fl' Oranje-zoon den dag herdenkt waarop voor 40
jaren hij die troon besteeg, dan zal men luid ver
konden van wat Oranje deed gedurende 3 eeuwen.
Voor elk fait wordt dan een lauwerkrans gevlochten
voor 't grootsch Oranjehuis. Bevrijding van het
jnk van Spanjaard en Fransozen, van vreemde heer
schappij van oorlog tot victorie, 't Is al Oranje's
schuld en hem alleen i'e glorie. Moet dan Me
vrouw Uw zoon niet weten als burger van den
staat, als zoon van 't vaderland al wat geschiedde
in dien tjjd, elk jaartal, elk' feit, hij moet 't V
verhalen, hij moet ze kennen alle namen van dm
mannen, die vrouw en kroost vergetend, hun leven
gaven voor hun land. En ijaarin hebt gij recht.
En duidt gjj het iemand euvel die stamt uit
zulk een huis van helden, dat hjj zijn naam met
fierheid noemt en trotach is die te dragon?
Neen gewis. En uu ik toch daarvan spreek schiet
mjj een feit te binnen. Toen Margaretha van
Parma der landvoogdes 't smeekschrift werd geboden
door oen rjj van dappre edelen en zjj vreezend
voor hun macht, met bevende hand dat smeekschrift
las, toen sprak Granvelle, die haar raadsman was
Wees niet bevreesd Mevrouw voor bedelaars en
voor Geuzen, want bedelaars zjfn 't en niets meer.
En van dien dag af aan neemt elk dier edellieden
den naam van Geus als eerenaam zich aan. Uw
zoon, Mevrouw, is zeker Nederlander, en daarom is
het ped dat hjj historie kent van het vaderland dat
hjj t zjjne noemt, ook als Jood zag hjj het eerste
levenslicht en hij zal waarschjjnlijk sterven als zoo
danig. Acht gij 't dus niet noodig dat hij Weten
zal, wat 't volk waartoe hjj behoort, waaruit hij toch
werd geboren, leed'* en streed sinds 32 eeuwen? Of
beklaagt gij hem wellicht'te zjjn een zoon van V,
gesproten uit geslachten wier adel is veel ouder dan
van eenig volk op aarde, of hebt gjj medeljjden met
hem, omdat hjj ook zal moeten strijden tegon dom
heid en vooroordeel, of waar 't U aangenamer dat
hjj niet dragen zon 't Kaïns toeken op 't voorhoofd,
waardoor hij niet meer wezen zal de Jood, de paria
der Maatschappij?
Of U zoo denkt, dat weet ik niet, wel weet ik
dat er zjjn, die zóó zich uiten. Wel weet ik dat er
zijn, die klagen, jammeren, omdat zjj Joden zjjn,
die alles wilden geven om niet te behooren tot dien
stam. Maar U en hen, en wie zoo redeneeren, voeg
ik toe: spreekt als de edellieden, wier scheld- eon
eernaam weid, ja laat ze Joden zjjn, Joden in de
beste beteekenis des woords,. de kinderen van hun
stam. Joden, dat wil zeggen: mannen gehard en
;estaald door strjjd en leven. Joden, dat wil zeggen:
crachtige, moedige mannen, eerljjk van hart, rein
van levenswandel. Joden, dat wil zeggen: humane
mannen, die bereid zjjn alles te offeren, daar waar
't geldt datgene te bevorderen wat goed en edel is.
En de kracht daartoe en de spoorslag? Te vinden
zjjn zjj in de boeken van hun historie. Op elke
bladzjjde kunt'gjj 't lezen welke mannen ons volkje
had, door alle eeuwen heen!
Spr. leverde daarop een .betoog dat het onderwijs
der godsdienstleeraars dus in alle opzichten eén ver
eischte is voor de Joodsehe jeugd, om vervolgens
den jubilaris, een ideaal-godsdienstleeraar, op harte-
njke en gevoelvolle wqze toe te spreken, op wien
Gouda zeide spr. trotsch mag zijn!
Daarop werd den jubilaris een stoffelijk blijk van
hulde aangeboden mei. een album, bevattende de 0
namen van hen die er aan bijdroegen.
En toen?
Toen volgde eene betooging, waarbij den jubilaris
van allerlei zijden hulde werd gebracht en waarvan
de grondtoon was: innige dankbaarheid en hartelijke
toegenegenheidNamens de Schoolcommissie sprak
allereerst de heer Andriés van Dantzig 'een woord
van sympathie en dank. Daarop volgde de heer S.
i. fT a^8 ^rec^eur van bet Begrafenis-genoot
schap. Voorts de heer M. Monasch, voorzitter van den
Kerlceraad. Vervolgens de heer S. Kats, namens de
Vereeniging: Begin der Wijsheid. Daarop werd eene
feestrede uitgesproken door den heer I. E. Monasch,
uit Nijmegen, oud-leerling van den jubilaris. Daarin
werd met hartelijke waardeering gewaagd van de
groote verdiensten van d$n jubilaris, wiens werk
door God rijk gezegend was. Waaraan ontleende hij
de kracht en het vermogen om met zooveel vrucht
werkzaam te zijn? HieraA/dat hij met toewijding
en met liefde zijn plicht vëryulïle, zonder baatzuchtige
of egoïstische 'oogmerken? Uit liefde tot de weten
schap had hij gewerkt en van daar dat thans zoo
vele oud-leerlingen met erkentelijkheid herdenken
wat de jubilaris voor lren was. Spr. eindigt met een
Hebreeuwsch gebed voor den jubilaris, dat diepen
indruk maakte op de aanwezigen.
Daarop werd eene receptie gehouden, waar een
recht gezellige toon heerechte.
Ongeveer half vier wachtte de jubilaris een ver
rassing. Toen kwam de Opper-rabbijn Dr. B. L.
Bitter uit Rotterdam, ónder wier ressort Gouda
behoort, in de feestzaal om hem in de meest har-
telijke en waardeerende bewoordingen toe te spreken
en geluk te wenschen. Beginnende met een Hebreeuw
sche tekst, die beteekent: «Om te leeren en te onder
wijzen, om in acht te nejnen en uit te oefenen// bracht
hij voorts grooten lof en alle hulde aan de wijze
waarop de heer Ketellapper zijne betrekking ver
vulde. Ala godsdienst-leeraar stond hij bovenaan, v
zeide spr., onder zijn collega's, als wetenschappelijk
man stond hq z?er hoog en ook als mensch muntte
hij uit door humaniteit en ijverige plichtsbetrachting!
Des avonds Werd nog een rede gehouden door den
WelEerw. heer M. E. Monasch, conrector aan het
N. I. Seminarium te Amsterdam welke red©
uitmuntte door vorm zoowel als door inhond. Gaarne
zonden wij hiervan een uitgebreid verslag geven,
maar plaatsgebrek gedoogt dit niet.
Ten slotte nam de jubilaris zelf het woord, die
ongeveer# aldus sprak:
Geachte Feestgenooten
Na al hetgeen mq heden is toegewenscht per post,
per telegraaf, door de Fox vivendi op verschillende
wijze, rest mij een dure plicht ^te vervullen, die der
dankbaarheidMijn innige, welgemeende dank voor
de eer mij heden geofferd, in "de eerste plaats aan de
heeren, die het initiatief namen om mij na 25 jaren
arbeids een rust- en feestdag aaisle bieden waarbij geen
moeite gespaard, geen zorgen ontzien werden. Hen
dus mqn meest innige, oprechte dank! Voorts aan
die voorname en beroemde mannen uit ons vader
land, die aan David 'hit Betlehem het kleine
stadje Gouda -hun holde niet onthielden. Mis
schien werd mij wat veel hulde betuigd, doch dit is
zeker «ik heb gearbeid niet om de gunstige gevolgen,
maar omdat de arbeid in den Wijngaard des Heeren
mij zoo lief was; die arbeid vindt zijn loon in zich
zelf!" Spr. eindigde met een dankbetuiging aan de
heeren Monasch en verder aan allen, oud en jong, die
hem zoovele bewijzen hadden gegeven van sympa
thie en toegenegenheid.
Daarmede was de plechtigheid afgeloopen, die bq
alle aanwezigen een zeer aangenamen indruk ach
terliet. Zij kenmerkte zich door groote orde, ge-
zelligen geest en prettigen toon. Het comité en
den ceremonie-meesters komt een woord van lof
toe voor de goede regeling van het geheel dat
niets te wenschen overliet.
De Fran8ohe regeering heeft het besluit inge
trokken, waarbq de hertog d'Aumale uit Frankrqk
werd verbannen.
Naar aanleiding daarvan werd in de Kamer eene
interpellatie gehouden door den heer Pelletan.
Naar zqne meening zou het id daarin een
onverstandigen maatregel zien, m het algemeen
stemreoht in strqd. Hq keurde dus het besluit der
rogeering af.
De heer Constans, minister van binnenlandsche
zaken, antwoordde dat de regeering het verbannings-
decreet beschouwde als een exceptionneelen maat
regel, welken zq thans nutteloos achtte. Het