BIN
188©.
Nieu
De
FE
UIT i
G
geven zy er
Opperbrand-
Afzoaderljjk
De uitgave
met uitzon
De prgs pei
per poet
Hoden mic
Zwemschool,
zoen eon kir
stant van ontl
Gt
De Tweed'
van den heer
(uitbreiding
worpen met f
van de heer
schoolcunua i
42 stemmen.
De netto w
dera in het j
afgeloopen ji
gisteren gobo
De Arrond
gisteren de 1
Stolwijk.
Het eerst 1
de heeren A.
weest met de
de gemeente
Beide des)
bij hot visum
de dood het
bij de fijkschi
deze verstikk
zy, nog f?0®» 0
genomen, die
Get. J. M
klaart dikwij
geweest, en
gesproken, d<
«2)
Hy zou er
gehoord had
en gebrek te
was. Dan zo
bleven. Maai
schynen als zi
met zoovele v
was hij bereic
weder in, kpe
stand zou kui
Het scheen
om dit doel t
altijd op der
het er op a
middag ontmc
«Goeden n'
Holt boog.
«Ik geloof,
te kennen."
Geen antwc
Bij ziekte of andere verhindering zal hij zich,
ten zijnen koste, onder goedkeuring van Burgemeester
en Wethouders doen vervangen.
De Torenwachter mag geen vuur op den toren
medenemen of hebben.
Ieder half uur zal hij aan de vierhoeken van den
toren het gewone sein blazen.
Hoofdstuk III.
Bepalingen omtrent de Brandblueckmiddelen.
Art. 62. De bewaarplaatsen der Brandbluschmid-
delen worden door Burgemeester en Wethouders aan
gewezen.
Zij worden gesloten door middel van gelykwer-
kende sloten. Een sleutel daarvan berust bij den
Opperbrandmeester, een bij elk der Adjunct-Opper-
brandmeesters, een bij ieder der Brandmeesters, On
derbrandmeesters en Knapen.
Art. 53. Alle bewaarplaatsen van brandblusch-
middelen, zoomede de woonplaatsen van den Opper
brandmeester, de Adjunct-Opperbraudmeesters, Brand
meesters en Onderbrandmeesters worden op eene
kennelijke wijze aangewezen, in dier voege als Bur
gemeester en Wethouders bepalen.
Art. 54. Geen materieel mag, zonder vergunning
van den Burgemeester, buiten de gemeente worden
vervoerd. Wordt de vergunning daartoe verleend,
dan zal het vervoeren, de bediening en het binnen de
gemeente terug brengen der spuit moeten geschieden
door het zich daartoe aanbiedende brandpenoneel, bij
voorkeur datgeen, hetwelk bij de vervoerde spuit be
hoort.
Art. 55. Minstens eens in het jaar moeten door
den Opperbrandmeester, op zoodanigen tydals Bur
gemeester en Wethouders bepalen, de brandblusch-
middelen worden beproefd eu onderzocht, waarbij alle
brandspuitbeambten en spuitgasten, ieder bij zyne
spuit, moeten tegenwoordig zijn.
Hoofdstuk IV.
Bepalingen bij het ontstaan tm en gedurende
den brand.
Art. 56. Do Nachtwakers, in wier wyk bij nacht
brand ontstaat, geven daarvan dadelijk kennis aan den
Opperbrandmeester en aan de in hunne wyk wonende
Brandmeesters, hunne klep roerende en „Brand"
roepende, met vermelding der plaats, waar die wordt
bespeurd.
De overige Nachtwakers moeten dadelijk de klep
roerende, „Brand" roepen en ieder in zyne wijk,
met den meesten spoed waarschuwen den Burge
meester, de Wethouders, de Leden van den Ge
meenteraad, den Gemeente-Secretaris, den Gemeente
ontvanger, den Garnizoens-Kommandant, den Kotn-
mandant en de verdere Officieren der Schutterij, den
Kommandant der Hoofdwacht, den Commissaris en
de beambien van Politie, de Adjunct-Opperbrand-
meesters, de Brandmeesters en Onder-Brandmeesten,
den Directeur en de verdere beambten van de Gas
fabriek, den Directeur en den Boekhouder van de
Waterleiding, de Beambten en Bedienden ter ge-
meente-Secretarie, den Kassier en de Beambten by de
Bank ran Leening, den Bewaarder van het Baadhuis,
en den Luider der klok van den grooten kerktoren.
By ontdekking van brand over dag geven de
agenten ieder in hunne wyk daarvan kennis aan den
Burgemeester, de Wethouders, den Opperbrandmees
ter, de adjunct-Opperbrandmeesters, den Commissaris
van Politie en den Bewaarder van het Raadhuis.
Art. 57. Van al de in het vorig Artikel genoemde
personen wordt door den Opperbrandmeester eene
lijst opgemaakt, op welke ieders naam, hoedanigheid
en woonplaats is vermeld, en welke lyst door hem, in
de maanden Mei en November van elk jaar, wordt
herzien.
De Opperbrandmeester is verplicht een afschrift
dezer lijst, terstond na hare vaststelling of herziening,
aan den Burgemeester in te zenden, die zorgt dat
do Nachtwakers, met do namen en woonplaatsen der
daarop vermelde personen bekend worden.
Art. 58. De Bewaarder van het raadhuis zal
bij brand met do klok van het raadhuis kleppen tot
die van den grooten kerktoren luidt. De Luider
van laatstgenoemde klok zal overeenkomstig art. 189
der gemeentewet on art. 8 der Wet van 10 Septem
ber 1853 (Staatsblad n°. 102) met dat luiden vootr-
gaan tot dat hom van wege don Burgemeester
bevolen wordt daarmede op te houden.
Art. 59. De Torenwachter binnen de gemeente
brand ontwarende zal onmiddellijk «het brandsein
blazen, aan de onder het bereik van zijne stem zynde
Nachtwakers, de plaats, waar hij die ontdekt, toe
roepen, naar die zijde een lantaarn met heldor
brandend licht uit den toren hangen, en aldaar zoo,
lang laten uithangen tot dat hij den brand geheel
uitgebluscht ziet, waarna hij de lantaarn zal innemen
en aau de vier hoeken van den toren het gewone
sein blazen.
Art. 60. De Opperbrandmeester en zyne Adjuncten,
vernemende dat er brand is, begeven zich daarheen.
Art. 61. De Brandmeesters, Onderbrandmeesters
eu de Spuitgasten moeten zich bij brand begeven naar
de bewaarplaats der spuit, bij welke zij behooren, ten
einde die naar de plaats van den brand te vervoeren.
De brandspuiten zullen in geen geval anders dan
in tegenwoordigheid van eenen Brandmeester, On-
derbrandmeester of knaap mogen worden vervoerd.
Art. 62. Elke spuit bij den brand aanwezig, moet
zoodanig worden in gereedheid gebracht, dat zy op
het eerste bevel van den Opperbrandmeester, of die
hem vervangt, water kan geven.
Art. 63. Als van de brandkranen der waterlei
ding gebruik moet worden gemaakt, geschiedt de be
diening daarvan met inbegrip van het plaatsen der
hydrauten en hetaanschroeven der slangen door
het personeel van den redding- of slangenwagen.
Art. 64. Met inachtneming van art. 73 der Wet
van 28 Augustus 1861 (Staatsblad n°. 126), zullen
tot bet blusschen van den brand de brandspuiten en
de slangen op en over alle erven en gebouwen kun
nen worden geplaatst of gelegd, en zal daar en van
daar uit kunnen worden gespoten, terwyl daar wijders
de overige werkzaamheden tot het blusschen van den
brand noodzakelyk zullen kunnen worden verricht.
Tot naleving van deze bepalingen wordt aan den
Opperbrandmeester, diens Adjuncten, benevens aan
de Brandmeesters en Onderbrandmeesters, mits voor
zien van hun onderscheidingsteeken, vergezeld van
het benoodigde personeel der Brandweer de last ver
strekt, om, met inachtneming der bepalingen van de
Wet van 31 Augustus 1853 (Staatsblad n’. 83), do
woningen, gebouwen en erven, zoo wel waar de
brand plaats heeft als die, welke in den omtrek
daarvan gelegen zyn, zelfs ondanks de eigenaars of
bewoners, ten allen tyde binnen te treden.
Art. 65. De Burgemeester is bevoegd de herbergen
en drankwinkels, in den omtrek van den brand te
doen sluiten, en den toegang tot dezelvon te beletten
tot aan het inrukken der spuiten.
Niemand mag, na de hem aangezegde sluiting, en
vóór dat deze is opgehoven, eenigen sterken drank
verkoopen of tappen, hetzij in- of buiten de herberg
of drankwinkel.
Art. 66. Niemand zal tot den brand worden toe
gelaten dan de personen, behoorendo lot de dienst
der brandblussohingde leden van den Gemeenteraad,
de Secretaris der Gemeente en de Autoriteiten met
de handhaving der openbare orde belast, doch deze
allen niet dan voorzien van een onderscheidings-
teeken, waarop voor de Leden van den Gemeenteraad
het Stedelijk Wapen is afgebeeld en voor de overigen
hunne betrekking is vermeld, zoo mede alle Officieren,
mits aan hunne uniform kennelijk.
Voorts sullen, doch alleen met verlof van den
Burgemeester of van den bevelhebbenden Officier
van het brand-piket der Schutterij, worden torge-
laten alle Genees- en Heelkundigen, de betrekkingen
van hem in of naast wiens huis de brand is, zij
die de goederen bergen en de correspondenten der
betrokken brandwaarborgmaatsohappyen.
Art. 67, Gecne goederen zullen geborgen of rn-
voerd mogen worden zonder verlof van den eige
naar, of voorkennis der politie.
Art. 68. Ieder, onder wiens bewaring, by gele
genheid van brand, goederen gekomen zyn, die tot
de brandspuiten of aan bijzondere personen be
hooren, is gehouden, binnen vier-en-twintig aren
daarna, aangifte en desgevorderd afgifte te doen aan
den Burgemeester.
Art. 69. Aan de Spuitgasten van elke der twee
spuiten, die het eerst by den brand en in gereedheid
gebracht zyn, om op het eerste teekea water te ge
ven, kan eene belooning van tien tot vyf-en-twintig
gulden worden uitgereikt.
Deze som wordt gelykelyk onder de Spuitgasten
der spuit verdeeld. Zij, die niet tegenwoordig zyn
geweest deelen niet mede, terwyl ook zy, die to
laat zijn gekomen of zich onbehoorlijk hebben ge
dragen, daarvan voor het geheel of ten deele kunnen
worden uitgesloten.
Art. 70. Burgemeester en Wethouders beslissen
of er belooningan zullen worden toegekend en, zoo
ja, tot welk bedrag en aan welke spuiten.
De Opperbrandmeester beslist op aanwijzing van
Brandmeesters wie der Spuitgasten, geheel of ten
deole, moeten worden uitgesloten van de belooning
toegekend aan de spuit, tot welke zij behooren.
Art. 71. De overtredingen der bepalingen dezer
Verordening, voor zooveel daartegen niet by eene
Wet, algemeenen maatregel van bestuur of Pro
vinciale Verordening straffen zijn bedreigd, worden
gestraft en wel
die van art. 23 en 65 met hechtenis van ten hoogste
drie dagen of geldboete van ten hoogste vyftien gulden;
die van de artikelen 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10,
11, 12, 18, 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22,
24, 25, 26, 27, 29, 81, 48, 2e zinsnede, 67, 68,
en de artt. 44, 45, 46, 47, 48, 50 en 56 voor zoo
veel de Spuitgasten betreft, met eene geldboete van
ten hoogste vijftien gulden.
Art. 72. By het in werking treden dezer Veror
dening is die op de Brandweer, vastgesteld den II
November/9 December 1864/7 Maart 1865, gewij
zigd den 26 Juni 1871 en den 18 Juli 1876 inge
trokken.
Zijnde deze Verordening aan de Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland, volgens hun bericht van
”/n Maart 1889 in afschrift medegedeeld.
En is hiervan afkondiging geschied, waar het
behoort den 25 Maart 1889.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
VAN BERGEN IJZENDOOBN.
De Secretaris,
BROUWER
Gouda. Snelpersdruk van A. BRINKMAN It Zoon,
zijn der Brandmeesters en verdere manschappen,
met opgave der spuiten, die het eerst bij den
brand en tot water geven in gereedheid gebracht
zijn geweest
Art. 36. De Opperbrandmeester begeeft zich niet
buiten de gemeente zonder verlof van den Burge
meester, en zonder zich vooraf verzekerd te hebben
dat hy gedurende zyne afwezigheid behoorlijk wordt
vervangen.
Art. 37. De benoeming van Brandmeesters en
Onderbrandmeesters geschiedt door Burgemeester en
Wethouders.
Deze ontvangen eene aanbeveling van den Opper
brandmeester.
Art. 88. Aan de zorg van Brandmeesters is op
gedragen het toezicht over de spuit, bij welke zij
zyn geplaatst, met het materieel daartoe behoorende.
Daaraan eenig gebrek bespeurende, gaven zy er
terstond schriftelyk kennis van aan den Opperbrand
meester.
De Onderbrandmeesters en de Spuitgasten staan
onder hunne bevelen.
Bij het openvallen eener plaats van Onderbrand-
meester zijn zij verplicht, binnen veertien dagen,
daarvan aan den Opperbrandmeester kennis te geven.
Art. 39. By brand en andere dienstverrichtingen
houden Brandmeesters, elk voor zijne spuit, aantee-
kening van de aanwezig geweest’ zynde Spuitgasten.
Zij maken, na het eindigen van den brand, of
van andere dienstverrichtingen, in overleg met de
Onderbrandmeesters, eene lyst op der Spuitgasten,
die daarbij dienst hebben gedaan.
Deze lyst wordt door den Brandmeester en de
Onderbrandmeesters, die tegenwoordig zyn geweest,
onderteekend.
Brandmeesters zenden gemelde lijst, uiterlijk binnen
twee dagen na iederen brand of dienstverrichting,
met de aanmerkingen, die zy noodig achten, aan den
Opperbrandmeester.
Art. 40. De Adjunct-Opperbrandmeesters, de
Brandmeesters en Onderbrandmeesters mogen niet
langer dan één dag de gemeente verlaten, zonder
daarvan aan den Opperbraudmeester kennis te heb
ben gegeven.
Art. 41. Om ontslagen te worden uit do eenmaal
aanvaarde betrekkingvan Opperbrandmeester, Adjunct-
Opperbrandmeester, Brandmeester ofOnderbrandmees-
ter, moet het verzoek daartoe worden ingediend bij
Burgemeester en Wethouders, welke de bevoegdheid
bezitten, ook ongevraagd ontslag te vorleenrn.
Art. 42. De Spuitgasten worden door Burgemees
ter en Wethouders aangesteld on ontslagen.
Art. 43. De Brandmeesters, Onderbrandmeesters
en Spuitgasten worden door Burgemeester en Wet
houders bij de onderscheidene Spuiten ingedeeld. Een
algemeene staat, deze indeeling bevattende, wordt ter
hand gesteld aan den Opperbrandmeestrr, doorwieu
aan de Brandmeesters uittreksels er van wordt uit
gereikt, voor zoo veel elk hunner aangaat. Deze
brengen de aanwijzing ter kennis der spuitgasten.
Art. 44. Alle personen bij de Brandweer in dienst,
zyn, met inachtneming der bepaling van art. 189 der
Gemeentewet aan de boven hen in rang gestelden ge
hoorzaamheid verschuldigd. Zij zulleu de outvangen
bevelen, zonder verwijl, ten uitvoer brengen, behou
dens later beklag, in geval van vermeende veronge
lijking, bij Burgemeester en Wethouders.
Art. 45. Gedurende de bediening der brandspuiten
zal niemand zich van de spuit verwyderen of de aan
hem aangewezene standplaats verlaten, zonder daartoe
verlof te hebben bekomen van dengene, die boven
hem gesteld is.
Art. 46. By de behandeling der brandspuiten
moet eene behoorlijke stilte w orden in acht genomen.
Het is verboden door geschreeuw aanleiding tot
verwarring te geven of anderen van de vervulling
van hunne plichten af te trekken.
Art. 47. Niemand mag, zonder geldige redenen,
ter beoordeeling van dengene, die hem in rang voor
afgaat, nalaten zich in tyds op zijnen post te bevin
den, noch dien zonder verlof verlaten.
Art. 48. Het onderscheidingsteeken door ieder
by de Brandweer in dienst zichtbaar te dragen en
van wege de gemeente te verstrekken, bestaat in
eenen lederen armband, waarop zyn rang en het num
mer der spuit staat uitgedrukt.
Het moet worden teruggegeven, wanneer het van
wege Burgemeester en Wethouders wordt opgevraagd.
Art. 49. Aan de spuitgasten, die zulks verlangen,
zal gedurende den tyd, dat zij in dienst zyn, tot
schadeloosstelling wegens tijdverlies, uit de gemeen
tekas per uur worden betaald het bedrag door Bur
gemeester en Wethouders te bepalen.
Art. 50. Bij brand worden de diensten gevorderd
van het oogenblik van het ontstaan van den brand
tot dat de brandspuiten weder in de bewaarplaatsen
zyn gebracht.
Art. 61. Door Burgemeester en 'Wethouders wor
den aangesteld twee Torenwachten, waarvan zich eiken
avond één ten tien ure op den toren moet bevinden,
voorzien van eene trompet eu eene lantaarn met een
helder brandend licht. Hy zal aldaar onafgebroken
verblijven:
in Januari en December tot zea ure
in Februari, Maart, April, September, October en
November tot vyf ure;
in Mei, Juni, Juli en Augustus tot vier ure.