beijrsbeïïïchtT" Buitenlandsch Overzicht. PETR0LEUIH-N0TEERINGEN ADVERTENTIEN. INGEZONDEN. Afloop van Openbare Verkoopingen van Onroerende Goederen. Caotzlaar Schalkwijk, te Rotterdam. flirgerllllte Stand. Tot dien stand behooren de beklaagden, die lierer langs den veg loopen te bedelen dan werken. Geen enkele reden is er bekend, waarom bekl. dit alleenwonend, armoedig, bejaard vrouwtje, in wier woning zij zelfs gastvrijheid genoten, zoo in koelen bloede hebben vermoord. Het is een aangename plicht voor het O. M. uit naam der maatschappij, uit naam der justitie openljjk hulde te brengen aan den get. T. Loeve, arbeider te Berken, door wiens energie de bedrijvers van dit gruwelijk feit zoo spoedig mogelijk zijn ge arresteerd. Hulde ook aan den brigadier der rgks- veldwacht Didier voor zjjne bemoeiingen in deze. In den breede gaat het O. M. de afgelegde ver klaringen der getuigen na, waaruit alleszins het bewijs wordt geleverd dat de beklaagden met opzet Sijgje van Vliet van het leven hebben beroofd. Ten aanzien van iederen bekl. toont het O. M. dit aan, ten opziohte van beide eersten zoowel uit hunne bekentenis als ten opzichte van alle uit versobillende gezegden door hen aan getuigen gedaan, waaruit bleek dat binnen kort hun toestand zou verbeteren. Mocht al niet bewezen zijn wat precies ieders aandeel in de ten laste gelegde feiten was geweest, vast stond, dat zij met hun drieën in de woning waren geweest, terwijl art. 47 wetboek van strafrecht strafbaar stelt zoowel daders als mededaders. Alleen zou vrijspraak moeten volgen wegens den ten laste gelegde diefstal van het doosje, die niet rechtens vaststond. Thans wat de straf aangaat; De autecedenten van Van der Grijp zijn allertreurigst; tal van veroor deelingen heeft hij ten zijnen laste. Mochten de beide anderen al geen vonnissen hebben gehad, hunne moraliteit staat even laag, zoo niet lager, dan die van Van der Grijp. Het is dan ook gebiedend noodzakelijk, de plattelandsbewoners tegen dit gespuis te beschermen, en het O. M. kon in deze niet anders doen, daar geen enkele verzachtende omstandigheid aanwezig was, dan de zwaarste straf te vorderen, die tegen het misdrijf wordt bedreigd. Het vorderde verooreeeling van de 3 beklaagden tot levenslange gevangenisstraf. De toegevoegde verdediger, mr. J. H. l/i ter wijk, is daarop aan het woord. Het gebeurt maar zelden zegt pleiter dat hjj do taak van het openbaar ministerie benijdt en de plaat9 van verdediger met die van aanklager zou willen verwisselen, want hoe verheven de taak ook is om de maatschappelijke orde te handhaven, de verbrekers dier orde of de overtreders der wet op te sporen en te vervolgen, schooner toch acht hij de roeping van den verdediger. Maar in eene zaak als die welke thans aan het oordeel der rechtbank wordt onderworpen, en waar het een misdrijf geldt zóó laag, zóo verachtelijk, zóó menschonteerend als dat waarvoor deze beklaagden thans terechtstaan, daar is de taak van het openbaar ministerie benijdenswaar diger dan die van den verdediger. Toch zou pleiter aan zijne verplichting als toege voegd verdediger meenen te kort te doen, wanneer hij niet datgene trachtte op te sporen en aan te voeren, wat aan deze diep gezonken menschen nog ton goede komen kan. Daartoe overgaande brengt hij vooraf zijne be denkingen in bet midden tegen de wijze waarop do dagvaarding is geredigeerd, daar in het eerste ge deelte daarvan hetzelfde feit, do moord, als zelf standig misdrijf wordt ten laste gelegd en in het tweede gedeelte als verzwarende omstandigheid van den diefstal dienst doet. Wat vooreerst het in de tweede plaats te laste gelegde feit den diefstal betreft, met uitzondering van de genoemde verzwarende omstandigheid en van diefstal van het zilveren doosje, meent pleiter dat de schuld van den eersten en tweeden beklaagde daaraan bewezen is, doch dat er voor de schuld van den derden beklaagde geen schijn of schaduw van bewijs is geleverd. Wat het hoofdfeit, den te laste gelegden moord betreft, te dien aanzien acht pleiter de schuld van den derden beklaagde niet bewezen, en stelt tegenover het ongeloofelijke en onwaarschijn lijke van diens verhaal de vraag of het physiek on mogelijk is dat de zaak zioh heeft toegedragen zooals door den derden beklaagde wordt voorgesteld. Wan neer die vraag hetgeen pleiter meent met „neen' moet beantwoord worden, dan bestaat er in dat opzicht een dubium en geldt dus de regel dubio pro reo. Van elders ook wordt het bewjjs der schuld van den derden beklaagde niet geleverd. Niemand heeft hem ter plaatse van het misdrijf ge zien. De verklaringen z|jner medebeklaagden kunnen niet in aanmerking komen en zjjne uitlatingen tegen over derden, dat hjj van den weg afwilde, dat hjj geld hebben moest, en dergelijke, zijn algemeene uitdrukkingen en betreffen geen bepaald feit, aller minst den moord op Sjjgje van Vliet. Ten opzichte van den eersten en tweeden be klaagde meent pleiter dat, vooral na hunne meer omstandige bekentenis ter terechtzitting, er meer licht in deze treurige zaak is gekomen en het bewijs gemakkelijk geworden is van de schuld van den eersten beklaagde als dader en van den tweeden beklaagde als medepliohtige niet aan moord, maar aau doodslag, daar ten aanzien van de te laste ge legde voorbedachte rade de bekentenis dier beklaag den geheel op zich zelve staat en van elders door niets bewezen wordt. Op grond van een en ander concludeert pleiter dat de rechtbank den derden beklaagde zal moeten vrijspreken wegens gebrek aan bewjjs, en den eersten en tweeden beklaagde hoogstons veroordeelen kan wegens doodslag, den eersten als dader en den twee don als medeplichtige, en verder deze beiden wegens diefstal van eenig geld door twee vereenigde per sonen. Mbcht do rechtbank evenwel anders oordeelen en de schuld der beide eerste beklaagden of misschien ook van den derden beklaagde aan den hun te last gelegden moord bewezen achten, dan zoo eindigt pleiter - zal zeker eene zware straf over hen worden uitgesproken, maar zoo voegt hij er bij laat, rechters! die straf dan niet te zwaar zijn, niet gelijk aan de door het openbaar ministerie gerequireerde. Bedenkt dat deze diep gezonken men schen mogelijk nog voor verbetering vatbaar zijn; wilt hun, wat schrikkel|jker wezen zou dan dood straf, het uitzicht op vrjjheid niet voor immer ont nemen, maar hun de gelegenheid laten om na een tijd van boetedoening als verbeterde menschen in het maatschappelijk levon terug te keeren. De rechtbank bepaalde do uitspraak in deze zaak op Dinsdag 9 April e. k. Staten-Genoraal. Tweede Kamer. Zitting van Woensdag 27 Maart. De behandeling van art. 1 der arbeidswet is afgeloopen. De minister bleef volharden bij zijn houding tegonover het amendementSchimmelpen- ninck, die meer dan welwillend was. Waarschijnlijk was dit om^^jjn partjjgenooten eene kleine satis factie te pVon en daarna tegenover deze met des te meer kracht het huiaarbeid-amendement der Commissie te kunnen bestrijden. De verdediging hiervan trouwens, waartoe de heer Schaapman nogmaals overging, was al zeer zwak tegenover de krachtigo argumenten der heeren Heldt en Kerdjjk en van den Minister. Het was toch onmiskenbaar, dat dit amendement groote mis bruiken zou uitlokken en den fabrieksarbeid van kinderen in den vorm van huisindustrie in nog schadelijker vorm zou doen herleven. Daartegen had de heer Schaepman eigenlijk niets te zeggen dan de verwijzing naar de toekomst: als die mis bruiken zouden komen, zou het tjjd genoeg zijn daartegen te waken. Tegen zulk een opvatting van de taak des wetgevers kwam de Minister met klem op, en h|j mocht de voldoening smaken zulk een reactie tegen de wet van 1874, waarvan het voor uitzicht den heer Heldt zoo mistroostig stemde, te keeren. Nadat het debat was gesloten, ging men tot stemming over, en wel met dezen uitslag, dat ver worpen werden: 1". Het amendement der heeren Kerdijk en Zaaijer tot het verbieden van den veldarbeid, met 68 tegen 27 stemmen, 2°. Het eerste amendement van den heerSmidt tot vrjjlating van den veldarbeid na het twaalfde jaar met 52 tegen 41 stemmen, en 3'. Het amendement der commissie van rappor teurs tot vrijlating van huisindustrie met 54 tegen 39 stemmen. Daarentegen werden aangenomen: 1°. Hot amendement van den heer Schimmel- penninck tot vrijlatiug van den geheelen veldarbeid met 58 tegen 35 stemmen, en 2°. het tweede amendement van den heer Smidt tot vrijlating van den veenarbeid met 66 tegen 33 stemmen. Daarna werd het eerste artikel der wet goedgekeurd. Art. 2 verklaart, wat fabrieken en werkplaatsen zijn, een ^bepaling, die noodig is, omdat sommige artikelen, die niet alleen toepasselijk zjjn op den in art. bedoelden arbeid, wanneer die in fabriek of werkplaats geschiedt. De voornaamste beteeke- nis van het artikel zit hierin, dat het „open ruimte* ook onder die benaming begrjjpt, als daar een in dustrie wordt uitgeoefend. Het artikel werd aan- genomen met eenige wijziging en met een toevoeging van de rapporteurs om keukens en dergelijke „in- richtingen" nit te sluiten. Art. 3 bevat het verbod van kinderarbeid. Hierop is in behandeling een amendement van de heeren Kerdijk en Zaaijer om den leeftijd, beneden welken arbeid verboden is, tot 13 jaar te verhoogen, doch voor }2-jarigeH vrijstelling toe te laten in zekere bedrijven, mits zij 2 uren daags onderwijs genieten. Verdor een amendement, door ledenvan de drie partijen (Fabius, Kolkman en Veegens) geteekend, om het verbod mede van toepassing te verklaren op kinderen die tusschen 1 September en 31 Maart den 12-jarigen leeftijd bereiken, tot het einde van dat tijdvak. Beide amendementen hebben de onmis kenbare bedooling schoolbezoek te bevorderen. Deze strekking wekt 4 steeds min of meer den argwaan van de rechterzijde, daar zy veronderstelt, van een geestelijke hoorde spreken, vertrok hij den mond tot een schamperen glimlach. In de dagen van armoede onthield de weduwe Holt zich van alle vermaningen. Maar nu hun lot verbeterd was en rijkdom hun toevloeide, kon zij niet langer uitstellen wat haar een gebiedende plicht toescheen. Op zekeren avond, toen zij bij elkander zaten, bracht zij derhalve dat onderwerp op het tapijt. „William, zijt gij niet voornemens ooit weer naar de kerk te gaan?" Op deze vraag ontroerde Holt. Hij bespeurde dat zijne moeder besloten had over een onderwerp te spreken, waarvan hij gehoopt had dat voor altijd gezwegen zou worden. In 't eerst antwoordde hij niet, maar daar zij blijkbaar een antwoond verwachtte, zeide hij op zach- ten toon: „Waarom vraagt ge mij dat?'J „Omdat ik het u vragen moetWilliam. 't Is voor mij een bron van groot verdriet, dat gij zoo veel minachting voor heilige zaken aan den dag legt." „Ik minacht geene zaken, die ik als heilig be schouw, maar ik verfoei priesterlist en alle andere schijnheiligheid." „En zijt gij niet voornemens ooit weer naar de kerk te gaan?" „Nooit weer." Mevrouw Holt stond op en wilde de kamer uit gaan. Zij wist bijna niet wat zij deed. Dat ge strenge, ernstige „Nooit weer," klonk haar als een nherroepelijk vonnis in de ooren, als* een vonnis over haar kind. 't Was het eerste harde woord, dat hij ooit tot kaar gesproken had. Onder al hunne moeilijkheden en bezwaren had hij, in weerwil van zijn heftig, ontembaar karakter en uitbarstingen van drift, nooit een enkel woord met zooveel klem uitgesproken. Zij gevoelde dat zij het niet verdragen kon, en wilde, zooals ik gezegd heb, nauwlijks wetende wat zij deed, de kamer uitgaan. Zij bereikte slechts de deur. Daartegen leunende, gaf zij hare droefheid lucht, op hartstochtelijke wijze, in tranen en snikken en zenuwachtig ge ween. Holt stond -op en stapte het kleine vertrek op en neêr. De uitdrukking van zijn gelaat was hard hard als steen. Al op en neêr liep hij, en zijn blik was bijna duivelachtig. Plotseling veranderde die. Hij trad op zijne moeder toe en legde zijn hand op haar arm. „Moeder, ik zal er heen gaan." Zij scheen hem niet te hooren. Droefheid had haar overstelpt. „Moeder," herhaalde hij, „hoort gij mij niet? Ik zeg u, dat ik gaan zal." Zij scheen een weinig be daarder, maar blijkbaar was zij voor 't oogenblik nog niet in staat antwoord te geven. „Moeder", riep Holt uit, „om Godswil, houd op. Spreek tegen mij." „Waarom zegt gij om Godswil, William, als gij toch aan goen God gelooft vroeg zij voor 't eerst tegen hem opziende. „Niemand kan zeggen dat ik aan geen God ge loof. Hebt gij mij niet hooren zeggen dat ik naar de kerk zal gaan." „Neen, neen. Hebt ge mij dat gezegd?" „Ja." Meteen ging hij de deur uit, om een einde aan het tooneel te maken. Hij nam zijne gewone hulp middel te baat om zijn gemoed tot bedaren te bren gen, nl. een wandeling. „Ik zou wel naar de hel willen gaan om haar het geringste verdriet te besparen," mompelde hij tusschen de tanden, „waarom dan niet naar de kerk? Ik heb wel is waar, gezworen het niet te doen, maar ik zal mijn eed breken, als ik haar daarvoor rust kan geven." Toen hij dien avond, omstreeks tien ure, te huis kwam, was hij in zijne gewone stemming en be groette zijne moeder als naar gewoonte. „Abel, waar gaat gij des Zondags naar toe?" „Bedoelt gij naar welke godsdienstoefening?" „Ja." „Altijd naar dezelfde." „Ik heb den*naam vergeten." „Naar de Methodistenkerk in ***straat." „Hoe laat begint die?" „Des morgens half tien, des namiddags half drie." (Wordt vervolgd dat hiermede de bevordering van het openbaar onderwys wordt beoogd, schoon toch zeker alle tchoolonderwys even welkom is aan de voorstellers. Het eerste amendement werd namens de voor stellers verdedigd door den heer Kerdijk, waaraah de heer Sanders later zijne adhaesie schonk de heeren Travaglino en Hinzen bestreden het, daar zij liever de ambachtsjongens op hun 12e jaar aau 't werk willen zetten. Heden voortzetting, waarby de heer Heldt aan het woord is. Nog is aan den heer Schaepman verlof verleend om op nader te bepalen dag eenige vragen te rich ten aan de ministers van Koloniën en van Waterstaat aangaande de stoomvaartverbindingen tusschen Neder land en Ned. Indië. De heer W. E. Willink Ketjen is gedagvaard, heden voor de Kamer van Instructie in het gebouw der Haagsche Rechtbank te verschij nen, om te worden gehoord, over het volgende in de dagvaarding gestelde feit: dat by in 1889 te 's Gravenhage den minister van Koloniën bedreigd heeft, H, K. H. prinses Wilhelmina van het leven te berooven, dooAin het begin van Januari 1881 in het kabinet van genoemden Minister dreigend de woorden te uiten. „dat voor iedere traan, die zijn vrouw geweend had, een droppel bloeds zou moeten vloeien" en „dat hij zich zelf recht zou verschaffen door Ne derland te treffen in hetgeen het 't dierbaarst is" en door op 21 Januari 1889 tot genoemden Minister dreigend de woorden te uiten: „dat hy zich zoude wreken, het prinsesje zoude doodefi en dan zich zeiven eenen kogel door het hoofd zoude jagen." In het Engelsche Lagerhuis zijn alweer de brieven van Pigott ter sprake gebrecht, nu door sir Charles Russell, den verdediger van den heer Parnell bij het proces. De attorney-general antwoordde zyn tegen partij, maar toen de heeren Harcourt en Morloy daar van weer gebruik wilden maken, om opnieuw de Iersche aangelegenheden ter sprake te brengen, stelde de minister Smith voor het debat te sluiten, hetgeen terstond door de meerderheid werd goed gekeurd. Het Huis kon toen overgaan tol het voortzetten der behandeling van hot regeeringsontwerp tot uit breiding der vloot. De liberale afgevaardigde Creraer verklaarde zich tegen hot voornemen der regoering en stelde een amendement voor waarin dit voor over bodig wordt verklaard en op een internationale ont wapening aangedrougon wordt. Eeu ander lid dor oppositie, de heer Reed, betoogde, dat het geheele plan ten uitvoer kon worden gebracht, door een voudig do jaarlijksche begrooting met 750,000 pd st. te verhoogen. Namens de regeering sprak de minister van finan ciën. De heer Göschon stelde nogmaals in het licht, dat een algemeene ontwapening van alle staten oen droombeeld is, waarmede geen practisch staatsman kan rekenen. Zoolang de stelling „indien gij den vrede wilt, bereid u ten oorlog" overal nog geldt, moet ook een machtig Engeland als de beste waar borg voor de toekomst worden beschouwd. Tegen woordig verkeert Engeland met alle landen op vriend- achappelijken voet, doch deze toestand kan misschieu verstoord worden, en daarom achtte de heer Göschen het onverantwoordelijk, indien Engeland de eenige der groote mogendheden was, die in dit opzicht ach terbleef. Naar uit Berlijn gemeld wordt, zal de Bondsraad het ontwerp tot aanvulling van het strafwetboek met liet oog op de socialistenwet, onveranderd naar den Rijksdag zenden. Men betwijfelt echter of het hier de gunst der meerderheid zal verwerven. Van het Centrum verwacht men geen medewerking en de beslissing berust dus by de nationaal-liberalen, eö deze schijnen ook niets te willen weten van het strafbaar stellen van aanvallen op de staatsinrichting of de monarchie in zulke algemeene termen, dat niemand straks meer veilig zou zijn. Bismarck gaf eergisteren een parlementair diner, waarop ook de Keizer verscheen. Er waren veertig afgevaardigden genoodigd uit alle partijen met uit zondering natuurlyk van de vrijzinnige en de sociaal democratische. Na afloop van het diner moest Bismarck zijn traditioneele lange pijp rooken en allen, de Keizer zelfs niet uitgozonderd, betuigden hun hulde aan den nationalen drank, het bier. De Keizer onderhield zich met iedereen even minzaam, zooals de geijkte term luidt. De Keizer was oorspronkelijk niet genoodigd, maar toen Bismarck den vorigen' dag bij den Keizer was, gaf deze zijn ingenomen heid te kennen met parlementaire diners, waarop door Bismarck een invitatie volgde. Keizerin Friodrich schijnt geen lust meer te hebben zich te Berlijn te vestigen; zij gaat half) April met haar dochters van Kiel naar Homburg en is voornemens, naar gemeld wordt, daar voor- loopig twee jaar te blyven. In de Hongaarsche Kamer is art. 25 der leger- wet eindelijk aangenomen met 253 tegen 144 stemmen. Al do amendementen der oppositie werden verworpen. De Grieksche Kamer heeft met 90 tegen 10 stemmen het voorstel aangenomen 600.000 fr. te geven voor het bouwen van een paleis voor den Kroonprins, die, zooals men weet, gaat trouwen met de zuster van den Duitschen Keizer. Voor Prinses Alexandra, die in 't huwelijk treedt met den Grootvorst Paul, werd een dotatie van 400.000 fr. uitgetrokken. Onder de liberaal denkende bevolking in Oosten rijk en haar woordvoersterde vrijzinnige pers heeft de uitslag der jongste verkiezingen van leden voor den gemeenteraad te Weenen e$n hoogst pijnlijken indruk gemaakt. Welk een vernedering toch voor de banierdragers der moderne beschaving en ont wikkeling in de Habsburgsche monarchie om het bestuur hunner hoofdstdad, het vroolijke, vriendelijke, lachende Weenen overgeleverd te zien aan het anti semitisme, dit gedrochtelijk verschijnsel en an achronisme van onze eeuw De gemeenteraad van de Oostenrijksche hoofdstad telt 120 leden door drie categoriën van kiezers ver kozen, ingedeeld naar gelang van hun belasting opbrengst doch elke categorie door 40 leden ver tegenwoordigd. Ditmaal hebben de antisemieten in de derde klasse, de volksklasse, gezegevierd. Er moesten 17 vertegenwoordigers dezer categorie af treden: 8 liberalen, 7 democraten en twee antise mieten. De liberalen verloren 2 zetels, de demo craten alle de hunne, de antisemieten wonnen de twee liberale en de 7 democratische zetels, zoodat, zij hun aantal tot 11 vermeerderd zien. Van twee tot elf het zijn veelzeggende cijfers! De stryd van beide kanten werd heftig gevoerd, niettemin behaalden de „vereenigde Christenen" onder dezen naam, die als hoon klinkt, hadden de vijanden der vrijheid van godsdienst zich vereenigd, een schitterende zegepraal. De democratie werd verpletterd door deze partij, welke door eenFransch blad gestempeld wordt tot een mengsel van socialisme, van clericaljsme, van tentonisme, van voorstanders van het herstel der gilden, van beminnaars en be wonderaars der middeleeuwen, ran chevaliers d? industrie, van demagogen en priesters. Een schilderachtig- gezelschap, niet waar, welks profeten de Schoenerers en de Stöckers zijn! Voorwaar geen land behoeft Oostenrijk of Pruisen voor z^n antisemitisme te be nijden, evenmin als het op Engeland 'voor zijn Pigot- tisme of op Frankrijk voor zijn Boulangisrae behoeft ijverzuchtig te zijn. Mijnheer de Redacteur! Naar aanleiding van een ingezonden stok van den Heer v. K. in uw blad ran den 27 dezer, verzoek ik U het volgende wel te willen opnemon. Met den inzender betreur ik zeer het gepasseerde. Maar aan wie do schuld? Luister, Mijnheer de Redacteur Toen P. Verheij en C. v. d. Vlist mij met het gebeurde in kennis stelden, was het, zooals de in zender schrijft, omstreeks 9 uur, maar kwart vóór tien in den avond, dus ongeveer drie kwartier nadat de milicien te water was geraakt Dit in de eerste plaats. Nu bon ik om gezond heideredenen, niet in staat 's nachts alleen te gaan dreggen, (ik heb dan ook reeds, om die reden, mijn eervol ontslag aangevraagd en verkregen,) en verwees genoemde Verheij en v. d. Vlist dan ook naar üok- torora, die in de onmiddeiyke nabijheid van de plek des ongeluks woont, en bovendien bestuurslid van de gemeente Reeuwyk is, op welks gebied het onheil voorviel. Dat dit aanzoek by genoemd bestuurslid tot geen resultaat leidde, betreur ik niet minder dan dat de acht personen, die op het hulpgeroep toesnel den, don jongen man niet vermochten te redden. Nog op eene andere grove onnauwkeurigheid moet ik wyzen. De inzender zegt„Toen eindelyk (Maandag half twaalf) gaf de veldwachter vergunning de dreggen te gebruiken." Dit is zeer onjuist, reeds in den vroegen morgen van dien dag (c. a. 6l/a uur) heb ik «an bedoeld raadslid te kennen gegeven, dat de dreg, berustende op het gemeentehuis te Hekendorp, ter zijner beschikking stond. Meer kon ik kwalijk doen, daar ik in de gomeenle Reeuwijk niets te zeggen heb. Dank zeggende voor de plaatsing, Uw dienstw., D. DB VRIES, Veldwachter te Hekendorp. doch voldoende voor de vraag. De stemming was flauw en vorige weckpryzen moeielyk te bedingen. Wintergerst 25 a 30 cent lager. Tarwe. Zeeuwsche 7.40 a7.70. Mindere Zeeuw- sche 6.80 a 7.10. Polder 6.20 a 6.45. Afwijkende 5.70 a 5.90. Roode 6.— a 6.20. Angel 7.25 a 7.35. Rogge Zeeuwsche 5.70' 6*Polder 4.75 a 5.25. Buitenlandsche per 70 KG. 4.45 a 4.75. Gerst Winter 4.10 a 4.50. Zomer 3.70 a 4.10. Chevalier /5.50 a 6;Haver per Heet. 3.40 a f 4.per 100 kilo 7.a 8.Hennepzaad Inlandsch 8.25 a 8.50. Buitenlandsche 5.a 5.50. Erwten Kookerwten 9.— a 10.—. Niet- kokende 7.— a 7.30. Buitenlandsche p. 80 kilo 6.25 a f 6.50. Boonen: Bruine boonen f 13. a f 15.—. Witte boonen 9.50 a f 12.—. Duiven boonen 7.25 a 7.75. Paardênboonen 5.90 a 6.40. Kanariezaad 8.a 8.75. Maïs per 100 kilo, Amerikaausche Mixed 5.65 a f 5.75. Odessa f 6.90 a 7.10. Cinquantine 8.— a 8.25. De veemarkt met goede aanvoer, handel over 't geheel zeer vlug, vette varkens, goede aanvoer, handel vlug, 23 a 26 ct. per half KGr. varkens voor Londen, tamelijk aanvoer, handel vlug, 20Vg a 21 ct. per half KGr., magere varkens, goede aanvoer, handel vlug, 1.- a 1.40 per week, vette schapen van weinig beteekenis, Nuchtere kalveren, overgroote aanvoer, handel gewoon, 2.50 a 5.— Fokkalveren 7.a ƒ14. Kaas. Aangevoerd 3 partijen. 2e qualiteit 17. a 20.—. Goeboter 1.a 1.10. Weiboter 0.80 a 0.90. MARKTBERICHTEN. Gouda, 28 Maart 1889. Heden was de aanvoer van granen maar matig, DONDERDAG 28 MAART. Hofstede en Land, onder Waddinxveen 25500. kr. A. van Bergen, Waddinxveen. ran de Makelaars De markt was heden vast. Loco Tankfust 7.85, Geïmporteerd fust 7.85, Maart-levering 7.65, April-, Mei-, Juni-, Juli-, en Augustus-levering 7.75, September-, October-, November- en December-levering 8. AMSTERDAM, 28 Maart. (Per Telegraaf.) Buitenlandsche meerendeels iets flauwer. Portugal hooger. Zw.-Nooren ruim 1 lager. Amerika Tast. GEBOREN26 Maart. Pieter, oodera J. van Menech en J. 't Hart. Catharina Elizabeth, oodera L. *an der Burght en K. Poorter. Cornelia Adriaoua Marie, ouders A. H. Sprayt en M. C. van der Torna. 27. Sybrand Head rik, oudera W. Staring en J. Viaaer. OVERLEDEN: 26 Maart. P. »an Hofwegen, 52j —3. M. Strarer, 4 j. J. C. ran Maaren, lj. 2 m. N. B. Landaal, 18 d. 27. P A. Verkerk, 15 d. N. tan Utrecht, 2 m. N. Labeij, huiarr. ran P. Schaap. 68 j. 11 F. A. Jansen, 89 j. G. J. P. Bekkers, 17 d. GEHUWD 27 Maart. J. C. Bender on M. G. Tuinman. Den 30» Maart hopen onze ge liefde Onders WIJNAND NANNIUS de BRUIJN EN MARIA HOOGGEBOREN, hunne 25-JARIGE ECHTVER- EENIGING te herdenken. Hunne dankbare Kinderen. Gouda, 28 Maart 1889. Heden overleed in het Diaconesaenhuis te Utrecht tot onze diepe droefheid onze ge liefde Zuster en Behuwdzuster Mejuffrouw CORNELIA JOHANNA SNOR. Dit naam der Familie, P. W. KAMPHUIJZEN. Gouda, 27 Maart 1889.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1889 | | pagina 2