Buitenlandsch Overzlcbt. BRIEVEN UIT ROTTERDAM. bestond, voorstelde, gelijk eere saluut te geven aan Dr. Kuyper, die bij een zelfde besluit met Gouda's Burgemeester door den Koning tot ridder was be- noemdeen uitnoodiging, waaraan even bereidwil lig voldaan wierd. Als men nu bedenkt op wat wijs Uilenspiegel en tutti quanti, en zelfs dé grootore liberale pers ge woon zijn hun politieleen tegenstander te havenen, dan steekt deze houding der Goudsche liberale partij bierbg zoo guustig af, (jat metterdaad de gisteravond gehouden meeting hopi^ biedt op een toekomst, waarin men over en wéder de goede usantiën onder ons zal doen' terugkeereni en, bij alle besliste tegenstel ling op .het stuk van politieke beginselen, zioh weer siereu zajj met ridderlijkheid en humaneu zin, waar het de parsonon zijner tegenstanders goldt. Onder den indruk der werkstaking in sommige Duitsche steenkolen-districten, .vestigt de heer W. Hoogenliooiii; in het Handelsblad de aandacht 'op de gevaren, diep in oorlogstijd voort de verijedigii^ van ons land kénnen .uw. vooZtspruiten'juit .hetjgebr kj.aan 'i steenkolen. Nu men ziet dat oék im vrèdesti 1 (zoo danig gebrek ontstaan kan en de gevolgen vt 1 feulk een steenkolennood ieder duidelijk voor oogen swan, «i acht hij het niet onmogelijk, dajf regeering e i Vqlk meer geneigd zullen zijn om samen tot 'sta im te brengen, wat hem voor de verdediging onzer otiaf- hankelijkhoid 'dringend rioodig voorkomt, het 'op richten namelijk vin ëön óf moer ceritrale steen- kolendepöts achter de goofdlinie (kan defensie. jDe heer Hoogenboom schreef ilaarover in zij' pi 18S8 in druk uitgegeven, intifoord op de prij Vraag, uitgoschrevon door de keréniging tgt beo'* ping van de krijgswetenschap, eetrmfende de mi hagelen te nemen tot handhaving büonor gewapei imzydigheid ij «Waarlijk, indien men al de ellende overwee Wie het gebrek aan steenkolen in oorlogstijd b' i ons land kan uitstorten, en men bedenkt daarbij door de wijze voorzorgsmaatregelen, desnoods niét opoffering van eenig geld, dio rampen zijn te voor komen, dan schijnt het ons onverklaarbaar, dat do voor een langdurigen oorlog benoodigde voorraad steenkolen voor onze marine en zelfs eenige voor raad voor landmachines die andere soorten ge bruiken niet ten allen tijde is opgelegd. Aan het opleggen van zulke groote hoeveelheden van een materiaal, dat door verweering aan verlies is bloot gesteld en ook door zelfontbranding nadeel kan lijden, zijn natuurlijk financieele bezwaren verbonden. Hoewel deze nadeelen lang niet opwegen tegen die, welke uit het gemis aan steenkolen kunnen voortvloeien, zoo moet toch alles worden aangewend wat dienen kan om die onvermijdelijke schade tot een minimum terug te brengen. Onder de middelen, die daartegen kunnen dienen, zouden wij o. a. het volgende aanbevelenswaardig achten. Door afstand van terrein desnoods voor rijksrekening bij de wet ten algemeenen nutte te onteigenen en van ruime bergplaatsen op de voornaamste punten van het stoomvaart- en spoor wegverkeer binnen de hoofdlinie, door het garandeereu van zeker percent jaarlijksch verlies door verweering en door de overeenkomst, den geheeleu voorraad in oorlogstijd tegen een billijken prijs over te nemen, moet do regeering trachten op daartoe geschikt gelegen plaatsen maatschappijen in het leven te roepen voor den handel in steenkolen, of wel de bestaande stoomboot- en spoorwegmaatschappijen overhalen aldaar groote depots op te richten,' waaruit zij dagolijks het voor het verkeer benoodigde putten en die zij ook dagelijks aangevuld houden tot boven een door de regeering vast te stellen minimum. Mocht het de regeering niet gelijken in die pogin gen te slagen, dan achten wij do, zaak van zóóveel gewicht dat wij zouden durven aanraden dat de staat zelf zulke depots oprichtte en den voorraad, door verkoop zonder winst, zoo noodig zelfs met eenig verlies, en door verbruik voor eigen dienst aan (te oene, en door aankoop van' nieuwen voorraad aan de andere zijde, regelmatig vernieuwde en boven een zeker minimum Meld. In elkander geval zonden wij zéér tegen zulk eene concurrentie van de zijde van den staat gekant zijn, maar in dit geval, waar zooveel op het spel kan staan, achten wij haar, als het eerst aanbevolen middel faalt, ten volle gerechtvaardigd, want de steenkool is geen artikel dat men jarenlang kan Op leggen en dus voor de behoefte in oorlogstijd kén opslaan; do voorraad zou dan blijken onbruikbaar te zijn om behoorlijk stoom te maken en te houden de voorraad moet dus regelmatig vernieuwd worfljen. Men bedenke overigéns, dat de staat wel nimmer in het klein zal verkoopen, en dat do handel met (ie door hem gestelde (age prijzen ook zijn vocédeel kan cfcon. Op dit oogeubllk, nu er omstandigheden zich voordoen wejke de oogén moeten opinen voor de gevaren, djjis zelfs ,in vollen vrede et leven bj im aan hei thans de de nijverheid den dag,1 her in hij vroeger ende vragen: kunnep voortvlooien uit innert'de hfor Hoogsnbc schreef. Hjj voegt®aarbi j lo. Zou er, ondor d| gegeven voor onze fabrikaqtèn en spoorweg- én stoomvaart maatschappijen, havens vele andorë takken van nijverheid, reden bestaan, om met zekero spanning den loop dor werkstakingen in defnijndlstricten gade te slaan, indien de Jrjjksdepots thans oker een voorraad steenkolen voor d maanden konden beschik ken; een voorraad, Waarvan geen kilo voor Duitsche rekening zou verkocht zijn-een voorraad, waaruit zonder prijsverhooging gedurende den duur der werk staking het benoodigje zou kunnen worden geput 2o. Opent de bestaande crisis niet de oogen voor het groote gerijar, dat uit gebrek aan steen kolen, niet alleen Sb oorlogstijd, als steenkolen oorlogs-contrabande kullen, zijn, maar zelfB in tijd van vollen vrede, voor ons land kan voortvloeien? 3o. Is het niet Zaak, dat volk en regeering, nu de nood en do gevaren zóó klaar voor oogen staan, de handen ineenslmin om, zooals Do Witt dat uit drukte, «naar béhooren te vigileren voor haar eygen securiteyt?" i Te Amsterdam werd Maandag onder leiding van den heer J. Breebaart Kz., de jaarljjksche alge- meene vergadering gehouden van de Veroeniging Set Nederlandscb Rundveestamboek. Het ledental der Vereen, bedraagt thans 1313. Ingeschreven werden. 493 runderen. De door het bestuur uitgegeven stamboeken zijn nog niet erg in trek. De geldmiddelen zijn niet gunstig, ten ge volge van het mindere aantal leden en van de mindere inschrijvingen de ontvangst bedroeg 7234, de.uit gaaf 4498. Omtrent een door de afdeeling Drenthe gemaakt voorstel om de wijziging in de controle van veevoeder aan het rijksproefstation te Wageningen weder in te trekken en| die controle als vroeger te doen plaat» hebben werd besloten te trachten de controle met meer nauwkeurigheid te doen plaats hebben en te zorgen, dat zooveel mogelijk de merken van oorsprong onbekend blijven. Ten einde het Nederl. Bundveostamboek op de tentoonstelling in de Argentjjnsche Republiek van 1890 waardig te doen vertegenwoordigen, werd besloten dat alle landbouwmaatschappjjen zullen ondersteunen een poging om de Regeering te over tuigen, dat een kredibt van f 20,000 op de he- grooting van 1890 worde gebracht! teneinde mogelijke schade bij de verzending uit d|o waarborgsom te dekken. Deze zaak wérd ter onderzoek in handen gesteld van het landbOuw-comigs. Vervolgens werd nóg goedgekeurd eeu voorstel van het hoofdbestuur; luidende dl Het hoofdbestuur is van meoning, naar aanleiding van de ondervin ding "daaromtrent in dp laatste jaren opgedaan, dat met do inspectie door de bepaling, opname der dieren vervallen, wat zijns leveren, omdatde dat tusschen de lur zelden verschil óteur de beslissing de commissarissen lanig dier niet dade- Wederom te Amster- de branding der dieren tegelj zou kunnen plaats hebben, dat ook de hoofdinspecteur fta moet goedkeuren, zou komen j inziens geen bezwaar zog ondervinding reeds heeft gele| inspepteurs en don hoofd-insp omtrent het al of niet goedkeuren voorkomt. I In de enkele gevallen dat dit plaats heeft, heeft gewoonlijk de betrokken inspecteur daartoe bij de «vulling van het verbaal aanleiding gegeven, door niet direct tot opname te advisperen. In geval zou in het vervolg de in zeer 'goed aan het oordeel vaqj kunnen onderworpen en flan lijk branden. De Volgende vergadering zal dam plaats hebben. Een sluipmoordenaar. Eeu in moeieljjkheden geraakt landbouwer te Orgeval (Seine en Oise), Ia- comtk genaamd, hertrouwde met eene vrouw zonder middelen, eene juffrouw Chauvin te Parijs, slootver- schillende vorzekeringen op haar leven en poogde h|Wr tweemaal te vergeven met arsenikzuur in hare thee, en in hare soep. Beide malen had haar ach terdocht haar gered. Daarop schoot hij haar a bout portant twee revolverkogels in het. hoofd, toen zjj eens op een avond op een eenzamen weg in een wa gen zaten. Ook ditmaal was de vrouw op hare hoe de geweest, ziende dat haar man opzettelijk de lan taarn liet uitwaaien, en zjj had, ooder voorwendsel van bevreesd te zjjn voor struikroovers, zijne linker hand vastgehouden terwijl hij met de rechter mende. - Hjj had echter plotseling de leidsels laten glippen en zjjn revolver gegrepen. Zijne vrouw bleef bij kennis, maar hield zich dood, wetende dat er nog drie patronen in het pistool zaten. Te Orgeval aan- gekomon, hield Loomte voor de mairie stil en ver haalde daar, dat roovers op zjjn wagen gevuurd en zijne vrouw doodgeschoten hadden. Onder alle tee kenen eenor wanhopige droefheid hielp hjj het ge waande ljjk uit den wagen tillen en toonde bljjde verrassing toen zjj nog bleek te ademen. Hij ver liet hare legerstede niet en diende haar tweo dagen later rottekruid in hare bouillon toede hoeveelheid was echter zoo groot, dat zjj door hevige brakingen aangetast en juist daardoor voor de vierde maal ge- rod werd. Eene der dienstboden, sodert lang in bet vertrouwen harer vrouw, bracht het oversohot der bouillon in veiligheid en gaf de zaak aan. genoemd en dit noopt mij de geheele aangelegenheid te behandelen, zooals door ons rekening houdende met alle gebeurlijkheden is vastgesteld." „In dit geval blijken uw bedenkingen geen steek te houden, mijnheer Carringshliff!" „Daar ben ik vandaag aan begonnen te twijfelen, mylord! Gedurende den rit van Richmond-Street naar Piccadilly verzekerde het meisje mjj, dat haar vluoht uit Bedlam haar verschaft had, wat zij daar mede beoogde: bij een man van eer belangstelling opwekken voor haar ongelukkig lot en hem bewjjzen dat zij een volkomen gezond verstand bezit. Ik geef toe dat dit misschien niets anders is dan een slimme zet, waarachter juist het tegendeel van haar beweren verborgen is. Maar wanneer het anders is, wanneer wjj met de zuivere waarheid te doen hebben, dan moet ik u opmerken, dat zij dien goeden uitslag niet kan verkregen hebben in den eersten nacht van haar verblijf aldaar, doch wel in de drie laatstverloopen dagen! De verantwoordelijkheid daarvoor komt niet op mij, en mocht ik er aansprakelijk voor gesteld wor den, dan zou ik daar beslist tegen moeten opkomen." „Wilt ge daarmee zeggen, mijnheer Carringshliff, dat de aansprakelijkheid voor het langere verblijf van het meigje bij die menschen op mij rust? Dat zou een bewering zjjn, die ik ten uiterste zou be strijden." „Ik werp den steen op niemand, mylord, maar ik vrijwaar mjj zeiven tegen een verwjjt, dat mij mis schien gedaan zal worden." „Uw bezorgdheid verdient mijn bewondering, nu ge u reeds begint te vrijwaren tegen verwijten in de toekomst. Doch genoeg hiervan, laten wij tot de hoofdzaak terugkeeren. In elk geval zult ge wel een particulier gesticht weten, waarvan de bestuurder bereid is tegen flinke jaarlijksche vergoeding de ver pleging en bewaking van het meisje op zich te nemen?" „Uwe Lordschap zou mjj zeer verplichten door mjj te ontslaan van de beantwoording dezer vraag. Waartoe mijn raad gevraagd in zaken, waarbjj mijn welslagen u geen woord van erkenning heeft kunnen ontlokken, ofschoon ik alleen in uw belang handelde?" „Verwenscht zij uw teergevoeligheid, die ge bjj iedere gelegenheid aan den dag legt! Zeker hebt ge in uw practijk verscheidene zulke inrichtingen leeren kennen. Laat u niet langer bidden, Carringsh liff, laat mij een voorstel hooren!" „Als ge dit uitdrukkelijk verlangt, mylord, zal ik niet weigeren hieraan te voldoen. Wegens mjjn voor stellen kan ik echter geen verplichtingen op mjj nemen, ook kan ik u geen groot aantal dergelijke inriohtingen opnoemen, want ik onderstel, dat u weinig gelegen is aan de gestichten, welke in de onmiddelijke nabijheid van Londen gelegen zijn.0 Ik behoef u wel niet te verzekeren, dat uw onder stelling juist is. Hoe verder de plaats, waar het meisje heengebracht wordt, van Londen verwijderd is, hoe beter!» „Zulk een inriohting ken ik, slechts één, en die ligt in het graafschap Worcesterhire in de onmidde- ljjke nabijheid van de hoofdstad Worcester. Ik ben nooit in die streek geweest en kan dus geen ver trouwbare beschrijving geven van den gezondheids toestand, van het natuurschoon of van de inriohting van het gesticht. Als ge daarover wensoht ingelicht te worden, zou ik mjj eerst tot een betrouwbaar man aldaar moeten wenden.' „Ge zjjt vandaag bjjzonder nauw van consciëntie, Carringshliff, terwijl ge toch weet hoe gaarne ik deze aangelegenheid ten spoedigste uit de voeten wit hebben. Kent ge den eigenaar?" „Het is een bejaarde dokter, met wien ik door zaken meermalen in aanraking ben geweest. Hjj heet Dr. Brown." SAha! dus iemand, dien gij reeds kent, dit zou bereids een aanbeveling zjjn. Zjjt ge mét zijn om standigheden nader bekend? Kan hjj het nog al stellen?" „Niet bjjzonder goed, mylord. Daardoor kwam ik juist met hem in aanraking, hij is mijn schulde naar en wegens zjjn groote nalatigheid in het vol doen der rente kan ik afleiden, dat ik mjjn geld sleohta met veel moeite zal kunnen terugkrijgen." „Dat laatste doet mjj juist vertrouwen stellen in den man. Hjj zal niet ongevoelig zjjn voor den invloed van het geld, ik zal hem in mijn macht hebben, zoodra ik zjjne schuldbekentenissen van u koop. Dat denkt ge toch zeker ook, niet waar, Carringshliff?» Wordt vervolgd.) Dat alles geschiedde binnen den tijd van twee jaren en thans hoeft Lecomte te Versailles terecht gestaan. Bij het getuigenverhoor verklaarde zjjn slachtoffer zoo lang gezwegen te hebben, alleen ter wille van bet eenige kind van Lecomte bij zjjne eer ste vrouw, dat zij te lief had, zeide zjj, om den va der voor het gerecht te 'brengen. Gisteren avond door de Gezworenen schuldig ver klaard zonder verzachtende omstandigheden, is Le comte verooreeeld tot de straffe das doods. Schipper C. van Zwieten, te Vlaardingen binnen, rapporteert het volgende: Den 1 Mei voormiddag 8 ure op 57.25 NBr. 2.30 Oosterlengte bemerkten wij een schoener inde verte met 2 vlaggen aan den achtermast; wij liepen op hem toe, waarna de equipage luidkeels om hulp begon te roepen. Het was stormweer en het kwam ondoenlijk voor met de scheepsboot lijnen toe te werpen, hetgeen echter na veel krachtsinspanning gelukte. Wjj naderden zoo dicht mogelijk, zoodat wij gevaar liepen in botsing te komen; de Noordache equipage wierp een vlet uit, waaraan zij onze lijn had bevestigd en 4 man sprongen er in. Zij hadden ook een bus met petroleum bij zich en stortten bij iedere zee, die op hen aanrolde, een weinig uit om de storting te slechten, en zóó baalden wij hen aan boord, hetgeen ook ten tweeden male gelukte met de overige equipage, zoodat wjj het genoegen smaak ten hen van een anders wissen dood te redden, daar hun schip weldra iu de diepte zou verdwijnen. Wij voorzagen hen dadelijk van droge kleeren, voedsel en warme dranken, en brachten hen hier aan en verder per stoomboot naar Rotterdam, om door den consul verder geëxpedieerd te worden. Tot schreiens be wogen dankten zjj ons hartelijk voor hunne redding. Hét was de bemanning van het Noordsche stoom schip Broderne. De' beweging onder de Duitsche mijnwerkers schijnt zich ook voor te planten tot in Silezië, waar reeds ongeveer 10000 arbeiders den arboid hebben gestaakt De werkstaking in Wostfislen breidt zich nog steeds uit, maar de mijnwerkers bljiven kalm, zoo dat de orde nergens is gestoord. Dit is het gun stigste, wat op het oogenblik van de beweging te zeggen valt; want de kansen, dat tusschen beido partjjen een vorgeljjk wordt getroffen, bljjven steeds even gering. Die uitbreiding wordt beschouwd als het ant woord der werklieden op het voorstel der patroons het werk te hervatten onder de verzekering, dat het loon zou worden verhoogd, torwjjl de vermin dering van deu werktijd bepaald geweigerd werd. En juist aan dit laatste punt wordt door de werk stakers groot gewioht gehecht. De werklieden be weren, dat juist inkrimping van den werktjjd eeu dringende eisch is, omdat nergens de arbeid zoo zwaar is als in de Weatfaalseho kolenmijnen. De meeste beddingen liggen zón diep in den grond, dat er een ondraaglijke hitte, vaak meer dan 20° Reaumur heerscht, terwijl stof, uitdampingen en hitte bij een langen arbeidsduur de gezondheid spoedig ondermijnen. Somtijds zelfs heeft men in vroeger tjjd uit eigen beweging verkorting van don arbeidsduur bij zekeren thermometemtand voorge schreven. De mijnwerkers moeten meestentijds ge heel naakt in de lage gangen, vaak op de knieën en soms zelfs op den buik liggende arbeiden, en en kunnen zelfs den arbeid geen 8 achtereenvol gende .uren uithouden. Noodlottig voor de ge zondheid is verder het zeer dikwijls hierbij komende overwerk, waartoo men feitelijk gedwongen wordt, daar weigering meestentijds door ontslag gevolgd wordt. De groote grief vaH de patroons tegen de work- lieden is, dat zij zich niet aan den bij oontraet bepaalden tijd van opzegging gehouden hebben. Daartegen wordt opgemerkt dat de beweging den lieden zelf onverwacht gekomen en over het hoofd gewassen is; men was wel besloten op een loona- verhooging aan te dringen, maar was er niet op verdacht, dat een aantal driftige jonge mannen or zulk een vaart achter zouden zetten. Toen men dit gewaar werd, was het te laat om den stroom, te stuiten. Overigent is een algemeene werksta king, wil zij iets uitwerken, bjj een voorafgaando opzegging van 14 dagen niet wel mogelijk. Over 't geheei worden de mijnwerkers voorgesteld als geschikte menschen, die meest allen eenige bezitting hebben en wien het niet in hst hoofd komt zich met anarchisten of andere onruststokers in te laten. Opmerkelijk is, vooral wanneer men denkt aan vroeger tjjden, de welwillende houding, welke de autoriteiten in Duitsohland van de laagste tot de hoogste tegenover de werkstakers in de Westfaalsohe kolendistrioten aannemen. De Keizer zal de depu tatie van de werkstakers ontvangen, waarmee op zioh zelf reeds hun goed recht erkend wordt. De auto riteiten hebben geweigerd de besoherming op zich te nemen van die werklieden, welke den arbeid wenschen te hervatten. Eindelijkde werkstakende districten zullen niet in staat van beleg verklaard worden. Men zal moeten toegeven, dat de macht der werkstakers daarmtde zeer vergroot wordt. Het bekende proces over het zoogenaamde complot socialists, dat, naar men weet, voor het hof van assises van Henegouwen wordt gevoerd, blijft zeer de aandacht trekken, vooral omdat meer en meer duidelijk wordt, dat de regeering daarbij een niet zeer waardige rol heeft gespeeld. Niet alleen heeft de Belgische regeering zich van zoogenaamde agents provocateurs bediend, maar nadat zij de geheimen, die de verspieders haar omtrent do werkstakers- beweging in de groote nijverheidsdistricten onder het zegel der geheimhouding hadden verstrekt, had vernomen, heeft zij deze agenten openlijk aan de wraak hunner vroegere makkers blootgesteld. Boven dien is gebleken, dat de regeering, na van de socialistisohe woelingon op de hoogte te zijn gesteld, niets gedaan heeft om er paal en perk aan te stellen, maar integendeel heeft toegelaten, dat de mannen, die haar als spionnen dienden, werkstakersver gaderingen leidden en onder de voornaamste aan stokers der beweging behoorden. De verklaringen, door de politieagenten afgelegd, waren niet ongunstig voor de aangeklaagden. Van daar wellicht het gerucht, dat eeuigen hunner vrijgesteld zullen worden van rechtsvervolging, hetgeen echter tot dusver nog niet bevestigd is. XIIL Het schouwburgseizoen is ten einde. De leden van het personeel der Hoogduilsche Opera zijn naar alle windstreken verdwenen. Het Hollandseh Tooneel- gezelschap geeft Dinsdag hare laatste voorstelling in dit speeljaar. De Eransche Opera komt hier dit seizoen niqt meer terug en de Hollandsche Opera heeft éveneens voor een half jaar afscheid genomen. Zonder die ondernemingen te schaden en tevens zonder tot personaliteiten te vervallen, kan ik alzoo heden een vraagstuk ter sprake brengen, dat, mijns erachtens, wel eenige overweging ver dient. Ik bedoel de schrikbarende overdrijving die er heerscht in de verhouding van het publiek tot de voornaamste artisten. Dat men de kunst lief heeft en den kunstenaar naar zjjne waarde weet to waardeuren, kan qiet anders dan lofwaardig worden geacht. Waar die li«do en die' waardeering ontbraken, zouden wjj do eersten zjjn om te be proeven of het niet mogeljjk was eene verandering ten goede in het leven te roeppn. Doch waar liefde en waardeering niet slechts bestaan doch veeltijds tot ongerijmde, schier onzinnige uitersten vervallen, daar ook acht ik het doelmatig een waarschuwend woord te doen hooren ton einde te trachten de liefde en waardeering binnen zekere grenzen to beperken. Men heeft thans op den duur voor zan- gors en tooneelspelers, ovaties veil, die stuitend worden omdat zjj zich zoo dikwerf herhalen en die op zich zelf genomen alles zoo tot de uiterste spits drjjven, dat climax geacht moet worden tot de on mogelijkheden te behooren. Indien ooit een redder des vaderlands in een lokaal moest worden ont vangen en begroot, men zou geen grooter hul debetoon kunnen uitdeuken, dan thans in de groote en dikwerf ook in de kleinere steden aan een gewoon acteur en een dragelijk opera-zanger worden verspild. (Ik zal aanstonds aantoonon waarom ik dat „v er spil, d" met opzet bezig]. Dan is er een twintig, vjjf- en twintig of dertig jaren aan bet toonael. Dan weder viert hier een zanger of eene zangeres een jubilaeum, niettegenstaande drie vierde of zeven achtste van deu tjjd in het buitenland werd doorgebracht. Dan weder geven acteurs en aetrises, zangers en zangeressen ieder jaar hunne benefice-vooretelliug en hot publiek stroomt toe, geloovende dat de reoette in den zak van den beneficiant vloeit terwjjl hjj er in het wezen der dingen geen oent van ontvangt, want het traktement is er nasr geregeld' en in verreweg de meeste gevallen hoeft, te geljjk met het stuiten van het oontraet van engagement, de uitkoop van het benefiot plaats gehad. In al die gevallen worden ge- Bohonken, bloemen en lauwerkransen uitgereikt. Fanfa res schetteren en aan de aldus niet zelden kunstmatig gekweekte geestdrift van het publiek wil geen einde komen. Ja, het feit is niet eens zoo geheel zeld zaam, (fat zulk een kunstenaar, die niet slechts in de plaats waar hjj is gevestigd zijne honefietvoor- stelling geeft of zjjn jubileum viert, maar daarmede in het gehoele land munt tracht te slaan, hier en daar met een eerewacht wordt ingehaald Men kan ook het goede overdrijven en dat is hier inderdaad het geval. En dan heeft men nog het misbaar bjj dé gewone voorstollingen, waarbij het publiek, zonder het te soeten, niet zelden een misselijke rol speelt. Eene zangeres of eene actrice of eene danseres, ontvangt met open scherm bou quetten of kransen, en het publiek een deel van het publiek althans wordt terstond warm, applaudisseert dat het dreunt en roept de dame terug. Heeft men zich echter wel eens afgevraagd van welken kant die bouquetten en kransen zoo al kunnen komen Zulk eene dame leeft b. v. in verboden betrekking tot een al dan niet gehuwd man do ervaring leert dat zoo iets tot de alle- daagache mogelijkheden in de tOoneelwereld be hoort en die heer laat door een suppoost of kellner aan zijn liefje een bouquet of lauwerkrans toewerpen, niettegenstaande zij in haar kunstvak niet eens het peil van het middelmatigo weet te bereiken, en het publiek valt onmiddelijk in met eeu salvo van toejuiching. Kon het achter de schermen zien, het zou zonder twijfel in plaats van te applaudisseeren den huissleutel tot muziekinstru ment vervormen. Ik heb het persoonlijk bijgewoond, dat aan een middelmatig zangeresje een bouquet werd toegeworpen; toejuiching en terugroeping, dat spreekt van zelf! Het dametje wist zelf niet van wie de bloemtuil kwam, doch vond weldra tusschen de bloemen een briefje met een ijzerdraadje vastgehocht, waarin een harer aanbidders haar een rendez-vom verzocht. En het publiek had gejuicht en de eer der terugroeping geschonken! Het behoort verder niet tot de zeldzaamheden dat dames en heeren, naijverig op anderen, zich zelf bouquetten en kransen doen toewerpen en het arge- looze publiek maar weder aan het applaudisseeren! Van gemffedelijken aard zijn de bouquetten en kran sen die door de familie worden geschonken waar mede de kunstenaar of de kunstenares vriendschaps banden heeft aangeknoopt, óf waarbij zij of hij- gestoffeerde kamers heeft gehuurd. Waarom het publiek op dat persoonlijk vriendschapsbewijs, óf op die erkentelijkheid voor het trouw betalen van het maandbriefje, door zijne toejuichingen het zegel heeft te drukken, is mij al even duidelijk als al het an dere. Ik zou dit thema veel breeder kunnen uit spinnen, doch geloof genoeg gezegd te hebben om het den opera-bezoeker en den schouwburg-bezoeker duidelijk te maken, dat hjj verstandig zal doen voor taan wat voorzichtiger te zjjn, en in elk geval zijne waardeering vnn de artisten binnen redelijke grenzen te beperken. Dit zal ook hierom zeer gewenscht zijn omdat net publiek, zonder het to willen, door al die overdreven ovaties, onrechtvaardig wordt tegenover anderen. Terwijl er b. v. onder de artisten der opera zijn die bon an mal an duizend a twee duizend gulden in de maand op betrekkelijk zeer gemakkelijke wijze ver dienen, heeft de schilder en de beeldhouwer de he vigste worsteling om het leven te doorstaan eer hij zijn dagelijkseh brood verzekerd kan achten. Terwjjl zangers en zangeressen, acteurs en actrices, enkele uitzonderingen daargelaten, zoo maar plotseling van den slagerewinkel, den bok, de modisterij of de huis houdkamer op de planken springen, zonder de minste voorbereiding, zonder de minste kennis, zonder een noot te kunnen ontcijferen en zonder nauwelijks te kunnen lezen of schrijven, moeten schilder en beeld houwer een lange reeks van jaren van deu ochtend tot. den avond schilderen en zich niet zelden njjpende armoede getroosten om het honorarium hunner on derwijzers en de ontzachelijke kosten van teeken-en schilderbehoeften, enz. te betalen. Waarom nu de meest uitspattende ovaties steeds voor zangers en acteurs bewaard, terwijl andere kunst schier met on verschilligheid wordt aangezien? Men zal mjj wel licht tegenwerpen, dat acteur en zanger in meer rechtstreeksche aanraking zjjn met de groote massa, dooh die tegenwerping zou mjj slechts ten deele ge grond toeschijnen. Schilders en beeldhouwers expo- seeren toch op alle tentoonstellingen en zijn zoodoende zeer dikwerf eveneens in rechtstreeksche aanraking met het publiek. Laat nu de schilder of de beeld houwer zijn 20, 25 of 30-jarig jubileum herdenken en het zjjn meestentijds slechts ettelijke intimen die hem de hand komen drukken. De groote massa bekommert er zich niet om, schenkt lauweren aan middelmatigheden op de planken en laat zelfs uit stekende lieden op het gebied van andere kunst, zonder eenige deelneming aan hun lot over. Dit Au is, mijns inziens, eene onbillijkheid, waartegen, meende ik, wel eens een stem mocht opgaan. En gelijk het gaat met andere takken van kunst, gaat het veeltijds met vele betrekkingen die in hét maatschappelijk belang worden waargenomen, met rusteloozen ijver, groote werkkracht, zeldzame be kwaamheid en ontzettend kleine jaarwedde. Het publiek wil in de meeste gevallen ook tegen over dat dienstbetoon ondankbaar zijn. De lauwe ren, de eerbewijzen, de kostbare geschenken schijnen in dezen tijd uitsluitend voor de dames en heeren van het tooneel bestemd te zijn, die van nog een ander prerogatief zich hebben toegeëigend, namelijk de strenge afscheiding van hun levenswandel en van

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1889 | | pagina 2