Buitenlandsch Overzlcbt.
BRIEVEN UIT ROTTERDAM.
bestond, voorstelde, gelijk eere saluut te geven aan
Dr. Kuyper, die bij een zelfde besluit met Gouda's
Burgemeester door den Koning tot ridder was be-
noemdeen uitnoodiging, waaraan even bereidwil
lig voldaan wierd.
Als men nu bedenkt op wat wijs Uilenspiegel en
tutti quanti, en zelfs dé grootore liberale pers ge
woon zijn hun politieleen tegenstander te havenen,
dan steekt deze houding der Goudsche liberale partij
bierbg zoo guustig af, (jat metterdaad de gisteravond
gehouden meeting hopi^ biedt op een toekomst,
waarin men over en wéder de goede usantiën onder
ons zal doen' terugkeereni en, bij alle besliste tegenstel
ling op .het stuk van politieke beginselen, zioh weer
siereu zajj met ridderlijkheid en humaneu zin, waar
het de parsonon zijner tegenstanders goldt.
Onder den indruk der werkstaking in sommige
Duitsche steenkolen-districten, .vestigt de heer W.
Hoogenliooiii; in het Handelsblad de aandacht 'op de
gevaren, diep in oorlogstijd voort de verijedigii^ van
ons land kénnen
.uw.
vooZtspruiten'juit .hetjgebr kj.aan
'i steenkolen. Nu men ziet dat oék im vrèdesti 1 (zoo
danig gebrek ontstaan kan en de gevolgen vt 1 feulk
een steenkolennood ieder duidelijk voor oogen swan,
«i acht hij het niet onmogelijk, dajf regeering e i Vqlk
meer geneigd zullen zijn om samen tot 'sta im te
brengen, wat hem voor de verdediging onzer otiaf-
hankelijkhoid 'dringend rioodig voorkomt, het 'op
richten namelijk vin ëön óf moer ceritrale steen-
kolendepöts achter de goofdlinie (kan defensie.
jDe heer Hoogenboom schreef ilaarover in zij'
pi 18S8 in druk uitgegeven, intifoord op de prij
Vraag, uitgoschrevon door de keréniging tgt beo'*
ping van de krijgswetenschap, eetrmfende de mi
hagelen te nemen tot handhaving büonor gewapei
imzydigheid
ij «Waarlijk, indien men al de ellende overwee
Wie het gebrek aan steenkolen in oorlogstijd b'
i ons land kan uitstorten, en men bedenkt daarbij
door de wijze voorzorgsmaatregelen, desnoods niét
opoffering van eenig geld, dio rampen zijn te voor
komen, dan schijnt het ons onverklaarbaar, dat do
voor een langdurigen oorlog benoodigde voorraad
steenkolen voor onze marine en zelfs eenige voor
raad voor landmachines die andere soorten ge
bruiken niet ten allen tijde is opgelegd. Aan het
opleggen van zulke groote hoeveelheden van een
materiaal, dat door verweering aan verlies is bloot
gesteld en ook door zelfontbranding nadeel kan
lijden, zijn natuurlijk financieele bezwaren verbonden.
Hoewel deze nadeelen lang niet opwegen tegen
die, welke uit het gemis aan steenkolen kunnen
voortvloeien, zoo moet toch alles worden aangewend
wat dienen kan om die onvermijdelijke schade
tot een minimum terug te brengen.
Onder de middelen, die daartegen kunnen dienen,
zouden wij o. a. het volgende aanbevelenswaardig
achten. Door afstand van terrein desnoods voor
rijksrekening bij de wet ten algemeenen nutte te
onteigenen en van ruime bergplaatsen op de
voornaamste punten van het stoomvaart- en spoor
wegverkeer binnen de hoofdlinie, door het garandeereu
van zeker percent jaarlijksch verlies door verweering
en door de overeenkomst, den geheeleu voorraad in
oorlogstijd tegen een billijken prijs over te nemen,
moet do regeering trachten op daartoe geschikt
gelegen plaatsen maatschappijen in het leven te
roepen voor den handel in steenkolen, of wel de
bestaande stoomboot- en spoorwegmaatschappijen
overhalen aldaar groote depots op te richten,' waaruit
zij dagolijks het voor het verkeer benoodigde putten
en die zij ook dagelijks aangevuld houden tot boven
een door de regeering vast te stellen minimum.
Mocht het de regeering niet gelijken in die pogin
gen te slagen, dan achten wij do, zaak van zóóveel
gewicht dat wij zouden durven aanraden dat de
staat zelf zulke depots oprichtte en den voorraad,
door verkoop zonder winst, zoo noodig zelfs met
eenig verlies, en door verbruik voor eigen dienst
aan (te oene, en door aankoop van' nieuwen voorraad
aan de andere zijde, regelmatig vernieuwde en boven
een zeker minimum Meld.
In elkander geval zonden wij zéér tegen zulk
eene concurrentie van de zijde van den staat gekant
zijn, maar in dit geval, waar zooveel op het spel
kan staan, achten wij haar, als het eerst aanbevolen
middel faalt, ten volle gerechtvaardigd, want de
steenkool is geen artikel dat men jarenlang kan Op
leggen en dus voor de behoefte in oorlogstijd kén
opslaan; do voorraad zou dan blijken onbruikbaar te
zijn om behoorlijk stoom te maken en te houden
de voorraad moet dus regelmatig vernieuwd worfljen.
Men bedenke overigéns, dat de staat wel nimmer in
het klein zal verkoopen, en dat do handel met (ie door
hem gestelde (age prijzen ook zijn vocédeel kan cfcon.
Op dit oogeubllk, nu er omstandigheden zich
voordoen wejke de oogén moeten opinen voor de
gevaren, djjis zelfs ,in vollen vrede
et leven bj
im aan hei
thans de
de nijverheid
den dag,1 her
in hij vroeger
ende vragen:
kunnep voortvlooien uit
innert'de hfor Hoogsnbc
schreef. Hjj voegt®aarbi
j lo. Zou er, ondor d| gegeven
voor onze fabrikaqtèn en spoorweg- én stoomvaart
maatschappijen, havens vele andorë takken van
nijverheid, reden bestaan, om met zekero spanning
den loop dor werkstakingen in defnijndlstricten
gade te slaan, indien de Jrjjksdepots thans oker een
voorraad steenkolen voor d maanden konden beschik
ken; een voorraad, Waarvan geen kilo voor Duitsche
rekening zou verkocht zijn-een voorraad, waaruit
zonder prijsverhooging gedurende den duur der werk
staking het benoodigje zou kunnen worden geput
2o. Opent de bestaande crisis niet de oogen
voor het groote gerijar, dat uit gebrek aan steen
kolen, niet alleen Sb oorlogstijd, als steenkolen
oorlogs-contrabande kullen, zijn, maar zelfB in tijd
van vollen vrede, voor ons land kan voortvloeien?
3o. Is het niet Zaak, dat volk en regeering, nu
de nood en do gevaren zóó klaar voor oogen staan,
de handen ineenslmin om, zooals Do Witt dat uit
drukte, «naar béhooren te vigileren voor haar
eygen securiteyt?" i
Te Amsterdam werd Maandag onder leiding van
den heer J. Breebaart Kz., de jaarljjksche alge-
meene vergadering gehouden van de Veroeniging
Set Nederlandscb Rundveestamboek.
Het ledental der Vereen, bedraagt thans 1313.
Ingeschreven werden. 493 runderen. De door het
bestuur uitgegeven stamboeken zijn nog niet erg in
trek. De geldmiddelen zijn niet gunstig, ten ge
volge van het mindere aantal leden en van de mindere
inschrijvingen de ontvangst bedroeg 7234, de.uit
gaaf 4498.
Omtrent een door de afdeeling Drenthe gemaakt
voorstel om de wijziging in de controle van veevoeder
aan het rijksproefstation te Wageningen weder in
te trekken en| die controle als vroeger te doen plaat»
hebben werd besloten te trachten de controle met meer
nauwkeurigheid te doen plaats hebben en te zorgen,
dat zooveel mogelijk de merken van oorsprong
onbekend blijven.
Ten einde het Nederl. Bundveostamboek op de
tentoonstelling in de Argentjjnsche Republiek van
1890 waardig te doen vertegenwoordigen, werd
besloten dat alle landbouwmaatschappjjen zullen
ondersteunen een poging om de Regeering te over
tuigen, dat een kredibt van f 20,000 op de he-
grooting van 1890 worde gebracht! teneinde mogelijke
schade bij de verzending uit d|o waarborgsom te
dekken. Deze zaak wérd ter onderzoek in handen
gesteld van het landbOuw-comigs.
Vervolgens werd nóg goedgekeurd eeu voorstel
van het hoofdbestuur; luidende dl Het hoofdbestuur
is van meoning, naar aanleiding van de ondervin
ding "daaromtrent in dp laatste jaren opgedaan, dat
met do inspectie
door de bepaling,
opname der dieren
vervallen, wat zijns
leveren, omdatde
dat tusschen de
lur zelden verschil
óteur de beslissing
de commissarissen
lanig dier niet dade-
Wederom te Amster-
de branding der dieren tegelj
zou kunnen plaats hebben,
dat ook de hoofdinspecteur fta
moet goedkeuren, zou komen j
inziens geen bezwaar zog
ondervinding reeds heeft gele|
inspepteurs en don hoofd-insp
omtrent het al of niet goedkeuren voorkomt.
I In de enkele gevallen dat dit plaats heeft, heeft
gewoonlijk de betrokken inspecteur daartoe bij de
«vulling van het verbaal aanleiding gegeven, door
niet direct tot opname te advisperen. In
geval zou in het vervolg de in
zeer 'goed aan het oordeel vaqj
kunnen onderworpen en flan
lijk branden.
De Volgende vergadering zal
dam plaats hebben.
Een sluipmoordenaar. Eeu in moeieljjkheden
geraakt landbouwer te Orgeval (Seine en Oise), Ia-
comtk genaamd, hertrouwde met eene vrouw zonder
middelen, eene juffrouw Chauvin te Parijs, slootver-
schillende vorzekeringen op haar leven en poogde
h|Wr tweemaal te vergeven met arsenikzuur in hare
thee, en in hare soep. Beide malen had haar ach
terdocht haar gered. Daarop schoot hij haar a bout
portant twee revolverkogels in het. hoofd, toen zjj
eens op een avond op een eenzamen weg in een wa
gen zaten. Ook ditmaal was de vrouw op hare hoe
de geweest, ziende dat haar man opzettelijk de lan
taarn liet uitwaaien, en zjj had, ooder voorwendsel
van bevreesd te zjjn voor struikroovers, zijne linker
hand vastgehouden terwijl hij met de rechter mende. -
Hjj had echter plotseling de leidsels laten glippen
en zjjn revolver gegrepen. Zijne vrouw bleef bij
kennis, maar hield zich dood, wetende dat er nog
drie patronen in het pistool zaten. Te Orgeval aan-
gekomon, hield Loomte voor de mairie stil en ver
haalde daar, dat roovers op zjjn wagen gevuurd en
zijne vrouw doodgeschoten hadden. Onder alle tee
kenen eenor wanhopige droefheid hielp hjj het ge
waande ljjk uit den wagen tillen en toonde bljjde
verrassing toen zjj nog bleek te ademen. Hij ver
liet hare legerstede niet en diende haar tweo dagen
later rottekruid in hare bouillon toede hoeveelheid
was echter zoo groot, dat zjj door hevige brakingen
aangetast en juist daardoor voor de vierde maal ge-
rod werd. Eene der dienstboden, sodert lang in bet
vertrouwen harer vrouw, bracht het oversohot der
bouillon in veiligheid en gaf de zaak aan.
genoemd en dit noopt mij de geheele aangelegenheid
te behandelen, zooals door ons rekening houdende
met alle gebeurlijkheden is vastgesteld."
„In dit geval blijken uw bedenkingen geen steek
te houden, mijnheer Carringshliff!"
„Daar ben ik vandaag aan begonnen te twijfelen,
mylord! Gedurende den rit van Richmond-Street
naar Piccadilly verzekerde het meisje mjj, dat haar
vluoht uit Bedlam haar verschaft had, wat zij daar
mede beoogde: bij een man van eer belangstelling
opwekken voor haar ongelukkig lot en hem bewjjzen
dat zij een volkomen gezond verstand bezit. Ik geef
toe dat dit misschien niets anders is dan een slimme
zet, waarachter juist het tegendeel van haar beweren
verborgen is. Maar wanneer het anders is, wanneer
wjj met de zuivere waarheid te doen hebben, dan
moet ik u opmerken, dat zij dien goeden uitslag niet
kan verkregen hebben in den eersten nacht van haar
verblijf aldaar, doch wel in de drie laatstverloopen
dagen! De verantwoordelijkheid daarvoor komt niet
op mij, en mocht ik er aansprakelijk voor gesteld wor
den, dan zou ik daar beslist tegen moeten opkomen."
„Wilt ge daarmee zeggen, mijnheer Carringshliff,
dat de aansprakelijkheid voor het langere verblijf
van het meigje bij die menschen op mij rust? Dat
zou een bewering zjjn, die ik ten uiterste zou be
strijden."
„Ik werp den steen op niemand, mylord, maar ik
vrijwaar mjj zeiven tegen een verwjjt, dat mij mis
schien gedaan zal worden."
„Uw bezorgdheid verdient mijn bewondering, nu
ge u reeds begint te vrijwaren tegen verwijten in de
toekomst. Doch genoeg hiervan, laten wij tot de
hoofdzaak terugkeeren. In elk geval zult ge wel
een particulier gesticht weten, waarvan de bestuurder
bereid is tegen flinke jaarlijksche vergoeding de ver
pleging en bewaking van het meisje op zich te nemen?"
„Uwe Lordschap zou mjj zeer verplichten door
mjj te ontslaan van de beantwoording dezer vraag.
Waartoe mijn raad gevraagd in zaken, waarbjj mijn
welslagen u geen woord van erkenning heeft kunnen
ontlokken, ofschoon ik alleen in uw belang handelde?"
„Verwenscht zij uw teergevoeligheid, die ge bjj
iedere gelegenheid aan den dag legt! Zeker hebt
ge in uw practijk verscheidene zulke inrichtingen
leeren kennen. Laat u niet langer bidden, Carringsh
liff, laat mij een voorstel hooren!"
„Als ge dit uitdrukkelijk verlangt, mylord, zal ik
niet weigeren hieraan te voldoen. Wegens mjjn voor
stellen kan ik echter geen verplichtingen op mjj
nemen, ook kan ik u geen groot aantal dergelijke
inriohtingen opnoemen, want ik onderstel, dat u
weinig gelegen is aan de gestichten, welke in de
onmiddelijke nabijheid van Londen gelegen zijn.0
Ik behoef u wel niet te verzekeren, dat uw onder
stelling juist is. Hoe verder de plaats, waar het
meisje heengebracht wordt, van Londen verwijderd is,
hoe beter!»
„Zulk een inriohting ken ik, slechts één, en die
ligt in het graafschap Worcesterhire in de onmidde-
ljjke nabijheid van de hoofdstad Worcester. Ik ben
nooit in die streek geweest en kan dus geen ver
trouwbare beschrijving geven van den gezondheids
toestand, van het natuurschoon of van de inriohting
van het gesticht. Als ge daarover wensoht ingelicht
te worden, zou ik mjj eerst tot een betrouwbaar man
aldaar moeten wenden.'
„Ge zjjt vandaag bjjzonder nauw van consciëntie,
Carringshliff, terwijl ge toch weet hoe gaarne ik
deze aangelegenheid ten spoedigste uit de voeten wit
hebben. Kent ge den eigenaar?"
„Het is een bejaarde dokter, met wien ik door
zaken meermalen in aanraking ben geweest. Hjj heet
Dr. Brown."
SAha! dus iemand, dien gij reeds kent, dit zou
bereids een aanbeveling zjjn. Zjjt ge mét zijn om
standigheden nader bekend? Kan hjj het nog al
stellen?"
„Niet bjjzonder goed, mylord. Daardoor kwam
ik juist met hem in aanraking, hij is mijn schulde
naar en wegens zjjn groote nalatigheid in het vol
doen der rente kan ik afleiden, dat ik mjjn geld
sleohta met veel moeite zal kunnen terugkrijgen."
„Dat laatste doet mjj juist vertrouwen stellen in
den man. Hjj zal niet ongevoelig zjjn voor den
invloed van het geld, ik zal hem in mijn macht
hebben, zoodra ik zjjne schuldbekentenissen van u
koop. Dat denkt ge toch zeker ook, niet waar,
Carringshliff?»
Wordt vervolgd.)
Dat alles geschiedde binnen den tijd van twee
jaren en thans hoeft Lecomte te Versailles terecht
gestaan. Bij het getuigenverhoor verklaarde zjjn
slachtoffer zoo lang gezwegen te hebben, alleen ter
wille van bet eenige kind van Lecomte bij zjjne eer
ste vrouw, dat zij te lief had, zeide zjj, om den va
der voor het gerecht te 'brengen.
Gisteren avond door de Gezworenen schuldig ver
klaard zonder verzachtende omstandigheden, is Le
comte verooreeeld tot de straffe das doods.
Schipper C. van Zwieten, te Vlaardingen binnen,
rapporteert het volgende:
Den 1 Mei voormiddag 8 ure op 57.25 NBr.
2.30 Oosterlengte bemerkten wij een schoener inde
verte met 2 vlaggen aan den achtermast; wij liepen
op hem toe, waarna de equipage luidkeels om hulp
begon te roepen. Het was stormweer en het kwam
ondoenlijk voor met de scheepsboot lijnen toe te
werpen, hetgeen echter na veel krachtsinspanning
gelukte. Wjj naderden zoo dicht mogelijk, zoodat wij
gevaar liepen in botsing te komen; de Noordache
equipage wierp een vlet uit, waaraan zij onze lijn
had bevestigd en 4 man sprongen er in. Zij hadden
ook een bus met petroleum bij zich en stortten bij
iedere zee, die op hen aanrolde, een weinig uit om
de storting te slechten, en zóó baalden wij hen aan
boord, hetgeen ook ten tweeden male gelukte met
de overige equipage, zoodat wjj het genoegen smaak
ten hen van een anders wissen dood te redden, daar
hun schip weldra iu de diepte zou verdwijnen. Wij
voorzagen hen dadelijk van droge kleeren, voedsel en
warme dranken, en brachten hen hier aan en verder
per stoomboot naar Rotterdam, om door den consul
verder geëxpedieerd te worden. Tot schreiens be
wogen dankten zjj ons hartelijk voor hunne redding.
Hét was de bemanning van het Noordsche stoom
schip Broderne.
De' beweging onder de Duitsche mijnwerkers schijnt
zich ook voor te planten tot in Silezië, waar reeds
ongeveer 10000 arbeiders den arboid hebben gestaakt
De werkstaking in Wostfislen breidt zich nog
steeds uit, maar de mijnwerkers bljiven kalm, zoo
dat de orde nergens is gestoord. Dit is het gun
stigste, wat op het oogenblik van de beweging te
zeggen valt; want de kansen, dat tusschen beido
partjjen een vorgeljjk wordt getroffen, bljjven steeds
even gering.
Die uitbreiding wordt beschouwd als het ant
woord der werklieden op het voorstel der patroons
het werk te hervatten onder de verzekering, dat
het loon zou worden verhoogd, torwjjl de vermin
dering van deu werktijd bepaald geweigerd werd.
En juist aan dit laatste punt wordt door de werk
stakers groot gewioht gehecht. De werklieden be
weren, dat juist inkrimping van den werktjjd eeu
dringende eisch is, omdat nergens de arbeid zoo
zwaar is als in de Weatfaalseho kolenmijnen. De
meeste beddingen liggen zón diep in den grond,
dat er een ondraaglijke hitte, vaak meer dan 20°
Reaumur heerscht, terwijl stof, uitdampingen en
hitte bij een langen arbeidsduur de gezondheid
spoedig ondermijnen. Somtijds zelfs heeft men in
vroeger tjjd uit eigen beweging verkorting van don
arbeidsduur bij zekeren thermometemtand voorge
schreven. De mijnwerkers moeten meestentijds ge
heel naakt in de lage gangen, vaak op de knieën
en soms zelfs op den buik liggende arbeiden, en
en kunnen zelfs den arbeid geen 8 achtereenvol
gende .uren uithouden. Noodlottig voor de ge
zondheid is verder het zeer dikwijls hierbij komende
overwerk, waartoo men feitelijk gedwongen wordt,
daar weigering meestentijds door ontslag gevolgd
wordt.
De groote grief vaH de patroons tegen de work-
lieden is, dat zij zich niet aan den bij oontraet
bepaalden tijd van opzegging gehouden hebben.
Daartegen wordt opgemerkt dat de beweging den
lieden zelf onverwacht gekomen en over het hoofd
gewassen is; men was wel besloten op een loona-
verhooging aan te dringen, maar was er niet op
verdacht, dat een aantal driftige jonge mannen or
zulk een vaart achter zouden zetten. Toen men
dit gewaar werd, was het te laat om den stroom,
te stuiten. Overigent is een algemeene werksta
king, wil zij iets uitwerken, bjj een voorafgaando
opzegging van 14 dagen niet wel mogelijk. Over
't geheei worden de mijnwerkers voorgesteld als
geschikte menschen, die meest allen eenige bezitting
hebben en wien het niet in hst hoofd komt zich
met anarchisten of andere onruststokers in te laten.
Opmerkelijk is, vooral wanneer men denkt aan
vroeger tjjden, de welwillende houding, welke de
autoriteiten in Duitsohland van de laagste tot de
hoogste tegenover de werkstakers in de Westfaalsohe
kolendistrioten aannemen. De Keizer zal de depu
tatie van de werkstakers ontvangen, waarmee op zioh
zelf reeds hun goed recht erkend wordt. De auto
riteiten hebben geweigerd de besoherming op zich
te nemen van die werklieden, welke den arbeid
wenschen te hervatten. Eindelijkde werkstakende
districten zullen niet in staat van beleg verklaard
worden. Men zal moeten toegeven, dat de macht
der werkstakers daarmtde zeer vergroot wordt.
Het bekende proces over het zoogenaamde complot
socialists, dat, naar men weet, voor het hof van
assises van Henegouwen wordt gevoerd, blijft zeer
de aandacht trekken, vooral omdat meer en meer
duidelijk wordt, dat de regeering daarbij een niet
zeer waardige rol heeft gespeeld. Niet alleen heeft
de Belgische regeering zich van zoogenaamde agents
provocateurs bediend, maar nadat zij de geheimen,
die de verspieders haar omtrent do werkstakers-
beweging in de groote nijverheidsdistricten onder
het zegel der geheimhouding hadden verstrekt, had
vernomen, heeft zij deze agenten openlijk aan de
wraak hunner vroegere makkers blootgesteld. Boven
dien is gebleken, dat de regeering, na van de
socialistisohe woelingon op de hoogte te zijn gesteld,
niets gedaan heeft om er paal en perk aan te stellen,
maar integendeel heeft toegelaten, dat de mannen,
die haar als spionnen dienden, werkstakersver
gaderingen leidden en onder de voornaamste aan
stokers der beweging behoorden.
De verklaringen, door de politieagenten afgelegd,
waren niet ongunstig voor de aangeklaagden. Van
daar wellicht het gerucht, dat eeuigen hunner
vrijgesteld zullen worden van rechtsvervolging,
hetgeen echter tot dusver nog niet bevestigd is.
XIIL
Het schouwburgseizoen is ten einde. De leden
van het personeel der Hoogduilsche Opera zijn naar
alle windstreken verdwenen. Het Hollandseh Tooneel-
gezelschap geeft Dinsdag hare laatste voorstelling
in dit speeljaar. De Eransche Opera komt hier
dit seizoen niqt meer terug en de Hollandsche
Opera heeft éveneens voor een half jaar afscheid
genomen. Zonder die ondernemingen te schaden en
tevens zonder tot personaliteiten te vervallen, kan
ik alzoo heden een vraagstuk ter sprake brengen,
dat, mijns erachtens, wel eenige overweging ver
dient. Ik bedoel de schrikbarende overdrijving die
er heerscht in de verhouding van het publiek tot
de voornaamste artisten. Dat men de kunst lief
heeft en den kunstenaar naar zjjne waarde weet
to waardeuren, kan qiet anders dan lofwaardig
worden geacht. Waar die li«do en die' waardeering
ontbraken, zouden wjj do eersten zjjn om te be
proeven of het niet mogeljjk was eene verandering ten
goede in het leven te roeppn. Doch waar liefde
en waardeering niet slechts bestaan doch veeltijds
tot ongerijmde, schier onzinnige uitersten vervallen,
daar ook acht ik het doelmatig een waarschuwend
woord te doen hooren ton einde te trachten de
liefde en waardeering binnen zekere grenzen to
beperken. Men heeft thans op den duur voor zan-
gors en tooneelspelers, ovaties veil, die stuitend
worden omdat zjj zich zoo dikwerf herhalen en die
op zich zelf genomen alles zoo tot de uiterste spits
drjjven, dat climax geacht moet worden tot de on
mogelijkheden te behooren. Indien ooit een redder
des vaderlands in een lokaal moest worden ont
vangen en begroot, men zou geen grooter hul
debetoon kunnen uitdeuken, dan thans in de
groote en dikwerf ook in de kleinere steden aan
een gewoon acteur en een dragelijk opera-zanger
worden verspild. (Ik zal aanstonds aantoonon
waarom ik dat „v er spil, d" met opzet bezig].
Dan is er een twintig, vjjf- en twintig of dertig jaren
aan bet toonael. Dan weder viert hier een zanger
of eene zangeres een jubilaeum, niettegenstaande
drie vierde of zeven achtste van deu tjjd in het
buitenland werd doorgebracht. Dan weder geven
acteurs en aetrises, zangers en zangeressen ieder
jaar hunne benefice-vooretelliug en hot publiek
stroomt toe, geloovende dat de reoette in den zak
van den beneficiant vloeit terwjjl hjj er in het
wezen der dingen geen oent van ontvangt, want het
traktement is er nasr geregeld' en in verreweg de
meeste gevallen hoeft, te geljjk met het stuiten van
het oontraet van engagement, de uitkoop van het
benefiot plaats gehad. In al die gevallen worden ge-
Bohonken, bloemen en lauwerkransen uitgereikt. Fanfa
res schetteren en aan de aldus niet zelden kunstmatig
gekweekte geestdrift van het publiek wil geen einde
komen. Ja, het feit is niet eens zoo geheel zeld
zaam, (fat zulk een kunstenaar, die niet slechts in
de plaats waar hjj is gevestigd zijne honefietvoor-
stelling geeft of zjjn jubileum viert, maar daarmede
in het gehoele land munt tracht te slaan, hier en
daar met een eerewacht wordt ingehaald
Men kan ook het goede overdrijven en dat is
hier inderdaad het geval. En dan heeft men nog
het misbaar bjj dé gewone voorstollingen, waarbij
het publiek, zonder het te soeten, niet zelden een
misselijke rol speelt. Eene zangeres of eene actrice
of eene danseres, ontvangt met open scherm bou
quetten of kransen, en het publiek een deel van
het publiek althans wordt terstond warm,
applaudisseert dat het dreunt en roept de dame
terug. Heeft men zich echter wel eens afgevraagd
van welken kant die bouquetten en kransen zoo al
kunnen komen Zulk eene dame leeft b. v. in
verboden betrekking tot een al dan niet gehuwd
man do ervaring leert dat zoo iets tot de alle-
daagache mogelijkheden in de tOoneelwereld be
hoort en die heer laat door een suppoost of
kellner aan zijn liefje een bouquet of lauwerkrans
toewerpen, niettegenstaande zij in haar kunstvak
niet eens het peil van het middelmatigo weet te
bereiken, en het publiek valt onmiddelijk in met
eeu salvo van toejuiching. Kon het achter de
schermen zien, het zou zonder twijfel in plaats van
te applaudisseeren den huissleutel tot muziekinstru
ment vervormen. Ik heb het persoonlijk bijgewoond,
dat aan een middelmatig zangeresje een bouquet
werd toegeworpen; toejuiching en terugroeping,
dat spreekt van zelf! Het dametje wist zelf niet
van wie de bloemtuil kwam, doch vond weldra
tusschen de bloemen een briefje met een ijzerdraadje
vastgehocht, waarin een harer aanbidders haar een
rendez-vom verzocht. En het publiek had gejuicht
en de eer der terugroeping geschonken!
Het behoort verder niet tot de zeldzaamheden dat
dames en heeren, naijverig op anderen, zich zelf
bouquetten en kransen doen toewerpen en het arge-
looze publiek maar weder aan het applaudisseeren!
Van gemffedelijken aard zijn de bouquetten en kran
sen die door de familie worden geschonken waar
mede de kunstenaar of de kunstenares vriendschaps
banden heeft aangeknoopt, óf waarbij zij of hij-
gestoffeerde kamers heeft gehuurd. Waarom het
publiek op dat persoonlijk vriendschapsbewijs, óf op
die erkentelijkheid voor het trouw betalen van het
maandbriefje, door zijne toejuichingen het zegel heeft
te drukken, is mij al even duidelijk als al het an
dere. Ik zou dit thema veel breeder kunnen uit
spinnen, doch geloof genoeg gezegd te hebben om
het den opera-bezoeker en den schouwburg-bezoeker
duidelijk te maken, dat hjj verstandig zal doen voor
taan wat voorzichtiger te zjjn, en in elk geval zijne
waardeering vnn de artisten binnen redelijke grenzen
te beperken.
Dit zal ook hierom zeer gewenscht zijn omdat net
publiek, zonder het to willen, door al die overdreven
ovaties, onrechtvaardig wordt tegenover anderen.
Terwijl er b. v. onder de artisten der opera zijn die
bon an mal an duizend a twee duizend gulden in de
maand op betrekkelijk zeer gemakkelijke wijze ver
dienen, heeft de schilder en de beeldhouwer de he
vigste worsteling om het leven te doorstaan eer hij
zijn dagelijkseh brood verzekerd kan achten. Terwjjl
zangers en zangeressen, acteurs en actrices, enkele
uitzonderingen daargelaten, zoo maar plotseling van
den slagerewinkel, den bok, de modisterij of de huis
houdkamer op de planken springen, zonder de minste
voorbereiding, zonder de minste kennis, zonder een
noot te kunnen ontcijferen en zonder nauwelijks te
kunnen lezen of schrijven, moeten schilder en beeld
houwer een lange reeks van jaren van deu ochtend
tot. den avond schilderen en zich niet zelden njjpende
armoede getroosten om het honorarium hunner on
derwijzers en de ontzachelijke kosten van teeken-en
schilderbehoeften, enz. te betalen. Waarom nu de
meest uitspattende ovaties steeds voor zangers en
acteurs bewaard, terwijl andere kunst schier met on
verschilligheid wordt aangezien? Men zal mjj wel
licht tegenwerpen, dat acteur en zanger in meer
rechtstreeksche aanraking zjjn met de groote massa,
dooh die tegenwerping zou mjj slechts ten deele ge
grond toeschijnen. Schilders en beeldhouwers expo-
seeren toch op alle tentoonstellingen en zijn zoodoende
zeer dikwerf eveneens in rechtstreeksche aanraking
met het publiek. Laat nu de schilder of de beeld
houwer zijn 20, 25 of 30-jarig jubileum herdenken
en het zjjn meestentijds slechts ettelijke intimen die
hem de hand komen drukken. De groote massa
bekommert er zich niet om, schenkt lauweren aan
middelmatigheden op de planken en laat zelfs uit
stekende lieden op het gebied van andere kunst,
zonder eenige deelneming aan hun lot over. Dit Au
is, mijns inziens, eene onbillijkheid, waartegen, meende
ik, wel eens een stem mocht opgaan.
En gelijk het gaat met andere takken van kunst,
gaat het veeltijds met vele betrekkingen die in hét
maatschappelijk belang worden waargenomen, met
rusteloozen ijver, groote werkkracht, zeldzame be
kwaamheid en ontzettend kleine jaarwedde.
Het publiek wil in de meeste gevallen ook tegen
over dat dienstbetoon ondankbaar zijn. De lauwe
ren, de eerbewijzen, de kostbare geschenken schijnen
in dezen tijd uitsluitend voor de dames en heeren
van het tooneel bestemd te zijn, die van nog een
ander prerogatief zich hebben toegeëigend, namelijk
de strenge afscheiding van hun levenswandel en van