Buitenlandsch Overzicht. BRIEVEN UIT ROTTERDAM. 3 honger gestorven is, moest hemden naaien voor 15 cent het stuk. Ondanks deze hongerloonen zijn de aanvragen om werk zeer talrijk. {Huisvrouw.) w Aan een particulieren brief ontleent het Dagblad het volgende omtrent den moord, op den controlour 2e kl. A. E. P. Graafland te Indragire (Ned. Oost- Indië) gepleegd «Zoo even kwamen er berichten uit Riouw om trent de treurige gebeurtenis. Den 15den Mei, des namiddags, ging de heer Graafland met echtgenoote en kinderen eeno wandeling doen. Bij den luitenant- Chinees gebruikten zy een kop thee, toen een op passer berichtto dat er eene prauw was aaögeko- o men, waarvan de opvarenden ongezind waren om te doen onderzoeken wat er in was. De heer Graaf land begaf zich naar het vaartuig, waarin drie per sonen waren gezeten, en beval hun dat zij de kagangs zouden ontladen. Dit weigerden zij waarop de controleur hen dreigde door een geweer van den oppasser te nemen, het welk bij begon te laden. Een der opvarenden ver liet nu de schuit en wilde den heer Graafland met eene kris te lyf. Die kris werd hem door den op passer ^ntrukt en de controleur had zyn geweer by den voet, toen onverwacht de eanvaller hem het ge weer ontnam en met de bajonet een diepe dijwond toebracht. De heer Graafland trok de bajonet uit de wond en eene worsteling volgde, waarbij het geweer viermaal van eigenaar verandorde, toen plotseling uit het Ghineesche kamp een onverlaat kwam aanloopen, die den controleur een krissteek in den hals toebracht, zoo diep dat hij weldra nederviel. «l)e dader vermoordde nog een korporaal-oppasser en wilde zich toen door zwommen redden, doch werd door scheepsvolk afgemaakt. Terwijl de controleur met zijn vijand worstelde, waren de beide andero opvarenden uit de prauw gekomen, doch de oppassers schoten op hen toe en maakten hen af. De controleur werd naar huis gedragen en stierf dienzelfden nacht. Den 17n kwam de gouvernements-stooraboot en bracht de echtgenoote en kinderen van don contro leur naar Riouw, van waar zij weldra naar Europa hoopten te vertrekken. Do resident, juist op reis naar Indragiri, vernam de treurige tijding. Met tranen in de oogen riep hij uit: «O God! moest dit lot mijnen besten controleur treffenWelk eene toekomst had die man!" Hij schreef ook een brief, waarin hij den overledene wegeus zijn dienstwerk allen lof toebracht. Het Maandblad van do Hollandsche Maatschappij van Landbouw bevat een artikel van den heer J.^A. Coops, waarin de wenschelykheid wordt betoogd, om den landbouwer fiuancieele hulp te bieden, door hem op de goedkoopst mogelijke wijze het kapitaal te verschaffen, dat hij voor productie op ruime schaal behpeft. Kennis en kapitaal bohooren hand aan hand te gaan, waar men den strijd tegen byitenlandsche mededinging, zonder wettelijke bescherming, wil volhouden. Naast de zorg voor doeltreffend ouder- wys is het streven naar eene regeling van het landbouwkrediet een ei9ch des tyds. De achr. geeft een overzicht van do pogingen, die in het buitenland beproefd zijn tot organisatie van het landbouwkrediet. Hij haalt het adres aan van het Brown van Worcester een poging tot moord gedaan op deze jonge dame. Hy beweert tot deze daad te zyn aangezet door den Lord NormanBedenk u wel, gij hebt zwam dingen te verantwoorden. Treedt nader, constable!. Hier is het bevel om Lord Norman, zyne dochter en den advocaat Carringshliff in hech tenis te nemen. Breng hen naar de gevangenis!" ff Jij waart de duivel, die mij voortdreef!" schreeuwde de Lord en sprong op den advocaat, die doodsbleek als verstijfd stond bij deze wending der zaak. ffjij hebt de plannen gesmeed, die my nu ten verderve brengen. Met mijn eigen handen zal ik je worgen, schoft De gerechtsdienaars verhinderden hem in zijn voor nemen. De advocaat was hevig verschrikt door dien aanval, maar toen hy zich veilig zag, bleef hij het antwoord niet schuldig. ff Jou gek der gekken! hoe kan je mij medeplich tige noemen? Heb ik het moordplan verzonnen of jij en je dochter?" Toen er van zijn dochter gesproken werd, keek de Lord om. Zij lag dood in Walther's armen. Toen de rechter bevel gaf om haar in hechtenis te nemen, greep zy in haar zak naar eon fleschje en dronk dat in één teug ledig. Een oogenblik later zonk zij in een. In haar nabyheid stond Walther. Hij greep haar en liet haar zacht op den vloer glij den. Dr. Parker kwam er bij om hulp te verleenen, doch hij kon slechts don dood constateeren. Een Ned. landbouwcomité tot de regeering in 1886, ten béwijzo hoezeer de noodzakelijkheid van oen georganiseerd landbouwkrediet ook hier te lande algemeen erkend wordt. Echter is de verwezen lijking van hot denkbeeld eener landbouwkrediet organisatie in Nederland nog weinig gevorderd, on danks den aandrang, waarmede men telkens de zaak ter sprake bracht. Gaat men te rade met de ondervinding in audere landen van Europa by de organisatie van het land bouwkrediet opgedaan, zoo moet reeds dadelijk de voorkeur worden gegeven aan een stelsel, dat op samenwerking van particuliere krachten rust en staats hulp of tusschenkorn8t van het wetgevend gezag overbodig maakt. De instellingen door den staat in het leven geroepen en gesteund, hebben niet aan de verwachtingen beantwoord; de landbouw bank in Italië on het //Crédit Agricole" in Frankryk zijn daarvan het bewijs. Evenzeer valt het te betwijfelen dat uitbreiding van zakelyke rechten ten behoeve van den landbouw aan eeno krediet-organisatie zeer be vorderlijk zoude zyn. De ondervinding pleit niet sterk voor het nut van landbouw-pand en landbouw- privilege. Maar in elk goval zou bet te bejammeren zijn, wanneer de ten aanzien dezer rechten zeer uit- eenloopende meeningon het tot stand komen eenor land bouw-krediet-organisatie belemmerden. In het stelsel, dat als Nederlandsch landbouw krediet overweging verdient, behoort het persoonlijk krediet de voornaamste plaats in te nemen. Men mag aannemen, dat de tegenwoordig in ons land vrij talrijke hypotheekbanken voldoende voorzien in de kredietbehoefte der landbouwers op langen termijn en tegen zakelijken waarborg. Het meest passend voor de behoeften van Neder- landsche landbouwers komt don sclfr. voör een landbouw-krediet volgens het systeem-Raiffeissen, dat sedert 1870 in Duitschland wordt toegepast en daar zoer verbreid is. Om tot organisatie van het land bouw-krediet in den geest van dat stelsel te geraken, zou men zooveel mogelijk in het middenpunt des lands, waarvoor bijv. Utrecht in(aanmerkiug zou kun nen koraon, een krediet-instelling moeten vestigen, die bestemd is de kern te worden van een Neder landsch laudbouw-rkrediet. Aan het hoofd dier in stelling plaatse men een zaakkundig bestuur van manden, die zich ten doel willen stellen de ont wikkeling en verbreiding van hot landbouwkrediet te bevorderen. Om die kom heen kunnen zich dan achtereenvolgens de plaatselijke krodietvereeni- gingen groepeeren en het geheel kan na verloop van tijd tot een krachtig organisme zijn samengegroeid. Met de vestiging eener centrale instelling voor landbouw-krediet, een Noderlandsche Landbouwbank al» medium tusschen plaatselijke landbouw-krediet- vereenigingen en de hoogste kredietinstelling in Ne derland, zal voorzeker tegemoet gekomen worden aan de wenschen van hen, die den werkkring der Neder- landsche Bank ten nutte van den landbouwstand, willen zien uitgebreid. De Vrov. Staten van Overijsel hebben in hun zomervergadering over de volgende vraag te be slissen In de jongste wintervergadering werd door den heer Mr. G. Wicherlink ter kennis van de leden gebracht, dat hij verhinderd was do zitting van Woensdag 4 November by te wonen met het oog op don dankdag voor het gewas. De heer Mr. P. I. snelwerkend vergif had aan haar leven een einde gemaakt. VIJF-EN-TWINTIGSTE HOOFDSTUK. Juist een jaar na de gebeurtenissen, die wij in het vorige hoofdstuk beschreven, reed op een zonnigen Meidag een landauer met vier extra-postpaarden op den straatweg van Warwick naar Worcester. De personen in het rijtuig zijn oude bekenden: Mevrouw Lund, haar zoon Walther en zijn vrouw Alice Nor man. De jongelieden zijn op hun huwelyksreis naar Schotland. Het gesprek was levendig. //Wij zullen samen slechts een wil hebben, name lijk om elkander gelukkig te maken," zeide Walther, hartelijk de hand van zijn vrouw drukkende. «Zoo praten de .mannen altijd, als ze pas getrouwd zijn," luidde de opmerking van zijn mama, «maar het blijft niet zoo. Ik ben een oude vrouw met veel ondervinding en kan daarom een jonge vrouw voel goeden raad geven, lieve Alice." «Spreek dan liefst niet van uw laatste ondervin ding met Carringshliff, mama!" spotte Walther. «Alice hoort niet gaarne zijn naam noemen." «Je handelt zeer verkeerd met my tot mikpunt voor uw spotternij te kiezen, Walther. Ik heb my in mijnheer Carringshliff vergist, maar hij was toch een gentleman daar blijf ik bij. En als hij er niet geweest was, dan deed je nu deze huwelijksreis niet, want doordien hij Lord Rumsdale in het duel doodde, G. van Diggelen richtte daarop tot Ged. Staten het verzoek hun meening mede te deelen omtrent de vraag of de Staten bevoegd zouden zyn het besluit, waarbij een bid- en dankdag voor het gewas is in gesteld, in te trekken, en zoo ja, of de intrekking wenschelijk is. Than9 hebben Ged. Staten aan dit verzoek gehoor gegeven. Zij brengen in herinnering dat reeds twee maal en wol in Nov. 1866 en Nov. 1864, deze vraag in de Statenvergadering werd gesteld en be handeld. De eerste maal werd het voorstel om aan Ged. Staten een onderzoek op te dragen, een voudig verworpen, de tweede maal verklaarden de Staten naar aanleiding van een door do afdeehngen uitgebracht rapport, dat zij onbevoegd waren tot wijziging of afschaffing dezer dagen en dat zy zich van alle inmenging in dezo thans zuiver kerkelijke zaak moesten onthouden. «Het komt ons voor zeggen Ged. Staten in het thans uitgebracht rapport dat de Staten zich met dit besluit op hot juiste standpunt hebben geplaatst. De bid- en dankdagen iu Nederland zyn instellingen van zeer ouden datum, die gedurende laogen tijd nu eens door het kerkelijk, dan weer door het openbaar gezag werden geordonneerd, zonder dat een der beide machten zich daardoor in hare rechten getreden waande. In de tweede helft der zestiende eeuw veranderde dit allengs en kwam de regeling dezer materie uit sluitend in handen van het Staatsgezag. Werd nog in 1578 de biddag ingesteld «door raedt derkereke en bewillinghe der Overheid," in de Haagsche kerken orden van 1591 staat kortweg, dat de bid- en vast- dagen bij der Overheydts verordonneert zullen wor den." Deze verordening erkende alzoo alleen de burgerlijko overheid als gerechtigd en bevoegd om bede- en dankdagen in te stellen, zonder den raad of de medewerking van het kerkelijk gezag. Geheel dus strookende met hare bevoegdheid, be sloot de vergadering van Ridderschap en Steden de Staten van Overijsel op 22 April 1653 tot de instelling van een bid- en dankdag voor het gewas, toen door de Deputaten der Synode was verdocht, «dat alhier, naar het voorbeeld van eonige andere provinciën, oen provinciale bededag telken jare in April of Mei mocht worden geordonneerd om de schadelijke droogten en andere landbedervende pla gen, waarmede God ons regtvaardig om onzer zon den wil nu eenige jaren herwaarts extraordinair had bezocht, af te bidden." Staat het derhalve vast dat Ridderschap en Steden, het toenmalig gewestelijk bestuur, wel degelijk bevoegd waren ten aanzien van de bid- en dankdagen regelend op te treden, daaruit te besluiten, dat ook thans het bestuur van Overijsel daartoe nog bevoegd is, zou, dunkt ons, strijd wekken met het bij de Grondwet aangenomen beginsel der scheiding van Kerk en Staat. Dat beginsel brengt mede, dat ieder openbaar gezag en dus ook Uwe vergadering zich hebben te onthou den van bemoeiingen met de inwendige aangelegen heden der kerk en nu zal het wel geen betoog be hoeven dat een regeling betreffende den bede- en dankdag voor het gewas, waarmede immers de viering van een zuiver godsdienstige plechtigheid beoogd wordt, tot die aangelegenheden behoort." Het antwoord op de vraag van den heer Van Dig gelen luidt dus ontkennend wat het eerste gedeelte betreft, waardoor de behandeling van het tweede van zelf vervalt. kwarff je vrouw in het bezit van een dpf schoonste kasteelen der Rumsdale's." «Daar moet ik u gelijk in geven, mama," zeide Alice, «hoewól ik nog niet goed begrijp, hoe ik in het bezit kom van een kasteel, dat eigenlyk voor een ander bestemd was." «Naar de letter van het testament was je de erf- gerechtigde," sprak haar echtgenoot. «Het bepaalde, dat het kasteel Geraldsgreen zou toebehooren aan Alice, de dochter van wijlen Lord Frederik Norman en dat ben je immers? Of wensch je dat de stryd over je naam nogmaals ontbrandt, ofschoon die jo zooveel heete tranen heeft gekost en bijna je dood veroorzaakte?" «O, Walther, ik bid je, zwijg daarvan. Mijn hart wordt telkens angstig en beklemd, als ik denk aan hetgeen is moeten gebeuren, om mij in mijn recht te herstellen. Laten wy dien ongelukkigen tijd ver geten, de Hemel heeft alles tot ons geluk laten ge dijen." «En Hy heeft mijn vurigsten wensch vervuld, ik verheug mij in een reine, kuische echtgenoote." «Wacht maar, lieve Alice! hoe hy over een jaar spreekt en of hij dan nog zoo met je is ingenomen. Je moest eens weten wat ik daaromtrent beleefd heb. Mijn echtgenoot was ook zoo'n dwoeper, toen wij pas getrouwd waren. Hij wou mij op de handen dragen, uit mijn schoenen drinken en meer zulke dwaasheid, maar dat alles duurde niet langer dan de witte broodsweken. Slot volgt.) Het wordt lijd, dat de Franacho kamer voor good heengaat. He reactionaire partijen doen hun beet om door het vervrekken van opschudding en agitatie den parlementairen regeeringevorm in discrediet te brengen. Een paar maal reeds is de tijdelijke uit sluiting op leden dhr kamer toegepast. He heer Paul do Cassagnac beroemt er zich op in zijn blad l'Autorité, dat hem nu voor de derde maal tijdens de republiek den toegang tot bet Palais Bourbon ia ontzegd. „Be eerste maal» zegt do Bonapartist geschiedde dit, omdat ik Jules Perry den grootsten van alle lafaards noemde; de tweede maal, omdat ik zeide, dat Jules Ferry de grootste van alle leugenaars is, en nu is mij gisteren weer verboden de zittingen by te woneg, omdat ik tot den minister van justitie zeide„Gij zijt de medeplichtige van een dief." He heer De Cassagnac voegt er nog bij, wat hij zeide, toen bij do Kamer verliet en dat door de meesten niet is veTstaan. Toen riep de Bonapartist de Kamer toe: „Gy hebt tot minister van justitie een schurk, die even goed op zijn plaats zon zijn in do govangenis van Poissy als aan do minister tafel." He republikeinsche bladen, te recht ten hoogste verontwaardigd over de wijze, waarop de reactio naire partij tegenwoordig te werk gaat, meenen echter bewyzen te zien, dat de rechterzijde daarvan zelvo de nadeelen ondervindt. Toen De Cassagnac de Kamer verliet, volgden hem wel de Bonapar- tisten, maas de royalisten bloven zitten. De repu blikeinen wijzen op deze verdeeldheid onder hun tegenstanders, die hun, naar zij meenen bij de ver kiezingen, ten goede zal komen. In de zitting, welko gisteren door de Kamer van Afgevaardigden is gehouden, stelde de heer Roche voor, de militaire pensioenen met 3 millioen te verhoogen. De heer Bouvier, minister van financiën, bestreed dit voetstel, dat echtor met 375 tegen 244 stemmen werd aangenomen. De heer Lafont vestigdo vervolgens do aandacht op de lasterlijke beschuldiging, waaraan sommige afgevaardigden en de regeering blootstaan, en wees daarbij meer bepaaldelijk op een artikel van de Preste, waarin de beer Tirara wordt aangevallen. De heer Philippon wenaclite deze opmorkieg van den heer Lafont in eene interpellatie veranderd te zien. Daarbij ontstond tusschen de heeren Bouvier en Andrieux een scherpe woordenwisseling, welke zoo hoog liep, dat de Kamerboden lusschenbeiden moesten komen. Dienvolgens heersohte in de Kamer groote opschudding. Ten slolto werd met 349 tegen 116 stemmen eene motie aangenomen van den volgenden inhoud „De Kamer geeft opnieuw hare verontwaardiging te ken nen over hot schandelijk stelsel van laster jegens het gouvernement, en gaat over tot de orde yan den dag." De verhouding tusschen Duitschland en Zwitser land is nog steeds even gespannen. Men bemerkt dat aan de taal der olficieuse lluitsche bladen. Do „Norddeutsche" zegt, dat onder de kantonnale ambtenaren in Zwitserland vele aanhangers der sooiaal-democratio worden aangetroffen, vooral onder de politiein het voor de betrekkingen met Duitach- land zoo belangrijke kanton Ziirich heeft een erkend sociaal-democraat Fischer, de leiding dor politie in handen, dezelfde die in het vooijaar van 1888 aan Singer en Bebel het grootendeels onware materiaal, voor hun aanvallen togen het Duitsche Rijk in handen speelde. Zelfs de Bondsraad, gaat het blad voort, schroomt niet in opeulyke bekondmakingen de verdachte mededeelingen van dien persoon als bewijsstukken aan te voeren; naast Fischer doet in Zurich de bekende revolutionaire adjanct Lang dienst, die in alle gewichtige vergaderingen als woordvoerder zijner partijgenooten optreedt en zich beyvert om den haat tegen de Duitsche Begeering, de beschermster der reactie en dwingelandij, aan te blazeu; de Duitsohe sociaal-democraten zyn er in geslaagd grooten invloed op de kantonnale Begeeringen te verkrijgen, eu hun Zwitsersche partygenooton bostryden onder misbruik van hun positie als ambtenaren do Duitsche Begeeringen en bevordoren de soeiaal-democratisohe propaganda van het onzydig grondgebied des Eedgenootschap» uit. In een gisteren tot de kardinalen gerioht protest komt de Paus nogmaals nadrukkelijk op tegen de oprichting vin het gedenkteeken voor Giordano Bruno. De Paus zegt dat de heiligste taken bij deze gelegenheid zyn aangoraad en dat de regeering de aanranding in het openbaar heeft voorbereid eu begunstigd. Z. H. noemt het smartelyk, te moeten zien, dat in eene aan God gewijde stad de kettery is verbeerlykt door zulk een vorfoeilyk en bedroevend gedenkteeken. Hij wyst de geheele katholieke wereld op dit feit. De voorgewende eerbetuigingen, hem gebracht, veranderen in beleedigingen. Men wil tan Rome de hoofdstad van ongodsdienstigheid maken. De Paus doet verder uitkomen, dat Italië steeds tot deu oorlog tot het Pausdom drijft; doeh hij ver klaart, ondanks zijn hoogen ouderdom, de worsteling te zullen voortzetten, daar hij door goddelijke hulp gesteund wordt. XVIII. Indien de lezer zich gelieft te herinneren het geen ik over de Tooneelschool in dit blad gemeend heb te moeten opmerken, dan zal hij uit andere bladen wellicht reeds hebben gezien, dat myne voorspellingen zich beginnen te verwezenlijken. Dat ontheft mij ovenwel niet van de verplichting van den loop dor dingen eenige mededeeling te doen. De voorstellen van het Hoofdbestuur van het Nederlandsch Tooneelverbond tot reorganisatie der school, heb ik indertyd .uitvoerig medegedeeld. Dat, indien er tevredenheid beerschte over de wer king der Tooneelschool, van dergelijke ingrijpende reorganisatie geen sprake zon zyn, behoeft wel niet gezegd te worden, want die reorganisatie heeft geen uitbreiding, maar inkrimping op het oog in krimping, met het doel om van de inrichting eene zuivoro vakschool te maken en de voorbereidende klassen to doen vervallen. Geenerlei marktgeschreeuw van belanghebbenden of van blinde voorstanders der inrichting zoo als zij zich thans voordoet, kan aan de juistheid dier stelling afbreuk doen. Vrijdag avond nu kwamen de leden dor Rotter- damsche Afdeeling van het Tooneelverbond in alge- meeno vergadering bijeen om over de bedoelde, den lezer door myne aitvoerige mededeelingen be kende voorstellen van het Hoofdbestuur van ge dachten te wisselen. Met de hartstochtelijkheid die den voorstander van de tegenwoordige Tooneelschool kenmerkt, wer den die foorstellen door den Schiedamschen Heer Horn in den breede bestreden. Daarentegen werden zij verdedigd door den Voorzitter der Afdeeling, den Hoer P. Ebeling, die onder meer met veel nadruk constateerde dat eene jarenlange pracüjk het onvoldoende van het tegenwoordige stelsel der Tooneel school heeft geleerd. Met algemeene stemmen werd daarna besloten zich in beginsel met de voorstellen van het Hoofd bestuur te voreenigen. In beginsel, want wel verre dat 'men de voorstellen als ondoelmatig beschouwde, vond men, dat zij niet ver genoeg gingen. Mets wenschte de voorbereidende klassen, dié als over gangsmaatregel zullen behouden blijven, dadelijk te doen vervallen, doch ten slotte besloot men mede te gaan met het iioagtche amendement, dat aan het Hoofdbestuur, met opheffing der voorbereidende klassen, de bevoegdheid laat aan sommige leerlingen voorbereidend onderwijs buiten de Tooneelschool (b. v. aan eène der Hoogere Burgerscholen) te doen geven. Immers ook de Haagsche afdeeling heeft eene vergadering gehouden en zichten ede in beginsel voor de voorstellen van het HooMbestuur verklaard. Die twee afdeelingcn alleen tellen 818 van de 2100 leden van het Tooneelverbond. Men ziet derhalve dat ik inderdaad niet alleen sta met mijne bedenkingen tegen de Tooneelschool en dat ook vereweg de meeste andere afdeelingen zich voor do plannen van het Hoofdbestuur zullen verklaren, acht ik boven allen twijfel verheven. De Amsterdamsche Afdeeling zal op dien naar ik ik vertrouw byna algemeenen regel eene uitzonde ring maken Op de vorgadering dier afdeeling heeft ziob eene meerderheid gevormd tegen de voorstellen van het Hoofdbestuur. Dit feit kan geen verwon dering baren wanneer men bedenkt: lo. dat de vergadering werd geleid door oen lid van het Hoofdbestuur, die, na in dat college ge heel in de minderheid te zyn gebleven, alsnu trachtte, met behulp der afdeeling, aan zyn persoonlijk gevoelen eenigen steun te bezorgenen 2o. dat, indien de Tooneelschool al eenige vruchten afwerpt, daarvan byna uitsluitend door Amsterdam gebruik wordt gemaakt. Ik verwys daaromtrent onder meer naar het oordeel van den Voorzitter der Rotterdamsche Afdeeling, die Vrydag avond verklaarde„dat de Tooneelschool mag worden gezegd weinig anden te zyn dan eene instelling vay welke in de eerste pleats wordt geprofiteerd door eenige Amsterdamsche Tooneelgezolschappen.» Intusschen, tot zelfs de Amsterdamsche Afdeeling schijnt water in den wijn te hebben gedaan want op voorstel van Prof. Stokvis is besloten eene wijziging vsn het reglement aan te bevelen in dien zin, dat de voorbereidende opleiding der leerlingen plaats heeft in eene aan- de tooneelschool verbonden voorberei dende vaksohool zoolang de noodzakelijkheid bestaat De afgevaardigden van de Amsterdamsche Afdee ling, ide heeren van der Mandere en Mehrens, die* gezind waren ten gunste van de voorstellen van het Hoofdbestuur, hobben niettemin hun ontslag als zoo danig genomen, doch zich laten bewegen dat ontslag weder in te trekken toen men hen, ter Verdediging van de zienswijze der afdeeling, de heeren Mr. I. N. vaij HijJl en T. H. de Beer had toegevoegd. Er bestaat alzoo verdeeldheid tot in den boezem van de Amsterdamsche Afdeeling zelve. En nu genoeg over deze zaak. Zaterdag a. s. zal de te Amsterdam te houden algemeene vergadering de zaak ter hand yemen en in hoogste ressort be slissen tusschen de tevredenen en de malcontenten. Ik zie die beslissing met belangstelling te gemoet. Botterdam heeft wederom verschillende bezoeken ontvangen. Ik wensch ze stilzwijgend voorbij te gaan en zelfs van hetgeen hier met den Koning der Ko ningen voorviel geenerlei melding te maken. Do. Shah is vertrokken en het komt ons voor dat de betamelijkheid gebiedt geen kwaad achter zijn rag te spreken. Men zou anders ook maar gevaar loo- pen door den houder van het Amstel-ihotel, den Heer Calisch, den Heer Carré, of hoe de nieuwe Perzische ridders heten mogen, op een tweegevecht te worden uitgedaagd. Een enkel woord wensch ik evenwel te Wijden 'aan de algemeens'vergadering der Vereeniging voor Statistiek, die hier 11. Zaterdag te midden van een hevig onwedor werd gehouden. De Statuten dezer aanzienlijke Vereeniging zijn niet in mijn bezit. Dat belet niet dat men eenig recht beeft te beweren dat in de praktijk van die Statuten wordt afgeweken of dat <le naam der Vereeniging niet met bet doel overeenkomt, dat de Statuten beoogen. Op deze algemeene vergadering toch, die van des morgens 11'/» t°t de9 namiddags ca. 5 ure duurde, is van Statistiek nauwelijks sprake geweest. 'Er is gehandeld over de ontwikkeling en de toe komst van Botterdam, welke laatste in het algemeen rooskleurig werd voorgesteld. Er is gesproken van de commercieele gevolgen van de overdracht van den Bhijnspoorweg aan den Staat der Nederlanden. Et is van gedachten gewisseld over de vraag welke de gevolgen kunnen zijn van de uitdieping der rivier de Waal en van het aanleggen van kanalen in Duitschland. Men heeft de meeniog verkondigd dat Duitschland, het moge doen wat het wil en kan, er nooit iq sla gen zal. Keulen tot eene zeehaven te maken. Men heeft de rivaliteit tusschen Amsterdam en Rotterdam ter sprake gebracht in eene voor eerst genoemde stad minder gunstigen zin. Daarna is men overgegaan tot het groote vraagstuk van den Landbouw. Moet aan den pachter, wiens pacht niet wordt hernieuwd, door den grondeigenaar vergoeding worden toegekend voor de verbeteringen, die hij (de pachter) op de gronden heeft tot stand gebracht, hetzij door het stichten van gebouwen, enz hetzij door draineeren, hetzij door bemesting die de vruchtbaarheid van den bodem op eenigermate blij vende wijze heeft bevorderd? Zoo ja, verdi'ent dan de invoering eener wet hier te lande aanbeveling naar het model van de Engelsche Agricultural Hol ding ActZoo neen, wat dan? Is hier te lande de positie en den rechtstoestand van den pachter tegenover den landheer zoo onberispelijk dat verbe tering overbodig moet geacht worden? Zou het zoo werd zelfs gevraagd zou het aanbeveling ver dienen den grondeigendom af te koopen, in dien zin dat den grondeigenaar door den pachter voortaan worde betaald eene vaste grondrente, waardoor de tegenwoordige landheer zou worden grondrentheer? Deze en andere denkbeelden werden op den voor grond geplaatst, verdedigd en bestreden, zonder dat het tot eene bepaalde beslissing kwam. Men zal een nader onderzoek instellen. Ten laatste werd zelfs voor eene volgende verga dering het vraagstuk aan de orde gesteld van de nationalisatie van den bodem, met de economische beteekenis die deze vreemde maatregel, op ons land toegepast, zou kunnen hebben. Men ziet, dat bij dit alles van Statistiek al zoer weinig de reden is. Het zijn groote en het zijn meerendeels nieuwe economische vraagstukken die de Vereeniging voor Statistiek ter hand neemt en alhoewel dit schijnbaar met hare roeping in geen rechtstreeksch verband staat, komt het my geen oogenblik in den zin haar daarvan een verwijt te maken. Het tegendeel is waar; ik hoop van harte dat de Vereeniging op dien weg zal blijven voort gaan, want, gelyk ik reeds in den aanhef zeide, het is inderdaad eene aanzienlyke vereenigingaan zienlijk door het groot aantal over het geheele land verspreide leden, aanzienlyk tevens door het gehalte van het meerondeel dier leden, rijk aan kennis on ervaring op versohillend gebied. De voorlichting van zulk eene Vereeniging kan van groot nut zijn. NEMO.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1889 | | pagina 2