Bultenlandsch Overzicht.
Uit de rekening Tan den penningmeester bleek,
dat de koslon ran het beheer bedroegen 95, dus
slechts 5 per toegetreden vereeniging, en dat tot
aankoop ran muziok voor de bondsbibliotheek be
schikbaar is S3. Besloten werd, dit geld te be
steden tot aankoop van Beethoven's Christus am
Oelhtrge en Zweer's H-innend Verlies.
Het bestuur der Hoornscbe zangrereeniging, dat
als hoofdbestuur aftrad en verzocht had, niet moer
daarvoor herkozen te worden, werd als zoodanig
vervangen door het bestuur der Utrechtsche zang-
vereeniging Kunstmin.
Tot nieuwe leden van den Bond werden aange
nomen de zangvereenigingen Con Amore, te 's Hage,
en Aurorate Wormerveer.
De volgende vergadering zal weder te Utrecht
gehouden worden, en wel in Augustus 1890.
Staten-Generaal. Tweede Kamer. Zitting
van Woensdag 38 Augustus.
Dè Minister van Binnenlandsche Zaken is thans
aan het woord geweest en hoeft de wet in eene,
van zijn standpunt, verdienstelijke rede verdedigd.
Vóór hem voerden nog de heeren Heldt en Zijlker
het woord. De eerste wenscht goed volksonderwijs
in de eerste plaats en zal daarom vóór de wet stem
men, omdat daardoor het bijzonder onderwijs verbe
teren zal, doch op twee voorwaarden: lo. dat de
schoolgeldhefling niet volgens het regeeringsvoorstel
geschiede, 2o. dat de leerplicht in beginsel in de
wet worde opgenomen. De tweede voegt zich bij de
non-possumusmannen der linkerzijde, acht subsidie
strijdig met de grondwet en vorwondert zich dat
liberalen door de tijdsomstandigheden gekomen zijn
tót eene andere beschouwing dan de zijne.
De Minister Mackay plaatste zich al dadelijk op
het juiste standpunt, door te doen uitkomen dat de
regeering, strevende naar conciliatie, zich niet had
afgevraagd, welk belang hebben de verschillende
staatspartijen by eene herziening der schoolwet, maar
welke herziening vordert het belang des lands. Naar
zjjne meening wordt daaraan het beat voldaan door
de bijzondere scholen te steunen, die 27 percent der
kinderen voor haar rekening hebben. De vraag of
andere herzieningen nog kunnen volgen, kan hij niet
beslist beantwoorden, maar wel weet hij, dat hij niet
voornemens is andere twistvragen op te werpen. In
opneming van den leerplicht pro memorie ziet bij
geen heil, schoon hij het betrekkelijk nut van der
gelijk voorschrift niet wil ontkennenmaar dan moet
deze quaestie grondig bij afzonderlijke wet worden
behandeld. Over de financieels vraag gleed de Mi
nister heen, doch hij beloofde die bij de artt. te
behandelen; alleen merkte hij op dat te zwaar ge
drukte gemeenten door buitengewoon subsidie ge
holpen konden worden. Blijkbaar gevoelde hij, dat
de schoolgeldheffing het grootste gevaar voor zijne
wet was; althans hij bewaarde die voor het laatst
en deed zijne bespreking daarvan vergezeld gaan van
een beroep op de verzoenende gezindheid der beide
zijdfin van de Kamer. Hij wilde vasthouden aan
het beginsel der heffing, doch gaf toe dat de for
muleering misschien voor verbetering vatbaar was.
Van regeeringszijde is dus nader overleg niet afge
sneden.
Na den Minister hoorde de Kamer nog de heeren
Van der Kaaij, Borgesius en Rutgers. De eerste
kwam op zijne vroegere rede terug en gaf eenvou
dige repliek. De tweede drong nog nader aan op
men kon echter de menschen noch herkennen, en het
meisje keek gedachteloos naar de voorbijgangers, die
aan de overzijde der straat liepen.
Toen zeide de pater, met eene fluisterende stem.
«Lieve jonge dame, zoo zachtzinnig en verstandig
zoo goed van vertrouwen geloof mij
en tusschen elk woord hield hij even op, en haalde
adem, zoo scherp, dat het wel het sissen eener slang
geleek. «Geloof mij, dat het mij in de ziel leed doet,
dat ik zoo tot u spreken moet van het kwaad,
dat ons omringt en zich verbergt en
steods aangroeitMaar moet de waarheid niet boven
drijven? moet zij niet tot haar recht komen
In de tegenwoordige maatschappij ontdekken wij maar
al te duidelijke teekenen van verval. Niets blijft
onbezoedeld, niets is heilig men heeft van
alles verstand en lacht met alles Do menschen
bedriegen en zij beroemen er zich op, dat zij
bedrogen hebben
Hier bracht hij zijn oog dicht aan het raam, en
keek oplettend naar buiten.
«Zy zweren en breken hunne eeden," ging
hij voort, «en hebben honing in den mond, en slijk
in de ziel Ja de ongeloovige, de losbol van
onze dagen, die onnadenkend trouw zweert aan oen
onschuldig jong meisje en morgen, in de
duisternis zien wij hem voorbij gaan, met eene
nienwe beminde aan zijn armof mis
schien eene vrouw van verdachte zeden Dat zijn
van die dingen die dagelijks gebeuren,die de braven van
loyale concurrentie tusschen de beide soorten van i
onderwijs en vooral op leerplicht. De heer Rutgers
eindelijk hield eene rede in zijn gewonen stijl, ver
makelijk en toch scherp. Blijkbaar wilde hij de
heeren van de overzijde tot spreken dwingen. Hij
keurt de houding der rechterzijde af, die. do lin
kerzijde, een zeer loyale oppositie roerende en de
wet trachtende te verbetereu, laat praten en als
meerderheid een paar der meest hespraakten aanwijst
om geluid te geven, en aan de overigen een slot
op den mond legt totdat zij op 't uiterst oogonblik
moeten stemmen 1 Rn wat 's Min. rede betreft, deze
had evengoed gehouden kunnen wordon vóór 't
debat. Do Min. heeft niets beantwoord. En nu
de hoofdvraag zal 't vrede of oorlog zijn?
De heer Vermeulen heeft geantwoord, maar hij is
geen aanvoerder. De aanvoerders hebben gezwegon
of exoeptiën gepleit. Wil men daarmee erkennen,
dat men den oorlog wil Hij wil de openbare school
niet gebonden overleveren; dat ware verraad aanzijn
beginsel; bij is conciliant, maar als de rechterzijde
geen concessie, als zij den oorlog wil, welnu, dan
zijn er nog mannen die den handschoen opnemen
en den strijd voortzetten tullen op leven en dood.
Eene poging van den voorzitter om eene avond
zitting te houden stuitte af op het verzet der linker
zijde, wier bezwaren door den heer Schaapman wer
den begrepen, zoodat hij de intrekking van het
voorstel wist te bewerken.
Heden is de heer Tak van Poortvliet het eerst
aan hot woord.
De Zu>. Ct doet het volgende verhaal
In een onzer groote steden vervoegde zich bij een
ingenieur eener spoorwegmaatschappij een beer, een
gentleman van kop tot teen, uit Engeland. Hij had
oen uitstekend voorwendsel voor zijn bezook, was zeer
onderhoudend, sprak met kennis van zaken over het
spoorwezen en luisterde belangstellend naar de door
hem gevraagde inlichtingen. Kortom, zyn bezoek bleek
welkom, en hij van zijn kant gaf gaarne gehoor aan eene
uitnoodiging om langer te blijven. Na een paar
dagen vertrekkende, had bij een bezwaar; hem ontbrak
geld. Toon hem dit welwillend werd aangeboden,
weigerde hij pertinent hek aan te nemen dat zou al
den schijn hebben alsof hij de gewone oplichtersmanier
volgde, en bovendien, was hy maar te daar zou
hij do noodige fondsen voor zijn verdere reis wel vin
den. Maar mijnheer de ingenieur kon hem op andere
manier van dienst wezenals hij hem volmacht gaf om
de reis toten desnoods verder, op de locomotief
te doen, dan kon hij meteen de werking, (1e samenstel
ling enz. daarvan nagaandie reis zou voor hem,
als technicus, veel aardiger wezen, enz. De ingenieur
voldeed aan dien wensch en de gast vertrok op de
locomotief.
Niet lang daarna kreeg de ingenieur bezoek van
een polilie-inspecteur, die inlichting kwam vragen
omtrent den gewezen gast. Ze werden gegeven,
maar de Engelschman was weg. Maar hoe was
hy dan toch vertrokken Per spoor. Per
spoor en we hebben dien hoer, wiens signalement
ons bijzonder duidelijk was opgegeven, zoo secuur mo
gelijk in alle treinen nagegaan, maar daar niets gezien!
Ja, nu bleek weldra verder uit mededeelingen
van don ingenieur dat de reis per locomotief gedaan
was, en uit die van don inspecteur dat daarmede
de haast onmogelijke ontkoming van een zeer gevaar
lijk individu bevorderd was, op eene wijze die slechts
verontwaardiging doen trillen en de goeden doen lijlen.
Ach! ook gij zult eenmaal daardoor lijden, ik vrees
het Maar eenmaal misschien
Het was geene verbeelding, het was geen bedrog,
zelfs door den duisteren sluier van den nacht, zag
Camilla de beide voorbijgangers; een jongmensch met
een meisje aan den arm, wier gelaat half verborgen
was, door den kap van haar mantel, en die met
levendige gebaren antwoordde op de vertrouwelijke
mededeelingen van haar geleider. Zij herkende dien
jongen man. Hy was het zelf.
De pater zeide niets meer. Hij had het hart der
bedrogene Camilla op de gevoeligste plek gewond;
hij zag hoeveel pijn de wonde deed; de gevolgen
zouden niet uitblijven. Terwijl hij zijne sluwe woor
den uitspon bemerkte de geslopen geestelijke, dat
zij verbleekte; en tóen hij zweeg, hoorde hij den
zucht, die hare borst ontsnapte. Op de vensterbank
geleund had zij geen enkel woord geantwoord,
nu ging zij snel van het venster weg, en zette zioh,
alsof er niets gebeurd was, naast hare nicht neder.
De priester ging don Antonio te gemoet, die juist
binnenkwam en zich verontschuldigde, dat hij zoo lang
op zich had laten wachten.
Na een vervelend diner en een nog vervelender
avond, verliet pater Onofri het huis van donna Amalia,
vol vreugde over het gelukken van zijne slim ver
zonnen list; 'tzij, hetgeen hij haar had willen doen
gelooven, waar was, of niet; blijde ook, dat hij aan
de marchesa een dienst bewezen had. «Endiebed0.
in het brein van een slimmerd kon bedacht
worden. Met geld was hy niet geholpen, want
dit zou hem slechts op de gewone wijze heb
ben kunnen doen reizen, en hy wist dat hij
zou nagespoord wordendaarom moest hy eene
plaats vinden op de locomotief, vanwaar hy triom
fantelijk het kon aanzien, dat de politie wagen voor
wagen nazag, maar slechts teleurstelliug rond, wyl
zij niet op het idee kwam den vluchteling by den
machinist to zoeken. En zoo geschiedde het dat een
spoorwegingenieur der politie een slechten, en een
Blimmen gauwdief een goeden dienst beweesden
eenigen zelfs, die hem nog voor zijne ontvluchting
helpen kon
In haar antwoord op het Verslag der Tweede
Kamer over het wetsontwerp omtrent de voortzetting
van de arbeidersenquête door een Staatscommissie,
verklaart de Regeering, dat de omschrijving van het
mandaat der commissie ongetwijfeld ruimer is dan de
opdracht, aan de vroegere parlementaire commissie
gegeven. Inderdaad beoogt het wetsontwerp een
onderzoek van alles, wat betrekking heeft op de
verhouding van alle werklieden tot hunne werkgevers.
De vraag, of een onderzoek omtrent de verzeke-
rings- en ondersteuningsfondsen van werklieden daar
onder begrepen is, moet dan ook toestemmend worden
beantwoord, voor zoover die fondsen verband houden
met den arbeid in fabrieken en werkplaatsen, waarbij
al dadelyk wordt opgemerkt, dat de uitdrukking
«fabrieken en werkplaatsen" hier niet de beteekenis
heeft, daaraan in de wet van 5 Mei jl. toegekend.
Die wet zegt alleen wat zij onder fabrieken en werk
plaatsen verstaat; in dit ontwerp denke men daarby
minder aan eene localiteit dan wel aan eene inrich
ting, die, hoe er ook gewerkt wordt, in de spreek
taal als fabriek of werkplaats wordt aangeduid.
Juist nu eene ruime omschrijving wordt gegeven
van het veld, waarover het onderzoek zich zal uit
strekken, behoeft niet te wordon gevreesd, dat de
uitkomsten, door de heeren Struve en Bekaar ver
kregen, een andere opdracht aan deze commissie wen-
schelijk zullen maken.
De veldarbeid kan in het mandaat der te benoemen
commissie niet worden begrepen. Wel ontbreekt voor
alsnog voldoende kennis van de toestanden met be
trekking tot den landbouwarbeid, doch tot aanvulling
daarvan wordt thans reeds yverig gewerkt door eene
andere commissie, die uit deskundigen is samengesteld,
nl. de Landbouwcommissie.
Tegen eene omschrijving, die ook middelen van
vervoer omvat, heeft de Regeering geen bezwaar.
Zij erkent gaarne de wenschelijkheid daarvan.
Hoeveel tijd voor het onderzoek, in den bedoelden
ruimen zin opgevat, noodig zal zijn, is moeilyk vooraf
te bepalen. Toch is het wenschelijk, bij de wet een
tefmijn te stellen, die desnoods later kan verlengd
worden, opdat er èn voor de Staatscommissie èn voor
de Regeering een prikkel zij om den arbeid met de
noodige voortvarendheid te volbrengen. Het is iu-
tusschen vrij zeker, dat het,tydstip van 1 Januari
1891 door een later zal moeten vervangen worden.
De Regeering beeft geene bedenking tegen de
redactie van art. 1, zooals die in het voorloopig
verslag in overweging wordt gogeven, noch in hoofd
zaak tegen de daar voor de considerans van bet wets
ontwerp voorgestelde. Alleen kan nu nog moeilyk
als vaststaande worden aangenomen, in hoeverre de
sociale wetgeving zal worden aangevuld.
laar aan den hoek dacht hij die arme kreupele,
aan wien ik, voor eenige lire, had opgedragen, om
eene week lang den ingenieur ya te gaan, heeft mij
bizonder juist on nauwkeurig ingelicht."
«De slag is toegebracht 1" fluisterde hij«Morgen
kan ik, zonder gewetenswroeging aan mijn kreupele
eene dubbele aalmoes doen geven door de parochie.
XI.
EERST HET VADERLAND.
«Met onbedekt gelaat, strydt hy voor 't vaderland."
ÜANTE.
Reeds drie eeuwen lang zoo men de laatste
ongelukkige jaren van de vorige en de eerste van
deze eeuw niet mederekent, waarin wel roemryk, doch
vruchteloos gestreden werd reeds drie eeuwen
lang, zag Milaan binnen zijne muren vreemdelingen
uit alle landen van Europa, als meesters rondwandelen.
Van den ongelukkigen dag af, toen de woeste en
trotsche Navarrees, don Antonio di Leyva, generaal
van Karei V zich, bij den dood van den laatsten Sforza,
in 1536, in naam van zijn heer, meester maakte van
het Milaneesche, had de oude Lombardenstad hare
muren geopend voor Spanjaarden, Oostenrijkers en
Franschen, die zij, nu als vijanden, don als bondge-
nooten, zag afkomen in de vlakten van den Tecino en
de Pot welke een altoosdurend oorlogsveld geworden
waren; zij zag steden en velden verwoesten, en, bij
do schande der vernedering, voegde zich een gevoel
van zelfverachting en lafhartigheid. Wordt verv.)
Het voordeel van de medewerking van werklieden
bij de te houden enquête kan niet worden ontkend;
doch daaraan zijn ook nadeelen verbonden. Daarom
is het wellicht het veiligst, dat voor de opneming van
werklieden in de oommissie men zich bepale tot het
gebruik maken van het voorlaatste lid van art. 4.
Op die wijze kan van hunne voorlichting nut worden
getrokken, zonder dat de nadeelen van een permanent
lidmaatschap zich voordoen.
Daar openbaarheid van de verhooren niet is voor
geschreven, zullen deze met gesloten deuren plaats
hebben. De mededeelingen van getuigen en des
kundigen zullen daardoor in belangrijkheid winnen.
Het bijwonen van de verhooren door leden eener
andere afdeeling der staatscommissie, ook al treden
zij niet alt plaatsvervangers op, behoeft echter niet
te worden verboden.
De Regeering verklaart, niet te zullen nalaten om
ook vóór den afloop der enquête die voorstellen te
doen, waartoe de aanvankelijke uitkomsten haar in
staat mochten stellen.
Dinsdagavond, dicht by middernacht, voor eene
nachtelijke oefening do spoorbrug van Kuilenburg
overgaande, waartoe door M. t. E. v. S. aan het
hoofdkwartier van den leider der oefeningen was
vergunning verleend, stortte de majoor van den gene-
ralen staf Froger, geheel onverwacht aan een open
vak komende, in do uiterwaarden, naar beneden. De
majoor is naar Utrecht geëvacueerd. Gelukkig is zijn
toestand niet gevaarlijk.
De brug was in herstelling en niet verlicht.
Te Brummen wilde jl. Zondag een veertienjarige
knaap, belast met het toezicht op eene schiettent,
eenige omgevallen petroleumlampjes, die aleMloelwit
op eene rij moesten staan, aangestoken, oprapen
hij bad het ongeluk, dat daarbij zijne kleeren in brand
raakten. In zijn schrik en angst vloog hij het tentje
uit, met het gevolg dat zijne kleeren weldra geheel
in vlam stonden. Men rolde den jongen in het gras,
bluschte den brand zyner kleeren met water, doch
de knaap had toen reeds belangrijke brandwonden
bekomen, en het zal de vraag zijn, of men hem in
het leven zal kunnen houden.
De Atjoh-correspondent van de Sum. Ct. schrijft
dd. 6 JuliIn dat weleer zoo eenvoudig Analaboe
ter westkust was het op den 6e dezer andermaal een
en al leven. In den ochtend van dien dag werd
namelyk in het klapperbosch, dat op p. m. 500
Meter van onze versterking aldaar gelegen is, een
geweervuur geopend door de onderhoorigen van het
ons bevriende kampongshoofd Toekoe Tjibiq, die
slaags waren geraakt met de zich daar genesteld
hebbonde Atjehsche rooversbende. Nadat het gevecht
tusschen de Atjehers onderling een uur had geduurd
en verscheidene in en over onze versterking waren
gevlogen, besloot onze militaire commandant aldaar
aan dat geschiet een einde te maken. De 2e-luit.
A. Walpot ontving last om met twintig bajonetten
onze bondgenooten te hulp te snellen. Deze opdracht
was een kolfje naar de hand van onzen jeugdigen
luitenant, die reeds sedert geruimen tijd dorstte naar
een gelegenheid om den vijand onder de oogeu te
zien. In het bosch gekomen, werden onze manschap
pen hevig beschoten uit een aldaar opgeworpen
vijandelijke benting, waarvan onzerzijds nimmer te
voren het bestaan vermoed werd, zoomede uit een
loopgraaf, welke door de bende op p. m. honderd
passen vooruit geschoven was. Toen versoheidene
schoten gewisseld waren, bemerkto de colonne-com
mandant den vijand in den loopgraaf, die, behoorlijk
gedekt, de onzen bestookte. Hij besloot daarom, de
vijandelijke Atjehers met de bajonet aan te vallen.
Op het commando van «voorwaarts" stormde het
dappere troepje, met onzen moedigen luitenant aan
hot hoofd, vooruit naar de loopgraaf, alwaar het
op een flink geweervuur onthaald werd. Desniettemin
hielden onze mannen stand, met dit gevolg dat de
vijand met kogel en bajonet uit zijn stelling vordre-
-en met achterlating in onze handen van zeven dooden.
Het moet heel weinig gescheeld hebben of de
luitenant Walpot, die eigenhandig twee der vijanden
had neêrgeveld, had by dezen aanval het leven
ingeschoten. Toen hy een der vijandelijke voorvechters
namelijk wilde dooden, ketste zyn revolver, van
welke omstandigheid zyn tegenstander wilde gebruik
maken om den officier een klewanghouw toe te
brengen. De korporaal Braak pareerde evenwel den
slag en reeg den Atjeher aan zijn bajonet, welke
echter niet zoo spoedig uit 's mans liohaam kon
teruggetrokken worden of deze had nog gelegenheid
om dien korporaal met zijn klewang een slag over
de knie toe te brengen. Den luitenant Walpot ge
lukte het echter, den man met een revolverschot
verder onschadelijk te maken. Het aantal dooden
en gewonden aan 's vijands zyde is niet bepaald op
te gevenmaar behalve de zeven hiervoren bedoelde
dooden moet hij meerdere verliezen geleden hehben.
Het schitterend succes dezer excursie is voor het
grootste gedeelte te danken aan den moed, het be
leid en de groote mate van bedaardheid, door den
luitenant Walpot daarbij aan den dag gelegd.
Volgens dienzelfden correspondent eischt de beri
beri weder vele offers.
In het Tijdschrift van Gen. deelt prof. Forster
belangrijke onderzoekingen mede over de inwerking
van keukenzout op het leven van bacteriën.
Dat onderzoek werd ingesteld naar aanleiding van
het feit dat hy geroepen werd te beoordeelen of
gezouten en gerookt vleesch aan keuring moet on
derworpen worden als versch* vleesch.
Culturen van bepaalde bacteriën, die op vast voe
dingsmateriaal zich ontwikkeld hadden, worden
daarom met gewoon keukenzout bestrooid, totdat
het water, in de voedingsstof opgenomen, er mede
verzadigd was, terwijl bovendien nog onopgelost zout
overbleef dat de culturen en de voedingsstof bedekte.
Op bepaalde tijdstippen werden gedeelten van de
culturen in versch voedingsmateriaal of op proef
dieren geënt.
De inwerking van het zout op de verschillende
soorten van ziektevoortbrengende bacteriën was zeer
verschillend; zoo waren b. v. de cholerabacteriën
spoedig afgestorven, de typbusbacteriën, en die van
de varkeusziekten bleven soms maanden-lang leven.
Ook de tuberkelbacillen behouden hunne levens
vatbaarheid en besmettingsvermogen zeer lang onder
den pokel, hetgeen door proeven op dieren werd
bewezen. Dit is een feit van groote beteekenis,
aangozien daarbij duidelyk bleek, dat het inzouten
van vleesch, afkomstig van slachtdieren die aan pa
relziekte lijdende waren, niet in staat is om mogelijk
aanwezige tuberkelbacillen te dooden of onschadelijk
te maken.
Prof. Forster sluit zijne voorioopige mededeeling
door te getuigen dat hem uit zyne proefnemingen
in het algemeen is gebleken dat het inzouten of
pekelen van vleesch van slachtdieren, dio aan parel
ziekte, puerperaal- of wondinfectiën, besmettelijke
vlekziekte van varkens, en misschien ook die aan
andere zoönosen hebben geleden, niet in staat is om
het leven van de, ziekte veroorzakende, parasieten
te vernietigen. Het zouten heeft dus volstrekt niet,
zooals men dikwijls meent te mogen aannemen, eene
algemeene antiseptische werking; in elk bijzonder
geval moet vooraf door proeven onderzocht en vast
gesteld worden, of een dergelyke invloed door ge
concentreerde zoutoplossingen al dan niet wordt uit
geoefend.
Prof. Forster zal zijne onderzoekingen in deze
richting voortzetten, en ook de inwerking van het
op zouten volgend rooken (of drogen) nagaan.
Wij lezen in Gelria:
Onze lezers zullen zich het protest herinneren
van Damas in hot Haagsche Dagblad van Zondag
4 en Maandag 5 Augustus jl., dat, neergeschreven
met «eene van verontwaardiging trillende hand»
verzet aanteekende tegen «zoodanige bespottelijke
provocatie jegens alle Koniugsgezinden (vergeet de
groote K. niet, zetterin de loyale residentie" als
«de oprichting en verliohting van eon nagemaakten
Eiffeltoren in het aloude Haagsche Bosch» was op
den jongsten verjaardag van de koningin.
En wat moeten wij nu van goed ingelichte zijde
vernemen uit het Loo, uit de woning zelve des
Konings Prinses Wilhelmina
Hier beeft do schepping; hier dreigt de aardbol uit
zyn harten
Te spatten, om zioh zelf in 't grondloos onbestaan
Te werpenen de morgonstarren
Verliezen 't ovenwicht, en suizlen op heur baan.
Want prinses Wilhelmina gebruikt een nagemaak
ten Eiffeltoren als leeslegger en bezit een bouwdoos,
waarmede zy iederen dag, als het haar lust, een
nagemaakten Eiffeltoren voor zich kan doen oprijzen,
in 's heeren van Hogendorp's oogen «een bespotte
lijke provocatie jegens alle Koningsgezinden» (denk
om de groote K. zettorl.)
En dit geschiedt «onder het wakend oog
der municipaliteit P» neen, veel ergeronder het
wakend oog der goede edele Koningin Damas is
aan het woord der onvergelijkelijke Gade, der
teedere Moeder, onder het wakend oog onzer Koningin.
En nog draait de aarde
Generaal Boulanger heeft een nieuw manifest
uitgevaardigd, nu tot de kiezers van het departement
der Seine, ton einde de candidaton aan te bevolen,
die to Parijs bij den aanstaanden verkiezingsstrijd
voor het Boulangisrae zullen optreden. Boulanger
herhaalt nog eens, dat hy de Kamer en den Senaat
wil wegjagen en daarvoor één constituanto in de
plaats stellen, wier leden gekozen worden door het
algemeen stemrecht. Ten einde dit doel te bereiken,
•poort Boulanger de Parijsche kiezers, aan hem en
zijn vrienden naar de nieuwe Kamer af te vaardigen.
Boulanger treedt zelf als candidaat op in het 18e
arrondissement, dat van Montmartre, terwijl de heer
Rochefort in Belleville in het strijdperk zal treden.
Voorts vindt men onder de Boulangistische candi
daton de hoofdleiders der beweging, de heeren
Laguerre, Naquet, Vergoin, Laur, Laisant, Andrieux
en Michelin. Tot de nieuwe Boulangisten behoort
ook de bekende ex-minister van oorlog, generaal
Thibaudin, en de heer* Lenglé, een der vertrouwe
lingen van prins Victor Bonaparte. Onder de 31
overige candidaten vindt men eenige ontslagen
ambtenaren en daarbij twee socialisten 'en één
monarchist. Met deze uit verschillende bestand-
deelen gevormde keurbende zal generaal Boulanger
te Parijs ten strijde trekken.
De verwachting, dat er een schikking zou worden
getroffen tusschen de bestuurders en de werkers van
de Londensche dokken, is toe heden niet vervuld,
't Bericht was eigenlijk meer een hoop, ontsproten
aan het feit dat er tusschen de dokbesturen en de
werkstakers onderhandelingen werden gevoerd. Die
onderhandelingen schijnen thans op den goeden weg
te zijn, zoodat heden hervatting der werkzaamheden
aan de dokken verwacht wordt.
Aan pogingen om de doikbestuurders te bewegen
tot toegeven heeft 't niet ontbroken. De Alderman,
sir Andrew Lusk had, uit naam van den Lordmayor,
met de dokbesturen een onderhoud, dat echter vfei-
nig opleverde. Van meer belang waren de bespre
kingen, welke de heer Sydnoy Baxton, lid van het
Parlement, die belangloos voor de oplossing van het
geschil ijvert, gevoerd heeft met kolonel Birt, den
directeur van het Millwall Dock en met Fillett, een
der aanvoerders van de werkstaking, welke conferentie
door een aantal vertegenwoordigers der werklieden
aan de graandokken werden bijgewoond. De heer
Birt beloofde, dat bij het einde der werkstaking voor
overwerk hooger loon zou worden betaald en boven
dien, dat indien de mannen dat wenschten, stukwerk
by contract zou worden afgeschaft, zoodat de werk
lieden onmiddellijk met de directio der Maatschappij
zouden te maken hebben. Deze concessie werd, voor
zoover de Millwall-maatschappij betreft, een belang-
rijke stap tot den vrede geacht, maar het geheel der
eischen van de werklieden werd op de vergadering
van de dokbestuurders verworpen.
Het is moeilijk te zeggen tot welke zijde der
strijdenden het publiek overhelt. Het schijnt, dat
men overhelt tot de werkstakers, maar vermoedelijk
is dit meer een gevolg van den wensch naar het
einde van den stryd, waaronder schier alles lydt,
dan wel een verklaring van onrecht aan de dokbe
stuurders. Dat de dokbestuurders, in weerwil van
den drang van verschillende zijden en in weerwil
van hun oogenblikkelijk nadeel, niet toegoven, kan
wel worden opgevat als een bewijs, dat het hun
onmogelyk is al de eischen der werklieden in te
willigen. Het is ook niet zoo gemakkelijk als dat
schijnt, om uit te maken aan welke zijde het recht
is. De betrekkelijkheid van het recht zelf daarge
laten, moet vooral op de bijzondere omstandigheden
worden gelet. Dat de loonen aan do dokken eer
lager dan hooger zijn geworden, is niet do schuld
van de dokbestuurders maar van de vermeerdering
van het aantal werklieden, waar de dokbesturen
geheel buiten staan. De vermeerdering van het
aantal arbeiders, zich voor het dokwerk aanbiedend,
heeft uit den aard der zaak ten gevolge gehad, dat
de aannemers voor lager prijzen konden slagen.
Dat konden de dokbesturen niet helpen.
Nieuwe werkstakingen van andere takken zijn er
niet bijgekomen en worden ook niet verwacht. Het
comité der werkstaking heeft namelijk een circulaire
verspreid, tegen de ondoordachte en ongeregelde
werkstakingen, die de arbeiders van sommige be
drijven, welke met de dokken niets te maken hebben,
beginnen. wWij zijn besloteu," schrijven de bestuur
ders o. a. «met vereende krachten te pogen, de
werkstaking der dokarbeiders tot een gunstig einde
te brengen, maar voroordeelen daarom een dergelyk
onoordeelkundig optreden, dat enkel de kansen der
dokarbeiders kan verkleinen." Verder verklaart het
bestuur, eiken onderstand te zullen weigeren aan
arbeiders, die zonder zijn goedkeuring het werk
staken.
Men begrijpt, waarom het bestuur der werk
staking dezen maatregel moest nemen «le werkende
arbeiders moeten de workstakende onderhouden en
indien het aantal werkstakenden nu eiken dag met
honderden toenam, derft men niet alleen de onder
steuning voor de hulpkas, maar moet men boven
dien nog meer hulp verstrekken, een toestand
die onmogelijk langer dan eenigo dagen is vol te
houden want dan komt de honger om aan de bo-
rekening een eind te maken.
Het comité der werkstaking heeft afgevaardigden
gezonden naar de voornaamste havens om de dok
arbeiders te bewegen geon schepen [te lossen, die