SCHUTTERIJ. Bultenlandsch Overzicht. INGEZONDEN. ▼elen onder hen meermalen bedenkingen doen gelden tegen het financieel beleid van dén Burgemeester allen niettemin overtuigd zijn, dat de Burgemeeste nooit willens en wetens als stelsel heeft aangenomen, de vermogenden laag te belasten, tengevolge waarvan de minvermogenden dubbel zware lasten moeten dragen. Zij achten zich daarom gehouden en verplicht, met den meesten eerbied ter kennisse vanUwe Ma jesteit te brengen, dat zij in geenen deele kunnen instemmen met het door hun medelid mr. R. H. J. üallandat Huet tot Uwe Majesteit gericht adres, doch integendeel het indienen van dat adres ten zeer- stè betreuren. Van dit adres zal afschrift worden gezonden aan den burgemeester, den minister van binnenlandsche zaken, dqn commissaris des Konings in Noord-Hol land en aan don heer mr. R. H. J. Gallandat Huet. De laatste was niet in de bijeenkomst, hoewel hij eveneens Was uitgenoodigd. Onder de bedienden, door Bismarck in dienst ge houden, behoort ook een Franschman, die op kosten van den Prins is opgevoed. Bjj het beleg van Parijs 's avonds in het hoofdkwartier terugkeerend, vond Bismarck een pasgeboren kind op zijn bed liggen. Op het kind lag eeo briefje van den volgenden inhoud „Mijn man is te Sedan gesneuveld. Ik heb geen eten en moet dus van mijn kind afstand doen. Het is Vincent gedoopt." Bismarck gaf bericht van zyn vondst aan den koning, waarop Wilhelm antwoordde: «In oorlogstijd is 't goejï om alles te nemen, ook een kind." Van de moeder heeft Bismarck nooit iets gehoord, maar Vincent dient hem thans op Fried richsruhe. De senator voor Brussel de heer A. De Brouckère, schijnt in een nuttige uitvinding geslaagd te zijn, welke vooral in geval van brand in hoog gelegen gebouwen of in de bovenverdiepingen van het grootste b^sng belooft te zijn. Te Brussel in het byzoudor is in de hooger gelegen stadsgedeelten het gevaar voor uitgebreide branden vooral zoo groot, omdat het water der watarleiding daar onvoldoende drukking heeft, om vóór de komst dor stoombrnndspuiten, reeds aanstonds een begin van brand met goed gevolg te bestrijden. Hieraan bijv. was de geheele ver nieling van het gebouw der Kamer vóór een tiental jaren toe te schrijven. De heer De Brouckère heeft nu een middel uitgevonden, om do kracht, vereischt voor electrische varlichting, dienstbaar te maken aan de vermeördering van den druk van het water in do leiding binnenshuis. Vrijdag zijn met zijn uitvinding in tegenwoordigheid van $en minister de Bruyn, van het Brusselscbe gemeentebestuur, hoofden en man schappen der brandweer en een aantal genoodigden, proeven genomen, welke ten volle aan do voorge spiegelde verwachtiugen beantwoordden: de druk van het water tot de hoogste verdieping was, volgens de verklaringen der deskundigen, grooter dan vereischt wordt voor het blusschen van brand. De toestel, waardoor de electrische geleiding met de waterleiding in vörbinaing gebracht wordt, moet uiterst eenvoudig zijn en zeer gemakkelijk werkenop verzoek van den heer de Brouckère draaide een dame onder de ge noodigden met één hand en zonder inspanning de schroef rond, waardoor de invoering van de dyna mische kracht op de waterstuwing verkregen wordt. doen? Verlangt gij nog iets?" klonk het uit den mond van het meisje, die hare tranenvloed nu met geweld bedwong. „Waarom weendet gij daar?" De halfgesloten oogen van den spreker richtten zich op het schoone gelaat van zijn dochter. „Zie ki^d, ik gevoel mij zoo kalm. Gij moet u met mij verheugen dat dit treurige, ellendige leven weldra zal gedaan zijn ver heugen dat dit arme, geplaagde lichaam weldra zal kunnen uitrusten Ik ben zoo moe zoo erg moe, Bell! maak mij het sterven niet moeilijk!" Beide zijne handen drukte hij liefkozend op haar gelaat en ging met zichtbare inspanning, na even ge rust te hebben, voort: „Ik heb geen laatste beschikkingen gemaakt en laat geen testament na. Waartoe zou dat dienen? Gij zijt toch mijn eenige erfgenaam, Bell, en gij waart eigenlijk reeds bij mijn leven in bet bezit van al het mijne!" Een flauw glimlachje vergezelde deze woorden „En voor"mijn braven, ouden kamer dienaar zult gij wel rijkelijk zorgen. Daarvoor ben ik niet bang. Maar Isabella hier rustte hij even om weldra weer voort te gaan, „nog één wensch heb ik op mijn hart, aan de vervulling waar van ik met den waanzinnigen angst van een dren keling mij vastklem! De gedachte daaraan martelt mij onophoudelijk en zal maken dat ik niet rustig kan sterven." Zij had haar hoofd opgericht bij die woorden en bare mooie, met tranen gevulde, oogen keken vol De resteerende kracht is niettemin voldoende voor het aanhouden der electrische verlichting. De gebeurtenisseo der laatste dagen brengen ons in heriuiiering, welk een groot aantal voorwerpen, meestal door de Berignsche industrie vervaardtoL naar vorst Bismarck genoemd zyn. De kleur|fl marek beheerschte voor eenige jaren de geheele wereld. Dit eigenaardig geelachtig bruin ia onder den naam van den rijkskanselier in Frankryk even bekend als in Amerika; het waren zelfs Franschen, die aan deze kleur den naam Bismarck gegeven hebben, evenwel voor 't jaar 1870. De Bismarck- hoed, een vorm, die gemaakt is naar den bekenden slappen hoed, dien de kanselier sedert jaren gewoon was te dragen, is te Berlijn ontstaan; bij heeft zich over geheel Duitschland verbreid en is ook nu nog gewild; alders is hy evenwel minder bekend. Dan komen de Blsmarck-potlooden, de bekende groote potlooden die de rijkskanselier in den ryksdag placht te gebruikeujzij fijn bijna 40 cM. lang, werden voor jaren zeer veel gekocht en zyn ook nu nog in alle winkela op het gebied van schrijfbe hoeften te bekomen. Tabakspijpen met lange steeler. en bonte kwasten werden Bicmarck-pijpen genoemd, omdat de vorst gaarne daaruit zijn tabak rookte. Bismarck-kaarsen zyn beschilderde stearine en was kaarsen. Verder hebben wij Bismarck-pennen, terwijl Bismarck-inkt eene zeer gewilde soort is. Voorts zijn er Bismarck-stokken, Bismarck-portefeuilles en geldtasschen. Ook naar Bismarck-chocolade vragen tegenwoordig nog onze huisvrouwen, omdat zij voortreffelijk moet smaken. Bismarck-broches, man- chetknoopen en armbanden met het portret van den vorst werden vooral na de Fransch-Duitscheu oorlog veel gedragen. Bismarcks bekend gevleugeld woord: „Wij Duitschers, vreezen God en anders uiets in de wereld," werd voor alle mogelijke doeleinden verwerkt, in goud en zilver, op broches en armbanden, als opschrift op alle mogelyke en onmogelijke voorwerpen. Bismarck biscuits, peperkoeken en Bismarck-bonbons zijn vooral bij de jeugd bekend. Een champagne- merk Bismarck-Schönhausen werd voor jaren veel gedronken; het werd ingevoerd door een agent in wijnen, die onder den naam giaaf Dattenburg een om zijn oorspronkelijken 4tumor bekend persoon ge weest is; dat voor sigaren de naam Bismarck een bekeud merk geworden is, behoeft wel niet gezegd worden. De onlangs te Parijs "overleden kunstkooper en verzamelaar Fródório Spitzer wiens verzameling in de „Rue de Villerjui» wereldberoemd is was een verzamelaar van de echte soort. „Figaro" past op hem de beschrijving toe, door Balzac van Sylvain Pons gegeven„een man, dien men soms over straat zag gaan met de lippen in gestadige beweging, op het zonderlinge gelaat, dat doorgaans koel en treurig van uitdrukking was, als dat van menschen, die genoodzaakt zijn te kampen met de lasten en onaangenaamheden der zorg voor het levensonderhoud, een glimlach, die verwondering wekte. Maar wie de bijna motderlijke teederheid ziet, waarmee de zonderlinge man een voorwerp on der zijn jas draagt, om het tegen onvoorziene stooten te beschermen, die kan wel zien, dat de raan iets belangrijks gevpnden heeft." Spitzet was i» het begin zijner loopbaan, toen hij angst den vader aan. „Isabella! Gij zult de firma Thomas A. Burton nooit, hoort gii, nooit in vreemde handen laten over gaan! Nooit zult gij dien Duitscher als eebtgenoote volgen naar zijn vaderland! Belooft gij mij dat, dierbaar kind? Thans, in dit heilige uur, misschien het laatste, waarop ik met volje bewustzijn tot u spreek, eisch ik die belofte van u." Zwaar en vast sloten zich zijne magere vingers ora de zachte hand zijner dochter en de van koortsgloed schitterende 'oogen vestigden zich, in angstige afwach ting op het afitwoord, op haar gelaat. Geen ant woord echter volgde. „IsabellaBij de liefde, die gij gevoelt voor uw stervenden vader, wiens trots en eenig geluk gij hier op aarde waart, smeek ik u om vervulling van deze bede. Ik handel daarmede niet onbillijkhet is immers uw eigen welzijn, dat ik op bet oog heb; het geldt uw toekomst, die mij met bange zorg ver vult Wat kan die Duitscher u toch geven in ver gelijking met het aanzien en de hooge positie, die gij hier genietin vergelijk met de achting en den eerbied, die mijn dochter in haar vaderland wordt bewezen? Hoort gij mij, Bell?" „Ik hoor-u, vadpr!" „Die kleingeestige Duitsche zaken zullen uw ont wikkelden geest ter neer drukken en u nooit vol doening schenken. Men zal u daar nooit begrijpen, veel minder waardeeren. Het heimwee zal u ten laatste doen bezwijken, terwijl gij hier een schoon in 1852 uit Aken naar Parijs kwam, waar het pu bliek juist belang begon te stellen in „oudheden'' en het verzamelen van curiositeiten, een man uit de school van Cbenavard, evenals Pons, die \erklaarde, dat het zien van een Hobbema, Ruysdael, Rafael of Murillo hem geen recht genot kon geven als het stuk hem meer dan 50 francs had gekost, die nooit iets koch^ voor meer dan 100 francs on die geen 50 francs voor iets gaf of het moest 8000 fraucs waard wezen voor wien het schoonste ding ter we reld niet bestond als het 300 francs kostte. By Spitzet kwam die manier van doen echter minder uit een beginsel voort dan wel uit zuinig heid, waartoe hy door zijn beperkt kapitaal gedwongen was. Later, toen hy d<»or wys beleid den grondslag voor zijn vermogen had gelegd, overblufte hij vaak zyno mededingers door de stoute prijzen, welke hy durfde geven. Pons gevoelde voor een kunstvoorwerp, zooals Bal zac zegt „in zyn hart een onverzadelyke begeerte, de liefde van een minnaar voor een schoone minna res en de gedachte aan het wederverkoopen bij de hamerslagen van den auctionnair kwetste nem in zijn heiligste gevoelens. Hy bezat zijn klein museufnom daarin telkens weer stichting en genot te zoeken, want de voor bewondering van groote kunstwerken geschapen zielen hebben de vermogens van echte minnaarszij smaken heden juist hetzelfde genot als gisteren." Pons, ora kort te gaan, zou van hongér gestorven zyn naast een zeldzaam stak, liever dan er van te scheiden, zelfs voor een hoogen prys. Spitzer, die bij het begin van zyn loopbaan een „curiositeit" in de eerste plaats beschouwde als eën middel om tot rijkdom en aanzien te geraken, had echter een bijzonder talent voor het verkoopen. „Ik weet niet," zei twintig jaren geleden zyn mededinger Beurdeley, „ik weet niet hoe die drommelsche Spit zer het aanlegt. Hij koopt altijd dingen, waarvoor ik geen koopers kan vinden, en doet die met het grootste geraak van daag of morgen weer van de hand." Toen Spitzer echter langzamerhand, door de fraais'e en zeldzaamste voorwerpen, welke hij kocht, voor zich te behouden, een verzameling had gevormd „waarin de geschiedenis der Italiaansche, Duitsche en Fransche kunst tot de 16e eeuw is vertegenwoordigd door kunstwerken van de eerste soort," genoot hij wel degelijk het bezit van dat museum, welks voorwerpen hij met bijna teedere blikken beschouwde. Zijn ideaal waseen Vorst, Staat, veroeniging of museum te vinden als kooper voor de verzameling in haar geheel, zoodat zij ongeschonden kon blijven. Gambetta ook droomde van het aankoopen van Spit" zor's collectio door den Franschen Staat tegen een som van 12 millioen francs. Maar de verwezenlijking van die idealen is niet raogelijkjgeweestde kostbare verzameling zal waarschijnlijk publiek verkocht en de schatten zullen weder verspreid worden. Spitzer heeft echter nog juist voor zijn dood een fraaien, uitvoerigeu catalogus samengesteld, waaraan hij tien jaren lang werkte, met behulp van een aan tal mannen van naam in het vak. Van dit kostbare werk, dat, met fraaie illustratiën versierd, als een monument de collectie-Spitzer vereeuwigt, is reeds het eerste deel verschenen. De overige vijf zullen Weldra volgen. [Zondagsblad.) Er zijn nu ook al machines uitgevonden voor het leven vol afwisseling en bekoorlijkheid, een vrucht baar arbeidsveld ter bewerking voor u ziet. Over win dio dwaze liefde, BellGij zyt waarlijk geen meisje om aan een teleurgestelde liefde te be zwijken. Laat William ongehinderd vertrekken! Wat beteekent zulk een liefde uit de jeugd bah Ik heb dat ook ondervonden en ik meende ^ook eerst, dat mijn hart van droefheid zou breken. Het is nogal afgeloopen, BellVoorzeker, William is een flink man, ik heb hem d# zelf ook gezegd. En zoo'u echtgenoot had ik u eenmaal wel toege- wenscht, mijn kindJuist in de laatste dagen heb ik over dat punt veel nagedacht. Wanneer hij steeds in onze firma werkzaam was gebleven, wanneer die erfenis van zijn broeder hem niet was ten deel ge vallen dan zou ik mij wel hebben kunnen ver zoenen mot de gedachte aan eene verbintenis tusschen u beiden. Ongetwijfeld, BellMaar om de vrouw te worden van een Oostenrijkschen fabrikant, om u te vergenoegen met de taak van een eenvoudig alle- daagsch Duitsch huismoedertje, wier gedachtenkring niet verder mag gaan dan haar huis en hare familie, daarvoor zijt gij niet geboren, dat zou uw ongeluk zijn!" Zoover gekomen zonk het bleeke hoofd van den zieke in de kussens terug en nog steeds knielde het jonge meisje, zonder een woord te zeggen, den blik strak op bet uitgeteerde gelaat voor haar gericht naast de legerstede. Doffe wanhoop was op haar gezicht te lezen. [Wordt vervolgd). melken van koeien. Op bet landgoed van den Hertog van Portland in Ayrshire worden met veel sucoee koeien machinaal gemolken. In den stand der werkstaking te Boubaix, en te Toureoing is geen verandering gekomen. De opge wondenheid is zeer groot en weder zijn op verschil lende punten baldadigheden gepleegd. Versterking van troepen is aangekomen. De mfaDter.e deed oen charge op do bende der werkstakers, die zich echter onmiddellijk weder aaneensloten. Velen zijn in hechtenis genomen. De onderhandelingen om tot eene schikking tus schen de werklieden en de patroons te geraken, worden voortgezet. In verscheidene inrichtingen is door opgewonden bendon schade aangericht door het vernielen van het mobilair. Ook wordt geld afgeperst. Lord Randolph Churchill heeft iu het Ëngelsche Lagorhuis een ontwerp ingediend tot regeling van den verkoop van sterke dranken. Lord Randolph is een voorstander van local option en stelt daarom voor, dat, wanneer tweo derden dor kiezers iu één district zich tegen den verkoop van alcohol verklaren, alle kroegen en koffiehuizen in dit district gesloten moeten worden. Daarbij verlangt lord Randolph dat de bevoegdheid tot het geven van \ergunning voor den verkoop van sterkedranken in plaats van aan de rechters, gelijk nu het geval is, voortaan aan de stedelijke en graafschapsraden zal worden opgedragen. Overigens gaat lórd Randolph niet zoo ver als de heer Lawson en de stronge afschaffers. Deze wil len alle kroegen eenvoudig opheffen, maar lord Ran dolph stolt ten minste voor, de drankverkoopers, wior vergunning wordt ingetrokken, schadeloos te stellen. Toch is er weinig kins dat het voorstel zal wor den aangonomenwant zolfs de strengste 'Tory's achten het oen inbreuk óp de rochten der meerder heid, dat, wanneer b. v. 2000 personen in een dis trict afschaffers zyn, ook de overige 1000 zich daarom moeten oythouden. De herziening van de wetgeving op den drarfk verkoop, waarmede men in Engeland reeds zoolang bezig is, zal dus door Lord Randolph Churchill niet worden opgelost. Alvorèns het lagerhuis zijn toestemming tot de tweede lezing der lersche Ijand Purchase Bill gaf, viel het menige verrassing te beurt. In de eerste plaats diende Parnell tegelijkertijd met zijn voorstel tot verwerping van Balfours wetsontwerp een nieuwe laid Bill in, die echter juist geen aaflgename ver rassing, zooal» wij te zijnor tijd moldden, aan zyn liberale bondgenooten bereidde. Het schoen toch, dat de lersche leider zijn plan geheel iu stilte uit gewerkt had. Noch Gladstone, noch een der andere liberale leiders, noch zelfs de nationalistische talen bleken er mede bekend. De laatsten zwegen bij de toelichting als muizen en de eersten verheelden hun ongenoegen niet. Gladstone verklaarde aanvankelijk in zyn redo, dat hij ParneU's ontwerp nog niet"*be greep, doch verwierp het later als te edelmoedig en te ridderlijk, wat de tweede verrassing was. Wat echter zag men daarop gebeuren? Parnell's Land Bill had voor de rogeering zooveel aanlokke lijks, dat Goschen, die de eigenlijke vader van het aanhangige ontwerp is, verklaarde ParneU's voorstel niet voor onveroenigbaar met het rogeeringsontwerp te houden, terwijl Balfour bereid is het geheele voorstel-Parnell in zijn ontwerp op te nemen. Een vierde verrassing volgde van de zijde van don ex-radicaal, thans volbloed Unionist: Chamber lain. In den loop van bet debat verstoutte hij zich, tot blyde vorrassiyg der radicalen en Ieren indirect bet een en ander over hot regeeringsontwerp af te keuren, tevons zijn stem afhankelijk stellend van het indienen eener Local Government Bill. In zijn oog verdienen de met de plaatselijke borgtochten belaste lersche overheden geon vertrouwen genoog; hy wenscht de graafschapsraden daarvoor verantwoor delijk te stellengraafschapsradon bestaan ér .in Ierland niet, zoolang het geen Local Government bezit gelijk Engeland en Schotland. Chamberlain atelJe daarom voor de discussie over de Land Pur chase Bill te verdagen tot gelijktijdig een Local Government Bill was ingediend. Chamberlain heeft de regeering een elechton dienst met hot uiten van zijn wensch gedaan, want nog altijd aarzelt zij ondanks alle vroegere beloften, wel is waar in tijden van verkiezingen gedaan, aan Ierland plaatselijk bestuur te geven, wijl zij dit beschouwt als oen eersten stap op den weg naar Home Rille. Maar zelfs Chamberlains raadselachtige taktiek, die de verwarring scheen ten top te voeren, heeft niet kunnen verhinderen, dat de regoering by de stemming over de tweede lezing oen flinke meer derheid 80 stemmen behaalde. En dit was tot heden de laatste verrassing bij de behandeling der Land Purchase Bill. In verband met de wijd vertakte oppositie, welke het Balfour-Goschen-wets ontwerp vond, had men dit niet verwacht. De le Mei is thans voorbij en er wordt reeds beter geslapen, aangezien de groote vrees gebleken is zeer ydel te zyn. De le Mei moest zyn de „in ternationale arbeidersfeestdag," en er is wellicht nooit zooveel reclame voor een ding gemaakt als hier 't geval is. Zonder dat hot uitdrukkelijk gezegd werd, lag 't voor de hand ora aan te nemen, dat met liet feest niet zoozeer het feest bedoeld werd, ook niet de heilige 8 uren, maar eigenlijk een proeve vau mobilisatie van het internationale werklicdenleger. En als zoodanig is de proef totaal mislukt, het feest maakte een volmaakt fiasco. Behalve daar waar reeds werkstaking was, is met enkele uitzonderingen overal voortgewerkt. Het gevolg is natuurlyk, dat de macht der socia listische leiders in het oog der groote menigte be langrijk is gedaald. En tegenover die menigte moet men in de eerste plaats* den schijn voor zich hebben wil men op haar indruk maken. En dien had men vooral nu noodig, nu de zon van de socialis'er. be gint te tanen bij eon zeer groot deel van de arbei ders. En in Engeland en in Duitschland openbaart zich in den laatsten tijd een begin van afkeer om naar het gepraat van de socialisten te luisteren en zich daarmee te laten verleiden tot dolle dingen, die tot direct gevolg hebben, dat het huisgezin onge lukkig wordt. Die afkeer heeft een nieuwen stoot gekregen door de houding, welke de Regeeringen in do verschillende landen hebben aangenomen. Vroeger bad men het zonderling verschijnsel, dat deze of gene Regeeriiig om don democraat uit te liangén en van zekero klasse een pluimpje te krijgen, toeliet wat elders verboden werd. Nu hebben do Regeerin gen vrijwel éen lijn getrokken en allen krachtige, wel eens te krachtige maatregelen genomen om elk verzet tegen de bestaande orde van zaken terstond te onderdrukken. Juist de ontvouwing van macht door den Staat blijkt overal een diepen indruk ge maakt te hebben. Indien de zoogenaamde bezittende klasse, van haar vrees bekomen, nu maar niet te veel slaapt, maar flink de handen aan 't werk slaat om datgene to verbeteren wat or in onze socialen toestand verbeterd kan wordeli en dat is veel dan kan ook de le Mei nog wel zijn nut hebben gehad. Mijnheer dc Redacteur l Daar de beide ingezonden stukken na^r aanleiding van mijn verslag over het concert van Moj. Hoo- genboora door D op zeer juiste en voldoend vblledige wijze zijn beantwoord, is het voor mij, strikt ge nomen, overbodig daarop terug te komen. Gaarne wissel ik echter een enkel ^roord met „een vriend van muziek," die zich, wat voor sommige menschen zeer moeielyk schyut te zijn, kan voorstollon, dat iomand, die zekere dingen geheel anders inziet dan hij, een fatsoenlijk man is, waarmede hij in de eerste plaats zichzolven dpet kennen als een wel gezind en eerlijk man. Hoe meer het mij genoegen doet, dat do schrijver mijn kritieken iu vele opzichten waardeert, des te meer doet het mij leed, dat het ongunstige, dat daarin soms moet voorkomen, hem zoodanig impres- sioneert, dat het gunstige hem, daarbij vergeleken, als bijna niets schijnt. Ik moet haast denkeu, dat mijn oordeel over Mej. Hoogenboom hem zoo be droefd heeft, dat hij, na lezing daarvan, de courant onmiddelyk uit handen heeft gelegd. Anders had het hem toch moeten treffen, dat zoowel Mej. Snij ders als de heer Spaanderman lang niet ongunstig door mij zijn beoordeeld. En nu spreek ik nog in de onderstelling, dat ik Mej. Hoogenboom ongunstig heb beoordeeld. Maar zelfs dat is, volgens schrijver, niet het geval. Hij vond het blykbaar niet gunstig genoeg, maar eigenlijk kwaad heb ik, volgens hem, niet gezegd. Bravour te bezitten is toch geen ondeugd, en noemde ik dingen op, die Mej. Hoogenboom nog ontbreken, schrijver 2agt, dat dit van zelf spreekt, en maakt mij dus daarvan geen verwijt. Schrijver klaagt dus niet over een ongunstige booordeeling, maar over eon te weinig gemotiveerde, wat zeker heel wat anders is. Hierop kan ik slechts antwoorden, dat in alle kunsten, die zich niet van het woord, maar van een ander middel tot uitdrukking bedienen, gede tailleerde verklaringen in woorden meestal moeielijk, ja, onmogelijk zijn, en dat veeleer ik aanspraak mag maken op oen meer gedetailleerde bespreking van mijn kritieken van de zijde van schrijver. Beweert hij, dat ik in mijn kritieken te zelden op liet goede wijs, dan mocht hij dat wel wat nader hebben aan getoond want wat beteekent nu dat in het vage geuite woordje te? Want ik beweer natuurlijk daar tegenover dat dat niet te zelden plaats had. Wat l)Fongt or.s dat vorder? Schrijver kon veel gemak kelijker, dan ik de gebreken van Mej. Hoogen- boom's spel, de gebreken van mijn kritiek hebben aangetoond, door mij uit zyn oude couranten zwart op wit te doen zien, wat ik geschreven had, en wat daarin verkeerd was. Zijn die oude couranten zoek, dan had hij de zaak liever niet moeten aanroeren. Mijn meening is geheel anders dan do zijne. Ik geloof dat ik dikwijls een graad te gunstig oordeel en veel met den mantel der liefde bedek om ver schillende redenen, die schrijver kan opmaken uit een stukje, dat ik schreef naar aanleiding van een ingezonden stuk over mijn beoordeeling van de eerste „Comité"-avond. Mocht het schrijver daaruit niet duidelijk worden, dan ben ik gaarne bereid hem in te lichten. Hier echter wil ik hem zeggen, waar het volgens mij te pas komt zonder verschooning te spreken. Het is daar, waar ik goede gronden heb om te meenen, dat mislukken van een uitvoering het gevolg is van oen streven dat aap de kunst vreemd is, het moge dan zijn oen zoeken van eigen eer, of van genot dat geon kunstgenot is, of wat dan ook. Wat het wekken van verbittering betreft, daarvoor is geen enkel criticus veilig, ook de zachtzinnigste niet. Het gros der kunstenaars is nog ovenals in den tijd van Horatius, die sprak van het „prikkel bare dichterras." Men moet dat niet kwalijk nemen, want het is vaak een gevolg van de omstandigheden, waarin zij verkeeren. Maar hoe dat zij, velen zullen de zachtste opmerking kwalijk nemen. Maar er zijn ook anderen. Onlangs werd mij verhaald vau eene jonge artiste, die zich door een onbillijke kritiek sleehti geprikkeld gevoelde om steeds hooger te streven. Dat is bet ware talentdat wordt niet gekrenkt door kritiek, maar denkt„Ga gerust uw gang eens dwing ik u toch om mij te prijzen Ten slotto een curiositeit. Men heeft beweerd, dat mijn onschuldig verslagje tegen „koning en staat" was. Mej. Hoogenboom is namelijk ólève dor Koninklijke Muziekschool. Ik hoop nu maar, Mijnheer de Redactour, dat Uw blad niet geschorst wordt. Ik had eens mijn bewe ringen meer moeten detailloerendan hadden we mogelijk wel den staat vau beleg In dank voor plaatsing wordt U, geachte Redac teur, moed in deze benarde omstandigheden toege- wenscht door Uw Verslaggever. BEKENDMAKING. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Gouda, Gezien de Wet op de SCHUTTERIJEN van den lln April 1,827, Staatsblad no. 17, alsmede de Re glementaire bepalingen, voorkomen in het Staatsblad vatt den 21n Maart 1828, No. 6. Brongen ter algeraeene kennis, dat de Ingezetenen, die op den In Januari 1890 hun 24e jaar hebben bereikt', verplicht zijn zich voor den DIENST der SCHUTTERIJ te doen inschrijven. Dat tot (1e inschrijving gelegenheid zal worden gegeven ter SECRETARIE dezer Gemeente, van den 15n tot den 31 Mei aanstaande, dagelijks (do Zon dagen uitgezonderd) van des voormiddags tien tot des namiddags een ure. Dat de bovengemelde Wet ten aanzien der voor- schrevene verplichting, de navolgende bepalingen en voorschriften bevat ART, 1? Ieder ingezeten van het Rijk, die op den ln Januari van elk jaar, zijn 25e jaar zal zijn inge treden en zijn 34e jaar niet voleiudigd zal hebben, zal ingevolge de bepalingen dezer Wet, daartoe go- roepen zijnde, verplicht wezen den Schutterlijken dienst uit te oefenen. ART. 2. Als ingezetenen worden met betrekking tot de toepassing dezer Wet beschouwd a. Alle Nederlanders binnen het Rijk hun gewoon verblijf houdende. b. Alle vreemdelingen binnen het Rijk woonachtig, welke hun voornomen om zich daar te vestigen, zuilen hebben aan den dag gelegd, hetzij door eene uitdrukkelijke verklaring, hetzij door het wer kelijk ovorbrengen van den zetel van hun vermogen en de hoofdmiddelen van hun bestaan. De tijdelijke uitoefening van een bedrijf of hand werk in eonige ondergeschikte betrekking, gelijk die van leerling, knecht enz., kan op zichzelve niét be schouwd worden als een bewijs van het voornemen, om zich in dit Rijk te vestigen. y ART. 6. Elk jaar, voor den eersten Juni, zullen de Ingezetenen, welke op den eersten Januari van het jaar hun 25e jaar van ouderdom zullen zijn inge treden, zonder onderscheid of zij vermeenen mochten al of niet tot do vrijgestelden of uitgeslotonen te behooren, verplicht zijn zij zich bij het Bestuur der Gemeente, in welke zy wonen, voor de Schutterij te doen inschrijven. ART. 7. Zy die in moer dan in eene Gemeente hun gewoon verblijf houden, of den zetel van hun vermogen hebben gevestigd, zullen tot de Inschrijving

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1890 | | pagina 2