Buitenlandsch Overzicht. Tweede Kamer omtrent de bekrachtiging vau over eenkomsten met de gemeente Amsterdam nopens de afschaffing der kanaal- en havengelden op het Noord zeekanaal en de overdracht van het entrepotdok te Amsterdam, heeft de Minister van Financiën verklaard man den wensch om een staat van vergelijking te ontvangen van de kosten, welke in de verschillende havens, waaromtrontmededeelingen verstrekt zgn geheven worden, geen gevolg te kunnen geven, om dat het wegens het verschil der grondslagen van bere kening in verschillende havens niet mogelijk is een zuiveren en tevens eenvoudigen staat van vergelij king, gelijk die door de commissie van rapporteurs kennelijk bedoeld is, te vervaardigen. Het komt der Regoering voor, dat de vraag, hoe tegenover provinciën, gemeenten en andere belang hebbenden te handelen zal zijn, wanneer eventueel tot afschaffing van alle heffingen, die alsnog op de rijkswegen en vaarten geschieden, mocht besloten worden, voor eene algemeene beantwoording niet vatbaar is. Is eenerzijds, om tot afschaffing van alle heffingen op wegen en vaarten te geraken, samenwerking van de verschillende belanghebbenden noodzakelijk, aan den anderen kant ligt het in den aard der zaak, dat niet by elk werk in het bijzonder de belangen van het Rgk, van de provinciën, van gemeentebesturen of waterschappen, of van particulieren, in dezelfde verhouding tot elkander staan. Met de verschillende belangen zou dus in élk bij zonder geval rekening zgn te houden. Een gevaarlijke tocht maakten de luchtreizigers der Figarodie dezer dagen te Eughieu in Henegouwen opstegen. In den ballon bevonden zich de heer en mevrouw Laguerre, de heer Périvier en 2 luchtschip- pers Jovis en Mollet. Nauwelijks was de ballon van den grond en boven het meer of een hevig onweder brak los. De ballon bereikte een hoogte van 4000 meter en begon toen plotseling mot hevige snelheid te dalen. De reizigers wierpen alles weg wat in de mand was, doch het hielp niets, verdrinken scheen onvermijdelijk. Ten laatste ontdeden zij zich ook van een deel hunner kleeding. De ballon rees weer, de wind nsm hem op eD wiêrp hem .te midden van een hevigen regen in het bosch aan den meeroever. Van daar begaven de reizigers zich naar het dichts- bgzijnde dorp waar hun hulp werd verschaft. De groote repetitie der passiespelen te Oberammer- gau heeft dezer dagen plaats gehad. Sedert 1880 zijn belangrijke veranderingen aangebracht. Hettooneel is vergroot, en er is voor betere costumes gezorgd. Bij de repititie waren omstreeks 4000 toeschouwers, waarbij ongeveer 800 Engelscheii en Amerikanen. Er is veel beter voor huisvesting gezorgd dan in vorige jaren, er zijn verscheidene nieuwe hotels, een postkantoor, een goederenstation en vele winkels ge opend. In den nieuw gebouwden schouwburg is voor 6000 menschen plaats, die allen onder dak zitten. In 't geheel namen 700 personen aan de voorstelling deel. Joseph Mayer speelde voor de 3e maal den Christus en met bewonderenswaardig talent. Caiaphas was burgemeester Lang, Judas, de heer Zwinck, de maagd Maria mej. Rosa Lang. De voorstelling maakte een diepen indruk. Te Borlgn is eergisteravond een vergadering ge houden van de Duitsohe visscherijvereenigingen, ter behandeling van een ondorwerp, dat ook voor ons land van beteekeuis is. Prof. Nitz8che leidde nl. de bespreking in van de vraag: of kunstmatige vermeerdering van de snoekbaars door broed, in de Duitsche rivieren, bijzonder in den Rgn, gevaarlijk is voor de zalm in die rivieren. Deze vraag is in het bijzonder van belang voor Nederland? Hier toch wordt, ook door verscheidene vakmannen, beweerd, dat de snoek baars gevaarlgk is voor de teelt vau zalm in Ne derland. De Duitsche, Boheemsche, Galicische en andere autoriteiten in het vak daarentegen bestre den ten sterkste deze meening, op grond hunner waarnemingen in do Elbe, de Weichsel en de Donau. Omtrent deze vergadering nu meldt de Ber- lijnsche correspondent van de N. R. Ct. het volgende Zoowel prof. Nitzsohe als ook later de voorzitter brachten talrijko getuigenissen van verscheiden in- landsche en buitenlandsche kweekers bg, die de verhouding tusschen de snoekbaars en de zalm, bestudeeren, en daarin overeenstemmen, dat de zalmteelt in den Rgn door de vermeerderde teelt van snoekbaars niet benadeeld kan worden. Tijdens de discussie werd de volgende depêche uit Velp ontvangen, die ingevolge den wensch van den afzender onmiddellgk na de voordracht van Prof. Nitzscbe voorgelezen werdMij no hoeren, de toenemende vermeerdering der zalm door zalmteelt in de Duitsche rivieren is alleen dan mogclgk, wan neer de vraatzuchtige nabuurschap hunne jeugd niet verwoest en in de zeeën zeehonden enz. uitgeroeid worden. Sedert in den Ryn snoekbaars geteeld wordt, neemt in Nederland de vangst van zalm be langrijk af." De depêche was onderteekend door het lid der Vereeniging, den heer Op de Macks, sedert 1871 zalmkweeker in Nederland. Die laatste bewering werd van Duitsche zijde levendig tegengesproken. In zgn resuraeorende slot rede drukte de president graaf von Behr in de warmste bewoordingen zgn hoop en overtuiging uit, dat ook in de Nederlandsche vakkringen men zich van lieverlede meer bekeeren zal tot de zienswgze van de Duitsche en andere naburen'betreffende de teelt van snoekbaars, to meer omdat Nederland en Duitschland niet een uiteenloopend, maar een ge meenschappelijk doet najagen: namelijk den visch- voorraad in den Rgn te veredelen. Wegens de belangrijkheid van het behandelde onderwerp woonde de minister van landbouw, Dr. Lucius, de vergadering bij Naar dezelfde correspondent verder verneemt, worden op de groote algemeene conferentie van vischkweekers, die dezen zomer te Dantzig plaats heeft, zoowel vertegenwoordigers der Nederlandscho zegenvisscherijen, alsook een vertegehwoordiger der Nederlandsche regeering verwacht. Op die confe rentie, die door autoriteiten uit verschillende landen wordt bijgewoond, zullen de resultaten en ervaringen over het beweerde gevaar van de snoekbaars voor de zalrakweekerij aan het grondigste onderzoek wor den onderworpen. Eenige zeer belangrijke mededeelingen geeft de Londeusche correspondent van dé Eaarl. Ct. over het Engelsche Sweating-system. Wg ontleenen daar aan het volgende: In het Hoogerhuis stelde lord Dunraven voor een onderzoek in te stellen naar dit noodlottig stelsel. Hg en een twaalftal andere leden, waaronder do aartsbisschop van Canterbury, maakton deel van deze commissie uit. Een uitvoerig rapport was er het uitvloeisel van. De commissie heeft zich zeer veel moeite gegeven. Zij kwam 71 malen bijeen, hoorde 291 getuigen, waaronder predikanten van allerlei richting, genees- heeren, ambtenaren, vertegenwoordigers van arbei- dersvereenigingen, makelaars en andere tusschenperso- nen, meesterknechts, fabrieksinspecteurs, journalisten, fabrikanten, werklieden enz., en strekte het onderzoek uit over 14 verschillende takken van ^verheid in 12 verschil lendo groote stedqp. De verschillende takken van arbeiders waarover het onderzoek zich uitstrekte zijn: kleedermakers, overhemdenmakers, mantelmakers, bontwerkers, schoenmakers, meubel makers, ketting- en spgkermakers, messenmakers en zadelmakers. Het ergst was de toestand bij de klee dermakers en bij de ketting- en spgkermakerq. Om trent de laatsten zegt de commissie, dat zij nergens grooter armoede aantrof, gepaard aan meer hard werk en meer moeilgkheden. Het stelsel bestond ook in de Rijks-fabrieken en, zooals de commissie terecht opmerkt, strekte dit ten nadeele zoowel van het publiek, dat slechter werk verkreeg, als van de werklieden, die niet al het geld ontvingen, dat voor hen werd aangovraagd. In dit opzicht is het kwaad reeds verholpen voor het ver slag verscheen, in zoover ai in contracten voor de levering van goederen de voorwaarde wordt opge nomen, dat het werk moet geschieden in de werk plaatsen van den aannemer en nergens anders, op eene boete van 100. Bij al dat verschil van gevoelen zag de commissie van eene omschrijving af en bepaalde zg haaronder zoek slechts totlo. de middelen, die gebruikt worden om van den nood der behoettigeu en hulpe- loozen partg te trekken2o. de voorwaarden waar onder zulke lieden leven3o. de oorzaken die zulk een staat van zaken deden geboren worden en 4o. de voorgestelde middelen tot verbetering. Zg verklaart vervolgens, dat de kwalen, die onder het „sweating system" bestaan, zgnlo. oen loon dat te laag is in verhouding tot de behoeften der werklieden en het werk dat verricht wordt2o. een buitensporig getal werkuren en 3o. de ongezonde toe stand der huizen waarin het werk wordt verricht. Deze gevolgen schetst het rapport meer in bijzonder heden. De commissie spreekt hare bewondering uit over den moed, waarmede de arme lieden hun lot dragen; de afwezigheid van eenigen wensch om door over drijving medelijden op te wekken, en do bijkans onbegrensde liefdadigheid waarmede zg elkander bij staan, door voedsel of andere hulp te verstrekken aan hen die voor het oogenblik meer in nood zgn dan zijzelven. Op de oorzaken van het kwaad wordt niet veel licht geworpen. De tusschenpersoon of middelman heeft heelwat moeten hooren, en het schgnt boven twgfel, dat werkgevers niet genoeg letten op de moreele verplichtingen die op het kapitaal rusten, waaneer zij contracten voor de levering van goede ren aannemen en niets weten van den toestand dor werklieden die zulke goederen maken, aan een tweeden „Jack," zei mijnheer Dent, „ik wil toch niet hopen, dat je de een of andere dwaasheid tegen Prue gezegd hebt." „Ik weet niet, wat u meent, Oom," zei Jack een beetje onthutst. «Zoover ik weet, heb ik geen dwaas heden tegen haar gezegd." „Je bent nu langer als een week een heel ander mensch en ik dacht zoo, of er soms iets tusschen jou en Prue gebeurd was, een kibbelarijtje of zoo iets." „Niets ter wereld, Oom!" De oude heer Dent wilde echter, even als Hamlet, „iets meer bepaalds." „Maar, je hebt haar immers het hof niet gemaakt, Jaek „Ik heb juffrouw Palfrey bepaald het hof niet ge maakt, als u dat interesseert.." Mijnheer Dent voelde zich zeer verlicht. Als zijn neef al een karaktertrek had, die sterker uitkwam dan eene andere, dan was het waarheidsliefde. Mijn heer Dent was blij, dat er tot noch toe niets be- dprven was en hij wilde ook gaarno de mogelijkheid uitsluiten, dat dit later gebeurde. „'t Is ook dom van mij," dat hij bij zich zeiven, „dat ik den jongen op het denkbeeld breng 1" Die domheid wilde hg weer goed maken, door zgn neef dadelijk te New-York op een bankierskantoor of op een assurantie-kantoor te plaatsen. Hoe eerder Jack de wereld inging hoe beter. Mijnheer Dent beet het puntje van zijn sigaar af, nam den lucifer, dien de jonge man hem gaf, aan en zeide: „Neen, Jack, dat is ook maar gekheid, daar dacht ik volstrekt niet over." En meteen stond hij op, om het zomerhuisje te verlaten. „Gaat u naar stad, Oom?" vroeg John Dent opziende. «Ja»" „Dan loop ik een eindje met u mee, als u 't goed vindt." „Zeker, Jack." Toen de tuindeur achter oom en neef dichtviel, keek Prudence door het raampje van de bovenvoor- kamer en haar vlug en handig naaldje bleef plotseling midden in een stuk mousseline onbewegelijk steken. Zij begreep, dat haar voogd naar de stad ging, maar John Dent was volstrekt niet gewoon lange wande lingen met zijn oom te maken. Prue dacht een minuut of zoo, ^ver de zaak na en toen ging de naald weer even bedrijvig heen en weer als te voren. Oom en neef hadden weldra eene hoogte bereikt, van waar zg de daken en torens van Rivermouth konden overzien en de schilderachtige haven, waar een oorlogschip voor anker lag, welks donkere masten en touwen zich duidelijk teMgJ^e heldere lucht afteekenden. „Oom Ralph,".zei Dent eindelijk, nadat zij een poosje zwijgend naast elkander hadden voortgestapt, „van morgen had ik half en half plan, u iets te zeggen, maar na uwe vraag in het zomerhuisje, ben ik nu verplicht het te doen." „En wat is dat dan, Jack?" „Ik heb u gezegd, dat ik Miss Palfrey niet het hof gemaakt hob; maar ik moet u nu toch ook zeggen, dat ik wel degelijk verliefd op haar ben." „Hoe? Wat? Maar wie heeft er ooit zoo iets dwaas gehoordEn mgnheer Dent bleef plotseling middon op den weg staan als een paal. „Ik wist niet of u het wel heel goed zou vinden, weet u." „Ik goedvinden? Ik moet je zoggen, ik heb noch nooit zoo iets krankzinnigs gehoord „Ik weet wel, dat 'tnu al heel ongelukkig treft; maar er zgn zoo van die dingen, waar een mensch niets aan kan doen," zei John Dent heel onder danig. '„Maar een mensch moest er zich voor wachten, op een meisje te verlieven, als hg noch geen vogeltjes zaad voor een kanarie kan verdienen." „Het vogeltjeszaad zal op zgn tijd wel komen, dat doet het altgd." De blik van den ouden heer Dent viel dood toe vallig op het roodsteenen armhuis, dat aan de lin kerzijde van den weg zichtbaar werd. John Deot volgde dien blik en kreeg een kleur. „Zou je willen, dat een jong meisje den besten tijd van haar leven liet voorbggaan, met op jou te wachten, om ten laatste met jou ginder heen te gaan." Wordt vervolgd.) ondernemer de taak overdragende om de werklieden, te kiezen en ais vergoeding hem een gedeeelte der winst afstaande. Maar de commissie is van oordeel, dat de middel man of tusschenpersoon het gevolg en niet de oorzaak van het kwaad is, het werktuig en niet de hand die het werktuig bestuurt, waarin het kwaad bestaat geen tusschenpersoon te vinden. De fout is ook geworpen op de machinerieën, maar, zegt de commissie, men zou met meer waar heid kunnen getuigen, dat het kwaad schuiU in de onbekwaamheid van de lagere klasse van werk lieden, in vroege huwelgken, in de strekking van het uitschot der bevolking in groote steden om eene hulpelooze gemeenschap te vormen, in den lagen levensstandaard en in de buitengewone hoeveelheid van ongeoefende werklieden, in ovorvloed van vrouwen die in hare huizen voor weinig werken, en dergelijken. Zgn er geneesmiddelen? De commissie hoopt veel \an coöperatieve vereenigingen, van samen werking der werklieden. Zg deinst echter terug voor de aanbeveling om al het werk in de hui zen der werklieden te doen verbieden. Zij wil alleen eenige wgziging van de bestaande wet geving nopens fabrieken en werkplaatsen, met name tot het in volkomen gezonden staat houden en het verhinderen van overbevolking der werkplaatsen, bo novens betere inspectie dan tot nog toe door hot beperkt aantal inspecteurs mogelgk was. Voorts wenscht zg de oprichting van een departement van arbeid, eene registratie van werkplaatsen in woningen on de opening in alle Regeeringscontracten van eene clau sule, die „sweating'' onmogelgk zal makeneindelijk verbod van zeker werk door vrouwen en beter tech nisch onderwgs. Het „Sweating system" bestaat in het onder-aanbesteden van arbeid tegon het geringste loon het is echtor moeilijk juist omschrijven. Een redacteur van de Matinde heer Henry des Houx heeft een onderhoud gehad met prins Bismarck op Friedrichsruhe. In het bosch, dat tot deze heerlgkheid behoort, zijn kleine landelgke gebouwen verspreid. Op eeni gen afstand van het kasteel, dat tusschen boomen verscholen ligt, is een groote zagerij en in de na- bijheid daarvan staat een hotel waar eenige Engelscho familiën 's zomers de dennenlucht komen inademen. De Fransche journalist had prins Bismarck om een onderhoud verzocht en ontving een briefje, waarbg hg werd uitgenoodigd bij den gewezen rijkskanselier het middagmaal te komen gebruiken. Aan den ingang der vertrekken van den prins werd de heer Des Houx door graaf Herbert Bismarck ontvangen en aan de andere gasten voorgesteld. Om 6 uur stonden allen op. Prins Bismarck kwam binnen. „Welkom onder mijn dak," zeide hij tot den heer Des Houx. „Toen ik hoorde, dat ge in dit bosch verdwaald waart om mij te komen spreken, was ik bang dat gg gevaar zoudt loopen van honger om te komen, want ik ben niet zeker, dat ge, behalve hier, ergens iets te eten hadt gevonden. Ik ben overigens big een schrijver van uw volk te kunnen welkom heeten." Men begaf zich aan tafel. Voor den gast was een ruiker fraaie rozen „de Maréohal Niel" ge plaatst. Prins Bismarck zit steeds in een grooten leunstoel aan het hoofd der tafel, de andere personen zijn op gewone stoelen gezeten. Hij staat het eerst op van tafel en begeeft zich dan naar zijn rookzaal, waar een groote porseleinen pgp voor hem gereed ligt. Den gasten worden vöortreffelgke Havana- sigaren aangeboden. Vóór den maaltijd krijgt elke gast 4 glazen voor zicheen voor Champagne, een ander voor bier, een derde voor gewone Bordeaux en een vierde voor een betere Bordeaux-soort. De prins zelf drinkt alleen witten wgn en één schuimende roodewijn soort. v Prins Bismarck gaat vrij vroeg naar bed en staat laat op, maar toch slaapt hij weinig, daar hij door zenuwpijnen gekweld wordt. Vroeger gaf zijn arbeid hem voldoende afleiding, maar nu heeft hij bijna mets te doen. „Ik heb allerlei middelen beproefd," zeide de prins. ^c^or*a\ die over een verbazend aantal beschikt, heeft mij tallooze medicijnen aanbevolen, maar evenmin als haar hebben ze mg iets geholpen." „Prins Bismarck, schrijft de journalist, Is een groote figuur. Ongeveer 75 jaren oud, houdt hg zich zoo recht als de statige stammen zijner wouden, ^gn schouders zgn vierkant, zgn omvang is niet onevenredig aan zgne grootte. „Zgn voorhoofd is gefronsd, de neus met groote neusvleugels loopt recht naar beneden. „Wat vooral in dit indrukwekkend gelaat treft, zijn de diepliggende oogen, blauw als een bergmeer en omringd door een bosch groote, sterk opgroeiende wenkbrauwen, die zelfs uit het ooglid ontspringen en een deel van het voorhoofd beschaduwen. Het gelaat is zeer regelmatig gevormd. Een dikke, witte snor overwelft den mond, waarin al de bevalligheid van deze statige figuur ligt uitgedrukt. Om dien mond spreekt een spottende en te gelijker tgd wel willende glimlach. Sprekend opent hij dien wijd, om een langzaam, hol, afgebroken stemgeluid door te laten; iets dat als de verwijderde echo van een plechtig orakel klinkt." Do prins spreekt even gemakkelijk Fransch als Duitsch, maar olk woord schijnt rijpelijk overdacht en volgt na geruime poos op het voorgaande. Nu en dan zou men geneigd zijn het woord, waarop men zoo lang wachten moot, in te fluisteren, maar de prins zou hot niet opnemen. Een ander woord komt over zgne lippen en dit is beter, juister en drukt hetgeen hij zeggen wilde veel fraaier uit. Over de omstandigheden van zijn aftreden liet prins Bismarck zich tegenover zijn gast slechts weinig uit. In 't voorbijgaan herinnerde hij aan den zegevierenden uittocht uit Berlijn, toen hg 6000 telegrammen van hulde ontving. „Hot was, zeide hij, eene fraaio be grafenis le klasse. En niettemin leef ik nog Eenigen tijd later zeide hij„Ik begrijp uw Fran sche wet niet, die generaals en ambtenaren van 60 of 65 jaren noodzaakt af te treden. Dit kan nog de kracht huns levens wezen. Wat mij betreft, men heeft mij nog op 75-jarigen ouderdom de ooren ge- wa8schen en ik voel mij nog zeer jong, te jong om niets te doen. Ik was aan mijne politiek gewoon geraakt. Ik mis ze." Beleefdheidshalve twijfelde de journalist of deze aftreding wel zeker was. „O ja! was het antwoord, 'tls geheel uit, meer dan ge denkt, meer dan ge poit zoudt kunnen ver onderstellen Het gesprek liep vervolgens over het verleden, over Frankrijk en Pruisen voor den oorlog, over de redenen der oorlogsverklaring. Prins Bismarck her innerde, dat bij de Luxemburgsche quaestie in 1867 een groote partij in Pruisen van die gelegenheid wilde gebruik maken om aan Frankrijk den oorlog te verklaren. Pruisen was beter, vollediger gewa pend. Bismarcks omgeving drong bij hem aan een oorlog te verklaren, welks uitslag niet twijfelachtig kon zgn, daar de Franschen nog minder voorbereid waren dan in 1870. „Doch ik verwierp die redenen. Do minderheid van een staat heb ik nooit een voldoenden grond ge acht om hem den oorlog te verklaren. Tot den koning, mgn meester, zeide ik, dat het uur van een veldslag aan God behoort, dat het lot van den strijd van de Voorzienigheid afhangt, dat geen volk hot recht heeft een ander volk aan te vallen, om deze eenige reden, dat het sterker is." Prins Bismarck deed uitkomen, hoe de bezetting van Elzas en Lotharingen noodig was, om een bol werk to hebben ter bescherming van de Zuidduitsche Staten, die dichter bij Pargs dan bij Berlijn liggen. Doch ook om die reden zou Pruisen nooit den oor log verklaard hebben. Tusschen onze beide volken bestaat geen rassenhaat, geen historische wrok. Er j is enkel sprake van een grensmuur, dien wij noodig hadden. Wij overvielen u niet, toen ge in 1867 uwe tentoonstelling hadtwij wachten en zouden nog wachten, indien uw keizer ons niet den oorlog had verklaard ter verwezenlijking zijner luchtkas- teelen." Nogmaals betoogde de prins, dat Duitschland nooit aanvallend tegen Frankrijk zou optreden. „Eu met welk doel zouden wij anderen den oorlog aandoen Wij hebben niets te verlangen van Neder land Hier maakte de journalist een gebaar van verwon dering. Neen, wij willen niets van Nederland, even min als van de Oostzeeprovinciën. Ze zouden te moeilijk te verteren zijn Geruimen tijd werd daarna over Frankrijk ge sproken. Do heer Des Houx besluit ongeveer aldus „Ik nam van Friedrichsruh de zekerheid mede, dat Duitschland, nog meer dan Frankrijk, eene goede verstandhouding wenscht tusschen de beide groote volken, zonder te trachten de moeilijkheden weg te nemen wier oplossing voor de toekomst bewaard is. Waarvoor dan die groote legers dienen? Niets an ders dan als verzekeringspremie voor den vrede. Ze is zwaar en drukkend, maar wat is te vergelijken met de gevolgen van een oorlog, zelfs al eindigt die gelukkig?" Een algemeene ontwapening noemde prins Bismarck een hersenschim. Men zal toch zgn buurman niet vertrouwen. Het instellen eener controle zal niet baten. Integendeel, dan is men zeker dat eon „casus belli" telkens zal worden gevonden. „Wat mg betreft, heb ik, Duitscher vóór alles, mgn taak en mgn plicht jegens mgn vaderland ver vuld. Ik zou gewenscht hebben het langer te dienen, maar ik berust er in, wetende, dat Duitschlaud, binnen zijne grenzen volmaakt, geen zijner buren heeft te bengden. Ik zal sterven in 't gelukkig bewust- zgn, mgn vadorland te hebben bevestigd en er een sterke en groote natie van te hebben gemaakt. Om vrede te brengen moest ik oorlog voeren, om vrede te handhaven heb ik verbonden gesloten De geschiedenis zal zeggen of prins Bismarck een groot man was. Landgenooten en vreemdelingen, vrienden en tegen standers erkennen, dat hij een groot Duitscher is. {Hand.) De volgende bijzonderheden worden bericht be treffende het ongeluk met een veerboot, die bg Slawikau eep aantal personen over de Oder zou zetten. Ofschoon de boot maar 30 personen kon bevatten, had de schipper al eens 50 jongens be houden naar de overzij gebracht en hij dacht daarom, dat de boot de 51 meisjes en andere personen, die aan den oever wachtten, ook wel houden zou. Toen de boot, die door de zware lading tot aan den rand in 't water lag, in 't midden van den stroom kwam, spatte door den wind een golfje er tegen aan. Zij die in het vaartuigje zaten, wilden voor 't nat uit den weg gaan en drongon opzij. In een oogwenk was do boot omgeslagen en lagen allen in het water, waardoor 42 kindereu omkwamen* Honderden menschen hadden zich aan de oevers geschaard, maar geen bracht hulp, omdat geen boot bg de hand was. Een moeder stortte zich in de rivier om te pogen zwemmende haar kind teredden. Telegrafisch werden booteu besteld om de verdron kenen op te sporen. Tot dusverre zijn 13 lijken gevonden. Bij behaadeling van het wetsontwerp, dat de Oostenrijksoh-Hongaarsche Bank machtigt door do publieke entrepots afgegeven warrants te discon- teeren, hield de president, graaf Kuefstein, een hef tige philippica togen de beurs en de kapitalisten. «Er valt zeide de spreker onder de arbeiders en neringdrijveuden een beweging waar te nemen, welke men niet door troepenverplaatsingen maar wel door socialo instellingen kan tegengaan. Het is niet de quaestie om het kapitaal, maar om do kapita listen te bestrijden, die van hun positie misbruik maken." Met deze waarheid voor oogén aarzelde de graaf niet de socialisten to steunen en te ver klaren, dat hij tegen een wet zou stommen, welke de bezitters van het kapitaal begunstigt. De rede van den met het socialismo bevriende edelman kon echter niet verhinderen, dat de wet aangenomen werd, nadat de gouverneur dor Bank van Oostenrijk ea de minister van financiën haar hadden verdodigd. Niettemin blyft het een merkwaardig verschijnsel, dat zelfs in een vergadering, waar de leden krach tens het rqcht hunner adellijke geboorte zitting nemen, stemmen opgaan, die voor de rechten van den arbeider tegenover den kapitalist een pleidooi leveren. Te gelijker tijd met bovenstaand verhaal van denhr. Des Houx verschijnen dergelijke verslagen van een interview met prins Bismarck in de Figaro en de Petersburgsche Novoje Vremya. In het eerste wordt o. a. gezegd, dat prins Bismarck Rusland „den erfvijand" van Europa heeft genoemd en in het tweede verhaalt Bismarck, dat hij zich steeds tegen de reis van keizer Wilhelm naar Konstantinopel heeft verzet. Beide uitspraken zijn zoo geheel in strijd met hetgeen men van prins Bismarck's mee ningen weet, dit ook daarom aan het overige, wat dezo beide bladen vertellen, geen waarde kan »e- hecht worden. Hetgeen de heer Des Houx vertelt, wordt echtor behoudens eenige kleinigheden ook te Berlijn voor juist gehouden. De Norddeutsche Zeiiung doelt den inhoud ten minste mee, zonder er iets bij te voegen, terwijl het blad, van de mededeeling der Novoja Vremya sprekende, zegt „Wat de Russische jour nalist over Bismarck's uitlatingen betreffende Duitsch land en Rusland, de oostersche quaestie en de arbeid- couferentie mededeelt, geeft blijkbaar in hoofdzaak persoonlijke meeningen en opvattingen van den schrijver weer, zoodat de tegenspraak wel niet achter wege zal blijven." Hetgeon prins Biamarck den heer Des Houx over de verhouding tusschen Rusland en Frankrijk mede deelde, strekt geenszins tot bevestiging van de aan gekondigde onderstelling, dat czaar Alexander binnen kort zijn politiek zal veranderen. Trouwens, ten einde de Franschen, indien deze zich soms ongerust mochten maken, gerust te stellen, haast de Russischo regeering zich ter openbare kennis te brengen, dat de betrekkingen, welke tot dusver tusschen Rusland en Frankrijk bestonden, in geen enkel opzicht ge wijzigd z\jn. Het krediet van 250,000 fr.. door de Fransche regeering aangevraagd om ten behoeve van het mu seum van het Louvre eenige kunstvoorwerpen aan te koopen op de veiling dor door den heer Piot na gelaten kunstschatten, was eergisteren in de Kamer aan de orde. De heer Antonin Proust verdedigde de voordracht, vooreerst op grond dat de middelen

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1890 | | pagina 2