Buitenlandsch Overzicht.
Tweede Kamer omtrent de bekrachtiging vau over
eenkomsten met de gemeente Amsterdam nopens de
afschaffing der kanaal- en havengelden op het Noord
zeekanaal en de overdracht van het entrepotdok te
Amsterdam, heeft de Minister van Financiën verklaard
man den wensch om een staat van vergelijking te
ontvangen van de kosten, welke in de verschillende
havens, waaromtrontmededeelingen verstrekt zgn
geheven worden, geen gevolg te kunnen geven, om
dat het wegens het verschil der grondslagen van bere
kening in verschillende havens niet mogelijk is een
zuiveren en tevens eenvoudigen staat van vergelij
king, gelijk die door de commissie van rapporteurs
kennelijk bedoeld is, te vervaardigen.
Het komt der Regoering voor, dat de vraag, hoe
tegenover provinciën, gemeenten en andere belang
hebbenden te handelen zal zijn, wanneer eventueel
tot afschaffing van alle heffingen, die alsnog op de
rijkswegen en vaarten geschieden, mocht besloten
worden, voor eene algemeene beantwoording niet
vatbaar is.
Is eenerzijds, om tot afschaffing van alle heffingen
op wegen en vaarten te geraken, samenwerking van
de verschillende belanghebbenden noodzakelijk, aan
den anderen kant ligt het in den aard der zaak, dat
niet by elk werk in het bijzonder de belangen van
het Rgk, van de provinciën, van gemeentebesturen
of waterschappen, of van particulieren, in dezelfde
verhouding tot elkander staan.
Met de verschillende belangen zou dus in élk bij
zonder geval rekening zgn te houden.
Een gevaarlijke tocht maakten de luchtreizigers
der Figarodie dezer dagen te Eughieu in Henegouwen
opstegen. In den ballon bevonden zich de heer en
mevrouw Laguerre, de heer Périvier en 2 luchtschip-
pers Jovis en Mollet. Nauwelijks was de ballon van
den grond en boven het meer of een hevig onweder
brak los. De ballon bereikte een hoogte van 4000
meter en begon toen plotseling mot hevige snelheid
te dalen. De reizigers wierpen alles weg wat in de
mand was, doch het hielp niets, verdrinken scheen
onvermijdelijk. Ten laatste ontdeden zij zich ook
van een deel hunner kleeding. De ballon rees weer,
de wind nsm hem op eD wiêrp hem .te midden van
een hevigen regen in het bosch aan den meeroever.
Van daar begaven de reizigers zich naar het dichts-
bgzijnde dorp waar hun hulp werd verschaft.
De groote repetitie der passiespelen te Oberammer-
gau heeft dezer dagen plaats gehad. Sedert 1880
zijn belangrijke veranderingen aangebracht. Hettooneel
is vergroot, en er is voor betere costumes gezorgd.
Bij de repititie waren omstreeks 4000 toeschouwers,
waarbij ongeveer 800 Engelscheii en Amerikanen.
Er is veel beter voor huisvesting gezorgd dan in
vorige jaren, er zijn verscheidene nieuwe hotels, een
postkantoor, een goederenstation en vele winkels ge
opend.
In den nieuw gebouwden schouwburg is voor 6000
menschen plaats, die allen onder dak zitten. In 't
geheel namen 700 personen aan de voorstelling deel.
Joseph Mayer speelde voor de 3e maal den Christus
en met bewonderenswaardig talent. Caiaphas was
burgemeester Lang, Judas, de heer Zwinck, de maagd
Maria mej. Rosa Lang. De voorstelling maakte een
diepen indruk.
Te Borlgn is eergisteravond een vergadering ge
houden van de Duitsohe visscherijvereenigingen, ter
behandeling van een ondorwerp, dat ook voor ons
land van beteekeuis is.
Prof. Nitz8che leidde nl. de bespreking in van
de vraag: of kunstmatige vermeerdering van de
snoekbaars door broed, in de Duitsche rivieren,
bijzonder in den Rgn, gevaarlijk is voor de zalm in
die rivieren. Deze vraag is in het bijzonder van
belang voor Nederland? Hier toch wordt, ook door
verscheidene vakmannen, beweerd, dat de snoek
baars gevaarlgk is voor de teelt vau zalm in Ne
derland. De Duitsche, Boheemsche, Galicische en
andere autoriteiten in het vak daarentegen bestre
den ten sterkste deze meening, op grond hunner
waarnemingen in do Elbe, de Weichsel en de
Donau.
Omtrent deze vergadering nu meldt de Ber-
lijnsche correspondent van de N. R. Ct. het
volgende
Zoowel prof. Nitzsohe als ook later de voorzitter
brachten talrijko getuigenissen van verscheiden in-
landsche en buitenlandsche kweekers bg, die de
verhouding tusschen de snoekbaars en de zalm,
bestudeeren, en daarin overeenstemmen, dat de
zalmteelt in den Rgn door de vermeerderde teelt
van snoekbaars niet benadeeld kan worden.
Tijdens de discussie werd de volgende depêche
uit Velp ontvangen, die ingevolge den wensch van
den afzender onmiddellgk na de voordracht van
Prof. Nitzscbe voorgelezen werdMij no hoeren, de
toenemende vermeerdering der zalm door zalmteelt
in de Duitsche rivieren is alleen dan mogclgk, wan
neer de vraatzuchtige nabuurschap hunne jeugd niet
verwoest en in de zeeën zeehonden enz. uitgeroeid
worden. Sedert in den Ryn snoekbaars geteeld
wordt, neemt in Nederland de vangst van zalm be
langrijk af." De depêche was onderteekend door
het lid der Vereeniging, den heer Op de Macks,
sedert 1871 zalmkweeker in Nederland.
Die laatste bewering werd van Duitsche zijde
levendig tegengesproken. In zgn resuraeorende slot
rede drukte de president graaf von Behr in de
warmste bewoordingen zgn hoop en overtuiging uit,
dat ook in de Nederlandsche vakkringen men zich
van lieverlede meer bekeeren zal tot de zienswgze
van de Duitsche en andere naburen'betreffende de
teelt van snoekbaars, to meer omdat Nederland en
Duitschland niet een uiteenloopend, maar een ge
meenschappelijk doet najagen: namelijk den visch-
voorraad in den Rgn te veredelen.
Wegens de belangrijkheid van het behandelde
onderwerp woonde de minister van landbouw, Dr.
Lucius, de vergadering bij
Naar dezelfde correspondent verder verneemt,
worden op de groote algemeene conferentie van
vischkweekers, die dezen zomer te Dantzig plaats
heeft, zoowel vertegenwoordigers der Nederlandscho
zegenvisscherijen, alsook een vertegehwoordiger der
Nederlandsche regeering verwacht. Op die confe
rentie, die door autoriteiten uit verschillende landen
wordt bijgewoond, zullen de resultaten en ervaringen
over het beweerde gevaar van de snoekbaars voor
de zalrakweekerij aan het grondigste onderzoek wor
den onderworpen.
Eenige zeer belangrijke mededeelingen geeft de
Londeusche correspondent van dé Eaarl. Ct. over
het Engelsche Sweating-system. Wg ontleenen daar
aan het volgende:
In het Hoogerhuis stelde lord Dunraven voor een
onderzoek in te stellen naar dit noodlottig stelsel.
Hg en een twaalftal andere leden, waaronder do
aartsbisschop van Canterbury, maakton deel van deze
commissie uit. Een uitvoerig rapport was er het
uitvloeisel van.
De commissie heeft zich zeer veel moeite gegeven.
Zij kwam 71 malen bijeen, hoorde 291 getuigen,
waaronder predikanten van allerlei richting, genees-
heeren, ambtenaren, vertegenwoordigers van arbei-
dersvereenigingen, makelaars en andere tusschenperso-
nen, meesterknechts, fabrieksinspecteurs, journalisten,
fabrikanten, werklieden enz., en strekte het onderzoek
uit over 14 verschillende takken van ^verheid in
12 verschil lendo groote stedqp. De verschillende
takken van arbeiders waarover het onderzoek zich
uitstrekte zijn: kleedermakers, overhemdenmakers,
mantelmakers, bontwerkers, schoenmakers, meubel
makers, ketting- en spgkermakers, messenmakers en
zadelmakers. Het ergst was de toestand bij de klee
dermakers en bij de ketting- en spgkermakerq. Om
trent de laatsten zegt de commissie, dat zij nergens
grooter armoede aantrof, gepaard aan meer hard werk
en meer moeilgkheden.
Het stelsel bestond ook in de Rijks-fabrieken en,
zooals de commissie terecht opmerkt, strekte dit ten
nadeele zoowel van het publiek, dat slechter werk
verkreeg, als van de werklieden, die niet al het geld
ontvingen, dat voor hen werd aangovraagd. In dit
opzicht is het kwaad reeds verholpen voor het ver
slag verscheen, in zoover ai in contracten voor de
levering van goederen de voorwaarde wordt opge
nomen, dat het werk moet geschieden in de werk
plaatsen van den aannemer en nergens anders, op
eene boete van 100.
Bij al dat verschil van gevoelen zag de commissie
van eene omschrijving af en bepaalde zg haaronder
zoek slechts totlo. de middelen, die gebruikt
worden om van den nood der behoettigeu en hulpe-
loozen partg te trekken2o. de voorwaarden waar
onder zulke lieden leven3o. de oorzaken die zulk
een staat van zaken deden geboren worden en 4o.
de voorgestelde middelen tot verbetering.
Zg verklaart vervolgens, dat de kwalen, die onder
het „sweating system" bestaan, zgnlo. oen loon
dat te laag is in verhouding tot de behoeften der
werklieden en het werk dat verricht wordt2o. een
buitensporig getal werkuren en 3o. de ongezonde toe
stand der huizen waarin het werk wordt verricht.
Deze gevolgen schetst het rapport meer in bijzonder
heden.
De commissie spreekt hare bewondering uit over
den moed, waarmede de arme lieden hun lot dragen;
de afwezigheid van eenigen wensch om door over
drijving medelijden op te wekken, en do bijkans
onbegrensde liefdadigheid waarmede zg elkander bij
staan, door voedsel of andere hulp te verstrekken
aan hen die voor het oogenblik meer in nood zgn
dan zijzelven.
Op de oorzaken van het kwaad wordt niet veel
licht geworpen. De tusschenpersoon of middelman
heeft heelwat moeten hooren, en het schgnt boven
twgfel, dat werkgevers niet genoeg letten op de
moreele verplichtingen die op het kapitaal rusten,
waaneer zij contracten voor de levering van goede
ren aannemen en niets weten van den toestand dor
werklieden die zulke goederen maken, aan een tweeden
„Jack," zei mijnheer Dent, „ik wil toch niet hopen,
dat je de een of andere dwaasheid tegen Prue gezegd
hebt."
„Ik weet niet, wat u meent, Oom," zei Jack een
beetje onthutst. «Zoover ik weet, heb ik geen dwaas
heden tegen haar gezegd."
„Je bent nu langer als een week een heel ander
mensch en ik dacht zoo, of er soms iets tusschen
jou en Prue gebeurd was, een kibbelarijtje of zoo
iets."
„Niets ter wereld, Oom!"
De oude heer Dent wilde echter, even als Hamlet,
„iets meer bepaalds."
„Maar, je hebt haar immers het hof niet gemaakt,
Jaek
„Ik heb juffrouw Palfrey bepaald het hof niet ge
maakt, als u dat interesseert.."
Mijnheer Dent voelde zich zeer verlicht. Als zijn
neef al een karaktertrek had, die sterker uitkwam
dan eene andere, dan was het waarheidsliefde. Mijn
heer Dent was blij, dat er tot noch toe niets be-
dprven was en hij wilde ook gaarno de mogelijkheid
uitsluiten, dat dit later gebeurde.
„'t Is ook dom van mij," dat hij bij zich zeiven,
„dat ik den jongen op het denkbeeld breng 1" Die
domheid wilde hg weer goed maken, door zgn neef
dadelijk te New-York op een bankierskantoor of op
een assurantie-kantoor te plaatsen. Hoe eerder Jack
de wereld inging hoe beter. Mijnheer Dent beet
het puntje van zijn sigaar af, nam den lucifer, dien
de jonge man hem gaf, aan en zeide: „Neen, Jack,
dat is ook maar gekheid, daar dacht ik volstrekt
niet over."
En meteen stond hij op, om het zomerhuisje te
verlaten.
„Gaat u naar stad, Oom?" vroeg John Dent opziende.
«Ja»"
„Dan loop ik een eindje met u mee, als u 't goed
vindt."
„Zeker, Jack."
Toen de tuindeur achter oom en neef dichtviel,
keek Prudence door het raampje van de bovenvoor-
kamer en haar vlug en handig naaldje bleef plotseling
midden in een stuk mousseline onbewegelijk steken.
Zij begreep, dat haar voogd naar de stad ging, maar
John Dent was volstrekt niet gewoon lange wande
lingen met zijn oom te maken. Prue dacht een
minuut of zoo, ^ver de zaak na en toen ging de
naald weer even bedrijvig heen en weer als te voren.
Oom en neef hadden weldra eene hoogte bereikt,
van waar zg de daken en torens van Rivermouth
konden overzien en de schilderachtige haven, waar
een oorlogschip voor anker lag, welks donkere masten
en touwen zich duidelijk teMgJ^e heldere lucht
afteekenden.
„Oom Ralph,".zei Dent eindelijk, nadat zij een
poosje zwijgend naast elkander hadden voortgestapt,
„van morgen had ik half en half plan, u iets te
zeggen, maar na uwe vraag in het zomerhuisje, ben
ik nu verplicht het te doen."
„En wat is dat dan, Jack?"
„Ik heb u gezegd, dat ik Miss Palfrey niet het
hof gemaakt hob; maar ik moet u nu toch ook
zeggen, dat ik wel degelijk verliefd op haar ben."
„Hoe? Wat? Maar wie heeft er ooit zoo iets
dwaas gehoordEn mgnheer Dent bleef plotseling
middon op den weg staan als een paal.
„Ik wist niet of u het wel heel goed zou vinden,
weet u."
„Ik goedvinden? Ik moet je zoggen, ik heb noch
nooit zoo iets krankzinnigs gehoord
„Ik weet wel, dat 'tnu al heel ongelukkig treft;
maar er zgn zoo van die dingen, waar een mensch
niets aan kan doen," zei John Dent heel onder
danig.
'„Maar een mensch moest er zich voor wachten, op
een meisje te verlieven, als hg noch geen vogeltjes
zaad voor een kanarie kan verdienen."
„Het vogeltjeszaad zal op zgn tijd wel komen, dat
doet het altgd."
De blik van den ouden heer Dent viel dood toe
vallig op het roodsteenen armhuis, dat aan de lin
kerzijde van den weg zichtbaar werd. John Deot
volgde dien blik en kreeg een kleur.
„Zou je willen, dat een jong meisje den besten
tijd van haar leven liet voorbggaan, met op jou te
wachten, om ten laatste met jou ginder heen te
gaan."
Wordt vervolgd.)
ondernemer de taak overdragende om de werklieden,
te kiezen en ais vergoeding hem een gedeeelte der
winst afstaande.
Maar de commissie is van oordeel, dat de middel
man of tusschenpersoon het gevolg en niet de oorzaak
van het kwaad is, het werktuig en niet de hand die
het werktuig bestuurt, waarin het kwaad bestaat geen
tusschenpersoon te vinden.
De fout is ook geworpen op de machinerieën,
maar, zegt de commissie, men zou met meer waar
heid kunnen getuigen, dat het kwaad schuiU in
de onbekwaamheid van de lagere klasse van werk
lieden, in vroege huwelgken, in de strekking van
het uitschot der bevolking in groote steden om eene
hulpelooze gemeenschap te vormen, in den lagen
levensstandaard en in de buitengewone hoeveelheid
van ongeoefende werklieden, in ovorvloed van vrouwen
die in hare huizen voor weinig werken, en dergelijken.
Zgn er geneesmiddelen? De commissie hoopt
veel \an coöperatieve vereenigingen, van samen
werking der werklieden. Zg deinst echter terug
voor de aanbeveling om al het werk in de hui
zen der werklieden te doen verbieden. Zij wil
alleen eenige wgziging van de bestaande wet
geving nopens fabrieken en werkplaatsen, met name
tot het in volkomen gezonden staat houden en het
verhinderen van overbevolking der werkplaatsen, bo
novens betere inspectie dan tot nog toe door hot
beperkt aantal inspecteurs mogelgk was. Voorts wenscht
zg de oprichting van een departement van arbeid,
eene registratie van werkplaatsen in woningen on de
opening in alle Regeeringscontracten van eene clau
sule, die „sweating'' onmogelgk zal makeneindelijk
verbod van zeker werk door vrouwen en beter tech
nisch onderwgs. Het „Sweating system" bestaat in het
onder-aanbesteden van arbeid tegon het geringste
loon het is echtor moeilijk juist omschrijven.
Een redacteur van de Matinde heer Henry des
Houx heeft een onderhoud gehad met prins Bismarck
op Friedrichsruhe.
In het bosch, dat tot deze heerlgkheid behoort,
zijn kleine landelgke gebouwen verspreid. Op eeni
gen afstand van het kasteel, dat tusschen boomen
verscholen ligt, is een groote zagerij en in de na-
bijheid daarvan staat een hotel waar eenige Engelscho
familiën 's zomers de dennenlucht komen inademen.
De Fransche journalist had prins Bismarck om
een onderhoud verzocht en ontving een briefje, waarbg
hg werd uitgenoodigd bij den gewezen rijkskanselier
het middagmaal te komen gebruiken.
Aan den ingang der vertrekken van den prins werd
de heer Des Houx door graaf Herbert Bismarck
ontvangen en aan de andere gasten voorgesteld. Om
6 uur stonden allen op. Prins Bismarck kwam
binnen.
„Welkom onder mijn dak," zeide hij tot den heer
Des Houx. „Toen ik hoorde, dat ge in dit bosch
verdwaald waart om mij te komen spreken, was ik
bang dat gg gevaar zoudt loopen van honger om te
komen, want ik ben niet zeker, dat ge, behalve hier,
ergens iets te eten hadt gevonden. Ik ben overigens
big een schrijver van uw volk te kunnen welkom
heeten."
Men begaf zich aan tafel. Voor den gast was een
ruiker fraaie rozen „de Maréohal Niel" ge
plaatst. Prins Bismarck zit steeds in een grooten
leunstoel aan het hoofd der tafel, de andere personen
zijn op gewone stoelen gezeten. Hij staat het eerst
op van tafel en begeeft zich dan naar zijn rookzaal,
waar een groote porseleinen pgp voor hem gereed
ligt. Den gasten worden vöortreffelgke Havana-
sigaren aangeboden.
Vóór den maaltijd krijgt elke gast 4 glazen voor
zicheen voor Champagne, een ander voor bier,
een derde voor gewone Bordeaux en een vierde voor
een betere Bordeaux-soort. De prins zelf drinkt
alleen witten wgn en één schuimende roodewijn
soort. v
Prins Bismarck gaat vrij vroeg naar bed en staat
laat op, maar toch slaapt hij weinig, daar hij door
zenuwpijnen gekweld wordt. Vroeger gaf zijn arbeid
hem voldoende afleiding, maar nu heeft hij bijna
mets te doen.
„Ik heb allerlei middelen beproefd," zeide de prins.
^c^or*a\ die over een verbazend aantal
beschikt, heeft mij tallooze medicijnen aanbevolen,
maar evenmin als haar hebben ze mg iets geholpen."
„Prins Bismarck, schrijft de journalist, Is een
groote figuur. Ongeveer 75 jaren oud, houdt hg
zich zoo recht als de statige stammen zijner wouden,
^gn schouders zgn vierkant, zgn omvang is niet
onevenredig aan zgne grootte.
„Zgn voorhoofd is gefronsd, de neus met groote
neusvleugels loopt recht naar beneden.
„Wat vooral in dit indrukwekkend gelaat treft,
zijn de diepliggende oogen, blauw als een bergmeer
en omringd door een bosch groote, sterk opgroeiende
wenkbrauwen, die zelfs uit het ooglid ontspringen
en een deel van het voorhoofd beschaduwen. Het
gelaat is zeer regelmatig gevormd. Een dikke, witte
snor overwelft den mond, waarin al de bevalligheid
van deze statige figuur ligt uitgedrukt. Om dien
mond spreekt een spottende en te gelijker tgd wel
willende glimlach. Sprekend opent hij dien wijd,
om een langzaam, hol, afgebroken stemgeluid door
te laten; iets dat als de verwijderde echo van een
plechtig orakel klinkt."
Do prins spreekt even gemakkelijk Fransch als
Duitsch, maar olk woord schijnt rijpelijk overdacht
en volgt na geruime poos op het voorgaande. Nu
en dan zou men geneigd zijn het woord, waarop
men zoo lang wachten moot, in te fluisteren, maar
de prins zou hot niet opnemen. Een ander woord
komt over zgne lippen en dit is beter, juister en
drukt hetgeen hij zeggen wilde veel fraaier uit.
Over de omstandigheden van zijn aftreden liet prins
Bismarck zich tegenover zijn gast slechts weinig uit.
In 't voorbijgaan herinnerde hij aan den zegevierenden
uittocht uit Berlijn, toen hg 6000 telegrammen van
hulde ontving. „Hot was, zeide hij, eene fraaio be
grafenis le klasse. En niettemin leef ik nog
Eenigen tijd later zeide hij„Ik begrijp uw Fran
sche wet niet, die generaals en ambtenaren van 60
of 65 jaren noodzaakt af te treden. Dit kan nog
de kracht huns levens wezen. Wat mij betreft, men
heeft mij nog op 75-jarigen ouderdom de ooren ge-
wa8schen en ik voel mij nog zeer jong, te jong om
niets te doen. Ik was aan mijne politiek gewoon
geraakt. Ik mis ze." Beleefdheidshalve twijfelde
de journalist of deze aftreding wel zeker was.
„O ja! was het antwoord, 'tls geheel uit, meer
dan ge denkt, meer dan ge poit zoudt kunnen ver
onderstellen
Het gesprek liep vervolgens over het verleden,
over Frankrijk en Pruisen voor den oorlog, over de
redenen der oorlogsverklaring. Prins Bismarck her
innerde, dat bij de Luxemburgsche quaestie in 1867
een groote partij in Pruisen van die gelegenheid
wilde gebruik maken om aan Frankrijk den oorlog
te verklaren. Pruisen was beter, vollediger gewa
pend. Bismarcks omgeving drong bij hem aan een
oorlog te verklaren, welks uitslag niet twijfelachtig
kon zgn, daar de Franschen nog minder voorbereid
waren dan in 1870.
„Doch ik verwierp die redenen. Do minderheid
van een staat heb ik nooit een voldoenden grond ge
acht om hem den oorlog te verklaren. Tot den
koning, mgn meester, zeide ik, dat het uur van een
veldslag aan God behoort, dat het lot van den strijd
van de Voorzienigheid afhangt, dat geen volk hot
recht heeft een ander volk aan te vallen, om deze
eenige reden, dat het sterker is."
Prins Bismarck deed uitkomen, hoe de bezetting
van Elzas en Lotharingen noodig was, om een bol
werk to hebben ter bescherming van de Zuidduitsche
Staten, die dichter bij Pargs dan bij Berlijn liggen.
Doch ook om die reden zou Pruisen nooit den oor
log verklaard hebben. Tusschen onze beide volken
bestaat geen rassenhaat, geen historische wrok. Er j
is enkel sprake van een grensmuur, dien wij noodig
hadden. Wij overvielen u niet, toen ge in 1867 uwe
tentoonstelling hadtwij wachten en zouden nog
wachten, indien uw keizer ons niet den oorlog had
verklaard ter verwezenlijking zijner luchtkas-
teelen."
Nogmaals betoogde de prins, dat Duitschland nooit
aanvallend tegen Frankrijk zou optreden.
„Eu met welk doel zouden wij anderen den oorlog
aandoen Wij hebben niets te verlangen van Neder
land
Hier maakte de journalist een gebaar van verwon
dering.
Neen, wij willen niets van Nederland, even
min als van de Oostzeeprovinciën. Ze zouden te
moeilijk te verteren zijn
Geruimen tijd werd daarna over Frankrijk ge
sproken. Do heer Des Houx besluit ongeveer aldus
„Ik nam van Friedrichsruh de zekerheid mede,
dat Duitschland, nog meer dan Frankrijk, eene goede
verstandhouding wenscht tusschen de beide groote
volken, zonder te trachten de moeilijkheden weg te
nemen wier oplossing voor de toekomst bewaard is.
Waarvoor dan die groote legers dienen? Niets an
ders dan als verzekeringspremie voor den vrede. Ze
is zwaar en drukkend, maar wat is te vergelijken
met de gevolgen van een oorlog, zelfs al eindigt die
gelukkig?"
Een algemeene ontwapening noemde prins Bismarck
een hersenschim. Men zal toch zgn buurman niet
vertrouwen. Het instellen eener controle zal niet
baten. Integendeel, dan is men zeker dat eon „casus
belli" telkens zal worden gevonden.
„Wat mg betreft, heb ik, Duitscher vóór alles,
mgn taak en mgn plicht jegens mgn vaderland ver
vuld. Ik zou gewenscht hebben het langer te dienen,
maar ik berust er in, wetende, dat Duitschlaud,
binnen zijne grenzen volmaakt, geen zijner buren heeft
te bengden. Ik zal sterven in 't gelukkig bewust-
zgn, mgn vadorland te hebben bevestigd en er een
sterke en groote natie van te hebben gemaakt. Om
vrede te brengen moest ik oorlog voeren, om vrede
te handhaven heb ik verbonden gesloten
De geschiedenis zal zeggen of prins Bismarck een
groot man was.
Landgenooten en vreemdelingen, vrienden en tegen
standers erkennen, dat hij een groot Duitscher is.
{Hand.)
De volgende bijzonderheden worden bericht be
treffende het ongeluk met een veerboot, die bg
Slawikau eep aantal personen over de Oder zou
zetten. Ofschoon de boot maar 30 personen kon
bevatten, had de schipper al eens 50 jongens be
houden naar de overzij gebracht en hij dacht daarom,
dat de boot de 51 meisjes en andere personen, die
aan den oever wachtten, ook wel houden zou. Toen
de boot, die door de zware lading tot aan den rand
in 't water lag, in 't midden van den stroom kwam,
spatte door den wind een golfje er tegen aan. Zij
die in het vaartuigje zaten, wilden voor 't nat uit
den weg gaan en drongon opzij. In een oogwenk
was do boot omgeslagen en lagen allen in het water,
waardoor 42 kindereu omkwamen*
Honderden menschen hadden zich aan de oevers
geschaard, maar geen bracht hulp, omdat geen boot
bg de hand was. Een moeder stortte zich in de
rivier om te pogen zwemmende haar kind teredden.
Telegrafisch werden booteu besteld om de verdron
kenen op te sporen. Tot dusverre zijn 13 lijken
gevonden.
Bij behaadeling van het wetsontwerp, dat de
Oostenrijksoh-Hongaarsche Bank machtigt door do
publieke entrepots afgegeven warrants te discon-
teeren, hield de president, graaf Kuefstein, een hef
tige philippica togen de beurs en de kapitalisten.
«Er valt zeide de spreker onder de arbeiders
en neringdrijveuden een beweging waar te nemen,
welke men niet door troepenverplaatsingen maar wel
door socialo instellingen kan tegengaan. Het is
niet de quaestie om het kapitaal, maar om do kapita
listen te bestrijden, die van hun positie misbruik
maken." Met deze waarheid voor oogén aarzelde
de graaf niet de socialisten to steunen en te ver
klaren, dat hij tegen een wet zou stommen, welke
de bezitters van het kapitaal begunstigt.
De rede van den met het socialismo bevriende
edelman kon echter niet verhinderen, dat de wet
aangenomen werd, nadat de gouverneur dor Bank
van Oostenrijk ea de minister van financiën haar
hadden verdodigd.
Niettemin blyft het een merkwaardig verschijnsel,
dat zelfs in een vergadering, waar de leden krach
tens het rqcht hunner adellijke geboorte zitting
nemen, stemmen opgaan, die voor de rechten van
den arbeider tegenover den kapitalist een pleidooi
leveren.
Te gelijker tijd met bovenstaand verhaal van denhr.
Des Houx verschijnen dergelijke verslagen van een
interview met prins Bismarck in de Figaro en de
Petersburgsche Novoje Vremya. In het eerste wordt
o. a. gezegd, dat prins Bismarck Rusland „den
erfvijand" van Europa heeft genoemd en in het
tweede verhaalt Bismarck, dat hij zich steeds tegen
de reis van keizer Wilhelm naar Konstantinopel
heeft verzet. Beide uitspraken zijn zoo geheel in
strijd met hetgeen men van prins Bismarck's mee
ningen weet, dit ook daarom aan het overige, wat
dezo beide bladen vertellen, geen waarde kan »e-
hecht worden.
Hetgeen de heer Des Houx vertelt, wordt echtor
behoudens eenige kleinigheden ook te Berlijn voor
juist gehouden. De Norddeutsche Zeiiung doelt den
inhoud ten minste mee, zonder er iets bij te voegen,
terwijl het blad, van de mededeeling der Novoja
Vremya sprekende, zegt „Wat de Russische jour
nalist over Bismarck's uitlatingen betreffende Duitsch
land en Rusland, de oostersche quaestie en de arbeid-
couferentie mededeelt, geeft blijkbaar in hoofdzaak
persoonlijke meeningen en opvattingen van den
schrijver weer, zoodat de tegenspraak wel niet achter
wege zal blijven."
Hetgeon prins Biamarck den heer Des Houx over
de verhouding tusschen Rusland en Frankrijk mede
deelde, strekt geenszins tot bevestiging van de aan
gekondigde onderstelling, dat czaar Alexander binnen
kort zijn politiek zal veranderen. Trouwens, ten
einde de Franschen, indien deze zich soms ongerust
mochten maken, gerust te stellen, haast de Russischo
regeering zich ter openbare kennis te brengen, dat
de betrekkingen, welke tot dusver tusschen Rusland
en Frankrijk bestonden, in geen enkel opzicht ge
wijzigd z\jn.
Het krediet van 250,000 fr.. door de Fransche
regeering aangevraagd om ten behoeve van het mu
seum van het Louvre eenige kunstvoorwerpen aan
te koopen op de veiling dor door den heer Piot na
gelaten kunstschatten, was eergisteren in de Kamer
aan de orde. De heer Antonin Proust verdedigde
de voordracht, vooreerst op grond dat de middelen