Buitenlandse!! Overzicht. voor hen, die zich als onderwijzer in het rak willen bekyaroen. Verklaring ran eene serie oefeningen bestaande uit speelgoed, verzameld door de heeren A. van Waart te Schiedam en L. K. Hazelhorst te Delft. De vervolgklasse te Dordrecht, in te leiden door den heer W. U. van Ravensteyn te Dordrecht. Bespreking van het leerplan voor het onderwas in handenarbeid op de lagere school (2e leerjaar). In leider de heer J. C. Lindeman te Tiel. Wat zijn de oorzaken, dat het onderwijs in han denarbeid hier te lande nog niet bloeit? Wat kan er door ons onderwijzers gedaan worden om hierin verbetering te brengen? Inleider de heer J. Stam te Amsterdam. Invloed van het onderwijs in han denarbeid buiten de school en wel a. in het huis gezin, b. opleiding tot handwerk, c. opleiding tot andere vakken. Inleider de heer H. Russcher te Assen. Staten-generaal. Tweede Kamer. Zitting van Woensdag 25 Juni. Deze zitting heeft weder bewezen, dat een minister, die vast op zijn stuk staat, zeer sterk is. Volgens het voorloopig verslag was de groote meerderheid der leden tegen de cadettenschool nu reeds, wanneer de volstrekte onmisbaarheid niet was gebleken en toch is heden in begiasel tot de oprichting besloten, nadat het amendement-Rooseboom c. s. om de Regeering daartoe de bevoegdheid te geven maar niet de verplichting op te leggen met 49 tegon 32 stemmen was verworpen. Behalve de geheele rech terzijde stemdon ook de heeren Sanders, Levijssohn Norman, Gieichman, Guyot, Cremer en Van der Feltz tegen. Art. 2 werd nu zonder stemming aan genomen, nadat het amendement-Löben Seis ver anderd was in een nieuw artikel 2 bis. Met dit nieuwe artikel zijn de heeren nog niet klaar gekomen. Het is met een ander voorstel, afkomstig van den heer Schimmelpenninck van der Oye, uitgesteld tot bij art. 18. De heer Löben Seis heeft gehandhaafd zyn voor stel, om naast de cadettenschool toch ook het beurzen stelsel toe te passen, met dien verstande, dat de ouders, wier zoons voor de toelating tot do cadetten school geslaagd zijn, die zoons ook elders voor de Kon. Mil. Acad, kunnen laten voorbereiden en daarvoor een toelage uit 's Rijks kas zullen ontvangen tot een maximum van 800, verdeeld over twee jaren. Voorloopig schijnt echter de kans op aan neming van dat voorstel nog niet groot, want het werd ook van de Ministerstafel, door de Ministers van Oorlog en van Koloniën, zeer ernstig bestreden. De Minister van Oorlog verklaarde zich tegen elk beurzenstelsel, maar vooral tegen een beurzenstelsel in dezen vorm. Het zal op die wijze kunnen ge beuren, zeide hij, dat er slechts weinig onders aan de kadettenschool de voorkeur geven, en dan zal men hebben een naar verhouding van het aantel leerlingen zeer dure school, en dan zal he\ Rijk nog bovendien moeten bekostigen de opleiding van jonge lieden, voor wie op die school plaats is, maar die daarvan geen gebruik wenschen te maken. Meer principieel werd het amendement bestreden door den Minister van Koloniën. Zich beroepende op de redevoeringen van de heeren Van Dedera en Löben Seis, toonde hij aan, dat de bedoeling geen andere was dan om bij deze gelegenheid te doen uitmaken, dat ook de bijzondere instellingen van Middelbaar Onderwijs van Staatswege zonden worden gesubsidieerd, en daartoe wilde hy zijn medewerking niet verleenen. Die quaestie moest evenals bij het Lager Onderwijs niet incidenteel bij een wet tot regeling van militair onderwijs maar principieel worden beslist. En de regeering kon des te minder een araendement als dat van den heer Löben Seis steunen, omdat zij by de behandeling van de schoolwet ver klaard had, dat van haar geen voorstel tot subsi- diëering van bijzonder middelbaar of hooger onder wijs was te verwachten. Ondortusschen wilde de Regeering wel iets doen om aan de wenschen van de vrienden aan de rech terzijde tegemoet te komen. Geld konden zij niet krijgen, maar wilden zij zich tevreden stellen met een bepaling, waardoor de ouders van zoons, geslaagd voor de cadettenschool, die zoons elders zouden kunnen opleiden met behoud van dezelfde rechten als aan de inwonende leerlingen van de cadetten school worden toegekend, dan zou daartegen geen overwegend bezwaar zijn. In den geest van dit laatste denkbeeld luidt het voorstel-Schimmelpenniuck van der Oye. Het Utrechtsch Dagblad houdt weder oen warm pleidooi voor de beplanting met vrucht- en sier- boomen van onze wegen, pleinen, straten en grachten. Wg ontleenen aan bet opstel het volgende Voor onze openbaro wegen komen de volgende vruchtboomen in aanmerkinga. appelen, goud rei- nette, Bauman's reinette, Blemheim pippin, grauwe hoiaat, lord Sufheid, late zoete bellefleur, zure bellefleur, dubbele zure paradijs, zoete ermgaart, Ribston, pippeling, keswick codlin, zoete veentje, coura pendu b. perenwinterjannen of kleineren, gieser -wildeman, rietperen, broompark, winter berga mot, dirkjespeer, heerepeer, juitepeer, c. pruimen dubbele boeren witten, varkenspruim, italiaansche kwets, d. noten, waarvan buitendien het hout de meeste andere houtsoorten in waarde overtreft, e. tamme kastanjes. Wanneer autoriteiten of bijzondere vereenigiogen en personen er toe besluiten, die openbare wegen, naar belang van den aard van den grond, door des kundigen met een of meer soorten ran vruchtboomen te doen beplaüten, dan zal het hun blijken, dat zij daarmede eone nieuwe, hoogst belangrijke bron van inkomsten hebben geopend, welke waarlijk niet te versmaden is. Er schijnt intusschen bij ons te lande nog immer bedenking te bestaan tegen het planten van vrucht boomen op openbare wegen, in weerwil van de gunstige financieele uitkomsten, die daarmede in enkele streken van het naburige Duitschland verkregen zijn. Dit is zoo waar, dat het stedelijk armbestuur te Yperen (in België) op het voetspoor van enkele Dnitsche steden, telfs de stadswandelingen met vruchtboomen heeft doen beplanten, (wat wij intus schen, uit schoonheidsgevoel, niet zouden wenschen dat hier werd nagevolgd,) waarvan de oogst jaar lijks bij openbare aanbesteding wordt verkocht. De Maasdijk van Heusden tot Woudrichera, waar aan de dorpen Aalburg, Wijk, Veen, Andel, Giesen, en Rijswijk liggen, prijkt met tal van milddragende vruchtboomen, en voor zooveel het U. D. bekend is daar nog nooit een geval voorgekomen vao eenigs- zins noemenswaardige ontvreemding. Ook de Maatschappijeen nationaal belang, die toch evenzeer langs wegen bouwt, welke op sommi ge punten gemakkelijk door het publiek te bereiken zyn, heeft zich over geen diefstal of besohadingen te beklagen. Trouwens, wanneer de vruchten aan de booraon tijdig worden verkooht (zooals zulks meestal geschiedt,) dan weten de koopors, die in den regel in de nabyheid wonen, wel te zorgen, dat hun eigen dom onverlet blijft. De beplanting van de pleinen, straten en grachten onzer steden en dorpen (vooral van de buitenpleinen en toegangswegen onzer spoorwegstations) laat over het algemeen nog veel te wenschen over, terwyl buitendien daarbij niet altyd met het overleg on de zorg wordt gehandeld, welke noodig zijn, niet alleen, om den groei der boomen te verzekeren en ziekten te voorkomen, maar ook om den aanleg te doen strek ken als een middel tot verfraaiing. Gemakshalve of uit onbekendheid worden overal ongeveer dezelfde soorten geplantiepen en linden of linden en iepen. Dit veroorzaakt eene eentonig heid, welke vermeden moet worden, wil men, by den aanleg van lanen, het publiek, dat meer schoon heidsgevoel bezit dan sommigen meenen, daarvoor winnen. In het Westland onder anderen, dat zich torecht zulk een gunstige» naam verwierf, door de groote en navolgenswaardige zorg, aan het kweekeu van kostbare druivensoorten besteed, heeft men de be planting der wegen volslagen verwaarloosd, zoodat een wandel- of ry tocht door die, overigens zoo merkwaardige landstreek, eene ware beproeving is voor bet schoonheidsgevoel. Een wandeltocht van Amsterdam naar het Muider- slot levert hetzelfde onverkwikkelijk schouwspel op. En zoo zijn er nog tal van «vegen, vooral in onze noordelijke provinciën, Alsmede in Noord-Holland en Zeeland. De laatste uit China ontvangen nieuwsbladen be vatten eene beschrijving van het bezoek des Keizers aan de zoogenaamde oostelijke graven zijner familie. Het keizerlijk gezelschap bestond uit de keizerin- weduwe, den keizer, de keizerin en vier keizerlijke bijzitten. Zij verlieton het paleis op den 4en April vóór zonsopgang, waarbij de keizerin-weduwe de óverigen eene mijl vooruit reisde. Langs den te vol gen weg waren op gelijke afstanden drie byzondere reispaleizen of rustplaatsen opgericht. De keizer had, om wat afwisseling in zyne manier van reizen te brongen, tot zijne beschikking een draagstoel of palankijn, een wagen en oen paard. Hy wordt beschreven als een schoon jonkman met een bleek en schrander gelaat en de trekken der keizerin moeten groote vastheid van karakter ver raden. Alles zag er onberispelijk frisch uit, wat men bij optochten in het Oosten zelden ziet. De draag stoelen, wagens, tuigen en de uniformen der soldaten waren alle nieuw. Hot aantal personen, die den stoet uitmaakten, bedroeg meer dan 10,000. Op den vierden dag werden de graven bereikt en stapten de vorstelijke reizigers by een Sama-tempel af. Den volgenden dag werd aan de keizerlijke voor vaderen geofferd en geschiedde de plechtigheid van het herstellen der graven door hot plaatsen van een handvol aarde op eiken grafheuvel. Dos anderen daags ving de terugreis aan. In stryd met het gewone gebruik mocht het volk bij deze gelegenheid buiten de woningen komen en den keizer zien, en velen maakten daarvan gebruik om smeekschriften in te dienen. De keizer schijnt het volk met ongewone vriendelijkheid te hebben bejegend en hield gesprek» zijn eerbied, zijn geduld en zijn tevredenheid haar met dankbaarheid jegens hem vervuld. Er waren oogenblikken, dat zij zich gedrongen gevoelde naar hem toe te gaan en haar hand in de zijne te leggen; maar de een of andere machtige invloed weerhield haar. Op andere tijden, en daarvoor berispte zij zich zelve, ging haar, onverklaarbaar geqoeg eene ril ling door de leden. Mijnheer Dillingham was zoo wijs, zoo odel en zoo nauwgezet, men kon hem'met niemand vergelijken. Hij had het standvastig karak ter het heldere, schitterende verstand, kortom alle uitmuntende eigenschappen, die John Dent piet had. Hij was niet trotscb, niet ontetuiraig en niet onnadenkend, zooals John Dent geweest was, hij had eene bijzonder zacht en liefhebbend karakter, en toch de zonderlinge inval deed Prudence te midden hare ernstige overpeinzingen lachen zij kon zich niet voorstellen, dat zij mijnheer Dillingham ooit //James" zou durven noemen. Het was haar, zelfs nu noch, wel tweemaal zoo gemakkelijk //Jack" te zeggen. In haar onschuldige liefde voor dezen had zich niets vertoond van dien twyfel en dien afkeer en dien strijd. Zij had hem haar geheele hart ge geven en zij wist niet beter of zij bad er zich gelukkig bij gevoeld. Waarom kon zij dit nu niet doen? Het gekste was eebter, dat zij, telkens als zij aan mynheer Dillingham wilde gaan denken, aan John Dent dacht. Wordt vervólgd?) Wiliowbrook, maanden te voren, aanleiding had ge- geren tot die aangename praatjes, die Prudence half deden wenschen, dat de jonge dominé op haar ver liefde, opdat zij hem zou kunnen weigeren en hem kon toonen, hoever zij er van af was, aan teleurge- stelde liefde te sterven, toen kwam het Prudence dood eenvoudig voor, mijnheer Dillingham te zeggen, dat zij zijn achting op hoogen prijs stelde en hoopte, dat hij altijd haar vriend zou zijnmaar dat zij hem nooit lief kon hebben. Misschien had zij wel in een verloren oogenblik in haar gedachte een mooie, kleine aanspraak ontworpen, die deze niet geheel nieuwe gevoelens uitdrukte; maar indien dit zoo was, dan was er nu eene moeielijkheid, waarop zy niet gere kend had, toen zij die kleine rede uitsprak. Moest zij het zeggen? Als dat de inhoud was, van het antwoord, dat zij aan mijnheer Dillingham moest geven, waarom had zij dat dien avond in het fort dan niet gezegd? Er was overvloedig tijd en gelegenheid geweest om in een oogenblik alle praatjes in Rivermouth te doen ophouden en een einde aai het spel te maken. Mijnheer Dillingham had haar seer zeker in de war gebracht door zich zoo plotse ling te verklaren; maar zij had zich bijna dadelijk hersteld en zij had hem eerlijk en oprecht antwoord moeten geven. Maar toen op dat oogenblik was het haar onmogelijk geweest hem antwoord te geven, en nu was er meer dan veertien dagen overheen gegaan en zy was nog even wanhopig besluiteloos. Tot dusverre had mijnheer Dillingham Prudence geen enkel teeken van ontevredenheid gegeven, maar haar voogd was vreeselijk verlegen met haar uitstellen, en voor Prudence was de toestand volstrekt ondragelijk geworden. Zij wist, wat haar voogd wenschte, ook zonder dat bij het zeide, en dat hij kiesch genoeg was, op geen enkele wijze invloed op haar besluit uit te oefenen, maakte op Prudence een te dieper indruk. Zij wist, dat haar aarzelen bij mijnheer Dillingham de smart en de teleurstelling slechts zou vermeerderen, als zij eindelijk //neen!" zeide. Hij kon haar uitstel niet anderé dan als een gunstig voorteeken beschouwen want als in de spraakkunst twee ontkenningen eene bevestiging maken, dan is in de liefde eene aarzeling op zijn minst gelijk aan eene halve toestemming. Zij was er niet geheel zeker van, of haar aarzelen, haar niet gebiedend voorschreef, zijn voorstel aan te ne men. Zij stond versteld, toen zij bedacht, dat zij zonder een woord te spreken reeds gedeeltelijk be loofd had, zijne vrouw te worden. De tijd was voorbij, toen zij bet zoo gering achtte, de liefde, die hy haar aanbood, van do hand te wijzen, thans deinsde zij terug by de gedachte, dat ze hem kon grieven. Sedert mijnheer Dillingham te River- month kwam, was haar leven veel veranderd, en als hij het weer verliet, gelijk hij zeker doen zou, als zy bem niet liefhad, werden de dagen weer even somber als te voren. Haar achting en vriendschap voor hem waren aanhoudend toegenomen en in de laatste veertien dagen hadden zijn gedrag jegens baar ken m«t eenige oude mannen, die hij ouder de menigte opmerkte. Na afloop der reis vervulde de keizerin haren eersten staatsplicht. Vergezeld door eenige hofdames, hernieuwde zij het oude gebruik der aanbidding in den tempel der godin van de zijdeteelt; bij deze devotie behoort het plukken van moorbeziebladen, tot welk einde in de aanhoorigheid van den tempel eenige boomen zijn geplant. De Eiffel-toren heeft geheel Parijs en de wereld in verrukking gebracht. Men kan er als ware't tot in de wolken opstijgen. Op de tentoonstelling van Chicago, die in aantocht is, zullen de menschen echter even diep onder den grond kunnen afdalen als de Eiffel-toren hen naar boven kan opvoeren. Een ondernemend man in den Staat Colorado wil er een volmaakt mijnwerk laten zien en daarom in den grond op het terrein een geregelde aaneenscha keling van mynscbaohten aanleggen en verder aan schouwelijk maken hoe het water in de mijnen wordt aan- en afgevoerd, enz. enz. De ontwerper heet E. F. Bunen en is ingenier der mijnen te Aspen hij heeft aan de directie der tentoonstelling het volgend plan voorgesteld„Op het terrein der tentoonstelling zal op een diepte van 500 tot 1000 voet door een steenachtigen bodem een schacht wor den geboord. Do galerijen, dat is de schacht met al haar zygangen, zullen van electrisch licht voor zien worden, en het delven van goud, zilver, koper, lood, steenkool, graniet, zandsteen enz. zal worden aangetoond, terwijl in een afzonderlijk tentoonstel lingslokaal eenige mineralen worden geëxposeerd. Eindelijk zullen er insgelijks alle werktuigen en ma chinerieën, behoorende bij het mijnwezen, b. v. smeltovens enz., te zien zijn. Do kosten van den aanleg moeten gedokt worden uit de opbrengst der steen producten van den grond en der toegangskaar ten. Het ontwerp is te Chicago met grooten bijval begroet en wordt door de groote mijnbezitters, in woners van Chicago gesteund, die allen hun best doen om het plan tq doen gelukken. Ofschoon dit werk zeer kostbaar zal zyn, is het volstrekt niet onuitvoerbaar en zeker minder onderhevig uan groot risico dan het bouwen van eon glazen paleis op den bodem van het Michigan meer en de aanleg van een tunnelspoorweg, die van den over daarheen zou loopen. De mynwerken op het terrein der tentoon stelling mogen nu verbazingwekkend zijn, zy zullen tevens aantrekkelijk wezen, omdat zij niet enkel bezienswaardig maar ook leerrijk en nuttig mogen heeten. De Voorloopige^ Synode van Nederduitsche gere formeerde kerken (doleerende) werd te Leeuwarden 24 Juni geopend met gebed en een openingswoord van df. Wagenaar. Besloten werd als toehoorder toe te laten allen die als lidmaten der kerken by de kerkeraden als zoo danig bekend staan, alle christelijk gereformeerden, die een bewijs van den kerkeraad der christelijk ge reformeerde kerk van Leeuwarden vertoonen, en de leden van vrije kerken, voor zooverre de vergadering daartegen geen bezwaar zoude hebben. De vergadering koos tot praeses, dr. Kuyper; tot assessor, dr. Van Goor, en tot scriba, do predikan ten ds. Hoekstra en ds. Feriuga. Na vaststelling van het agendum werden 5 com- missie's benoemd, waaruit zich nog oone centrale sectie zoude vormen. Te twee uren ving de middagvergadering aan met gezang en gebed. Er werd gerapporteerd naar aanleiding van een schrijven der directeuren van de Vrye Universiteit, en voorgesteld deputaten te benoemen, om met di recteuren der Vrye Universiteit te onderhandelen tot het vinden van een weg om in zake de theologische faculteit een noodig verband te vinden. Volgens het rapport is besloten, en zijn tot deputaten benoemd dr. Wagenaar en dr. Van Goor. Over de splitsing der gecombineerde dassen rap porteorde dr. Rutgers, waarbij geraden werd de ge vraagde splitsingen in Zuid-Holland en Friesland toe te staan. Volgens het rapport is besloten. Ds. Langhout rapporteerde over de regeling der giften ten behoeve der noodlijdende kerken, en over de proceskosten. Aan proceskosten waren uitgegeven 29586. Voor proceskosten was gecollecteerd ƒ19700, voor noodlijdende kerken en personen ƒ8490. Dr. Rutgers rapporteerde namens de juridische commissie, in welk rapport met dankbaarheid de steun werd vermeld door jhr. A. F. de Savornin Lobman aan de kerken gegeven, en waaruit bleek dat de kos ten verre zouden blijven beneden de raming vroeger gemaakt, de driemaandelijksche collecten voor de pro ceskosten moeten nog voor onbepaalden tijd worden voortgezet. De conclusiën van het rapport over de noodlijdende kerken kwamen nu in behandeling. In beginsel werd aangenomen het eerst de kerken op eigen verplich ting te wijzen. Definitieve regeling k'onde, naar men meende, door deze voorloopigo synode evenwel nog niet getroffen worden. Doch de wenschelijkheid werd uitgesproken dat onder leiding der classes in dit jaar door de kerken minstens tweemaal voor de noodlij dende kerken zoude worden gecollecteerd, terwijl als deputaten synodi hiervoor werden bonoemd de heeren W. Hovy, Vethake en Van Beek Calkoen, aan wie vooral de nood der kerken van Noord-Brabant werd herinnerd. De conclusiën van het rapport zijn eonigs- zins gewijzigd aangenomen. Te Baarle Nassau is Dinsdagnacht een brutale diefstal met inbraak en mishandeling gepleegd. Even buiten het dorp aan den weg naar Chaatn woont in een herberg alleen de 76-jarige wed. Gielen. Om streeks middernacht hoort deze plotseling een onge woon gedruisch en ziet oen man met het hoofd reeds door het bovenlicht van de deur zich naar binnen te werken. Het kordaat oudje slaat twee handvegers op ayu hoofd aan stukken. Hij houdt echter vol, schuift den grendel weg en opent daarna de deur. Hij werpt nu onder bedreiging van moord het oude vrouwtje op bed en dwingt haar het geld te wijzen, ongeveer 40 is zijn buit benevens een horloge en haar gouden sieraden. Met geweld ontrukt ze hem het horloge en het goud. Toen hij zich verwijderde, verbood hij haar onder doodsbedreiging voor dorr morgen het huis te ver laten; inderdaad kwam hij na tien minuten terug om zich daarvan te overtuigen. Te 2 ure 's nachts is het kordate vrouwtje naar de politie geloopen om aangifte van een en ander te doen, deze heeft een streng onderzoek ingesteld, doch heeft den dader nog niet kunnen achterhalen, hij schijnt ol drie da gen in de buurt te zijn rondgezworven en de wijk naar België genomen te hebben. De heer J. van Dijk Mzn., bestuurder van het bekende gymnasium te Doetichera, doet bij circulaire een beroep op zyn geloofsgenooten, „teneinde honderd zendelingen en honderd artsen te hunne kosten te doen opleiden en naar Indië te zenden". De steller der circulaire rekent daartoe ongeveer een millioen gulden noodig te hebben; hij vraagt die met een heenwijzen zoowel op^ den „ovorvloedigdn zogen", door Nederland genoten, als met eene herinnering aan de „gevaren, waarmee de Islam Nederlandsch- Indië bedroigt". Eene aanvankelijke proefneming, in meer beperkten kring door den heer Van Dijk aan gewend, bleef, naar hij mededeelt, reeds, „niet zonder resultaat". Van een algemeen bekend worden van zijn plan wacht hij de gevolgen „rustig af'. Alleen meent hij dat „het werk in niet veel meer dan tien jaren tijds volbracht kan, maar ook moet worden". De stad Cedar Keys, Florida, hoeft oen burge meester zooals er niet velen zijn. Deze burgervader, Cottell genaamd, liop dag aan dag met een geweer door de straten, om jaebt te maken op den Rijks ontvanger, tegen wien hij een feilen haat koesterde. Die ambtenaar een klein, zwak mannetje houdt zich schuil tot nadeel voor de afdoening van vele administratieve zaken. Voorts liët de gewelde naar den directeur van het telegraafkantoor door zijne dienaren geeselenhij schoot op den wachter van den vuurtoren, bracht oen anderen man een messteek toe, zette vele burgers zonder eenige reden gevangen en deed eenige dames ergerlijke mishan delingen ondergaan. Er zijn nu door de Regeering manschappen afge zonden, cm dit gevaarlijk gemeentehoofd gevangen te nemenmaar men vreest, dat dit niet zal gaan zonder oen hevig gevecht. Volgens de Engelsche Lancet is de Fransche regeering voornemens aan het ministerie van justitie toe te voegen een hoogen raad vau geneeskundige rechtspraak, welke zal worden samengesteld uit rechts geleerden en geneeskundigen, opdat ook gevallen van suggestie, hypnose en herediteit naar eisch kunnen worden opgelost. Genoemde geleerden zullen advies moeten verstrekken over de aansprakelijkheid van misdadigers in dergelijke gevallen. De Duitsche Rijksdag heeft gisteren het kolo niaal krediet goedgekeurd, en wel zonder dis cussie. De staats-secretaris Marschall verzocht niet te spreker, over het Helgoland-tractaat en dit W89 in de gegeven omstandigheden liet eenige punt, waaroyer nqg wat te zeggen viel. Toch had de heer Marschall geen ongolijk, want de formalitei ten zijn nog niet geheel afgeloopen. In een ander parlement zou men wellicht do toevlucht genomen hebben tot een motie, ten einde blijk te geven vau het gevoelen der meerderheid. In" dezen Rijksdag maakt het centrum de meerderheid en het centrum is voor de koloniale politiek, terwyl de bladen van die kleur zich tot heden op den achtergrond gehou den hebben bij de critiek van het Helgoland-tractaat. Omtrent het debat by tweede lezing in den Ryks- dag over de legersterkte valt nog te vermelden, dat art. 1 van het ontwerp strekt om voor den tijd van 1 October 1890 tot 31 Maart 1894 do legersterkte op voet van vrede te bepalen op 486,983 man de eenjarige vrijwilligers daaronder niet begrepen. Hierop is van wege de vrijzinnige partij een amen dement ingediend, om in plaats van 31 Maart 1894 te lezen 31 Maart 1891, en daarbij te voegen dat de legersterkte na laatstgenoemden datum jaarlijks by de begrooting wordt vastgesteld. Van wege de vrijzinnige partij was er ook nog een voorstel om, in verband met deze zaak, aan art. 59 der rijksgrondwet tegen 1 October 1892 de volgende lezing te geven Ieder weerfcaar Duitscher behoort zeven jaar, in den regel van na ziju 20e tot zijn 28e jaar, tot het staande leger, en wel bij de troepen te voet de twee eerste jaren, bij de overige troepen de eerste driejaren onder de wapens, eu de drie volgende jaren in de reserve; de vol gende vijf jaren in de landweer le ban en daarna tot het einde van zijn 39e levensjaar in de land weer 2e ban. Hierbij werd tevens het debat geopend over de bekende vier voorstellen van Windhorst, om de ver wachting te kennen te geven, le dat de bonds- regeeringen zullen afzien van plannen, waardoor alle weerbare manschappen in actieven dienst worden gesteld, daar dit te hooge kosten veroorzaakt2e dat zij, met opheffing der zevenjarige legerbegroo ting, de legersterkte bij de jaarlij ksche begrootiug doen regelen. Voorts de bondsregeeringen uit te noodigen, een wetsoutwerp in te dienen, waarbij de tijd van actieven dienst wordt ingekort, en een tweejarigen diensttijd voor de troepen in ernstige overweging te nemen. Het debat over dit een en ander wordt heden voortgezet. Er wordt te Berlijn veel gesproken over de be trekkelijk nieuwe verklaring van Bismarck aangaande de reden van zijn aftreden. De Keizer treedt hierbij op den achtergrond» en de nadruk wordt gelegd op de verdeeldheid in het Ministerie. Bismarck wilde de toongevende leider blijven, maar in dat geval hadden er belangrijke wijzigingen moeten plaats heb ben in het personeel der Ministers. Wel beschouwd wordt daarmee echter aan de zaak niet veel veran derd. Immers, dan was het de Keizer, die deze ver anderingen niet wenschelijk achtte en liever den Rijkskanselier liet gaan. Ook blijkt uit de woorden van Bismarck t vrij duidelijk, dat de Ministers, die H niet met hem eens waren, te veel op Keizerlijke meeningen acht gaven en te weinig blijk gaven van zelfstandigheid. De toestand vau het Engelsche ministerie is nog niet zoo gunstig als lord Salisbury wel zou wen schen. Op verlangen van lord Harrington, den leider der liberale unionisten, heeft de regeering een der be palingen van de vergunningswet, waartegen het meeste verzet bestond, teruggenomen. Den graaf- scliHpsraden wercl bij het ontwerp het recht ver leend, vergunningen tot verkoop van sterker, drank in ie trokken, mits zij den eigenaars een schade loosstelling verleenden. Tegen deze bepaling kwam de meerderheid der liberale unionisten iu verzet en eindelijk werd zij door de regeoring ingetrokken. Den graafschapsraden wordt dit recht nu niet ver leend, maar het geld, dat de regeering voor de schadeloosstelling had aangewezen, zal voorloopig bewaard worden, totdat het Parlement hierover zal hebben beschikt. Door deze concessie zijn echter de afschaffers niet tevreden gesteld. Gelijk sir Wilfred Lawson mede deelde, zuilen zij ook nu nog het ontwerp blijven bestrijden, zoodat de opoffering, welke de regeering zich getroostte, slechts gedeeltelijk haar doel heeft bereikt. En daarentegen staat over, dat natuurlyk de pDsitie der regeering nog meer verzwakt wordt, nu zij ten laatste de bepaling waarvoor zij zoolang heeft gestreden, terugneemt. De Daily News voorspelt reeds den aanstaanden val van het kabinet, maar de wenschen der oppo sitie hebben natuurlijk in dit opzicht weinig waarde. Evenwel zyn ook vele regeeringsgeziude organen alles behalve tevreden over de wijze, waarop het ministerie ipet dezo wet heeft gehandeld. De Standard zelfs erkent dat de terugtrekking van het voorstel de kracht van het kabinet niet heeft vermeerderd en de Times noemt dit besluit een groote politieke fout, waarvoor de regeering en de liberale unionisti sche partij, ieder voor de helft, aansprakelijk moeten worden gesteld. „Indien de regeering na Paschen terstond met de tiendenwet en de Iersche landwet ware begonnen, zegt de Timefy dan waren de liberale unionisten by olkaar gehouden, maar door de behandeling dor „h cal taxation bill" door te drijven, heeft de regee ring verdeeldheid gebracht onder de uuionisten. Dit spyt ons niet om de ministers, die hun positie zeiven hebben bedorven noch voor hun politieke volgers,

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1890 | | pagina 2