Bultenlandscii Overzicht.
J
toch 100 slecht niet. De practisohe vraag was deze,
die de toekomst alleen kan beantwoordenzal van
de vergunning om buiten de cadettenschool een
opleiding te ontvangen door velen gebruik worden
gemaakt of door weinigen De Minister voorspelde
door weinigenliberale leden zeiden door velen.
Zou dit laatste het geval blijken, het ware een middel
om eventueel de dan te duur wordende cadettensohool
weder op te heffen. Onverklaarbaar was het ons,
dat vele liberale leden van dit artikel zulk een
quaestie maakten, dat lij hun steun over de wet
daarvan afhankelijk stelden. Intusschen, zoo de
ganscho liberale partij, behalve de heer De Beaufort,
tegen het regeeringsartikel stemde (dat daardoor
maar juist, met. 37 tegen 35 stemmen, werd aan
genomen), niet allen zullen daarom hun stem aan
de wet onthouden.
De volgende artikelen lokten weinig debat uit.
Alleen verdient vermelding, dat de heer Rooseboom
aan den minister de toezegging ontlokte om ook
Indische officieren aan te stellen b|j het mditair
ondorwijs en dat de heer Th. Mackay eenig bezwaar
maakte tegen do nieuwe betrekking van inspecteur
van het militair onderwijs.
Du eindstemming zal a. s. Donderdag, na revisi,o
van het ontwerp door de commissie, geschieden.
De heer Smeenge nam opnieuw zijn plaats in de
kamer in, na eedsaflegging.
Aan de agenda werd nog een geheele reeks van
minder beteekenende werkzaamheden toegevoegd,
terwijl in overleg met de Regeoring de Waterstaats
wet is afgevoeiB. Onder de bijgevoegde zaken
bekoort de voortzetting der interpellatie-Guyot,
terwijl de eveneens gestaakte interpellatie. Van
Kerkwijk voor beantwoording nog niet vatbaar schijnt.
De interpellatieSeytfardt schijnt met goedvinden
van Men interpellant tot het nieuwe zittingjaar uit
gesteld j intusscbeu werd er heden weder een nienwe
aangekondigd door den heer Brantsen over loods
gelden op de Schelde.
Heden de Lawa-quaestie.
De vergadering der Prov. Staten van Zuid-Holland
werd gisteren door den Commissaris des Konings ge
opend met eenige waardeerende woorden ter nage
dachtenis van de ontslapen leden Van der Kun, Van
Haaften en Begram.
Daarna werden de nieuw gekozen leden, de heeren
Von Pisenne, Visser en W. H. van Haaften, toege
laten en geïnstalleerd.
Nadat verschillende stukken naar commission waren
verzonden, vroeg de heer S. Le Poole (Delft) aan
Ged. Staten, of hun aandacht gevestigd is op den
toestand van het water van Delfland, en wat zij mee-
nen dat de provincie in dien neteligen toestand kan
doen. Spr. verklaarde dat te Delft de toestand on
dragelijk is. Wie vroeg hij zal de «Delftsche
wonderdokter" zijn, die aan dezen toestand een einde
maakt Delfland kan wel water inlaten, maar heeft
zulk een kleinen boezem, dat, als er maar 't minste
te veel inkomt, de Vlietlanden onderloopen. De
«Delftsche Handelsvereeniging" heeft een adresbe
weging uitgelokt om bij den Koning aan te dringen
op vernietiging van het Haagsche Raadsbesluit,
waarbij het spuien is verboden; maar al mocht die
vernietiging volgen, dan is er nog niet gespuid.
Ui* eigen ervaring, te Katwijk opgedaan, waar hij
jaren lang de zeebaden gebruikte, verzekerde spr,,
dat door RijnlaiH's sluis de stroom van het jLeidsche
water ver in zee is waar te nemen, maar bij liet
baden niets, alleen rechts of links van de sluis.
Het eenig redmiddel voor Delfland is z. i. spuien.
Wil Den Haag dat niet doen, zijn er dan geen mid
delen om daartoe te geraken? kan b. v. de Provincie
niet onteigening vragen van de kanaalwerken, opdat
er aldus een macht zij dié over de zeesluis beschikt?
De Voorzitter verklaarde, dat Gedep. Staten in
de eerstvolgende vergadering op deze vraag zullen
antwoorden, zijnde Dinsdag 8 Juli, wanneer om 3
uur aan de orde zijn de benoeming van leden der
Eerste Kamer en van een buitengewoon lid van
Gedeputeerden.
Het plan bestaat om de wet tot regeling van den
Krijgsdienst in handen te stellen van eeue commissie
van voorbereiding evenals indertijd met de Sohoolwet
is geschied.
Tot toelichting van het gisteren door ons mede
gedeelde wetsontwerp tot rogeltng van den krijgsdienst
zegt de Regeering o. a.
Met de beschouwingen van de Staatscommissie
omtrent de taak, de samenstelling en de sterkte der
krijgsmacht, en met hare daarop gegronde besluiten,
heeft do Regeering zich in het algemeen kunnen
vereeuigen, zonder dat zij evenwel alle te dier zake
gehouden redeneeringen en gemaakto gevolgtrekkin
gen zou wenschen te onderschrijven.
De gebreken van den bestaanden toestand, waarin
voorziening noodig is, betreffen, zooals de Staatscom
missie uiteenzette, zoowel de getalsterkte als het
gehalte van de levende strijdkrachten.
De tegenwoordige sterkte van het leger, b|j den
normalen militiediensttijd nauwelijks 60.000 man
bedragende, is ten eenemale ontoereikend om aan de
verschillende behoeften der landsverdediging te vol
doen.
De schutterijen, hoezeer van aanzienlijke sterkte,
kunnen niet beschouwd worden als eene legerreserve,
welker bruikbaarheid op zqodanigen trap staat, als
bij de tegenwoordige wijze van oorlogvoeren nood
wendig moet worden geëischt; ten gevolge van de
gebrekm, die hare inrichting aankleven en door den
ijver en de inspanning van hare officieren en verdere
leden door de Rogeering alleszins gewaardeerd
niet kunnen worden vergoed, is hare vervanging door
eene op betere grondslagen gevestigde troepenmacht
van het meest dringend belang.
Uitbreiding van de legersterkte tot ongeveer 115,000
man en vorming eener deugdelijk ingerichte, uit het
leger voortgekomen nserve van ongeveer 50,000
man, zjjn mitsdien de hoofdbeginselen, waarmede bij.
het ontwerpen van de nieuwe regeling van den verplich
ten krijgsdienst rekening behoort te worden gehouden.
Do Regeering deelt echter in het gevoelen der
Staatscommissie, dat een stelsel behoort tq worden
aangenomen, waarbij in vredestijd slechts een deel
van hen, die den dienstplichtigen leeftijd hebben
bereikt, onder de wapenen wordt geroepen om een
voldoenden oefeutijd te doorloopen, en dat er van
moet worden afgezien, ook de overigen tot eenige
oefening in tijd van vrede te verplichten, hetzij in
hunne haardsteden tot het vormen van eene geor
ganiseerde volkswapening, naast het leger optredende,
hetzij bij het leger, maar dan gedurende zeer korten
tijd, om uit die elementen korpsen samen te stellen
met bijzondere bestemming of voor algemeene reserve.
Algemeene dienstplicht zou, ook volgens hare over
tuiging, leiden tot onvoldoende uitkomsten, of voor
allen of voor een deel hunner, ten aanzien van de
geoefendhoid en de militaire waarde der strijdkrach
ten; of wel do lasten en kosten, daarvoor gevorderd,
zouden moeten worden opgeroerd tot eene hoogte,
waarbij de nationale welvaart ernBtig zou worden
bedreigd.
Eene volkswapening hetzij al» eenige krijgs
macht te land, hetzij nevens een staand leger
waarvan do leden niet tot werkeljjken dienst zouden
worden ingelijfd, maar onkel in hunne haardsteden
zouden worden geoefend (Zwitsersoh stelsel), kan niet
worden aangenomen, omdat de eisehen van dadelijke
voldoende hrujkbuarheid voor den oorlog daurbjj in
verschillende opzichten niot kunnen worden verwe
zenlijkt; .terwijl bovendien de uitvoering van dit
stolsel op ernstige, zoo niet onoverkomelijke praotischo
bezwaren zou stuiten en toch ook zeer zware lusten
voor de bevolking zou medebrengen.
Ten aanzien der plaatsvervanging stelt de Regee
ring zich op het standpunt dat, welke redenen van
moer of van minder belatig voor of togen de toe
passing van het beginsel van don persoonlijken dienst
plicht mogen zijn aan te voeren, de toepassiug hier
van onvermijdelijk noodzakelijk is, omdat alleen
daardoor in voldoende hoeveelheid de geschikte stof
kan worden verkregen om bij een doeltreffend stolsel
van legerorganisatie te voorzien in do behoefte aan
officieren en verder kader en aan personeel voor de
vervulling van sommige diensten en betrekkingen,
waaraan anders niet of slechts ten koste van te zware
goldelijke opofferingen zou kunnen worden voldaan.
Z|j acht mitsdien den persoonlijken dienstplicht, zon
der plaatsvervanging, noodig om te kunnen geraken
tot een stelsel van legerinrichting, hetwelk deugde
lijkheid paart aan min-kostbaarheid,
5
De jaarlijksche algemeene vergadering van Eigen
Hulp werd Zaterdag te 's-Gravenhage gehouden ia JHli-
genlia, onder leiding van den Voorzitter dos Hoofdbe-
stuurs, den heer G. It. van Hennep, die de aanwezigen
welkom heette, speciaal den heer Kuijper.den vader der
Verecniging, die, hoewel afgetreden als lid van het
Hoofdbestuur, tot nog toe steeds zijn krachten blijft
w|jden aan haren bloei.
De heer Kuijper herhaalde nogmaals z|jn dank
betuiging voor het aangenaam en schoon huldeblijk,
hem bij z|jn aftreden gegeven, en waaruit hij met
genoegen zag, dat de Vereeniging als stichting ge
waardeerd wordt. Voor hare toekomst sprak hij de
beste wenschen uit.
Beide toespraken werden toegejuicht.
Met verwijzing overigens naar de verschillende
mededeelingen, in het orgaan reeds opgenomen, om
trent de werking der verschillende afdeelingen, werd
ten eerste de Heer Kuyper in de gelegenheid ge
steld eeuigo nadere mededeelingen te doen omtrent de
afdeelingen Levensverzekering en Zekerheidstelling.
Speciaal omtrent de eerste zijn de resultaten, gelijk
mede roods gebleken is, hoogst bevredigend. De zoo
kundige adviseur I'rof. van Pescb roemt zeer de zui
vere en accurate administratie, en hoe bloeiend de
afdeeling ia, die hare deelhebbers 95 pCt. in de winst
verzekert, bljjkt uit het feit, dat dit jaar door de
afdeeling Levensverzekering 1221 ruim aan het
Hoofdbestuur kon worden uitgekeerd.
Do Heer Van der Sloot bracht het rapport uit over
de afdeelingZee- en Landmacht, die verleden jaar
financieel is vooruitgegaan. Hierbij werd gereleveerd,
over andere onderwerpen heel goed te spreken te zijn.
„U denkt, dat ik niet goed bij 't hoofd ben t"
zeide de joqge man, terwijl hij in het open gelaat
van zjjn oom duidelijk las, wat er in hem omging.
„Nu, dat ben ik wel. Ik ben zoo goed bij mijn
verstand als u en zoo helder in mijn hoofd als een
klofc. Hoe lang ia uw vriend, mijnheer Dilling
ham, nu al in Brick Church?"
En John Dent ging zitten en lei zijn beenen heel
gemakkelijk kruislings over elkander, als iemand, die
de zaken wijsgeerig gaat opvatten en zich niet met
kleinigheden wil kwellen.
„Van Juni af," antwoordde mijnheer Dent, ver
heugd, dat hij zijn neef weer zag bedaren. „Dil
lingham is hier in het laatst van Mei gekomen en
het is nu December: Dus is hij hier iets meer dan
een half jaar geweest."
„Terwijl ik te Shasta was," prevelde de jonge
man. „Maar wie heeft er dan in Virginië op mij
geschoten, als 'tNevins niet was?" Toen zei hij
achteloos tegen zijn oom: „Waar woont uw vriend.
DiUingham?"
„In Rivermouth, natuurlijk."
„Waar?"
„In de Old Bell Tavern.'
Als een stormwind vloog John Dent de kamer uit.
Na den eersten schrik vloog mijnheer Dent hem
na. De gangdeur was gesloten en de boom zat er
noó- op; het was een vrij ingewikkelde constructie
en" John stond nog aan de ketting te rukken en te
wringen, toen zijn oom hem bij den arm greep.
„Wat ga je doen?"
„Ik moet dien DiUingham zien, oom Ralph."
„Je zult DiUingham zeker zien. Het is tien tegen
een of hij komt mot al dat weer toch voor twaalven
nog wel aanrijden en dan zul je zien, hoe dwaas je
doet."
„Laat ik het mis hebben," zei John Dent zoo
bedaard als hij kon, „maar ik kan niet wachten,
totdat mij dat bewezen wordt. Als hij de man is,
daar ik hem voor houd, dan weet hij nu al, dat ik
hier ben en zal zich hier niet vertoonen. Ik moet
naar hem toe."
„Voor 't ontbijt?"
„Op staanden voet!'1
Mijnheer Dent begon te denken, dat er misschien
geen beter middel was, om zijn neef van zjjn dwa
ling te overtuigen, dan dat hij hem voor den jongen
dominé bracht, dien mjjnheer Dent ook verlangde te
zien; hij wist nog niet, wat er twee avonden te vo
ren in de voorkamer gebeurd was' want na de komst
van John Dent had Prudence nog geen oogenblik
kunnen vinden om haar voogd haar besluit meè te
deelen en hem te spreken over den brief, dien z|j
aan mijnheer DiUingham geschreven had.
Er werd dan een paard voor de chais gezet en
intusschen liep John Dent met groote stappen den
gang op en neer, terwijl Prudence in de huiskamer
bij de ontbijttafel bleef staan en vragende blikken
op haar oom sloeg, niet begrijpende, wat dat alles
moest beteekenen.
Toen de chais ingespannen was, stelde mjjnheer
Dent voorvalleen naar (le stad te gaan en den jon
gen dominé mee terug te brengen; maar John Dont
wilde niet naar dit voorstel luisteren en het tweetal
reed in den storm voort.
Den geheelen weg over blies de sneeuw hun zoo
aanhoudend in het gezicht, dat er geen mogelijkheid
was, een woord te sproken, al had een van beiden
er ook lust toe gehad. Nu en dan sloeg mijnheer
Dent een zijdelingschen blik op den jongen man,
wiens oogen kwaadaardig glinsterden over den witten
knevel, dien h|j in den ijskouden wind had opgedaan.
„Ik zou haast trek hebben 't water in te rijden,"
zei mijnheer Dent bij zich zei ven, „hjj is stapelgek 1"
Toen zij voor de deur van Old Bell Tavern ge
komen waren, verzocht mijnheer Dent zjjn neef zich
te bedwingen en niets overhaast te doen. John Dent
beloofde dit, maar met zjjn handen stijf op elkander
en op eene alles behalve geruststeUende wijze.
„Je vergist je deerlijk, en als je mjj in de eene
of andere dwaasheid betrekt, zal ik het je nooit ver
geven. DiUingham is een vriend van me en een
van de beste menschen, die er bestaan. Het is nog
wat, vroeg om ergens te komen, ik zal maar eerst
naar boven gaan, Jack."
„En ik ga met u mee," zei John Dent mot vree-
selijke snelheid.
Wordt vervolgd.)
dat ieder, ook niet-militair lid van „Eigen Hulp,"
tot deze afdeeling kan toetreden.
De Heer Wolfson gaf het bericht omtrent de Spaar
en Voorsohotkas, Deze neemt, ondanks haar kort
bestaan, reeds zeker standpunt in en belooft veel voor
de toekomst, dank vooral de toewijding, de nauwge
zetheid en de behoedzaamheid van het Bestuur en
den Directeur in 't bijzonder, 't Schijnt echter nog
niet algemeen genoeg doorgedrongen, dat deze spaar
kas op de meost veilige wijze 3l/a pCt. garandeert
en tegelijkertijd personen tegen billijke rente gele
genheid geeft geld op te nemen. De afgevaardigde
van Apeldoorn doelde mede, dat men daar, door het
beleggen van het fonds in pandbrieven van hypo
theek-banken, 4 pCt. rente kan blijven uitkeeren.
De heer Slotemaker rapporteerde omtrent den „Ned.
Coöper. Bond", sedert Mei pas werkende. Er zijn reeds
15 deelgenooten en dp zaak belooft uitstokend te
werken. Reeds zijn verschillende aanvragen van
coöper. vereenigingen om toetreding tot den Bond
nog bestaan, correspondenten worden anngestold, die
zich bereid hebben verklaard de zaak te propagee-
ren in verschillende deelen des lands.
Uit het jaarverslag der vereeniging blijkt, dat zij
thans 37 districten tolt met te zamen 7497 leden.
's-Gravenhage werd ook in het volgend jftar als
de plaats der algemeene vergadering aangewezen.
De rekeuing over 1889 werd vastgesteld.
De heer J. Kuijper word bij acclamatie als Com
missaris van de afdeeling: Zekerheidstelling herbe
noemd en do heer D. L. Wolfson op gelijke wijze
voor de afdeeling: Spaar- en Voorschotkas .gekozen.
Daarna kwam aan do orde het rapport van het
Hoofdbestuur omtrent de eigen exploitatie van het
orgaan der vereeniging. Het werd door den heer
Tan der Sloot uitgebracht. Daaruit blijkt, dat de
eigen uitgave en exploitatie in don Haag 1000
meer zal kosten dan thans, waartegenover het voor
deel van actueeler waarde en belangrijker inhoud.
dagen, waarin Frankrijk «ter Jende was, niet wanhoopte
aan de redding van het vaderland en wier dappere
ziel grootsche daden eenvoudig verriéhttè.
„Het is een groot geluk voor ons, Franschen van
de voorhoede bewaarders te zijn van zulk een schat.
Deze figuur, zinnebeeld van geloof en hoop, zal in
onze harten dat blijmoedige Vertrouwen en die heer
lijke opgewektheid ontwikkelen, die de kenmerkende
oigenschap zijn van onzen stam."
Na den maire sprak de minister Develle uit naam
der regeering. Na kortelijk het leven van Jeanne d'
Are geschetst te hebben, .verklaarde hij het eeus te
zijn. met de schitterende hulde, door de Lotharingsche
stad aan haar gebracht. Hij eindigde aldus: „Jeanne
d' Arc is de verpersoonlijking dor meest onbaat
zuchtige en der schoonste vaderlandsliefde. De een
bewondert haren verhoven heldenmoed, de ander hare
goddelijko zending. Maar voor ons allen is zij op deze
plek, op de grens, het zinnebeeld van Frankrijk.
iDo heer üebidour, deken der letterkundige facidteit
v.- ...Ro O V
ontvangen. Er zullen daar, waar geen vereenigingeil "te Nancy, hield na den minister een schitterendo en
Onder den titel Moharaedaansch-godsdienstige broo
derschappen, door een oud-O.-I. ambtenaar, is bij
G. Kolff Co. te Batavia een brochure verschenen,
waarin de schrijver wijst op de verschijnselen van
opgewekt godsdienstig leven der Mohamedaansche
wereld, «die storend kunnen grijpen iu do bestaande
toestanden van rust en orde," en waarvan de politieke
beteekenis helder is in het licht getreden. Hij be
spreekt het ontstaan en de bedoeling van de meest
bekende dier broederschappen, «oorspronkelijk pieuse
vereenigingen, waarvan enkelen bedeeld met zin vóór
het weldadige en goede, die door den drang der
omstandigheden hun vredelievend karakter verloren
om pópinières voor fanatisme te worden. Eenige
hunner hebben zelfs iu de laatste tijden een zeer
militante houding aangenomen. Aan de spits v'&n
deze stAat de broederschap der Senoesiet, welke tot
leuze hoeft: «Christenen en Turken, ik zal ze met
één slag verpletteren.
«Het tegenwoordig hoofd dier broederschap (zoon
van <len stichter) beschouwt zich als de ware Mahdi,
is in Boven-Egyto tegen de troepen van Osman Digna
opgetreden en zetelt sedert eenigen tijd als overwin
naar te Chartoem.
«In Mekka neemt die broederschap eene van den
officieëelen vertegenwoordiger van den Islam geheol
onafhankelijke stelling in. Met de Turksche overheid
daar ter plaatse is zij herhaaldelijk in conflict.
«Voortgespptón uit de orde der Qadira en ultra
orthodox va'nare leerstellingen, heeft zij zich tot eene
macht ontwikkeld, welke gewicht in de schaal legt.
«Haar voorbeeld is niet zonder uitwerking ge
bleven.
«Elke broederschap van beteekenis is tegenwoordig
krachtig werkzaam voor het behoud van de politieke
kracht van den Islam. Dat de volkeren van den
Indischen Archipel den invloed van die algemeene
beweging zouden ondervinden, was te voorzien, doch
dat ze zich op Java zóó gewelddadig zou uiten, als
(in de Preanger Regentschappen, Buitenzorg, Bantam
en op Middeu-Java) het geval is geweest, geeft te
denken.
«Intusschen «un homme averti en vaut deux."
«Dat onze vroede regeeringsmannen uit het voor
gevallene de noodige lessen mogen putten, zal met
ons zeker een ieder wenschen, die het goed meent
met Indië."
Te Nancy is het ruiterstandbeeld van Joanne d'
Are, het werk van den beeldhouwer Frómiet, met
veel plechtigheid onthuld.
De maire te Nancy voerde het eerst het woord.
Na den beeldhouwer, den heer Osiris, den schenker
van het beeld, den ministers van landbouw en van
marine, de heeren Develle en Barbey, die de regeering
vertegenwoordigden, en dé verdere aanwezigen voor
hunne belangstolling zijn dank betuigd te hebben,
sprak hij het volgende: «Voortaan verheft zich, fier
en schitterend, in de oude stad van Lotharingen het
uitvoerige lofrede op Jeanne. Ook de heer Osiris
sprak eenige woorden.
In de kathedraal te Nancy, waar bij deze gele
genheid een plechtige dienst plaats had, wijdde de
bisschop Turinaz, een groote rede aan de geviorde
Maagd. In de protestantsche kerk en in do synagoge
werd insgelijks een dienst ter harer eere gehouden.
Het adres, dat door het bestuur Vjin den bond
Maatschappelijk Belang aan do leden van de Tweede
"Kamer is gezonden, strekt om te verzoeken tot do
wijziging zan de wet op de coöperatieve vereeniging
te willen mede werken en wel in zoodanige zin
1. dat ten behoeve van derden meer afdoende
waarborgen tegen bedrieglijke handelingen der
coöperatieve vereenigingen worden verkregen, wijl het
onvoldoende der thans bestaande reeds bij vaststel
ling is aangetoond;
2. dat het door Staatsambtenaren zitting nomen
in de besturen der coöperatieve vereenigingen op
door de regeering meest geschikt te oordeelen wijze
zooveel mogelijk worde beperkt, met het oog op den
grooten invloed, dientengevolge zooal niet opzetto-
lijk dan toch onwillekeurig op ondergeschikte amb
tenaren i» verschillende takken van dienst uit te
oefenen
3. dat het den coöperatieven vereenigingen in het
vervolg niet meer zoo vrij sta, hare voorwerpen en
waren aan derden te verkoopen, wijl toch gebleken
is, dat zij te dien opzichte handelen geheel en al
in strijd met don geest der wet.
Uit Petersburg wordt aaii ff. v. h. R. bericht,
dat in twoe {zittingen de eerste afdeeling van het
daar thans vergaderde penitentiair congres, den 19
en 20 Juni gehouden onder praesidiura van onzen
landgenoot prof. Pols* een levendig debat is gevoerd
over de voorwaardelijke veroordeoling in verband met
de gebreken der korte vrijheidstraffen. Bij de stem
ming in de zitting van 20 Juai, die op dat oogen
blik ongelukkig onvoltallig wjts' tengevolge van ge
lijktijdige stemming in de tweede afdeeling, besliste
de vergadering mot 34 tegoii.16 stemmen, dat de
korto vrijheidstraffen vatbaar™zijn voor verbetering
door opheffing der gebreken, die daaraan thans
klevenmet 31 tegen 22 stemmen, dat de voor
waardelijke veroordeeling moet wordeu ingevoerd,
maar tevens met 28 tegen 22 stemmen, dat zij moet
zijn uitgesloten bij délits, en met 29 tegen 20 stem
men, dat zij moet worden toegelaten bij contraven
tions. Tot de {bestrijders der nieuwe instelling be
hoorden de hoogleeraren von Kirchenheim, Brusa
en Pols, tot de verdedigers de Belgische hoogleeraar
Prins, wiens gevóélen trouwens uit de vroeger door
hem in do internationale strafrechterlijke unie uitge
brachte adviezen bekend was. In de algemeene ver
gadering van het congres van 23 Juni werd op
voorstel van prof. Pols besloten, de vraag dor voor
waardelijke veroordeeling aan te houden tot een
volgend congres.
De Duitsche bladen bevatten thans het bericht,
dat de Pruisische minister van justitie in den aan
vang van dit jaar over de thans zoo druk besproken
voorwaardelijke veroordeeling in eene reeks van
vragen het gevoelen heeft ingewonnen van de pre-
sidonten van en de procureurs-generaal bij de
«Oberlandesgerichte," en dat van de dertien onlangs
ingekomen adviezen twaalf beslist zijn tegen de
nieuwe instelling, wat in slechts één advies, niet
zonder voorbehoud, wordt verdedigd. W. v. h. R.
In verband met de uit de Duitsch-Engelsche over
eenkomst betreffende Oost-Afrika voortvloeiende
onderhandelingen tusschen Frankrijk en Engeland
over het tractaat van Zanzibar van 1862 is ook
plotseling db New-Foundlandsche visscherij-quaestie
vereerde beeld van de krijgsvrouw, die in de sombere in een nieuw licht geplaatst.
In ^Frankrijk gelooft men, dat, nu de Aftëfeaansche
naijver tusschen Engeland en Duitschland zoo niet
definitief, dan toch voorloopig bezworen is, aan "ue
eisehen der New Foundlanders in Engeland meer
aandacht zal geschonken worden. In het kort komt
deze quaestie, volgens de uiteenzetting der zaak, door
den Tempt gegeven, hierop neer. Bij do tractaten
van Utrecht en Parijs, 1713 en 1783, worden de
visscherij-rechten van Frankryk aan de "west en
noordwest kust van New Founland, bekend onder
den naam Frensch shore, gehandhaafd. Gedurende
langen tijd riöp de uitoefening dezer rechten niet
dan tijdelijke, op zichzelfstaande mooilijkheden in
het leven, welke spoedig dank zij de onpartijdig
heid der 'Beide betrokken regeeringen óf dank zij
hot wijs overleg en de bezadigheid der in die stre
ken toezicht houdende bevelhebbers en officieren uit
den weg werden geruimd.
Sedert korten tijd kwam in deze goode verhouding
verandering. De bewoners van Now Foundland brach
ten veïaclieidene grieven te berde.
In do eerste plaats betroffen deze grieven de kreef-
tenvisscherij, die zich in deze streken zeer heeft uit
gebreid. De New Foundlanders beweren, dat de
kreeft geen visch is, terwijl de tractaten Frakrijk
alleen tot de vangst van visch machtigen en dat men
zelfs onder deze visch alleen te verstaan heeft kabel
jauw, op groiyl' van de -plaatselijke phraseologie,
welke onder den naam Jish alleen begrijpt cod-Jish
(kabeljauw
Bovendien houden de New-Foundlanders staande
dat de Fransche visschers krachtens de conventies
alleen gemachtigd zijn hun vangst een vluchtige be
werking te doon ondergaan en te dien einde lichte
barakken op de kust te plaatsen, maar dat het in
strijd met den zin en de letter der tractaten is, dat
zij groote pormamenten gebouwen oprichten, waar
de kreeften bereid worden.
Behalve over deze rechten, welke de bewoners van
New<*-Foundland aan Frankrijk betwisten op grond
vaïfhet beginsel iu de tractaten neorgelegd, loopt
het geschil over nog andere grieven. Do New-Found
landsche visschers beklagen zich over do schade, hun
berokkend door de privileges, Frankrijk bij bovenge
noemde tractaten ten opzichte van de vangst der
cod-Jisch toegekend. Het ergert hun in de eerste
plaats dat zij niet op de Frensch shore zich naar
willekeur kunnen vestigen. In de tweede plaats richt
zich hun misnoegen tegen de concurrentie, hun in
hun eigen wateren aangedaan, waarbij zij aannemen
dat 4e Fransche vischers van hun regeering preraiën
ontvangen, welke hun den wedstrijd onmogelijk maken.
Zij eisehen dientongovolge opheffing van dit stelsel.
Ziedaar in hoofdzaak de redenen van hot misnoe
gen der New-Foundlanders.
Voortdurend nog neemt de opgewondenheid en
ontevredenheid onder hen toe on men weet niet,
waartoe dezo kan voeren. Voor Engeland kan zij des
te ernstiger gevolgen hebben, wijl hand aan hand
met de ontevredenheid jegens het moederland over
de visscherij-tractaten de beweging in de kolonie
aangroeit ten gunste van een aansluiting bij de Ver-
.eenigde Staten. Zooals men weet, heeft Engeland een
modus vivendi gesloten met Frankrijk tot handhaving
van het status quo, doch in Verband met het protest
dat dit modus vivendi op Now-Foundland heeft uit
gelokt, is het de vraag of het dit kan nakomen zon
der do kolonie prijs te geven. Het is daarom, dat de
Engelschen zich verklaren voor een oplossing van
het geschil door do rechten van Frankrijk af te
koopen. Uit den toon der Fransche bladen intus
schen blijkt dat Frankrijk, ten hoogste ontstemd
over de Engelsch-Duitsche overeenkomst, welko de
nienwe toenadering van Engeland tot de triple alli
antie bewijst, niet van zins is zijn rechten, bij het
tractaai van Utrecht gewaarborgd, aan John Buil
voor een appel en een ei te verkoopen. Frankrijk
doet dan nog maar gelijk het «perfide Allion" zelf
altijd handelto
Dezer dagen werd den uit Afrika teruggekeerden
Duitschen rijkscommissaris, majoor Von Wismann,
te Berlijn door eenige vereerders een feestje aange
boden.
Ongeveer 230 gasten, waaronder ook leden van
den Rijksdag, officieren en ambtenaren, waren bijeen
en tot de aanwezigen behoorde ook de heer Windthorst,
de bejaarde leider van hot centrum. Ofschoon de
heer Windthorst nu juist niet tot de voorstanders
der koloniale politiek behoort, verzekerde hy toch in
een feestdronk op Wismann's moeder, dat hij het
aloude Hannoveriaansche motto Numquani retrorsum
(nooit terug) ook op de koloniale staatkunde toepaste,
en ook voortaan zijn toestemming zou geven voor
do nieuwe kredieten welko de regeering voor de
koloniën noodig mocht hebben.
De regeering stelt zich echter niet tevreden met
niet terug te gaan, maar wil steeds vooruit, ^u weer
staat een uitbreiding van de onlangs opgerichte
afdeeling voor koloniale zaken op het program. Do
tegenwoordige chef dezer afdoeling, dr. Krauel,
wordt gezant en in zijn plaats treedt op dr. Kayser,
v O-
i> '4