Baltenlandscb Overzicht. Het is een goed verschijnsel, dat de diplomaten zich tegenwoordig niet zelden bezighouden met het verzamelen van gegevens omtrent maatschappelijke toestanden in de landen, waar zij vertooven, en daar over rapporten opstellen. Op die wijze kunnen zy nuttig werkzaam zijn en hun vaderland, door liet voorbeeld van andere volken, aansporen tot verbe teringen. Aan dergelijke stukken mag men echter, omdat er allicht meer waarde aan wordt gehecht dan aan be schouwingen van particulieren, den eisch stellen, dat zy dan ook met groote nauwkeurigheid worden opgemaakt, op grond van ernstige studie en met buitengewone voorzichtigheid bij hot trekken van conclusies, die do vreemdeling objectiever, maar cok moeielijker juist kan vormen. Met veel belangstelling namen wy, in dezen ge- dachtengang, kennis van een artikel over wden toe stand der arbeidende klassen in Nederland", door baron Jules D'Anethan, zoon van den Belgischen gezant alhier, geschreven voor het tijdschrift wla Réformo Sociale." Het getuigt dat die diplomaat van zijn verblijf hier te lande gebruik hoeft gemaakt om zich een degelijk begrip te verschaffen van de Hollandsche arbeidstoestanden, en met genoegen zagen wij dit beknopte, meerondeels juiste overzicht op deze wijze ter kennis komen van ben, die onze taal niet verstaan. Doch vooral in zyne doorgaaus zeer optimistisch gestelde gevolgtrekkingen is de heer D'Anethan, dunkt ons, wel wat verder gegaan dan wensohelyk ware. Hg, die xelf uitvoerig van on ze vermaarde Enquête verslagen melding maakt, had b.v. voorzichtig gedaan, indien hij minder stellig had verzekerd, dat „de vaderlijke bezorgdheid der patroons en de door hen genomen beschermende maatregelen» een ivet tot de bescherming van de arbeiders onnoodig maakten. Dat een vreemdeling b. v. de „vaderlijke bezorgd heid» der Regouls voor de arbeiders in de biscuit ovens en die der Amsterdamsche waskaarsenfabriek voor de vrouwen, die op „een zachte plank" moesten slapen, niet kent, is hem niet kwalijk te nemen, maarhij moest dan liever niet over die „sollici- tude toute patemelle" spreken. Verzekert hij in zijne mededeelingen omtrent do spoorwegbeambten, dat b.v. bij de „Exploitatie-Mij" de vaste regel is, dat elke conducteur om de vijf dagen een geheelen dag vrij heeft, behoudens enkele buitengewone omstandigheden, dan komt het ons wel wat twijfelachtig voor, of de schrijver voldoende op de hoogte is of van den „rasten regel" of van den omvang van zjjn „sauf". Wanneer hij mededeelt dat men (algemeen) in 1886 de noodzakelijkheid aannam van een „normalen ar beidsdag», dan glimlacht de Hollandsche lezer eenigszins en vraagt hij zich af, of de overige feiten in dit rapport evenveel geloof verdienen. Gelukkig echter maakte de heer D'Anethan zich slechts aan enkele van zulke dwalingen schuldig, voornamelijk in zijne appreciaties. Dat het socialisme al sinds een 40 tal jaren hier te lande eenigermate ingang heeft gevonden en dergelijke kleine onnauw keurigheden buiten aanmerking gelaten, komen ons de feitelijke mededeelingen meerendeels nauwkeurig voor. Wel zouden wij wenscben, dat dit ook het geval ware met zijne verzekering, dat de fabrikanten zich hebben verstaan om door scheidsgerechten op minnelijke wijze geschillen mot hnnno arbei ders uit den weg te ruimen, det „au point de vue des moeurs les éoarts sont moins nombreux qu'ailleurs et les acoidents, dont les jeunes lilies sont viotimes, rares„, dat men ten onzent minder dronk aards ziet dan in België en Frankrijk, dat „de Nederlandsche werkman onbetwistbaar beter gehuis- vst beter, ingerioht en in alle opziohten gelukkiger is dan zijn gelijken bij andere volkendat het leven van den Hollandschen arbeider goedkoop is en de groote meerderheid „een zekere mate van welvaart» geniet (wat de schrijver misschien minder stellig zou hebben neergeschreven, als hjj eenige arbeidersbnd- getten had gehad, niet oordeelde naar hetgeen hij van hooren zeggen had en ook had gowoten, op welke wijze en vooral met welke voeding de werkman met een loon van 8 a 12 galden rondkomt); maar deze en dergelijko minstens voor tegenspraak vastbare stellingen bevestigen alleen de waarheid, dat de ver mogenden zioh over 't algemeen geen duidelijk begrip vormen van den toestand der arbeidende klasse. Doch al doen zij wel eanigsèins afbreuk aan de waarden van de lofzang, waarmede de heer d' Anothan zijn artikel besluit, en al mist het artikel dus de waarde van oen wetenschappelijke stuJie, over 't al gemeen is er toch zooveel juist in, dat het ons ge noegen doet, op deze wijze bekendheid te geien aan hetgeen ten onzent in de arbeiders-quaestie wordt en werd gedaan. Laten de lezers dor „Réforme sociale" ons maar voor wat beter aanzien dan we z|jn, dat hindert zoo erg niet. Haagsche Courant.) In sommige gedeelten van Engelsoh-Indië is het nog zoo slecht niet tandarts te zijnvoornamelijk in Hyderabad niet. Een heer van dat vak was bij den Nizam geroepen, en voor het uittrekken van oen paar van Zijnor Hoogheids kiezen kreeg do man een douceurtje van 8000 ropijen (ruim 9000 gulden). De Nezam betaalt werkelijk vorstelijk. Men schrjjft uit Leeuwarden aan het Dagblad van Nederland Men weet dat een der concessies die hier en daar den arbeiders wordt gedaan, hierin bestaat, dat men den aannemer van uit te voeren werken verplicht, do werklieden, die hij het werk laat uitvoeren, tegen ongelukken en invaliditeit te verzekeren. Ook de gemeenteraad van Leeuwarden meende dezen zomer dit pad te moeten bewandelen en dien tengevolge kan men in de bestekken van werken, voor de gemeente uit te voeren, het volgende artikel lezen „De aannemer ia verplicht al de onderbazen, op zichters, werklieden enz. (niemand uitgezonderd) welke op het werk, hetz|j middellijk of onmiddellijk in zijne dienst werkzaam zijn, gedurende den geheelen dunr van het werk, d. w. z. tot den dag, waarop de ter mijn van le aflevering plaats vindt, tegen ongeluk ken te verzekeren, b|j een solide verzekeringmaat- schappij ten genoege van burgemeester en wethouders. Deze verzekering moet zoodanig zjjn, dat: ingeval den onderbaas, opziohter of werkman een zoodanig ongeluk treft, dat den dood ten gevolge heeft, aan de naaste betrekkingen 1000 in eens wordt uitjptaald ingeval liet ongeluk tijdelijke onbekwaamheid tot werken ten gevolge heeft, den werkman één galden voor eiken werkdag dat werken hem onmogelijk is, wordt uitbetaald; ingeval het ongeluk levenslange invaliditeit tenge volge heeft de som van 1000 aan den werkman zelf wordt uitbetaald, by gedeeltelijke invaliditeit naar verhouding enz." Nu wilde het geval, dat den 7e Aug. de ververs- knecht J. Kok van de ladder viel en dientengevolge overleed. Dit ongeval geschiedde aan een der ge meentewerken. De aannemer van het werk, de heer Jagor, had de werklieden verzekerd bij de „Eerste Ned, Verzekering-Maatschappij enz." te "s Hago. Men zou denken dat nu overeenkomstig de 8e al. van b.g. Mtikel uit het bestek dor weduwe Kok 1000 in eons" werd uitbetaald. Dit geschiedde echter niet. Den 26n Aug. zonden B. en W. dezer gemeente haar een nohryven waarin haar medegedeeld werd, dat zij vervolgens levenslang een weekgeld ad 1.80 zon ontvangen, welk bedrag zij eiken Woensdagavond kon halen aan den Stadstimmerwinkel, als wauneer daar ook de betaling der weekloonen aan de stads- arbeidera geschiedt. De betrokken weduwe weigerde en Weigert nog met deze schikking genoegen te nemen. Nu, dan zal haar de 1000 worden betaald meent gij wellicht lezer P Neen, dat gebeurt niet en men schijnt. zelfs m. i. ongeoorloofde pressie op haar te willen uitoefenen. Althans de heer Heb ierbeek heeft Ihaar, in zijne hoedanigheid als diaken der Ned. Herv.J kerk alhier, aangezegd dat zij niet valt in de bedeeling, aangezien zy die 1.80 per week kan krij gen, welke hij haar raadt aan te nemon. Uit een ingezonden stuk van den agent der be trokken verz.-raaatBch, in „L. C." blijkt, dat do mij. aan d m aannemer 1000 heeft uitbetaald. Er werd nu, mêt de volledige en uitdrukkelijke toestemming van de weduwe, altijd volgens bet beweren van den agent, leen lijfrente voor haar gekocht van ƒ93,60, en de polis daarvoor aan B. en W. gezonden, Natuurlijk is onze goede stad in dezen in twee partijeu verdeeld. Der weduwe K. is geen geld ver trouwd!; het zou spoedig op zyneen zoon zit op 't - oogenblik in de gevangenis B. enW. hebben gelijk zoo gehandeld te hebben, in een oogenblik de 1000 verkwisten en dan armlastig worden, ziedaar wat er van zon gekomen zijn. Zub de eene redeneering. Eo de andere De weduwe is een flinke vrouw, die met haar 1000 mooi een zaakje zon kunnen beginnen en dan worden er lucbtkasteelen gebouwd op de flinkheid, fermiteit enz. der bewuste weduwe. Ondertusschen is dat de quaestie niet, maardieDt worden uitgemaakt, of B. en W. eener gemeente het recht hebben te beschikken over de uitkeeringen in een gevkl als dit. In dil speciaal geval willon B. en W. blijkbaar do armenkas verzekeren, maar niet de zelfstandige po sitie van den invalieden werkman of zoo hij sterft, die Tan z|jne naaste betrekkingen. Aan den eenen kant wordt beweerd, dat B. en W, daartoe ten volle gerechtigd zijn, en heeft het D. B. dezer stad in dien geest gehandeld. Heel zeker schijnt men echter niet te zyn, althans het desbetreffende art, in de bestekken is na deze geschiedenis onmiddellijk gewijzigd als volgt De woorden „Solide Verzekering-Maatschappij" ia de le alinea zija vervangen door „Eerste Nederland sche Verzekering-Maatschappij op het leven, tegen invaliditeit en ongelukken, gevestigd te 's Gravenhage" in de volgende alinea's zijn ae woorden aan „de naaste betrekkingen" en „den werkman" door „Bur gemeester en Wethouders" vervangen, Een koddi- gen indruk geeft het als men bv. leest, dat omdat ik die ('ene niet dooden wilde, welke zich onlangs op uwen schouder plaatste. Zoo praatten wij voort, terwijl wij achter het lau- rierboschje den heuvel bestegen. Toen wij den top bereikt hadden, vertoonde zich de waterval in al zijne woeste schoonheid. Het was een aangrijpend gezicht, niet zoozeer door de hoeveelheid water, die niet buitengewoon groot was, als wel door den vorm der rotsen, die twee slakken vormden, geheel met scherpe punten bezet, en den waterval wel tweemaal zoo groot deden schijnen, als hij was. Nadat de zilveren stroom door de rotsmassa's was heengebro ken, die met een zacht mos begroeid waren, waarop hier en daar hooge varen planten prijkten, verdeelde hq zich in schitterende waterstralen, die ruischend en schuimend, pijlsnel nederschoten in eene diepe bedding van steen, en aan den zoom gekomen van de tweede kom, aan welks oever wij ons bevonden, zich met geweld van eene vrij aanzienlijke hoogte stortten. Het gestadig geraas van den waterval hin derde ons niet, daar wij hooger stonden, en het klotsen der golven, die terug geworpen, als in dichten regen uiteenspatten, verspreidde rondom ons eene aangename frischheid. Wij zetten ons neder op het groene tapijt, bijna aan den oever van den stroom. Anna bleef langen tijd opgetogen het rustelooze water beschouwen, dat, boven bij de rots in stralen verdeeld, zich spoedig als in één bundel vereenigde, om een oogenblik rnstig voort te vloeien, zich dan weder te verdoelen, terug te stroomen, en zich eindelijk in breede golven in de vallei te storten. Daarop wees zij m|j midden in den stroom, eene kleine drijvende massa, en eene kleine plant, die steeds door het afkomende water heen en weder geslingerd, hare breede en schitterende bladeren trillend bewoog. Ziet gij die arme plant, die elk oogenblik dreigt te bezwijken als voegde zij er op treurigen toon by eren als ons schip te midden der golven. i Maar God zeide ik heeft ons schip ge red, en zal ook die plant radden. Ja, dat zegt g|j wèl hernam zij waarom zou hij haar anders daar geplaatst hebben, tusechen die beide woestaards, die elkander steeds bestrijden, en haar zwakken stengel in gevaar brengenzy buigt zich onder eiken schok, daarin ligt hare kracht. En ziet gij, Metser Gentile, zelfs te midden van al die beproevingen heeft zy nog geluk, zij heeft een knop gezet. Wilt gij dien hebben P zeide ik opspringend. Neen, neenl o God, gij msakt mij bang, riep zij, terwijl zjj m|j tegenhield. Ga liever ginder, daar, onder die rote, waarvan die trossen witte bloemen afhangen, en haal mjj die. Dat is ook nist gemakkelijk, voegde zij er bij, om er mij mede te verzoenen. De bloemen, die Anna verlangde, waren immor tellen. Zy groeien aan struiken en zijn stervormig, zooals de madelieven in onze velden, doch veel grooter; zij duren maanden en jaren zonder te ver welken daaraan ontleenen zij haren naam. Vol verlangen snelde ik heen, beklom do rotsen, plukte zooveel ik slechts kon van die witte bloemen, en toen ik weder bij haar gekomen was, begon ik die tot een krans te vlechten, terwijl ik haar vertelde hoe zjj heetten, en welke gedachten zij opwekten in mijne ziel. Immortellen, ja waarlijk Madonnaontloken door den zoelen adem van deze lente zullen zij langer leven, dan m|jn beeld uwe ziel. Waarom zegt gjj dat P Gelooft gjj dat de dank baarheid zoo kort duurt in het hart eener vrouw P Altijd zal ik aan u denken, als aan den edelaten onder hen, die ooit mijne achting verdienden!^ Achvervolgde ik en toch, al» wij dit eiland verlaten hebben, dat maar al te spoedig ge beuren zal, dan zal de Ventura u brengen aan de Spaansche kust, en gjj zult verdwijnen, voor altijd verdwijnen van voor mijne oogen, o gjj schoone ver schijning, die mjj het leren zoo dierbaar hebt gemaakt. Zij bleef een oogenblik in nadenken verzonken ik zweeg vol angstige verwachting. Qrij zyt nog jong begon zij, met eene zachte treurige stem en de christenheid bezit vele edele vrouwen, bloeiende van schoonheid, en ryk aan bekoorlijkheden, die er trotsob op zouden zyn, zoo zij u mochten toebehooren. {Wordt vervolgd.) «ingeval het ongeluk tijdelijke onbekwaamheid tot werken tengevolge heeft, aan B. en W. een gulden voor eiken werkdag, dat werken den bedoelden werk man onmogelük is, wordt betaald." De laatste ffceuwe) alinea luidt- dan ook //Ingeval eenig werkman onverhoopt eenig ongeluk overkomt, blijft de bepaling van de wijze, waarop het ten bato van wien der nagelaten betrekkingen, de uit te keeren verzekerde som zal plaats hebben, eenig en alleen aan B. en W." Men ziet; dat men met wat goeden wil en eenig oordeel wel zoo ongeveer kan raden, wat het bewuste art. inhoudt. Ik ben echter van oordeel, dat een en ander juist niet zal dienen tot wegneming der ellen dige gevolgen van ongelukken, waaraan onze werk lieden steeds bloot staan. Zooals ik boven reeds zei, vind ik he* dringend noodig, dat er worde uitgemaakt, of de wet op het verzekeringswezen of welke wet dan ook, de beschik king over do uitgekeerde gelden laat aan^ B. en W. in 't algemeen aan ieder, die een werk lapt uitvooren, waarbij hij den aannemer heeft verplicht zijne werk lieden to verzekeren. Gistere» was het zestig jaren geleden, dat in 1830 Koning Willem I het te wapen tegen de Zuid- Nederlanders deed weerklinken met de volgende proclamatio «Wij Willem, bij de gratie Gods, Koning der Ne derlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van Luxemburg enz. enz. enz. Aan allen, die deze zullen zien of hooren lezen, silut Getrouw aan den eed, op de grondwet gedaan en overeenkomstig de verplichtingen, die wij ten aanzien onzer bondgenooten vervullen moesten, hebben wij, tot hiertoe vruchteloos, alle middelen tot demping van den gewapenden opstand in vÖe zuidelijke ge westen beproefd. Door de zich met verbazende snelheid opgevolgde gebeurtenissen buiten staat om de getrouwe inge zetenen aldaar tegen de overmacht te beschermen, gevoelen wij, dat het noodzakelijk is, thans uitslui tend bedacht te wezen op het wolzijn van die deelen van het Rijk, wier onwankelbare trouw aan Ous huis en aan de instellingen eener welgeordende maatschappij, ook nu weder zoo ondubbelzinnig aan don dag is gelegd. Gij ziet, hoe spoedig de beginselen, waardoor een beklagenswaardige menigte in bewoging is gebracht, tot de vreeselijkste jammeren hebben gevoerd. Uwe bedachtzaamheid, uw plichtsgevoel, uw opgeklaarde zin voor waarheid on recht, bovenal het geloof aan God, die de wreker der ongerechtigheid is, behoede u om door den stroom te worden medegesleept. De handhaving van die vrijheid, welke in do Vereenigde Nederlanden eeuwen lang heeft gebloeid, zou alsdan wellicht voor altijd, onmogelijk, en uw verderf on vermijdelijk zijn. Uwe krachten, bewoners dier trouwe gewesten worden in deze oogcnblikken tot besoherming van uwen geboortegrond vereischt. De toestand van dit rgk vordert, dat eene algemeens wapening, te dien einde, spoedig tot stand gebraoht zij, en dat dezelfde veerkracht, die elders tot vernieling aangewend wordt, hier tot behoud van al wat u dierbaar on boilig is, in het werk worde gesteld. De grondwet schrijft, in omstandigheden gelijk die, waarin wij thans zijn geplaatst, het dragen der wapenen voor, als een der eerste plichten van alle ingezetenen van het rijk. Dit voorschrift komt met nwe wensohen overeen. Welaan I te wapen, op de dringende bede van uwen volst. Te wapen, voor de zaak van orde on van recht. Te wapen onder oot moedig en biddend opzien tot den Almaohtigen God, die Nederland en Oranje zoo dikwerf uit de grootste gevaren heeft gered. Wij gelasten de hoofden der stedelijke en plaat selijke besturen onmiddellijk de maatregelen te nemen, door welke deze vrijwillige wapening, naar gelang van de onderscheiden gesteldheid der localiteiten, met den meesten spoed en op de meest doeltreffende wjjze plaats hebben kan. Zij zullen, tot regeling derzelve, onzentwege spoedig de noodige voorschriften ontvangen. Voor de aanvankelijke maatregelen wor den geen bijzondere bepalingen vereischt, vermits hetgeen te dofin valt, door vaderlandsliefde wordt aangewezen. En zal deze alomme worden afgekondigd en aan geplakt, waar zulks te doen gebruikelijk is en voorts in het „Staatsblad" worden geplaatst. Gegeven te 's Gravenhage, den 6 October des jaars 1830, van Onze regeering het zeventiende. (get.) WILLEM. Van wege den Koning, (get.) J. G. db MEIJ van STREEFKERK. De opmerking van den Haagsohen corr. der «Zutf. Ct." dat de kansen der legerwet zouden klimmen, als de minister van oorlog kon besluiten de num- I merverwisseling te behoudon, wordt door de „Tijd" niet als gegrond erkend. Dit zou, meent het blad, eenvoudig boerenbedrog zijn. Wil nummervorwisseling (ruiling van nummer tussohen de ingesohevenen eener zelfde lichting) iets beteekenen, dan is allereerst noodig, dat een zeker getal miliciens vrijloten en dus voor anderen in de plaats kunnen treden. Zooals reeds vroeger uitvoe rig werd aangetoond, zal dit by aanneming van het tegenwoordige wetsontwerp geen plaats hebben. Het getal van hen die, voor den dienst geschikt z|jude, jaarlijks vrijloten, zal niet meer bedragen dan onge veer driehonderd en nog worden deze niet absoluut vrijgelaten, maar aangewezen om in oorlogstijd te worden ingelijfd bij een aanvullingsreserve. In het stelsel der aanhangige legerwet ware dus nummer verwisseling eenvoudig een wassen neus. Hoe geestdrift voor het Boulangismo werd opge wekt. Iedereen weet, dat de Parijzer „camelots" of dagbladventers van de Rue Montmartre een belang rijk aandeel hebben in het verwekken van geestdrift voor het Boulangisme. Waar de generaal ook heen ging, overal werd bij omringd en toegejuicht door deze heesclie omroepers. Dezer dagen heeft een der jongens van dit slag die bij de Boulangiston als „Paulus le petit" bekend was een reporter eenige onthullingen gedaanPaulus le petit ontving, als hoofd der bende, twintig franes van graaf Dillon, de gewone schreeuwers twee en de onderofficieren van het leger 4 francs. Bij de voorstelling van Michel Strogoff, in een der schouwburgen, werd het publio^; plotseling opgeschrikt door het „patriotisme" van den kleinen Paulus en zijne manschappen, die uit al hun macht schreeuwden Vive la Russie Vive Boulan- ger! Een ander grootsch voorval in de annalen der venters was de intrede van generaal Boulanger in de Kamer. Te Amiens waar het opperhoofd der Camelots door Mermeix aan Boulanger was voorgesteld, moest hij „het kind van den m|jnwerker„ spelen, welke rol hij op de volgende wjjze zeer waardig vorvulde. Te midden van het gedrang werd het rijtuig van den generaal plotseling stil gehouden, en „de wees van den mijnwerker" op de trede van de équipage staande, werd hartelijk omhelsd door den ex-minister van oorlog, dio hem beloofde, zijn ongelukkige ouders te zullen onderdennen. Deze vertooning werkte uitstekend op' het omstaande volk, dat don generaal onstuimig toejuiebto. Een zonderling reiziger kwam dezer dagen te Odessa aan nl. de Spaansche Grande eD millionair Don Doreal Assento, die niet anders slapen kan dan in een spoorwagen, een stoomboot of een omnibus. Don Doreal heeft sedert meer dan 4 jaren niet in een bed geslapen en leidt .geheel een nomadenleven. Te Odessa kwam hij met de stoomboot uit Konstan- tinopel en vertrok om 11 uur'e avonds weder. Den volgenden morgen kwam hij terug om de stad te bezichtigen en reisde des nachts naar Moskou van waar hij naar Petersburg zal gaan, om dan verder het geheele land doorkruison. H|j verkeert in voort- durenden angst, den laatsten trein of omnibus niet te halen waardoor hij gedwongen zou zyn in een hotel te overnachten. Keizer Wilhelm, die eenige dagen in Mursteg met keizer Frans Jozef heeft gejaagd, komt piorgen te Weenen terug. Bij de komst des keizers te Weenen waron de Oostenrijksche en Hongaarsohe ministers nergens te vinden. Noch by de receptie, noch bij het feest maal in het paleis te Schönbrunn, waar toch vele militaire burgerlijke autoriteiten genoodigd waren, heeft zich een der ministers vertoond. Natuurlijk viel dit verschijnsel terstond in het oog, vooral omdat de keiZer ook nu weer alleen den minister van bin- nenlandsche zaken, graaf Kalnoky een bezoek bracht. De reden van de afwezigheid der ministers is blgkbaar te zoeken in hetgeen voor twee jaren bg het eerste bezoek des keizers gebeurde. De jeugdige Duitsche keizer toonde toen zijn ontevredenheid over de anti-Duitsche politiek, welke graaf Taaffè tegen over de Czechen volgt, zoo duidelyk, dat de minister president zich daardoor zeer gegriefd achtte. Niet alleen bezocht de keizer graaf Taaffe niet, maar ook zag Wilhelm den minister-president geheel over het hoofd, toen na zgn vertrek een regen van ridderorden en onderscheidingen op de ministers, ambtenaren en officieren nederdaalde. Blgkbaar hebben nu alle ministers party getrokken voor graaf Taaffe en zich daarom bij wijze van pro test tegen de vorige handelwijze van den Duitschen keizer, nu geheel op den achtergront gehouden. Nu de zaak is opgevallen en besproken wordt, zal een verklaring van officieuze zijde wel niet achterwege blijven, maar de waro reden zal wel te zoeken zijn in de minder vriendschappelijke verhouding tusscjhen keizer Wilhelm en graaf Taaffe. De Vosmche Zeitung noemt de nieuwe 3 pCts. leening, die de regeering voornemens is aan te gaan, een financieele^gebeurtenis voor het Duitsche volk, dat aan binnei^ndscho papieren van zoo lagen rente voet niet gewoon is. Wel sloten de kleinere Staten, o. a. Saksen en Hamburg, 3 pCts. leeningen, maar de gezamenlijke waarde daarvan was zoo gering, dat ze nooit grooten invloed konden. Wat is de roden, vraagt het blad, dat de regeering zulk een waagstuk begaat in een tijd, nu de rentevoet weder stijgende is? Dit kan alleen gerechtvaardigd worden als men aanneemt dat van leeningen met hoogere rente tegenwoordig geen noemenswaardige bedragen ge plaatst kunnen worden. Hoe verklaart men, vraagt de Vossische Zeitung verder, dat de 4 pCts. staatsleening drie percent, de SVs pCts. leening 6*/g pCt. lager in koers is dan verleden jaar? Het antwoord is, dat men gewend was, den rijkdom vau het Duitsche volk te over schatten en vergetou had, dat op de vette jaren magere konden volgen. Leuningen op leeningen werden uitgegeven, alsof de bron onuitputtelijk was. Tot het jaar 1876 had het Duitsche rijk dank den Franschen milliarden in 't geheel geen schuld. Daarna begonnen de leeningen die als een lawine in omvang toenamen. In 't einde van 1886 bedroeg de Staatsschuld reeds 440.000.000 M. Na dien tijd werd 535.000.000 opgenomen en van October 1889 tot 1 April 1890 had de regeering beschikking over kredieten tot een bedrag van »/9 milliard. Geen wonder dat het voortdurend aanbod den koers drukte. In Mei 189U waarschuwde de vrijzinnige afgevaardigde Richter in den Rijksdag tegen de buitensporige eisclien die men aan de geldelijke draagkracht des volks stelde en hij betwijfelde of zooveel beschikbaar kapitaal voorhanden was. De 3 pCts. leening zal het publiek tegen een koers van 87 pCt. worden aangeboden. De Vossische Ziitung betwijfelt of deze koers gerechtvaardigd is, want dit beteekent een rente van 3.44827, dus minder dan 3.5 pCt. Het is zeer de vraag of hiervoor een voldoend aantal liefhebbers zal worden gevonden, te meer, daar de ervaring der laatste jaren getoond heeft, dat men ook op de beste papieren door koers verschil belangrijke verliezen kan lijden. Men weet, dat op grond van de berichten in de Duitsche bladen langzamerhand algemeen de over tuiging is ontstaan, dat de socialistenwet gevallen is, omdat de keizer de opheffing wenschte en dit een der redenen is geweest, waarom Bismarck werd ont slagen. Betrekkelijk geruimon tijd is dit algemeen geloofd en zie nu de termyn voor de socialisten wet werkelijk verstreken is, blijkt dat wy hier te doen hebben met een legende, die bijna geschiedenis werd om straks door den eenen geschiedschrijver den anderen te worden nageschreven. Gelukkig voor de waarheid wordt nog intijds een spaak in 'twiel ge stoken en gezegd hoe de zaak zich eigenlijk hoeft toegedragen. Den 24 Januari werd er kroonraad gehouden, d. w. z. groote Pruisische Ministerraad onder voortzitting van den Keizer. Al de Ministers, ook Bismarck waren tegenwoordig. Er werd meedeeling gedaan, dat al de Duitsche Vorsten de verlenging van de socialis tenwet wenschten, ook de Keizer. De Ministers eveneens. De nationaal-liberalen iu den Rijksdag waren be reid voor het nieuwe ontwerp de socialistenwet in den bestaanden vorm maar voor onbepaalden tijd, te stemmen, mits het verbanningsartikel werd ver wijderd. De conservatieven en de nationaal-liberalen maakten, zooals men zich herinnert, in den vorigen Rijksdag de meerderheid. De Keizer en de Minis ters waren tot genoemde concessie aan de nationaal- liberalen bereid, uit overweging dat met die concessie het tydelyk bestaan van de socialistenwet werd op geheven, wat èn do Duitsche vorsten èn de Prui sische Ministers wenschelyk achtten. Alleen Bis marck verklaarde zich tegen. Hij meenden dat de bestaande socialistenwet niet scherp genoeg was en in plaats van conoessies te doen aan de nationaal- liberalen, de bepalingen eer verzwaard moesten wor den. De Rijkskanselier wilde liever het ontwerp, in den Rijksdag aanhangig, laten afstemmen, om later met beter kans van slagen op het nieuwe scher pere ontworp terug te komen. Schoon Bismarck met zijn gevoelen geheel alleen stond, gaf de Keizer toe, omdat hg een breuk met Bismarck wilde vermyden. Den dag na die zitting van den Kroonraad werd de Rijksdag ontbonden en daarmee was het lot van den socialistenwet beslist. Noch de Keizer, noch de Pruisische Ministers zijn echter na dien tyd van gevoelen veranderd ten opzichte van de socialistenwet, maar, zooals de nieuwe Ryksdag was samengesteld, begrepen zij dat het ver- geefsche moeite zou zyn met een nieuwe socialistenwet voor den dag te komen, waarvan het gevolg zou ge weest zgn een conflict met den Rijksdag en dit werd

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1890 | | pagina 2