Baltenlandscb Overzicht.
Het is een goed verschijnsel, dat de diplomaten
zich tegenwoordig niet zelden bezighouden met het
verzamelen van gegevens omtrent maatschappelijke
toestanden in de landen, waar zij vertooven, en daar
over rapporten opstellen. Op die wijze kunnen zy
nuttig werkzaam zijn en hun vaderland, door liet
voorbeeld van andere volken, aansporen tot verbe
teringen.
Aan dergelijke stukken mag men echter, omdat er
allicht meer waarde aan wordt gehecht dan aan be
schouwingen van particulieren, den eisch stellen,
dat zy dan ook met groote nauwkeurigheid worden
opgemaakt, op grond van ernstige studie en met
buitengewone voorzichtigheid bij hot trekken van
conclusies, die do vreemdeling objectiever, maar cok
moeielijker juist kan vormen.
Met veel belangstelling namen wy, in dezen ge-
dachtengang, kennis van een artikel over wden toe
stand der arbeidende klassen in Nederland", door
baron Jules D'Anethan, zoon van den Belgischen
gezant alhier, geschreven voor het tijdschrift wla
Réformo Sociale." Het getuigt dat die diplomaat
van zijn verblijf hier te lande gebruik hoeft gemaakt
om zich een degelijk begrip te verschaffen van de
Hollandsche arbeidstoestanden, en met genoegen
zagen wij dit beknopte, meerondeels juiste overzicht
op deze wijze ter kennis komen van ben, die onze
taal niet verstaan.
Doch vooral in zyne doorgaaus zeer optimistisch
gestelde gevolgtrekkingen is de heer D'Anethan,
dunkt ons, wel wat verder gegaan dan wensohelyk
ware.
Hg, die xelf uitvoerig van on ze vermaarde Enquête
verslagen melding maakt, had b.v. voorzichtig gedaan,
indien hij minder stellig had verzekerd, dat „de
vaderlijke bezorgdheid der patroons en de door hen
genomen beschermende maatregelen» een ivet tot de
bescherming van de arbeiders onnoodig maakten.
Dat een vreemdeling b. v. de „vaderlijke bezorgd
heid» der Regouls voor de arbeiders in de biscuit
ovens en die der Amsterdamsche waskaarsenfabriek
voor de vrouwen, die op „een zachte plank" moesten
slapen, niet kent, is hem niet kwalijk te nemen,
maarhij moest dan liever niet over die „sollici-
tude toute patemelle" spreken.
Verzekert hij in zijne mededeelingen omtrent do
spoorwegbeambten, dat b.v. bij de „Exploitatie-Mij"
de vaste regel is, dat elke conducteur om de vijf
dagen een geheelen dag vrij heeft, behoudens enkele
buitengewone omstandigheden, dan komt het ons wel
wat twijfelachtig voor, of de schrijver voldoende op
de hoogte is of van den „rasten regel" of van den
omvang van zjjn „sauf".
Wanneer hij mededeelt dat men (algemeen) in 1886
de noodzakelijkheid aannam van een „normalen ar
beidsdag», dan glimlacht de Hollandsche lezer
eenigszins en vraagt hij zich af, of de overige feiten
in dit rapport evenveel geloof verdienen.
Gelukkig echter maakte de heer D'Anethan zich
slechts aan enkele van zulke dwalingen schuldig,
voornamelijk in zijne appreciaties. Dat het socialisme
al sinds een 40 tal jaren hier te lande eenigermate
ingang heeft gevonden en dergelijke kleine onnauw
keurigheden buiten aanmerking gelaten, komen ons
de feitelijke mededeelingen meerendeels nauwkeurig
voor. Wel zouden wij wenscben, dat dit ook het
geval ware met zijne verzekering, dat de fabrikanten
zich hebben verstaan om door scheidsgerechten
op minnelijke wijze geschillen mot hnnno arbei
ders uit den weg te ruimen, det „au point de
vue des moeurs les éoarts sont moins nombreux
qu'ailleurs et les acoidents, dont les jeunes lilies sont
viotimes, rares„, dat men ten onzent minder dronk
aards ziet dan in België en Frankrijk, dat „de
Nederlandsche werkman onbetwistbaar beter gehuis-
vst beter, ingerioht en in alle opziohten gelukkiger
is dan zijn gelijken bij andere volkendat het
leven van den Hollandschen arbeider goedkoop is en
de groote meerderheid „een zekere mate van welvaart»
geniet (wat de schrijver misschien minder stellig zou
hebben neergeschreven, als hjj eenige arbeidersbnd-
getten had gehad, niet oordeelde naar hetgeen hij
van hooren zeggen had en ook had gowoten, op welke
wijze en vooral met welke voeding de werkman met
een loon van 8 a 12 galden rondkomt); maar deze
en dergelijko minstens voor tegenspraak vastbare
stellingen bevestigen alleen de waarheid, dat de ver
mogenden zioh over 't algemeen geen duidelijk begrip
vormen van den toestand der arbeidende klasse.
Doch al doen zij wel eanigsèins afbreuk aan de
waarden van de lofzang, waarmede de heer d' Anothan
zijn artikel besluit, en al mist het artikel dus de
waarde van oen wetenschappelijke stuJie, over 't al
gemeen is er toch zooveel juist in, dat het ons ge
noegen doet, op deze wijze bekendheid te geien aan
hetgeen ten onzent in de arbeiders-quaestie wordt en
werd gedaan. Laten de lezers dor „Réforme sociale"
ons maar voor wat beter aanzien dan we z|jn, dat
hindert zoo erg niet. Haagsche Courant.)
In sommige gedeelten van Engelsoh-Indië is het nog
zoo slecht niet tandarts te zijnvoornamelijk in
Hyderabad niet. Een heer van dat vak was bij den
Nizam geroepen, en voor het uittrekken van oen
paar van Zijnor Hoogheids kiezen kreeg do man een
douceurtje van 8000 ropijen (ruim 9000 gulden).
De Nezam betaalt werkelijk vorstelijk.
Men schrjjft uit Leeuwarden aan het Dagblad van
Nederland
Men weet dat een der concessies die hier en daar
den arbeiders wordt gedaan, hierin bestaat, dat men
den aannemer van uit te voeren werken verplicht, do
werklieden, die hij het werk laat uitvoeren, tegen
ongelukken en invaliditeit te verzekeren.
Ook de gemeenteraad van Leeuwarden meende
dezen zomer dit pad te moeten bewandelen en dien
tengevolge kan men in de bestekken van werken,
voor de gemeente uit te voeren, het volgende artikel
lezen
„De aannemer ia verplicht al de onderbazen, op
zichters, werklieden enz. (niemand uitgezonderd) welke
op het werk, hetz|j middellijk of onmiddellijk in zijne
dienst werkzaam zijn, gedurende den geheelen dunr
van het werk, d. w. z. tot den dag, waarop de ter
mijn van le aflevering plaats vindt, tegen ongeluk
ken te verzekeren, b|j een solide verzekeringmaat-
schappij ten genoege van burgemeester en wethouders.
Deze verzekering moet zoodanig zjjn, dat:
ingeval den onderbaas, opziohter of werkman een
zoodanig ongeluk treft, dat den dood ten gevolge
heeft, aan de naaste betrekkingen 1000 in eens
wordt uitjptaald
ingeval liet ongeluk tijdelijke onbekwaamheid tot
werken ten gevolge heeft, den werkman één galden
voor eiken werkdag dat werken hem onmogelijk is,
wordt uitbetaald;
ingeval het ongeluk levenslange invaliditeit tenge
volge heeft de som van 1000 aan den werkman
zelf wordt uitbetaald, by gedeeltelijke invaliditeit
naar verhouding enz."
Nu wilde het geval, dat den 7e Aug. de ververs-
knecht J. Kok van de ladder viel en dientengevolge
overleed. Dit ongeval geschiedde aan een der ge
meentewerken. De aannemer van het werk, de heer
Jagor, had de werklieden verzekerd bij de „Eerste
Ned, Verzekering-Maatschappij enz." te "s Hago. Men
zou denken dat nu overeenkomstig de 8e al. van
b.g. Mtikel uit het bestek dor weduwe Kok 1000
in eons" werd uitbetaald. Dit geschiedde echter niet.
Den 26n Aug. zonden B. en W. dezer gemeente haar
een nohryven waarin haar medegedeeld werd, dat zij
vervolgens levenslang een weekgeld ad 1.80 zon
ontvangen, welk bedrag zij eiken Woensdagavond
kon halen aan den Stadstimmerwinkel, als wauneer
daar ook de betaling der weekloonen aan de stads-
arbeidera geschiedt. De betrokken weduwe weigerde
en Weigert nog met deze schikking genoegen te
nemen.
Nu, dan zal haar de 1000 worden betaald meent
gij wellicht lezer P Neen, dat gebeurt niet en men
schijnt. zelfs m. i. ongeoorloofde pressie op
haar te willen uitoefenen. Althans de heer Heb ierbeek
heeft Ihaar, in zijne hoedanigheid als diaken der Ned.
Herv.J kerk alhier, aangezegd dat zij niet valt in de
bedeeling, aangezien zy die 1.80 per week kan krij
gen, welke hij haar raadt aan te nemon.
Uit een ingezonden stuk van den agent der be
trokken verz.-raaatBch, in „L. C." blijkt, dat do mij.
aan d m aannemer 1000 heeft uitbetaald. Er werd
nu, mêt de volledige en uitdrukkelijke toestemming
van de weduwe, altijd volgens bet beweren van den
agent, leen lijfrente voor haar gekocht van ƒ93,60, en
de polis daarvoor aan B. en W. gezonden,
Natuurlijk is onze goede stad in dezen in twee
partijeu verdeeld. Der weduwe K. is geen geld ver
trouwd!; het zou spoedig op zyneen zoon zit op 't -
oogenblik in de gevangenis B. enW. hebben gelijk
zoo gehandeld te hebben, in een oogenblik de 1000
verkwisten en dan armlastig worden, ziedaar wat er
van zon gekomen zijn. Zub de eene redeneering. Eo
de andere De weduwe is een flinke vrouw, die met
haar 1000 mooi een zaakje zon kunnen beginnen
en dan worden er lucbtkasteelen gebouwd op de
flinkheid, fermiteit enz. der bewuste weduwe.
Ondertusschen is dat de quaestie niet, maardieDt
worden uitgemaakt, of B. en W. eener gemeente het
recht hebben te beschikken over de uitkeeringen in
een gevkl als dit.
In dil speciaal geval willon B. en W. blijkbaar do
armenkas verzekeren, maar niet de zelfstandige po
sitie van den invalieden werkman of zoo hij sterft,
die Tan z|jne naaste betrekkingen.
Aan den eenen kant wordt beweerd, dat B. en W,
daartoe ten volle gerechtigd zijn, en heeft het D. B.
dezer stad in dien geest gehandeld.
Heel zeker schijnt men echter niet te zyn, althans
het desbetreffende art, in de bestekken is na deze
geschiedenis onmiddellijk gewijzigd als volgt
De woorden „Solide Verzekering-Maatschappij" ia
de le alinea zija vervangen door „Eerste Nederland
sche Verzekering-Maatschappij op het leven, tegen
invaliditeit en ongelukken, gevestigd te 's Gravenhage"
in de volgende alinea's zijn ae woorden aan „de
naaste betrekkingen" en „den werkman" door „Bur
gemeester en Wethouders" vervangen, Een koddi-
gen indruk geeft het als men bv. leest, dat
omdat ik die ('ene niet dooden wilde, welke zich
onlangs op uwen schouder plaatste.
Zoo praatten wij voort, terwijl wij achter het lau-
rierboschje den heuvel bestegen. Toen wij den top
bereikt hadden, vertoonde zich de waterval in al
zijne woeste schoonheid. Het was een aangrijpend
gezicht, niet zoozeer door de hoeveelheid water, die
niet buitengewoon groot was, als wel door den vorm
der rotsen, die twee slakken vormden, geheel met
scherpe punten bezet, en den waterval wel tweemaal
zoo groot deden schijnen, als hij was. Nadat de
zilveren stroom door de rotsmassa's was heengebro
ken, die met een zacht mos begroeid waren, waarop
hier en daar hooge varen planten prijkten, verdeelde
hq zich in schitterende waterstralen, die ruischend
en schuimend, pijlsnel nederschoten in eene diepe
bedding van steen, en aan den zoom gekomen van
de tweede kom, aan welks oever wij ons bevonden,
zich met geweld van eene vrij aanzienlijke hoogte
stortten. Het gestadig geraas van den waterval hin
derde ons niet, daar wij hooger stonden, en het
klotsen der golven, die terug geworpen, als in dichten
regen uiteenspatten, verspreidde rondom ons eene
aangename frischheid.
Wij zetten ons neder op het groene tapijt, bijna
aan den oever van den stroom. Anna bleef langen
tijd opgetogen het rustelooze water beschouwen, dat,
boven bij de rots in stralen verdeeld, zich spoedig
als in één bundel vereenigde, om een oogenblik
rnstig voort te vloeien, zich dan weder te verdoelen,
terug te stroomen, en zich eindelijk in breede golven
in de vallei te storten.
Daarop wees zij m|j midden in den stroom, eene
kleine drijvende massa, en eene kleine plant, die
steeds door het afkomende water heen en weder
geslingerd, hare breede en schitterende bladeren
trillend bewoog.
Ziet gij die arme plant, die elk oogenblik
dreigt te bezwijken als voegde zij er op
treurigen toon by eren als ons schip te midden
der golven. i
Maar God zeide ik heeft ons schip ge
red, en zal ook die plant radden.
Ja, dat zegt g|j wèl hernam zij waarom
zou hij haar anders daar geplaatst hebben, tusechen
die beide woestaards, die elkander steeds bestrijden,
en haar zwakken stengel in gevaar brengenzy
buigt zich onder eiken schok, daarin ligt hare
kracht. En ziet gij, Metser Gentile, zelfs te midden
van al die beproevingen heeft zy nog geluk, zij heeft
een knop gezet.
Wilt gij dien hebben P zeide ik opspringend.
Neen, neenl o God, gij msakt mij bang,
riep zij, terwijl zjj m|j tegenhield. Ga liever
ginder, daar, onder die rote, waarvan die trossen
witte bloemen afhangen, en haal mjj die. Dat is
ook nist gemakkelijk, voegde zij er bij, om er
mij mede te verzoenen.
De bloemen, die Anna verlangde, waren immor
tellen. Zy groeien aan struiken en zijn stervormig,
zooals de madelieven in onze velden, doch veel
grooter; zij duren maanden en jaren zonder te ver
welken daaraan ontleenen zij haren naam. Vol
verlangen snelde ik heen, beklom do rotsen, plukte
zooveel ik slechts kon van die witte bloemen, en
toen ik weder bij haar gekomen was, begon ik die
tot een krans te vlechten, terwijl ik haar vertelde
hoe zjj heetten, en welke gedachten zij opwekten in
mijne ziel.
Immortellen, ja waarlijk Madonnaontloken
door den zoelen adem van deze lente zullen zij langer
leven, dan m|jn beeld uwe ziel.
Waarom zegt gjj dat P Gelooft gjj dat de dank
baarheid zoo kort duurt in het hart eener vrouw P
Altijd zal ik aan u denken, als aan den edelaten
onder hen, die ooit mijne achting verdienden!^
Achvervolgde ik en toch, al» wij dit
eiland verlaten hebben, dat maar al te spoedig ge
beuren zal, dan zal de Ventura u brengen aan de
Spaansche kust, en gjj zult verdwijnen, voor altijd
verdwijnen van voor mijne oogen, o gjj schoone ver
schijning, die mjj het leren zoo dierbaar hebt gemaakt.
Zij bleef een oogenblik in nadenken verzonken
ik zweeg vol angstige verwachting.
Qrij zyt nog jong begon zij, met eene
zachte treurige stem en de christenheid bezit vele
edele vrouwen, bloeiende van schoonheid, en ryk
aan bekoorlijkheden, die er trotsob op zouden zyn,
zoo zij u mochten toebehooren.
{Wordt vervolgd.)
«ingeval het ongeluk tijdelijke onbekwaamheid tot
werken tengevolge heeft, aan B. en W. een gulden
voor eiken werkdag, dat werken den bedoelden werk
man onmogelük is, wordt betaald."
De laatste ffceuwe) alinea luidt- dan ook
//Ingeval eenig werkman onverhoopt eenig ongeluk
overkomt, blijft de bepaling van de wijze, waarop het
ten bato van wien der nagelaten betrekkingen, de uit
te keeren verzekerde som zal plaats hebben, eenig
en alleen aan B. en W."
Men ziet; dat men met wat goeden wil en eenig
oordeel wel zoo ongeveer kan raden, wat het bewuste
art. inhoudt. Ik ben echter van oordeel, dat een en
ander juist niet zal dienen tot wegneming der ellen
dige gevolgen van ongelukken, waaraan onze werk
lieden steeds bloot staan.
Zooals ik boven reeds zei, vind ik he* dringend
noodig, dat er worde uitgemaakt, of de wet op het
verzekeringswezen of welke wet dan ook, de beschik
king over do uitgekeerde gelden laat aan^ B. en W.
in 't algemeen aan ieder, die een werk lapt uitvooren,
waarbij hij den aannemer heeft verplicht zijne werk
lieden to verzekeren.
Gistere» was het zestig jaren geleden, dat in 1830
Koning Willem I het te wapen tegen de Zuid-
Nederlanders deed weerklinken met de volgende
proclamatio
«Wij Willem, bij de gratie Gods, Koning der Ne
derlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groothertog van
Luxemburg enz. enz. enz.
Aan allen, die deze zullen zien of hooren lezen,
silut
Getrouw aan den eed, op de grondwet gedaan en
overeenkomstig de verplichtingen, die wij ten aanzien
onzer bondgenooten vervullen moesten, hebben wij,
tot hiertoe vruchteloos, alle middelen tot demping
van den gewapenden opstand in vÖe zuidelijke ge
westen beproefd.
Door de zich met verbazende snelheid opgevolgde
gebeurtenissen buiten staat om de getrouwe inge
zetenen aldaar tegen de overmacht te beschermen,
gevoelen wij, dat het noodzakelijk is, thans uitslui
tend bedacht te wezen op het wolzijn van die deelen
van het Rijk, wier onwankelbare trouw aan Ous
huis en aan de instellingen eener welgeordende
maatschappij, ook nu weder zoo ondubbelzinnig aan
don dag is gelegd.
Gij ziet, hoe spoedig de beginselen, waardoor een
beklagenswaardige menigte in bewoging is gebracht,
tot de vreeselijkste jammeren hebben gevoerd. Uwe
bedachtzaamheid, uw plichtsgevoel, uw opgeklaarde
zin voor waarheid on recht, bovenal het geloof aan
God, die de wreker der ongerechtigheid is, behoede
u om door den stroom te worden medegesleept. De
handhaving van die vrijheid, welke in do Vereenigde
Nederlanden eeuwen lang heeft gebloeid, zou alsdan
wellicht voor altijd, onmogelijk, en uw verderf on
vermijdelijk zijn.
Uwe krachten, bewoners dier trouwe gewesten
worden in deze oogcnblikken tot besoherming van
uwen geboortegrond vereischt. De toestand van dit
rgk vordert, dat eene algemeens wapening, te dien
einde, spoedig tot stand gebraoht zij, en dat dezelfde
veerkracht, die elders tot vernieling aangewend wordt,
hier tot behoud van al wat u dierbaar on boilig is,
in het werk worde gesteld.
De grondwet schrijft, in omstandigheden gelijk
die, waarin wij thans zijn geplaatst, het dragen der
wapenen voor, als een der eerste plichten van alle
ingezetenen van het rijk. Dit voorschrift komt met
nwe wensohen overeen. Welaan I te wapen, op de
dringende bede van uwen volst. Te wapen, voor
de zaak van orde on van recht. Te wapen onder oot
moedig en biddend opzien tot den Almaohtigen God,
die Nederland en Oranje zoo dikwerf uit de grootste
gevaren heeft gered.
Wij gelasten de hoofden der stedelijke en plaat
selijke besturen onmiddellijk de maatregelen te nemen,
door welke deze vrijwillige wapening, naar gelang
van de onderscheiden gesteldheid der localiteiten,
met den meesten spoed en op de meest doeltreffende
wjjze plaats hebben kan. Zij zullen, tot regeling
derzelve, onzentwege spoedig de noodige voorschriften
ontvangen. Voor de aanvankelijke maatregelen wor
den geen bijzondere bepalingen vereischt, vermits
hetgeen te dofin valt, door vaderlandsliefde wordt
aangewezen.
En zal deze alomme worden afgekondigd en aan
geplakt, waar zulks te doen gebruikelijk is en voorts
in het „Staatsblad" worden geplaatst.
Gegeven te 's Gravenhage, den 6 October des
jaars 1830, van Onze regeering het zeventiende.
(get.) WILLEM.
Van wege den Koning,
(get.) J. G. db MEIJ van STREEFKERK.
De opmerking van den Haagsohen corr. der «Zutf.
Ct." dat de kansen der legerwet zouden klimmen,
als de minister van oorlog kon besluiten de num- I
merverwisseling te behoudon, wordt door de „Tijd"
niet als gegrond erkend.
Dit zou, meent het blad, eenvoudig boerenbedrog
zijn. Wil nummervorwisseling (ruiling van nummer
tussohen de ingesohevenen eener zelfde lichting) iets
beteekenen, dan is allereerst noodig, dat een zeker
getal miliciens vrijloten en dus voor anderen in de
plaats kunnen treden. Zooals reeds vroeger uitvoe
rig werd aangetoond, zal dit by aanneming van het
tegenwoordige wetsontwerp geen plaats hebben. Het
getal van hen die, voor den dienst geschikt z|jude,
jaarlijks vrijloten, zal niet meer bedragen dan onge
veer driehonderd en nog worden deze niet absoluut
vrijgelaten, maar aangewezen om in oorlogstijd te
worden ingelijfd bij een aanvullingsreserve. In het
stelsel der aanhangige legerwet ware dus nummer
verwisseling eenvoudig een wassen neus.
Hoe geestdrift voor het Boulangismo werd opge
wekt. Iedereen weet, dat de Parijzer „camelots" of
dagbladventers van de Rue Montmartre een belang
rijk aandeel hebben in het verwekken van geestdrift
voor het Boulangisme. Waar de generaal ook heen
ging, overal werd bij omringd en toegejuicht door
deze heesclie omroepers. Dezer dagen heeft een der
jongens van dit slag die bij de Boulangiston als
„Paulus le petit" bekend was een reporter eenige
onthullingen gedaanPaulus le petit ontving, als
hoofd der bende, twintig franes van graaf Dillon, de
gewone schreeuwers twee en de onderofficieren van
het leger 4 francs. Bij de voorstelling van Michel
Strogoff, in een der schouwburgen, werd het publio^;
plotseling opgeschrikt door het „patriotisme" van den
kleinen Paulus en zijne manschappen, die uit al hun
macht schreeuwden Vive la Russie Vive Boulan-
ger!
Een ander grootsch voorval in de annalen der venters
was de intrede van generaal Boulanger in de Kamer.
Te Amiens waar het opperhoofd der Camelots door
Mermeix aan Boulanger was voorgesteld, moest hij
„het kind van den m|jnwerker„ spelen, welke rol hij
op de volgende wjjze zeer waardig vorvulde. Te
midden van het gedrang werd het rijtuig van den
generaal plotseling stil gehouden, en „de wees van
den mijnwerker" op de trede van de équipage staande,
werd hartelijk omhelsd door den ex-minister van
oorlog, dio hem beloofde, zijn ongelukkige ouders
te zullen onderdennen. Deze vertooning werkte
uitstekend op' het omstaande volk, dat don generaal
onstuimig toejuiebto.
Een zonderling reiziger kwam dezer dagen te
Odessa aan nl. de Spaansche Grande eD millionair
Don Doreal Assento, die niet anders slapen kan dan
in een spoorwagen, een stoomboot of een omnibus.
Don Doreal heeft sedert meer dan 4 jaren niet in
een bed geslapen en leidt .geheel een nomadenleven.
Te Odessa kwam hij met de stoomboot uit Konstan-
tinopel en vertrok om 11 uur'e avonds weder. Den
volgenden morgen kwam hij terug om de stad te
bezichtigen en reisde des nachts naar Moskou van
waar hij naar Petersburg zal gaan, om dan verder
het geheele land doorkruison. H|j verkeert in voort-
durenden angst, den laatsten trein of omnibus niet te
halen waardoor hij gedwongen zou zyn in een hotel
te overnachten.
Keizer Wilhelm, die eenige dagen in Mursteg
met keizer Frans Jozef heeft gejaagd, komt piorgen
te Weenen terug.
Bij de komst des keizers te Weenen waron de
Oostenrijksche en Hongaarsohe ministers nergens te
vinden. Noch by de receptie, noch bij het feest
maal in het paleis te Schönbrunn, waar toch vele
militaire burgerlijke autoriteiten genoodigd waren,
heeft zich een der ministers vertoond. Natuurlijk
viel dit verschijnsel terstond in het oog, vooral omdat
de keiZer ook nu weer alleen den minister van bin-
nenlandsche zaken, graaf Kalnoky een bezoek bracht.
De reden van de afwezigheid der ministers is
blgkbaar te zoeken in hetgeen voor twee jaren bg
het eerste bezoek des keizers gebeurde. De jeugdige
Duitsche keizer toonde toen zijn ontevredenheid over
de anti-Duitsche politiek, welke graaf Taaffè tegen
over de Czechen volgt, zoo duidelyk, dat de minister
president zich daardoor zeer gegriefd achtte. Niet
alleen bezocht de keizer graaf Taaffe niet, maar ook
zag Wilhelm den minister-president geheel over het
hoofd, toen na zgn vertrek een regen van ridderorden
en onderscheidingen op de ministers, ambtenaren en
officieren nederdaalde.
Blgkbaar hebben nu alle ministers party getrokken
voor graaf Taaffe en zich daarom bij wijze van pro
test tegen de vorige handelwijze van den Duitschen
keizer, nu geheel op den achtergront gehouden. Nu
de zaak is opgevallen en besproken wordt, zal een
verklaring van officieuze zijde wel niet achterwege
blijven, maar de waro reden zal wel te zoeken zijn
in de minder vriendschappelijke verhouding tusscjhen
keizer Wilhelm en graaf Taaffe.
De Vosmche Zeitung noemt de nieuwe 3 pCts.
leening, die de regeering voornemens is aan te gaan,
een financieele^gebeurtenis voor het Duitsche volk,
dat aan binnei^ndscho papieren van zoo lagen rente
voet niet gewoon is. Wel sloten de kleinere Staten,
o. a. Saksen en Hamburg, 3 pCts. leeningen, maar de
gezamenlijke waarde daarvan was zoo gering, dat ze
nooit grooten invloed konden. Wat is de roden,
vraagt het blad, dat de regeering zulk een waagstuk
begaat in een tijd, nu de rentevoet weder stijgende
is? Dit kan alleen gerechtvaardigd worden als men
aanneemt dat van leeningen met hoogere rente
tegenwoordig geen noemenswaardige bedragen ge
plaatst kunnen worden.
Hoe verklaart men, vraagt de Vossische Zeitung
verder, dat de 4 pCts. staatsleening drie percent, de
SVs pCts. leening 6*/g pCt. lager in koers is dan
verleden jaar? Het antwoord is, dat men gewend
was, den rijkdom vau het Duitsche volk te over
schatten en vergetou had, dat op de vette jaren
magere konden volgen. Leuningen op leeningen
werden uitgegeven, alsof de bron onuitputtelijk was.
Tot het jaar 1876 had het Duitsche rijk dank den
Franschen milliarden in 't geheel geen schuld.
Daarna begonnen de leeningen die als een lawine in
omvang toenamen. In 't einde van 1886 bedroeg
de Staatsschuld reeds 440.000.000 M. Na dien tijd
werd 535.000.000 opgenomen en van October 1889
tot 1 April 1890 had de regeering beschikking over
kredieten tot een bedrag van »/9 milliard. Geen
wonder dat het voortdurend aanbod den koers drukte.
In Mei 189U waarschuwde de vrijzinnige afgevaardigde
Richter in den Rijksdag tegen de buitensporige
eisclien die men aan de geldelijke draagkracht des
volks stelde en hij betwijfelde of zooveel beschikbaar
kapitaal voorhanden was.
De 3 pCts. leening zal het publiek tegen een koers
van 87 pCt. worden aangeboden. De Vossische
Ziitung betwijfelt of deze koers gerechtvaardigd is,
want dit beteekent een rente van 3.44827, dus minder
dan 3.5 pCt. Het is zeer de vraag of hiervoor een
voldoend aantal liefhebbers zal worden gevonden, te
meer, daar de ervaring der laatste jaren getoond
heeft, dat men ook op de beste papieren door koers
verschil belangrijke verliezen kan lijden.
Men weet, dat op grond van de berichten in de
Duitsche bladen langzamerhand algemeen de over
tuiging is ontstaan, dat de socialistenwet gevallen is,
omdat de keizer de opheffing wenschte en dit een
der redenen is geweest, waarom Bismarck werd ont
slagen. Betrekkelijk geruimon tijd is dit algemeen
geloofd en zie nu de termyn voor de socialisten
wet werkelijk verstreken is, blijkt dat wy hier te
doen hebben met een legende, die bijna geschiedenis
werd om straks door den eenen geschiedschrijver den
anderen te worden nageschreven. Gelukkig voor de
waarheid wordt nog intijds een spaak in 'twiel ge
stoken en gezegd hoe de zaak zich eigenlijk hoeft
toegedragen.
Den 24 Januari werd er kroonraad gehouden, d.
w. z. groote Pruisische Ministerraad onder voortzitting
van den Keizer. Al de Ministers, ook Bismarck waren
tegenwoordig. Er werd meedeeling gedaan, dat al
de Duitsche Vorsten de verlenging van de socialis
tenwet wenschten, ook de Keizer. De Ministers
eveneens.
De nationaal-liberalen iu den Rijksdag waren be
reid voor het nieuwe ontwerp de socialistenwet
in den bestaanden vorm maar voor onbepaalden tijd,
te stemmen, mits het verbanningsartikel werd ver
wijderd. De conservatieven en de nationaal-liberalen
maakten, zooals men zich herinnert, in den vorigen
Rijksdag de meerderheid. De Keizer en de Minis
ters waren tot genoemde concessie aan de nationaal-
liberalen bereid, uit overweging dat met die concessie
het tydelyk bestaan van de socialistenwet werd op
geheven, wat èn do Duitsche vorsten èn de Prui
sische Ministers wenschelyk achtten. Alleen Bis
marck verklaarde zich tegen. Hij meenden dat de
bestaande socialistenwet niet scherp genoeg was en
in plaats van conoessies te doen aan de nationaal-
liberalen, de bepalingen eer verzwaard moesten wor
den. De Rijkskanselier wilde liever het ontwerp,
in den Rijksdag aanhangig, laten afstemmen, om
later met beter kans van slagen op het nieuwe scher
pere ontworp terug te komen.
Schoon Bismarck met zijn gevoelen geheel alleen
stond, gaf de Keizer toe, omdat hg een breuk met
Bismarck wilde vermyden. Den dag na die zitting
van den Kroonraad werd de Rijksdag ontbonden en
daarmee was het lot van den socialistenwet beslist.
Noch de Keizer, noch de Pruisische Ministers
zijn echter na dien tyd van gevoelen veranderd ten
opzichte van de socialistenwet, maar, zooals de nieuwe
Ryksdag was samengesteld, begrepen zij dat het ver-
geefsche moeite zou zyn met een nieuwe socialistenwet
voor den dag te komen, waarvan het gevolg zou ge
weest zgn een conflict met den Rijksdag en dit werd