Buiteolandsch Overzicht. bestaat en binnenkort kant en klaar zal worden af- geleterd. Men heeft hier gebroken met het systeem van kazernewoningen en de oud-Hollandsche smaakrich- tingieder gezin eene eigen vrije woning, gehuldigd. Natuurlijk zijn de huisjes eenvoudig ingericht, maar toch zijn zij geriefelijk en hebben alle tuintjes. Stra ten van 12 en 14 Meter doorkruisen het kwartier en stellen het in gemeenschap met den Amsteldijk en het Verwerspad. De hoofdstraat is reeds gedoopt en heetdo Ruijterstraat. (Echo.) Staten-generaal. Vereeuigde zitting der beide Kamers van Dinsdag 28 Oct. In de vereenigde vergadering van de beide Kamers der Staten-Generaal heeft de Minister van Kolouiën, Voorzitter van den Ministerraad, namens dezen mede- deelingen gedaan omtrent den toestand van Z. M. den Koning, deels gegrond op eigen onderzoek, deels op geneeskundige verklaringen van prof. Rosenstein en de geneesheeren des Konings. Na mededeeling van het advies van den Raad van State heeft do Minister aan de Staten-Generaal te kennen gegeven dat Z. M. buiten staat is de Regeeriug «raar te nemeu en derhalvo haar tusschenkomst, bij de Grond wet voorgeschreven, ter verzekering van den gang der Regeeringsaangelegenheden, gewenscht is. De Voorzitter sprak hierover het leedwezen der Vertegenwoordiging uit en stelde voor de beslissing tot hedeu 2 uur te verdagen. De heer Pijnappel, lid der Eerste Kamer, achtte onderzoek van het rapport in de afdeelingeu wen- schelijk, opdat er meerdere inlichtingen konden wor den gevraagd, vooral omdat de toestand een andere schijnt dan in 1889. Na bestrijding van dit denkbeeld door den heer Beelaerts van Blokland, werd het voorstel van den Voorzitter aangenomen met 85 tegen 36 stemmen. De verklaring, die de Minister van Koloniën namens den ministerraad aflegde omtrent 's Konings toestand, ten einde te komen tot de noodzakelijk gebleken voorziening in de Regeering, was zeker van hoogst treurigen aard. Men moet er zelfs uit afleiden, dat 's Konings toestand ongunstiger is, dan de bulletins hadden doen vermoeden. Immers werd 13 October in de Staatscourant door de geneesheeron verklaard, dat zieh sedert 14 dagen de verschijnselen der vroegere ziekte weer hadden vertoond, dio ver moeidheid det hersenen ten gevolge hadden, de lichaamskrachten werden echter voldoende" ge noemd, en de volgende bulletins deden eerder van eenige verbetering dan van achteruitgang blijken. Den 17n werd, zonder van de lichaamskrachten te sprekeo, gewaagd van een iets mindere lusteloosheid den 2ln van eeoige meerdere belangstelling bij onver zwakte lichaamskracht, terwijl eerst 25 October „eenige verzwakking" werd geconstateerd. Thans blijkt echter uit het advies van den Raad van State van 18 Oct. dat de verklaringen der geneesheeren aan de Ministers van Koloniën en Justitie, die in- tusscbeu ook persoonlijk bij den Koning waren toe gelaten, behelsden dat de algemeene toestand „steeds achteruitgaande" was, terwyl het laatste schriftelijke advies der medici vau 25 October getuigt van een flaagzamen achteruitgang" der phvsieke krachten. De geneesheeren hebben zich niet gewaagd aan een verklaring, of beterschap te wachten zou kunnen zijn, al dan niet, maar hetgeen zij mededeelen omtrent de psychische verschijnselen bij den achteruitgang der lichaamskrachten, naast de stellig uitgesproken overtuiging, dat in de neaste toekomst daarin geen verandering te wachten is, doet het ergste vreezen. De Koloniale Staten in Suriname hebben met elf tegen 1 stem de door gouverneur Lobmau ingediende verordening tot wijziging van het kiesreglement ver worpen de heer Van den Broek (het laatstelijk door gouverneur Lohman benoemde lid) stemde er voor. Het voorstel had ten doel den census, thans van 40, op het by het regeerings-reglement gestolde minimum van f 20 te brengen. Een amendement om de kiesbevoegdheid te geven aan hen die 30 betalen, werd met zeven tegen vier stemmen afge stemd. Bij de bohandeliug van voormelde verordening heeft de heer Barnet doen uitkomen dat de gouvorneur het onbeschaafde en niethezittende deel der bevolking opruit tegen de beschaafde en bezittende klasse, o. a. door opruiende artikelen iu eeue courant. De procu reur-generaal (mr. Kalff) en de administrateur van financiën, gedelegeerdeu van den gouverneur, som- moerden den beer Barnet om het bewijs er van te leveren. Hierop zal door deu heer Barnet later wor den teruggekomen. Algemeen wekte het bevreemding dat de derde gedelegeerde, de gouverneinents-socre- taris mr. Tonckens, geen enkel woord tegen de in- gebrachto beschuldiging heeft gesproken, niettegen staande hij uitvoerig het woord heelt gevoerd. Wanneer daarby ia aanmerking wordt genomen dat iu den laatsten tijd de verhouding tusscheu mr. Touckens en mr. Kalff (den grooten voorvechter van mr. Lohman) van dien aard is, dat de eerste niet geschroomd heeft in het openbaar den laatste de hand te weigeren en ondubbelzinnig bij de behandeling der genoemde verordening van die bestaande slechte verhouding blijk heeft gegeven, dan is het te vreezen dat het door de Volksbode zoo hoog geroemde tri umviraat Lohman, Tonckens, Kalff tot het verleden behoort.! Het schijnt dat ook mr. Tonckens nu tot het besef is gekomen dat de grieven tegen mr. Loh man niet zonder grond zijn. Verder werden verworpen de ontwerp-verordenin- gen houdende wijziging der verordeuing van 10 Mei 1887 omtrent do heffing van in- en uitvoer rechten en van baak- en los- of laadgelden en die betreffende toelating en uitzetting. De hoer Barnet diende terstond een nieuw ontwerp betrekkelijk het laatste in. De ontwerp-verordening houdende bepalingen om trent het bewaren en vervoeren van faecalicu werd na de verworpiug, zonder discussie, van art. 1, door het bestuur ingetrokken. Het wus bij de Me morie van Beantwoording over deze verordening dat de gouverneur het deed voorkomen alsof het doel der Staten was den minderen man te bezwaren ten voordeele der meergegoeden. Aangenomen werd de verordening houdende be palingen omtrent den accijns op het binuenlandscb gedistilleerd. De voorzitter en mr. Barnet Lyon stemden er tegen, op grond dat do raad van bestuur niet wettelijk er over was gehoord. Voorts werden aangenomen do ontwerpen betreffende wijziging van de artt. 98 en 99 Wetboek van Strafrecht, betref fende de op plantages en gronden werkende en ge vestigde Britsch-Iudische immigranten en houdende bepalingen op begraafplaatsen enz. Gouverneur Lohman heeft zijnen adjudant, luitenant Koene, aangeschreven zijn eervol ontslag te vragen, en als zoodanig benoemd den luitenant P. C. A. Kuger. In 20 maanden tyd werden aldus 3 adjudanten genoodzaakt hun ontslag te nemen. „Een geneesheer van den ouden stempel" schrijft aan het Utrechtsch DagbladWy kunnen niet ge noeg waarschuwen tegen het gebruik, dat algemeen in ons land heerscht, om zich bij koude te verwar men, door met de armen kruiselings over elkander hard op borst en schouders te slaan. Dat is voor iedereeu ongezond, voor borst- en hartlijders zelfs een zeer gevaarlijk middel. Wie zich het lichaam verwarmen wil, in koude vertrekken of in de open lucht, doe dit door: 1. dn beenen, beurtelings, heen en weer, van voren naar achter en van achter naar voren te zwaaien; 2. de beide armen, recht langs het lijf, insgelijks heen en weer, van voren naar achter en van achter naar voren te zwaaien. Men zal den weldadigen invloed van deze bewe gingen onmiddellijk ondervinden. In de afdeelingen der Tweede Kamer hebben vele leden hun teleurstelling uitgesproken over het gemis aan inlichtingen van Ilegoeringswege, omtrent ver schillende belangrijke punten, alsuiteenzetting van 's Ministers beginselen vau koloniale politiek en voorts omtrent herziening van do comptabiliteitswet, regeling van het mijnwezen, wijziging van het Re- geeringsreglement, het financieel beleid, de Atjeh- quaestie, de koffiecultuur, do opiumpolitiek. Die leden achten den Minister verplicht, gevolg te geven aan do toezeggingen nopens het Indisch Bestuur iu de openingsrode van 1 Mei 1888 gedaan. De begrooting zelve had een ongunatigen indruk ge maakt, omdat zy niet voldoende rekening hield met den gegeven toestand, geenorlei blijk gaf van zorg voor de financieele toekomst en eindelijk alleen be stemd scheen om het bestuur gaande te houden. Vau dezelfde zijde verweet men den Minister een te optimistische voorstelling vau zaken, doordien hij de inkomsten te hoog raamde, en de uitgaven te laag had geschat. De militaire uitgaven vooral waren to veel besnoeid, in een tijd dat onze strijdkrachten krachtige versterking behoefden en voor Atjeh veel geld noodig is. Daartegenover ontkenden „vele andere leden/ die evenwel ook op uiteenzetting van 's Ministers plannen aandrongen, dat men het recht zou hebben aan den tegenwoordige Minister wegens de iu de opeuingsrede van 1888 gedane toezeggingen, dezelfde eischen te stellen als aan zijn ambtsvoorganger. Een derde groep wilde zijn oordeel over 's Mi nisters beleid opschorten totdat nadere verklaringen zouden zijn gegeven omtrent Indie's financieele toe komst. Men kwam tot het besluit dat het tekort denke lijk veel grooter zal zijn dan de Minister verwacht, en niet door de bestaande saldo's zal kunnen wordeu gedekt. Zoo vroeg men of wel gerekend was met het feit, dat de opbrengst van den koffieverkoop op Sumatra's Westkust ongeveer 2,250,000 onder de raming zal blijven, en op welke gronden de mee ning berustte, dat die verkoop in het aanstaande jaar weder 1,300,000 meer zou geven dan dis veel te hooge raming. Verder betoogde men, dat niet 190,000, maar hoogstens 72,000 picol in Ne derland verkocht zou kunnen worden en vroeg men wereld is hij, daar blijven arbeiden en voor het lezend publiek de vruchten van zijnen geest gereed makeu. Die vruchten wareu twee lijvige geschriften dat tegen het ketterdooden en tegen de predestinatie. Tegen het ketterdooden. Maar was er dan sprake van, dat het vrijgevochten Holland iu 1589 het doo- den van ketters zou verordenen Dat nog niet, maar er was iets in 't licht verscheneu, dat zorg baarde. De Leidsche professor Lipsius had geleer- aard, dat er slechts één godsdienst in het land mocht onderhouden worden en dat het dooden van hen, die daarvan afweken, als maatregel van verstandige regee- riogskunst moest worden aanbevolen. Neen dacht Coornhert dat is niet de leer, die aan de Leid sche Academie mag verkondigd worden, en al ben ik een oud, al ben ik een wetenschappelijk gebrekkig gevormd man, professor Lipsius daarentegen een ge leerd o van naam, ik zal tegen hem optreden en de vrijheid der consciëntie in bescherming nemen. Gods- dienstdwang is 's lands bederf en professoren als Lip sius weten niet, wat de Hollandsche burgerij eigenlijk verlangt. De Hollandsche burgor is bereid, de vrij heid van zijne medeburgers te eerbiedigen, maar dan verlangt hij ook, dat men hem in zijn geloof niet krenke. Religie is niet te beschermen met vuur en zwaard. Komt het zoover, dat zij daardoor moet beschermd worden, dan ziet het er wanhopig uit. (Wordt vervolgd.) ravia, moest dan maar eene openbare Disputatie met Coornhert over den zbo fel aangevallen Catechismus houden. Dat is geschied te 's Gravenhage in October 1583, even plechtig en even vormelijk, als te Leiden in 1578, doch zij werd afgebroken door de ernstige ziekte van Coornh'erts huisvrouw. Wreder aangevan gen dreigde zij spoedig veel te uitvoerig te zullen worden, zoodat men eindelijk tot schriftelijke ge dachten wisseling de toevlucht nam- Dat schriftelijk werk doofde het vuur des geestes uit en de Dispu tatie werd gestaakt. Het was Coornhert niet naar genoegen. „Is het waar", vraagt hij in een rekest aan den Prins van Oranje, „dat de Overheid zich met eede verbonden heeft, alleen de Gereformeerde leer toe te laten en mij te executeeren is dat waar Welk schandaal voor het oog van geheel Europa welk schandaal voor de Gereformeerde religie zelve." Haasten wij ons, er bij te voegen, dat Coornhert niet geexecuteerd is, maar onverhinderd heeft kun nen voortgaan. Hij is steeds onder de bescherming van den Prins van Oranje veilig geweest. De Prins hield veel van hem en achtte hem een bekwaam, schrander en zelfstandig schrijver. Door hem hoopte hij de burgerlijke overheid te doen inzien, hoeveel bedenking er tegen elk leerbegrip kan ingebracht worden en hoe dwaas het is, de belijdenis van zijne eigene kerk als de absoluut goddelijke zijn' medemen- schen op te dringen. Maar, als de Prins van Oranje zich zooveel aan Coornhert liet gelegen liggen, geen wonder dan, dat Coornhert diep verslagen was, toen de groote staatsman in 1584 zoo noodlottig aan het vaderland ontviel. Ook voor Coornhert een ouher- stelbaar verlies, des te scbokkeuder daar het achter volgd werd door den dood van zijne vrouw. Van dien tijd dagteekeut zijn begeerte, zich aan zijne drukke bezigheden als notaris te onttrekken en zich uitsluitend aan zija studiën to wijden. Hij verliet Haarlem en besloot zich te Delft bij zijn vriend Boomgaard te vestigen. Maar Delft was de standplaats van de predikanten Cornelisz en Donteclock, zijne tegenstanders. Hoe kon Coorn hert er toe komen, juist daar te gaan wonen Kort voor zijne verhuizing ontving hij uit Delft een brief, meldende, dat hem het verblijf aldaar ontzegd werd. Coornhert gegriefd en geërgerd, wendde zich tot de burgemeesters van Delft, met de vraag, wie zyne aanklagers waren, wat zij hadden in te brengen, of hij zich niet verantwoorden mocht en of men soms de Spaansche inquisitie hier te land ging invoeren Als autwoord op die vragen brachten de stadsbo den de boodschap, dat hij binnen vier-en-twintig uren de stad moest verlaten. Waar nu heen? indien Delft hem gastvrijheid weigerde, wie zou hem de poort openen Hij beproefde het te Gouda en het gelukte hem. Te Gouda waar de magistraat een' vrijzinnigen leeraar bij voorkeur aan zich verbonden had, was hij welkom. Daar vond hij eene woning en werd zijne huUhouding bestuurd door de dochter van eene zijner zusters. Teruggetrokken van do nadere aanwijzing van hetgeen ten verkoop beschik baar zou zijn. In verband verder met vermoedelijk te hooge ramingen van tinverkoop en met te lage schattingen van uitgavon kwam men tot de con clusie, dat het tekort 4 a 10 millioen meer zou be dragen, terwijl na 1891 geen batig saldo van vroegere diensten verwacht werd. Maatregelen ter verzekering van de financieele toekomst waren dus hoogst noo dig. Met het oog ook op de afhankelijkheid der Indischo huishouding, grootendeels van de koffiecul tuur drong men er op aan dot de Regeeriug haar denkbeelden omtrent het koffierapport, de oorzaken van de achteruitgaande oogsten, de opbrengst van de koffiecultuur en de toekomst voor de schatkist, onverwijld zou kenbaar maken. Ook meenden „vele leden" dat zoolang omtrent de toekomst der Indische financiën niet meer zeker heid bestaat, geen nieuwe uitgaven, tenzij produc tieve of urgente mochten gedaan worden. Graaf Leo Tolstoi als herder. Het betrof de ver kiezing van een dorpsherderde boeren van het dorp waren tot het houden van oen vergadering opgeroe pen. Daar graaf Leo Tolstoi, de beroemdste van alle levende Russischo belletristen, zich eens vooral het recht had voorbehouden, alle beraadslagingen over het volksbelang van zijn dorp bij te wonen, wilde hij ook natuurlyk deze bijeeukomst bezoeken. Men kon het niet eens worden over de keuze van een man, die zoo'n gewichtige betrekking naar be- hooren kon waarnemen. Plotseling trad de graaf, die tot nu toe zoor opmerkzaam had toegeluisterd, naar voren, maakte eene diepe buiging voor de „Mir" (dorpsvergadering), en vroeg of men hem tot dorps herder wilde benoemen, hij zou dan zekor het in hom gestelde vertrouwen niet tot schande maken. Het kon hem niet schelon of men hem er voor wilde betalen of niet. Hoewel de boeren zich reeds lang met de excentriciteiten van hun graaf hadden kun nen vertrouwd maken, werden zij toch door dit voorstel verrast. De ouden krabden zich bedenke- lyk achter de ooren en zwegen verlegen. Einde lijk klonk er uit een dor achterste rijen een stem „Maar vadertje Lew Nikolajewitsch, is dat nu een betrekking die jou past? Ben jy daar nu wel voor berekeud?" De daardoor iu zijn eer gekrenkte graaf begon nu ziju tegenstander te betuigen, dat hij uitste kend voor de betrekking van herder geschikt was, en hij deed het zoo schoon, zoo wegsleepend, en hij smeekte zoo dringend, dat de vergadering, hoewel hoofdschuddend, toestemde; „Als hy er nu eenmaal op staat, moeten wij hem zijn zin maar geven. Want het is toch ook een goede kerel, die altijd tot helpen bereid is. Als dat nu eenmaal zoo'n gril vau hem is! Wanneer we hem daar nu mee genoe gen mee kunnen doen! Wij zullen hopen, dat onze kudde er niet onder zal lijden! Ik denk wel niet dat hij lang voor herder zal spelen." Deze en dergelijke aanmerkingen maakten do boeren onder elkander, en eindelijk besloten ze, graaf Leo Tq'.stoi de teugels van het bewind over de gemeen schappelijke kudde in handen te geven. Er was er slechts één, het „enfant terrible" van de vergaderden, die, toen de beraadslagingen afsjeloopeu waren, pa thetisch u'triep: „Broeders, wij hebben een fout be gaan. Wij haddeu voor het inwilligen van Leo Ni- kolajewitsch's wenscL een paar emmors brandewijn moeten eischen, clan hadden we ons ten minste op zyn gezondheid een zaligen roes kunnen drinken. We hebben een groote fout begaan, broeders!" En graaf Tolstoi trad den volgenden dag in zijn nieuwen dienst, mot den hora eigen ijver, doch, zooals men licht be grijpen kan, met vrij zonderlinge gevolgen. Men kan een beroemd romanschrijver, een diep denker en phi- losoof zyn en toch niet voor herder deugen, en'het minste boertjo kan op dat gebied den wijste van de geheele wereld overtreffen. Bovendien had de graaflijke herder de slechte gewoonte laat op te staan, waardoor de belangen van do hem toevertrouwde kudde niet weinig leden. In do dorpen worden de schapen bij het schemeren van den dag reeds op de weiden gedreven; de herder loopt het heele dorp rond en roept met zijn hoorn de gansche kudde bij elkaar. Doch gedurende het bestuur van Tolstoi moest een ander reglement ingevoerd worden. De boerinnen van Hasni Poljewi moesten het vee op de plaats van het heerenhuis bijeen drijven en wachten, totdat het zijner doorluchtigheid den graaf-herder zou believen het bestuur op de weide over te nemen. Dat ging natuurlyk niet zonder tragikomische scènes ge paard. De vrouwen waren dikwijls gedwongen een langen tijd te wachten, de dieren werden ongeduldig en een luid geblaat en geloei protesteerde zeer on dubbelzinnig tegen den langslaper. Wanneer het tumult te sterk werd, verscheen een bediende in deftige liverei, met een kuitbroek en witte handschoenen aan goudpn tressen op de borst, en dan schreeuwde bij den vrouwen toe „Willen jelui je mond wel eens houden De graaf drinkt thee. Wanneer zijne door luchtigheid het ontbijt gebruikt heeft, zal het hem waarschijnlijk behagen jelui ellendig vee naar het veld te drijven." Daar dergelijke tooneelen niet zelden voorkwamen, raakte het geduld der boe- reü eindelijk uitgeput, temeer daar de vrouwen in het vervolg weigerden het vee naar het slot plein te voeren. Er werd weder een vergadering be legd, waarop Tolstoi ook uitgenoodigd werd. „We hebben een dringende bede aan je, Low Nikolaje witsch", zoiden de oudsten, terwyl ze diep voor den graaf bogeu, „en we hopen, dat uwe genade ons die niet weigeren zal." „Wat is dat? Ik ben steeds be reid den „Mir" te dienen. Gij hebt maar te spreken." Doch de oudsten durfdeu hun verzoek niet te uiten, eu de een school weg achter den ander. Eindelijk vatte één van hen, een zeker negentig jaar oude grijsaard, moed, en sprak „Bevrijd ons heer, wees ons genadig. We zullen je eeuwig dankbaar zijn, maar kwel ons niet langer!" „Wat wilt ge eigenlijk?" vroeg de graaf verbaasd, „waarvan moet ik u bevrij den „Lew Nikolajewitsch bevrijd ons van dat krank zinnige idéé; van jou is het eeu gril; voor ons een ruïne. Eu de vrouwen, die heksen, laten ons geen rust 1" ln één woord, de „Mir" smeekte den graaf zoo onderdanig mogelijk, van zyn post als dorpsherdor afstand to doen. Tolstoi trok zich dit votum van wantrouwen sterk aan. Hij begon zich te verdedigen on vroeg waardoor hij zich zoo de ongenegenheid van het volk op den hals had gehaald, dat ze besloten hadden hem te ontslaan. Waaraan heb ik toch uw misnoegen, uw ontevredenheid verdiend vroeg Tol stoi met tranen in de oogen. Daar liet zich aan de achterste rij een stem hooren„Je deugt daarom niet voor onzen herder, omdat we jou, Lew Nikolajewitsch, toch niet kunnen uitschelden. Je bent toch immers een „boriu" (heer). En wat is dat nu voor een herder dien we niet uitschimpen of als het noodig is duchtig toetakelen kunnen!?" En de geheele „Mir" drukte door een goedkeurend gebrom, zijn instemming uit. Het tandeloos oudje met den op de borst hangenden, zilverwitten, patriarchalen baard zei: „Het is wérke lijk waar, Lew Nikolajewitsch, je deugt niet voor ons. Wij moeten onze herders kunnen uitschelden en uit jouwen. Dat moest jo zelf begrijpen. Och vadertje, bevrijd ons Wat bleef den graaf anders over dan zich aan de uitspraak van de „Mir" te onderwerpen, en van den post van gemeenteherder af te zien? Generaal Tcheng-ki-Tong, militair attaché aan de Chineesche ambassade te Parijs en aldaar welbe kend geeft iu eetf boek, getiteld Les Flaisirs en Chine en iu het zuiverste Eransch geschreven, eeu aantal verhalen en byzonderheden over het huiselijk leven der Chineezen, die zoowel zeer intiem als nieuw zijn. De quaestie „voedsel" speelt de groote rol in het bestaan van dit vreemde volk. Ziehier b. v. wat de thee betreft: „Zelfs in de magazyuen, terwyl gij op het uitvoeren, uwer bestellingen wacht, begint men met u een kop thee in te schenken, om u geduldig te maken. Des zomers, bij groote hitte, plaatsen weldadige lieden altijd een bak thee voor hunne huisdeuren, waarin de thee dikwerf ververscht wordt en waaraan het publiek zijn dorst mag lesschen dat zijn onze fontei- nen-Wallace. In de werkplaatsen en overal elders, waar werklieden bij elkander zijn, is altijd gelegen heid om thee te krijgenhet is de eenige drank, dien het volk drinkt. Wat de hoogere standen betreft, vindt men onder die vele liefhebbers van thee en houdt men het er voor, dat deze drank het denkver mogen verheldert. „De thee, die door de gegoede klasse gedronken wordt, is altijd de groene thee, nl. de jongo spruiten of eveu uit de kuop ontloken blaadjes, die men in de zon laat drogen dat is onze Chateau-Lafitte. Zwarte thee zijn tot de rijpheid gekomen bladen, bij het vuur gedroogd. Thee kan alleen goed zijn, als men die trekt op regen- of bronwater, welk water men tot zekeren graad verhitde opborreliug mag niet langer dan eenige minuten duren zoodra luchtblazen zich aan de oppervlakte verschijnen, heeft het water genoeg gekookt. Het vaatwerk waarin men het water ver hit, moet liefst uit zekere bepaalde stof bestaan, echteliefhebbers gebruiken alleen vaatwerk van ni-hing, een soort gebakken aarde, van binnen niet verglaasd. Aldus toebereid, is de thee een lekkere, goedkoope en gezonde drank. Men drinkt de thee voortdurend, zelfs als men naar bed gaat, on altyd zonder suiker. Een mijner landgenooten heeft mij medegedeeld, dat de Euro peanen, bepaaldelijk de Engelschen, geen thee kun nen toebereiden lo. laten zij haar koken. 2o. ver mengen zij haar met alkohol, waardoor de smaak verloren gaat, en met suiker, waardoor de geur ver dwijnt. Thee moet niet langer dan vijf minuten trekken, en eene heldere, slechts een weinig gele kleur hebben." (Zondagsblad.) De heer Léo» Say heeft in de Fransche kamer zijn groote financieele redevoering gehouden. Gelyk hij reeds ia een reeks van artikelen in het Journal des Débats had betoogd, verlangde de heer Say hervorming van de alcoholbelasting, en wel door invoering van het alcohol-monopolie. Overigens rond de heer Say de begrooting, gelijk deze door den minister Bouvier was ingediend, beter dan gelijk deze door de begrbotings-commissie is gewijzigd. Toch zon dit hem niet verhinderen in dit geval zyn stem voor de begrooting uit te brengen. De heer Jamais had weor andere wenscheu. Ia plaats van het alcohol-monopolie verlangde deze 'op: portunist de invoering van een beursbelasting. Door de redevoering van deze beide afgevaardig den werd de geheele zitting in beslag genomen. In dien er niet wat meer spoed wordt wordt gemaakt, zal het nog geruimen tijd duren, voordat do Kamer tot de eigenlijke behandeling der begrooting kan overgaan. De rede van den heer Say was zoo°lang, dat de president den spreker een pauze moest toestaan om uit te rusten. De commissie tot regeling van de bijzonderheden betreffende hot heflen van invoerrechten in den Congo-staat zal den 5deu Nov. te Brussel bijeen komen onder voorzitterschap van baron do Lam- bermont. Tot dusver heeft de Nederlandsche regeering haar toestemming tot het heffen van invoorreohten nog niet gegeven en men gelooft dat Nederland tot het laatste zal volhouden. Mocht dit het geval ziju, dan blijft het werk der Brusselsche conferentie vruchte loos, want de commissie heeft geen bevoegdheid om voorstellen in overweging te nemen betreffende hot verleenen van een jaarlijksche subsidie aan den Congo—staat door de Europecsche mogendheden. De „Independence beige" beeft gemeld, dat Frank rijk een der voornaamste Kuropeosche staten zou zijn, die trachten zouden Nederland te bewegen de algemeene acte der Brusselsche conferentie en de Verklaring betreffende het heffen van invoerrechten iu deu Congo-staat te teekenen. Wij weten niet, schrijft het „Journal des Débats" of Frankrijk werkelijk tot die staten behoort. Het komt thans aan op de vraag, of Frankrijk deel be hoort te nemen aan de nieuwe Brusselsche conferentie, die, naar luid van de „Indépendance", welke altijd zoo goed ingelicht is als het de aangelegenheden van den Congo-staat betreft, weldra zal bijeenkomen. Wat tooh is de taak dier tweede conferentie? Vol gens den tekst der Verklaring zal zij, „binnen de grens van het maximum van 10 pet. der waarde, het tarief vaststellen." Maar, vervolgt het „Journal des Débats", het komt ons voor, dat de onafhankelijke Congo-staat, als hij de mogendheden met dit doel te Brussel bijeenroept, gelijk in de fabel, de huid wil verkoopen voordat do beer geschoten is. Hoemen geeft aan Nederland zes maanden tijd om toe te treden tot Belgie's voorstel betreffende het heffen van invoerrechten in den Congo, en nog vóórdat die quaestie opgelost is, terwijl er nog aan beide kanten levendig over ge discussieerd wordt, wil men weer eene conlerentie bijeenroepen om de te heffen rechten vast te stellen Deze manier van doen achten wij even onhandio. als onjuist. Nederland is in zijn recht, als het weigert deel te nemen aan het werk, dat beraamd wordt juist met het doel om drang uit te oefenen op zijn eindbesluit. Eu waarom, nu het zoo gesteld is, zou Frankrijk deelnemen aan eene bijeenkomst, waarbij de voor naamste belanghebbende niet tegenwoordig zou zyn en waarvan de uitslag in elk geval zoo twijfelachtig is? Moltke heeft goed geslapen na zijn feest en was zolfs 's avonds niet eens byzonder vermoeid. Dat voorrecht heeft hij te danken aan zijn deels aangeboren deals door oefening verkregen kalmte. Het is dik wijls niet zoozeer de arbeid of de drukte, welke de menschen vermoeit, dau wel de te groote spanning of overspanning, waarmee het werk wordt gedaan*, de opwinding of zenuwachtigheid, welks daarmee ge paard gaat. Daar Moltke eenvoudig wil zijn en blijven, heeft hij honderd bekommernissen minder, die het tegenwoordige geslaoht agiteeren en afmatten! voor het eigenlijke werk of de drVkte begint. Men vertelt verschillende gezegden doir den jarige ge bezigd bij de vele ontmoetingen vjln Zondag. Toen de beroemde hoogleeraar Mommsen in naam der Akademie van Berlijn zijn geluktvensch had uitge sproken, zeide Moltke: „Ja, ich bin auch Mitglfed der Akademie, aber das faulste'. Herhaalde malen sprak bij zyn ingenomenheid uit met het feest en verheugde zieh vooral dat er nergens een wanklank was geboord. Bij het „Prunkmahl" in het Nieuwe Paleis te Potsdam zat Moltke naast de Keizerin, links; rechts de Koning van Saksen. De Keizer sloeg gelukkig geen langen toost, slechts een paar woorden en klonk met den held van het feest. Een Keizerlyke extra trein haalde Moltke 6'/4 uur'te Berlyn af en bracht hem 91/, uur weer terug. Jammer dat Bismarck er niet bij is, dacht menig Duitscher. Sommigen hadden gehoopt, dat het feest

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1890 | | pagina 2