BultenlandSQli Overzicht.
0
commissie de vraag oan de orde is gesteld, of voor
handelstaken en voor kooplieden exceptioneele bepa
lingen wel noodzakelijk en wenschelijk zyn Die
vraag behoorde vóór alles beantwoord te worden,
waar het geldt eene herziening van het wetboek van
koophandelomtrent hare beantwoording kon de com
missie niet tot eenstemmigheid komen. Vandaar dat
tij niet een ontwerp tot herziening van den eersten
titel van het eerste boek van het wetboek van kooph.
zooals anders toch voor de hand zouvleggen, ver
mocht aan te bieden. Over de wenschelijkheid van
dien titel te behouden liepen de meeningen van de
leden der commissie volstrekt uiteen. Daarbij kwam
nog dat de inhoud van het tweede boek van het
wetb. van kooph. (scheepvaartrecht,) schoon zeker
aanvulling en verbetering in enkele opzichten ver-
eischende, geene doorloopende herziening schijut te
behoeven.
De staatscommissie bestond, toen haar rapport
gereed was, uit de heeren mr. J. G. Kist, T. M. C.
Asser, M. J. Pijnappel en W. L. P. A. Molengraaff.
De vroegere leden der commissie, de heeren mr.
H. C. Verniers van der Loefl, mr. J. A. Fruin en
jhr. mr. G. J. Th. Beelaerts van Blokland, namen
intusschon aan de samenstelling der eerste ontwerpen
een zeer werkzaam de«l, terwijl de heer Molengraaff
als lid aan de commissie werd verbonden toen de
ontwerpen reeds voorloopig waren vastgesteld en aan
de voornaamste kamers van koophandel in het land
waren toögezonden, ten einde haar oordeel daarover
te vernemen. Alleen het ontwerp betreffende de beur
zen van koophandel is niet aan het oordeel dier
kamers onderworpen geweest.
De ingediende ontwerpen van westvoorstellen zijn
5 in getal
1. betreffende het handelsregister
2. betreffende de firma
3. betreffende de vennootschap onder eene firma,
de commanditaire vennootschap, do onderlinge waar
borgmaatschappij en de coöperatieve vereeniging
4. tot wijziging van den vierden titel en van de
eerste afdeeling van den vijfden titel van het eerste
boek van het Wetb. van Koophandel
5. betreffende de vrachtvervoerders en expediteurs.
Wat het eerste ontwerp aangaat, «handelsregister",
het is eene instelling als zoodanig in onze wetgeving
tot dusver onbekend, maar in Duitschland sinds lang
werkende en ook in Zwitserland en Spanje geregeld.
Het beoogt de openbaarmaking van alles wat den
handelsstand, dat is de personen der kooplieden be
treft, in een algemeen, plaatselijk gehouden wordend,
register te concentreeren, en denkinhoud van al die
plaatselijke registers in één centraalorgaan regelmatig
bekend te maken. Wat in het handelregister moet
worden ingeschreven, staat niet in dit ontwerp. Het
laat dit over aan die wetten, waarin dio ontwerpen
behandeld worden.
Het tweede ontwerp betreft de firma. Terwijl het
Wetb. van kooph. do firma alleen als onderscheidend
kenmerk van ééno soort van vennootschap, die van
twee of meer hoofdelijk aansprakelijke vennooten be
handelt, gaat het handelsgebruik verder, dat de firma
ook toelaat, waar één hoofdelijk aansprakelijk en één
commanditair vennoot te zamen eene vennootschap I
hebben aangegaan. Dit ontwerp huldigt niet alleen
deze ruimere opvatting, maar gaat nog eene schrede
verder. Het beschouwt de firma als de naam, waar- i
onder een koopman, hetzij alleen, hetzij in vennoot- j
schap handel drijft. Indien du3 iemand 'onder zijn
eigen naam handel drijft, is dat zijne firma. Het
ontwerp bepaalt verder, dat de wet de firma erkent
als zaak in den handel. Wat de bevoegdheid betreft
om eene firma te kiezen, bevat het ontwerp veel
minder beperkingen dan de Duitscbe en Zwitsersche
wetgeving. In het algemeen huldigt het 't beginsel
van vrijheid en verbiedt alleen de firma zoo te kiezen,
of samen te stellen, dat daardoor het recht van een
ander wordt gekrenkt.
Het derde ontwerp betreft de «vennootschappen".
Behalve do vennootschap onder eone firma, de com
manditaire vennootschap zonder aandeel en, en do
naamlooze vennootschap in ons Wetb. van Kooph.
behandeld, is in dat ontwerp ook opgenomen de
regeling van de commanditaire vennootschap met
aandeelen, de onderlinge waarborg maatschappij en
de coöperatieve vereeniging. Het was eene leemte
in de bestaande wetgeving, dat tot dusver de com
manditaire vennootschap met aandeelen niet by de
wet geregeld is. Ook een regeling der onderlinge
waarborg-maatschappij, zoo wat de wijze van oprich
ting als hare inrichting en bestuur en de wetsver-
houding tusschon die maatschappij en derden betreft
ontbreekt dusver en wordt thans voorgesteld.
Wel is de coöperatieve vereeniging geregeld bij
de wet van 1876, doch niet alleen omdat deze wet
in onderscheidene opzichten verduidelijking en wij
ziging eisoht ook in verband met de voorgestelde
nieuwe regeling der naamlzooze vennootschappen
maar ook omdat de bepalingen omtrent de coöpe
ratieve vereeniging naast dio dor andere vennoot
schappen in het wetboek behooren voor te komen,
is voorgesteld de wet van 1876 te vervangen door
de vijfde afdeeling van dit ontworp.
Bij do regeling der vennootschappen is het onder
scheid tusschen handelsrecht en burgerlijk recht in
het algemeen niet opgeheven, maar uitdrukkelijk
vermeld, dat de hier geregelde vormon van vennoot
schap ook op niet-comraercieele handelingen kunnen
worden toegepast.
De hoofdbeginselen omtrent de vennootschap onder
eene firma in het wetboek van koophandel opgeno
men, schijnen geene wijziging te behoeven.
Omtrent commanditaire vennootschap geeft het
ontwerp eene definitie,! in hoofdzaak overeenstem
mende met die van ons Vvetboek van koophandel en
bevat verder onderscheidene bepalingen, die allen
twijfel uitsluiten, omtrent\de vraag, of de overeen
komst inderdaad als eed vennootschap is aan te
merken. De regeling der commanditaire vennoot
schap is te beschouwen als een stel van uitzonde
ringen op de vennootschap onder eene firma.
Ten aanzien der naamlooze vennootschappen huldigt
het ontwerpafschaffing der preventieve staatsinmenging.
Dientengevolge ontstaat in tweeërlei richting de be
hoefte aan bepalingen van dwingend recht le met
het doel om de realiteit van het kapitaal, dat hier
tegenover derden in de plaats treedt van voor do
verbintenissender vennootschap aansprakelijke per
sonen te waarborgen en de meest mogelijke open
baarheid te verzekeren van alles wat strekken kan,
om den financieelen toestand der vennootschap zoo
juist mogelijk te doen beoordeelen; 2. tot regeling
I der persoonlijke aansprakelijkheid van oprichters en
j andere bij de oprichting betrokken personen, alsmede'
van bestuurders en commissarissen zoo jegens de
aandeelhouders als jegens derden, dio door hunne
onrechtmatige handelingen benadeeld zijn. Kaast de
bepalingen, tot elk dezer beide categoriën behoorende,
is een stel van regelen in het ontwerp opgenomen
de inrichting en werking der naamlooze vennootschap
betreffende, die als aanvullingsrecht gelden en waar
van dus by de statuten kan worden afgeweken.
De obligatieleeniagen zijn in dit ontwerp niet
geregeld, omdat ook andere vennootschappen of
particulieren op die wijze geld kunnen opnemen.
Aan de onderlinge waarborgmaatschappij wordt
een zelfstandig rechtskarakter toegekend, zoodat ieder
lid zich jegens haar verbindt tot betaling van de
verschuldigde bijdragen on van haar kan vorderen
de bedongen uitkeering.
De regeling der coöperatieve vereeniging in de
wet van 1875 is, wat de hoofdzaken betreft, over
genomen omtrent oprichting, akte, openbaarmaking
en register worden dezelfde bepalingen voorgesteld
als voor do naamlooze vennootschap.
De Eedsaflegging doob
Habe Majesteit de Koningin-begentes.
Gisteren kwam H. M. de Koningin ten 11 u. 45 m.
in de residentie aan, aan het station van den Staats
spoorweg ontvangen door de ministers Mackay,
Hartsen en Kuijs van Beerenhoek, den Commissaris
des konings, den burgemeester, den gouverneur der
residentie en de groot-officieren van het Koninklijk
Huis, allen in uniform.
Even voor twaalf uur kwam het koninklijk rijtuig,
waarin de Koningin-Regentes was gezeten, aan het
paleis.
Eene groote menigte was daar aanwezig die de
vorstin door een stillen groet een bewijs van gehecht
heid gaf. Minzaam werd die groet door de Koningin
beantwoord.
Aan de treden bij den ingang van het paleis werd
Hare Majesteit verwelkomd door baron de Constant
Rebecque, hofmaarschalk van Zijne Majesteit.
Reeds geruimen tijd voor hot aangekondigde unr
1 uur waarop de stoet, die H. M. de Ko
ningin-Regentes zou begeleiden, zich in beweging
stelde, hadden zich duizenden raenschen geschaard
langs do straten welke volgens het programma zou
den worden gevolgd*
Op het plein voor het paleis stonden een paar
compagnieën ggenadiers opgesteld, terwijl ter rechter-
en linkerzijde van den ingang van het paleis de
stafmuziek van het regiment en de tamboers waren
geplaatst.
Precies te 1 ure verliet de Kongingin-Regentes,
onder het gebulder van het kanon, het paleis en
steeg onder de tonen van het «Wilhelmus van Nas-
saueu" iu bet geslqten koninklijk rytuig met zes
paarden bespannen.
Vervolgens stelde de stoet zich in beweging.
Langs den geheeien weg vau het paleis tot het
Binnenhof werd door do menigte eerbiedig gegroet.
Hare Majesteit boog minzaam terug.
Er heerschte eene kalme stemming onder de
menigte, die zich van alle toejuichingen onthield.
In de troonzaal hadden zich inlusschen voreenigd
de leden der beide Kamers, allen in ambtsgewaad,
vier uitgezondeïd (de heeren Schaepraan, Heldt,
prof. Do Geer en Okma) en de toeschouwers op de
tribunes. Zoowel de gereserveerde als de publieke
tribune waren propvol, zoowel van dames als heeren.
De troonzaal vertoonde zich in een gewaad pas
sende' voor de plechtigheid en ingericht naar de
meerdere ruimte heden benoodigd.
Bartel zijn moest. Het was zoo gemoedelijk hier,
waar alles sprak van de blijmoedige en tevreden
stemming, die den bewoner eigen moest zynde
platon, de boeken, want de «Imitatio Christi"
van Thomas a Kempis lag opengeslagen voor haar,
de onder een stolp bewaarde gedroogde bloemen, die
eens frisch en levend geweest waren, toen de oude
Bartel zelf nog jong en vroolijk van hart was. Van
de behagelijkheid-, waarmede de oude vrijgezel, die
veel in de wijde jvereld 'rondgezworven had, zich in
deze beperkte ruimte wist te omringen, daarvan ge
tuigden de «stadsgezichten", die aan de wanden van
het slaapvertrek hingen en door de geopende deun
zichtbaar waren. Doortje evenwel werd aangegrepen
door het gevoel van eenzaamheid, "dat ons op een
vreemde plaats soms overvallen kan, wanneer de
overtpannen zenuwen nog niet tot rui* jttn gekqmen.
Het nart sloeg haar zoo snel en datëfiy de
handt op de borst druktehaar srapen klopten als
hamers, haar voeten deden haar pijfe, tengevolge van
de lange wandeling, zij had een gefoèal alsof zij zich
op een schommelend schip bevond en daarbij was
bet fhaar als boorde zij het loeien van een stornfreu
het geratel van honderdon wagens. Het was het
geluid, dat uit het kelderhuis voortkwam, waar de
arbeid in vollen gang was j het was 't stroomen van
den most door de bqizen in de tonnen, het ratelen
van de wagens en karren over het plein voor het
huis, het rollen der vaten en het kraken en stenen
der persen. Wordt vervolgd.)
lachtte. «Welk een vreugd, je nog eens weer te zien,
oude kameraad 1" En nogmaals omhelsde hij den
weergevonden vriend. «Zeg mij, waar kom je van
daan, mijn vriend. Niet waar, je bent van nacht
mijn gast. Ik zou zooveel met je af te babbelen
hebben, als niet juist hel werk hier mij den geheeien
nacht geen rust zal gunnen
«Ik ben niet alleen, Bartel Hij wendde zich
naar Doortje, met een gelaat waarop trots en vreugde
over deze hartelijke out vangst te lezen stond. Hij
nam de hand van het bedeesde voor zich heen ziende
meisje en trok haar naar voren.
«Doortje, mijn pleegkind, Bartel zeide hij. «Ik
ga haar brengen naar onzen vriend Zierlein, die haar
in zijn huis opnemen wil
Met deze woorden sloeg hij den arm om Doort-
jes hals.
«Jou pleegkind, Jeanni Kijk, kijkWat een
fris8che meidDaarbij zag hij zijnen vriend met
schalks dichtgeknopen oogen aan, zoodat deze als
het ware achter de lobbige wangen verdwenen.
«Maar waar blijven we vannacht mét het kind
"Weet je wat Jeanni, vdor mij valt er dezen nacht
toch niet aan slapen te donkenJij houdt me ge
zelschap en die kleine schalk kan in mijn huis haar
gemak nemen. 'tZiet er op het oogenblik Spaansch
bij ons uit. Alles is buiten aan hot werkmaar
kastanjes en wijn zijn er in overvloed en een stuk
vleesch zal er ook nog wel te vinden wezen. Je
moet dus maar voor lief nemen wat de oude Bartel
aan te bieden heeft!" zeide hij tot Doortje, die hij
met de breede band onder de kin streek. «Morgen
zul je het beter bij me hebben."
Bartel ging goheel op in de vreugde zyns harten
over het onverwacht bezoek bij gaf zijn volk de
noodige instructies en voerde zijn beide gasten in
zijn jonggezellen-woning, een tweetal eenvoudig inge
richte kamertjes. In het eerste vertrekje wierp de
zon haar tusschen de bladeren der booraen, door-
stralen, op een paar bont gekienrde
heitfHPQKKk op een met een immortellenkrans
omhangen plaaftS^orstellende het zevenvoudig door
boorde hart van den Zaligmaker.
«Als Jeanni een pleegkind heeft, dan is dat zoo
goed het mijne," zeide Bartel het meisje met wel
gevallen beschouwend, terwijl hij haar bundeltje
overnam en op de canapé, die onder het «door
boorde hart" geplaatst was, neerlegde. «Een vrouw
heeft Bartel nooit nzy in leven gehad, mijn hartje,
maar als hij een kind had, zoo'n aardig ding als
jij bent, zou 'hem dat niets kunnen schelenMaak
het je dus gemakkelijk, Doortjeen als ik Jean
meetroon, omdat ik weer naar het kelderhuis moet,
wees dan niet bevreesd. Ik stuur je de oude Kaatje,
die je zal onthalen, zoo goed als Bartel het kan."
Met bezorgden blik zag Doortje spoedig daarna
haren vader aan de zijde Van zijnen vriend het ka
mertje verlaten.
Vermoeid wierp Doortje zich in den met reeds
versleten lede* bekleeden zetel, die de gemakstoel van
t
Zooals gewoonlijk *vas uit het beschot aan de
rechterzijde het middenvak weggenomen, en waren
de trjeden tusschen de zitbanken verdwonen onder
een hellenden houten vloer, die gemakkelijk was te
beloopen en met een kostbaar tapijt bedekt was.
Onder den troonhemel strekte zich een breed
podium met drie treden pit, geheel overtrokken met
rood fluweel, dat aan de randen vau de trappen met
goud was gegalonneerd.
De koninklijke zetel, waarop Z. M. gewoonlijk
plaats neemt stond vooraaD op die ostrade, en ter
linkerzijde daarvan een vergulde fauteuil in heral-
dieken styl, overtrokken met eene zijden stof van
oranje, gebloemden rug en de zetel bedekt met den
klimmonden Hollandschen Leeuw.
Deze fraai gestyleerde stoel was bestemd als zetel
voor H. M. de Koningin-Regentes.
De zaal kreeg langzamerhand een levendiger aan
zien door de uniformen en kostuums, die in bonte
pracht en schitterende van het goud afwisselden.
Ook de diplomatenloges werden bezet, en nu en
dan kreeg men den vertegenwoordiger van eene der
mogendheden in zijn schitterenden galarok te zien.
Te 1 uur maakten de leden van den Raad van
State hunnen intocht door de zaal met den waarne-
menden vice-president, den waardigen Van Reenen,
aan het hoofd, nadat kort te voren de ministers,
leden der rogeering zich onder de volksvertegenwoor
digers hadden verspreid.
Do voorzitter, de heer mr. A. van Naamen van
Eemnes,' opent de vergadering en laat voorlezing doen
van het kon. besluit van 18 November 1890, no. 34,
genomen door don Raad van State, krachtens art. 45,
2o. van do grondwet, waarnemendo het koninklijk
gezag, waarbij is bepaald dat de vereenigde verga
dering van de Staten-Generaal, waarin de by art. 43
van de grondwet omschreven eed door Hare Majesteit
de Koningin als regentes van het koninkrijk zal wor
den afgelegd, heden zal gehouden worden.
Do Voorzitter benoemt eene commissie van leden
uit de beide Kamers, die Hare Majesteit de Koningin
regentes by hoogstderzolver aankomst in het gebouw
der Staten-Generaal zal ontvangen en uitgeleide doen.
Deze commissie bestaat uit do heeren Van Eysinga,
T. P. Viruly, Van Tienhoven, Van der Schrieck,
Tak van Poortvliet, Brantsen van de Zijp, Gleicbman,
Vos do Wael, Vening Meinesz, Verheyen, Rutgers
van Rozenburg, Roëll, Schimmelpenninck van der
Oije, Clercx en Van Bijlandt.
Even 1 uur duidde de beweging in de zaal en
het zich schikken en naar hunne plaatsen gaan van
de leflen aan, dat het oogenblik voor de plechtige
ontvangst van H. M. de Regentes was gekomen.
Te raidden van eene diepe stilte verscheen de
kamerheer-ceremoniemeester in de zaal en riep h'ij
luide uit: De Koningin!
De kamerheeren volgden, daarna de grootofficieren,
toen de opper-eeremoniemeester, voorts in eone af
zonderlijke groep de grootmeesteres en do dames dju
palais, en eindelijk H. M. do Koningin, gevolgd door
de leden van het militaire huis des Konings.
Het was toen een indrukwekkend oogenblik, H. M.
de Koningin langzaam naar den voor haar bestemden
zetel te zien voort3chryden, in deu cirkel van staats
lieden, volksvèrtegenwoordigers en waardigheidsbe
kleders, die haar omringden.
H. M. droog een grijs fluweelen kleed mot langen-
sleep en een donkeren kanten hoed. Zij plaatste
zich, na eene buiging, op den stoel, in de eene hand
een waaier, in de andere het eedsformuli'er houdende.
Recht tegenover den prosidialen stoel gezeten,
werd H. M. eerbiedig aangesproken door den voor
zitter der vereenigde vergadering, den heer Van
Naamen van Eemnes, met eene rede van den vol
genden inhoud
Mevrouw
«Ik heet Uwe Majesteit welkom in dit plechtig
maar smartelijk oogenblik.*'
«Nederland, gedurende moer dan 40 jaren tevreden
en gelukkig door de grondwettige regeering van zijn
gecerbiedigden Koning, is sedert eenigen tijd met
diepe droefheid vervuld door do langdurige ziekte
van ^zijn geliefden Vorst, waarvan de genezing
hoezeer ook afgebeden steeds onzeker blyft.
«In deze donkere dagen is het een heldere licht
straal, dat iedereen Uwe Majesteit hoeft leeren hoog
achten en liefhebben als gemalin, als moeder, als
koningin.
«Daarom ziet het Nedorlandsche volk vol ver
trouwen tot Uwe Majesteit op, omdat bet vast over
tuigd is, dat Uwe Majesteit met geheele (toewijding
van hart en geest het goede voorbeeld wan uwen
koninklijken Gemaal zal volgon, nu Uwe Majesteit
geroepen is in zijne plaats te regeeren.
«Daarom ook verheugt de volksvertegenwoordiging
zich zeer, dat Uwe Majesteit aan hare eenparige
roepstem gehoor gevende, bereid is het rogeittsohap
te aanvaarden.
«Al® haar voorzitter neem ik thans de vrijheid
UwjB Majesteit eerbiedig te verzoeken den door je
grondwet van den regent gevorderden eed in mijne
handen te willen afleggen."
Middelerwijl bad de Koningin hare rechterhand
van den handschoen ontdaan. En op de slotwoorden
van den voorzitter rezen alle aanwezigen in de zaal
van hunne zitplaatsen, waarna H. M. zich van baren
zetel verhief en met groote waardigheid en heldere
stem het eedsformulier las, dat aldus luidt
«Ik zweer trouw aan den Koning; ik zweer dat
ik in de waarneming van het koninklijk gezag, zoo
lang de Koning buiten staat blijft de regeering waar
te nemen, de grondwet steeds zal onderhouden en
handhaven.
«Ik zweer, dat ik de onafhankelijkheid en het
grondgebied des ryk met al mijn vermogen zal ver
dedigen en bewaren dat ik do algemeene en bij
zondere vrijheid, en de rechten van alle des Konings
onderdanen en van elk hunner zal beschermen en tot
instandhouding en bevordering van de algemeene
en bijzondere welvaart alle middelen aanwendon,
welke de wetten te mijner beschikking stellen, gelijk
eene goede en getrouwe regent schuldig is te doen.
«Zoo waarlijk helpe mij God alraqchtig."
Na dez:> eedsaflegging maakte de regentes eene
diepe buiging en hernam hare plaats op den ko
ninklijken zotel.
Toen richtte de president zich andermaal tot de
Koningin-regentes en zeide:
«Moge de Almachtige God steeds Uwe Majesteit
zijnen besten zegen schenken op de gewichtige, maar
moeielijke taak, door Uwe Majesteit aanvaard.
«Moge Hij ons dierbaar vaderland en ons geliefd
vorstenhuis altyd nabij zijn en behoeden!"
Hiermede was de plechtigheid volbracht.
Al neigende verliet H. M. de troonzaal, begeleid
door de commissie, welke haar had ontvangen, de
president der commissie, jhr. Van Eysinga, tor lin
kerzijde II. M. vergezellende.
Aan den ingang van het gebouw, alvorens het rij
tuig te bestijgen, betuigde de Regentes haren dank
aan de commissie van in- en uitgeleide in den per
soon van den heer Van Eysinga.
In de vestibule werd H. M. een manteltje van
dezelfde stof als haar kleed omgehangen.
Zoowel bij de komst als bij het vertrek van Hare
Majesteit speelde de jagermuziek op Ket Binnenhof
het «Wilhelmus".
Ook bij terugkeer ten paleize deed de stafmuziek
van het regiment grenadiers en jagers bet «Wilhel
mus" hooren. N
Des middags ontvitfg H. M. de Koningin-regentes
half twee ten paleize den vice-president en leden
van den Raad van State, den secretaris, de refe
rendarissen on commi88iën van staat by dat college.
H. M. betuigde haron dank aan, het hooge staats
lichaam voor de waarneming van het koninklijk ge
zag tot aan haar optreden als regentes.
Daarna heeft de Koningin-regentes ajidientie ver
leend aau de gezanten der vreemde staten bij ons
hof geaccrediteerd en de leden hunner legatiën.
Verschillende gezanten en logatiesecretarissen, die
nog niet aan H. M. waren voorgesteld, werden aan
de regentes gepresenteerd.
H. M. de Koningin-regentes keerde des namid
dags 3 u. 40 min. per staatsspoortrein, gedirigeerd
door den directeur-generaal der exploitatie-maat
schappij, naar het Loo terug.
Op den weg van het paleis naar het station stond,
evenais tijdens de aankomst, eene talrijke menigte ge
schaard, en ook het stationsplein was, geheel met
toeschouwers gevuld, die zich van alle luidruchtige
kreten onthielden.
H. M. werd aan d^n trein uitgeleide gedaan door
-de groot-officieren des Konings, de Ministers, door
het college van den Raad van State, den commis
saris des Konings, den burgemeester, den waarne-
menden gouverneur der residentie en den plaatselijken
commandant en do autoriteiten, die H. M. bij de
aankomst reeds hebben opgewacht, allen in officieel
kostuum. Ook de hofprediker, ds, van Koetsveld,
bevond zich -in het wachtsalon.
Na het vertrek van H. M. de Koningin-iegentes
is er he.len middag een buitengewone ministerraad
gehouden. I
De Staatscourant behelst de volgende proclamatie
van den 20ston November 1890, betreffende de
aanvaarding van het regentschap door Hare Majesteit
Koningin Emma
In naam van Zijne Majesteit Willem III, bij de
gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van
Oranje-Nassau, Groot-tfertog van Luxemburg, enz.,
enz., enz.
Wij Emma, Koningin der Nederlanden, Regentes
van het Koninkrijk,
In de ernstige dagen, waarin 's Konings toestand
ons allen met droefheid vervult, treedt ik op als
Rogentes van het Koninkrijk.
Ik gevoel al het gewicht der 'taak, die mij is
opgelegd, maar uit liefde tot het Nederlandsche volk
aarzel ik niet haar te aanvaarden, nu de Staten-
Generaal met eonparigen, .vertrouwen wekeenden,
aandrang my daartoe riepen.
Mijne kracht en wijsheid zoek ik by den almtch-
tigen en alwijzen God. Ik reken op den trouwen
steun van het geheele Nederlandsche volk, dat my
door zoovele blijken van liefde en verknochtheid
voor altijd aan zich verbond.
De Koning, miju goliefde en geëerbiedigde Gemaal,
gaf mij altoos een hoog voorbeeld van de vorstelijke
plichtsbetrachting en de werkzaamheid in het belang
van land en volk, die het Huis van Oranje steeds
onderscheidden. Ik acht het mijn plicht dat voor
beeld na te streven.
Moge God het lyden van onzen Koning ver
zachten en Nederland neme onder Zijne heilige
hoede. J
Lasten en bevelen, dat doze proclamatie in het
Staatsblad zal worden geplaatst.
Gedaan te 's-Gravenhage, op heden den SOsten
November 1890.
Emma.
Do proclamatie draagt de mejle-onderteekening
van al de ministers.
De stemming aan deJögrjct en ter beurze te
Londen wordt bij voortduring beter. De geruchten
omtrent nieuwe dreigende faillissementen van aan
zienlijke firma's wordt in financieele kringen bopaald
tegengesproken.
In de Pruisische Kamer van Afgevaardigdon ge
houden, sprak de minister Miquel over de afzon
derlijke betasting-ontwerpen en verklaarde dat de
financieele toestand van Pruisen gunstig is. «De
regeering", zeide hij, «voert geen eenzijdige sociale
politiek, noch in agrarisohen, noch in tegenoverge-
stelden zin. Wy verheugen ons in de toenemende
welvaart van alle klassen der bevolking. Het geldt
hier een werk van verzoenende gerechtigheid, en
waar oen beroop op gerechtigheid wordt godaan.be-
staan geen partijen in Pruisen."
De Berlijnscbe Gemeenteraad heeft het voorstel
om aan dr. Koch het eereburgerrecht te verleenen,
eenparig aangenomen. De Raad besloot verder, om
aan dr. Koch tot bevordering zijner ontdekking,
voorloopig de benoodigde localiteit te verschaffen,
totdat daarin voor good zal zijn voorzien.
Eenige dagen geleden wist de Temps mede te
deelen, dat ö^Jlceizer Wilhelm een nieuw rescript
zou openbaar maken, dat betrekking had. op het
lager en middelbaar onderwijs. Dit rescript is thans
door de Köln. Zlg. gepubliceerd. Het dateert niet
vau de laatste dagen, maar van 1 Mei 1889, alzoo
nog uit de dagen van Bismarck, wiens contra-sig
natuur het dan ook draagt.
Deze nieuwe domonstratie van den jongen keizer
is merkwaardig genoeg om er de aandacht onzer
lezers op te vestigen.
«Reeds geruimen tijd zqo vangt de keizer aan
heeft mij de gedachto bezig gehoudon om de
school in haar afzonderlijke afdeelingen dienstbaar
te maken aan het tegenwerken der uitbreiding van
de socialistische en communistische ideëen. In de
eerste plaats zal de school door godsdienst en liefde
tot hqt vaderland aan te kweeken den grondslag
loggen voor een gezonde opvatting der toestanden
in staat en maatschappij. Maar ik kan niet ont
kennen, dat in een tyd, gedurende welken de so
ciaal—democratische dwaalleringen en valsche voor
stellingen mot grooteren ijver verspreid worden, de
school met verhoogdo inspanning moet zoeken te
bevorderen het begrip voor wat waar, wat werkelijk
en in de wereld mogelijk is. Zij moet er naar
streven reeds aan de jeugd de overtuiging te schen
ken, dat de Vorstellingen der sociaal-democratie uiet
slechts in strijd zij a met de goddelijke geboden en
de christelijke zedoleer, maar in do werkelijkheid
onuitvoerbaar %a in haar gevolgtrekkingen voor het
individu en» het algemeen geluk verderfelijk zijn."
Van de sohool verlangt keizer Wilhelm verder,
dat aan de nieuwe en nieuwste geschiedenis een
grooter plaats in het onderwijsplan worde ingeruimd
dan tot heden gebeurde, er moet aangetoond wordon,
dat de macht van den staat alleen aan het individu
zijn familie, zijn vrijheid, zijn rechten kan waarbor
gen, terwijl dan tevens de jeugd het bewustzijn moet
geschonken worden, hoe de koningen van Pruisen
zich altijd beijverd hebben in voortdurende ontwik
keling het levenslot van den arbeider to verbeteren,
van af de wettelijke ha^ormingen van Frederik den
Grooten en de ophejfnig dor lijfeigenschap tot op
heden. De sohool moet voorts door statistische ge
gevens aantoonen, hoe de loon- en levensstandaard
dor arbeiders onder d$ze monarchale bescherming
werkelyk en constant gedureqde deze eeuw is ver
beterd.
Aan zyn ministerie laat de keizer het over do
middelen te beramen, hoe doel is te bereiken.
Hy geeft nog slechts in Vogelvlucht enkele punten
aan, waarvoor hij in het bijzonder de aandacht
vraagt.
Bij het godsdienstonderwijs moet mindor geheugen-