ING.
IE”
isje
mt!
1891.
EEN ONGELUKKIGE.
Vrijdag 1 Mel.
Nieuws-
en
FEUILLETON.
Advertentieblad voor Gouda en Omstreken,
witz.
TERT,
iat
eiding*
Se ver-
r D 13.
TIE.
iBOER-
k (in het
in ff-
afb. Prijs
verschrik-
eugd lydt,
sering, die
en van een
j het Ver
markt 34,
et bedrag,
ren boek-
De Inzending van advertentiën kan geschieden tot eén uur des namiddags van den dag der uitgave.
Elk
17,
De uitgave dezer Conrpnt geschiedt dageljjks
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
De prgs per drie maanden is 1.25, franco
per post 1.70.
Afzonderlijke Nonuners VIJF CENTEN.
(Raar het ïranech.)
L
schappij te vesti]
biljetten ter
daten zgn,
worden.
De band, die tal
BEN a/0.75
ekhandelaars
'ouda. Aan-
llten 12 uur.
i bjj den In-
Plantsoen.
i der Zelf-
le uitspat-
GOUDSCHE courant.
Bovendien worden alle Advertentien gratis
opgenomen in het ADVERTENTIEBLAD
't welk des Maandags verschgnt.
AD VERTENTIEN worden geplaatst
van 15 regels 50 Centeniedere regel
meer 10 Centen. GROOTS LETTERS
worden berekend naar plaatsruimte.
hem. Niet veel, maar toch genoegzaam, om er in
een der voorsteden van Parijs zuinig van te leven.
Van daar zou hij met verwoedheid zijn doel najagen.
Die gedachte aan wraak hield Francois nu hard
nekkig bezig. Hij moest zijn Roland Salbert tot
eiken prijs vinden. Het avontuurlijke in het karakter
van dezen man loste zich op in het vasthouden aan
een gedachte. De voormalige „cowboy" ving zijn
jacht op menschen weder aan, maar nu in bet hartje
van de hoofdstad, te midden der rustbewaarders en
politie-agenton. En als hij zijn geheimzinnig wild
in handen had, zou hij weldra weten, of hij, door
schijn verleid, Salbert beschuldigde van een denk
beeldige misdaad. Een tolk is gewoonlijk een arm
man, of iemand, die door een of andere oorzaak
arm geworden is. Het zou Joffrin gemakkelijk
vallen, zich in betrekking te stellen met den onbe
kende, met hem te praten, hem behendig uit te
hooren. Hij zou zijne vermoedens bevestigd zien of
kunnen laten varen. En indien zij waar bleken te
zijn, welke kastijding zou hij dan den ellendeling
opleggen, voor wien hij, de onschuldige, had be
taald I Dacht hij er over, den tolk aan het gerecht
over te leveren Welneen 1 Hij kende het gerecht I
Hij wist tot welke misgrepen, tot welke dwaasheden
bet in staat was. Neen, Franyois verlangde een
andere wraakzij moest tegelijk vermetel zijn en
geslepen, een wraak, zoowel den stoutmoedigen „cow
boy” als den vernuftigen Parjjzenaar waardig.
Doch daar is een punt van meer belang.
Men beeft uit myne beschouwing de gevolg
trekking gemaakt, dat ik anti-clericaal zou gelijk
stellen met anti-kerkelyk en anti-godsdienstig.
In de overdreven taal der antirevolutionaire
pers heet dit, dat door mg bedoeld wordt een
oorlog tegen alle gezindheden, tegen allen gods
dienst. Het kwam mg voor, dat ik duidelijk
genoeg gezegd had, dat de anti-clericale rich
ting niet bedoelde, dat de Kerk moest worden
afgebroken, maar dat de maatschappij in strijd
met het priesterlijk gezag uit Rome of Dor
drecht, moest worden opgebouwd. (Zie mijn
artikel N. R. C. 22 Apr. 2e Blad B. III in den
aanvang.)
Zoodra toch dat priesterlijk gezag, op eene
bijzondere openbaring Gods zich beroepende,
zich aanstelt, alsof het voor alle tijden en alle
wetten van het burgerlijk leven de eenige
maatstaf zou zijn, komt het in strijd met de
vrije ontwikkeling der maatschappij, met de
duizendvoudige schakeeringen van het aardsch
bestaan. De priesters, die dat gezag vertegen
woordigen, weten zelf ook zeer goed, dat hun
beroep op goddelijke autoriteit niet opgaat.
Noch Scbaepman's «Tien geboden-leer», noch
Kuyper’s «Ordonnantiën Gods» geven eenig
licht bjj de legerwet, of bjj de oplossing van
welk ander maatschappelijk probleem.
De godsdienst is voor mjj een rein persoon
lijke zaak. Wie zich van haar als een wapen
bedient, om zijne bedoelingen op staatkundig
of maatschappelijk gebied te bereiken, misbruikt
dat heilige. Gevaarlijk en verachtelijk noem
ik elke vermenging van God en de staatkunde.
Het gevaarlijkst en verachteljjkst zeker, wan
neer God wordt aangeroepen, om priesterheer-
De Tergouweche van Zaterdag 25 April 11.
bevatte een artikel met het opschrift: Zonder
kenmerkende vlag, welk artikel eene beschou
wing behelsde naar aanleiding van mijne
stukken 'in de N. R. Ct. van 19 en 22 April 11.
getiteld: Anti-clericaal, de eenige vruchtbare
leute van liberalen en hervormingsgezinden.
Ik ben niet voornemens alle aanvallen op
die stukken te beantwoorden, maar zulk een
boosaardige kritiek ah in dat blad mijner va
derstad voorkwam, kan noch mag ik ter wille
mjjner geestverwanten en vrienden in Gouda
onbeantwoord laten.
Vooreerst doet dat blaadje het voorkomen,
alsof ik de Eerste Kamer en de liberale Unie
van zelfverblinding en volkemieleiding had be
schuldigd, omdat zjj de leuze anti-clericaal op
den achtergrond, ik daarentegen haar op den
voorgrond wil geplaatst zien. Wie mjjne ar
tikels met eenige aandacht gelezen heeft, en
zonder de bjj bedoeling, om er venijn uit te
zuigen, zal iets dergelgks daarin niet gelezen
hebben. Wel waarschuwde ik tegen zelfmis
leiding, maar van volkemieleiding sprak ik geen
woord.' Ik noemde daarentegen het verzwygen
van het anti-clericaal beginsel slechts onge
gronde voorzichtigheid en naïeveteit. Wie zich
de moeite geeft, nogmaals mijne artikelen te
lezen, zal onmiddellyk inzien dat, hoe ik ook
de houding van de liberale clubs ten dezen af
keur, dergeljjke hatelijke bedoelingen door mg
niet gekoesterd zjjn, als de ïergouwsche mij
toeschrijft. Ware het dan ook daarom alleen,
ik zou ter verdediging de pen evenmin hebben
opgenomen, als ik dat doe tegenover enkele
R. K. bladen (de Zuidhollander), die mg van
papenhaat beschuldigden.
aa—
:igen, maar ook vrome strooi-
aanbeveling van liberale candi-
naar myn inzien, ten strengste af
te keuren. Dat vertoon behoort niet in ons kader.
In onze gelederen behoort de godsdienst al
leen als een persoonlijk eigendom te huis. Er
zjjn duizenden, die dat missen en van wie toch
groote kracht ten goede in de maatschappij
kan uitgaan. Er zijn er, die onder den een
of anderen vorm dat bezitten en voor wie het
is een persoonlijke drgfveer ten goede. Doch
er meê te koop loopen, er een aanbevelings
brief van te maken, acht ik in alle omstan
digheden een euvele daad. Uit onze daden,
uit onze beginselen, maar niet uit rein per
soonlijke gemoeds- en levenservaringen moeten
wjj als burgers in de maatschappij gekend
van geloovige en niet ge-
loovige liberalen en hervormingsgezinden moet
en kan verbinden, is en bljjft voor mijn be
wustzijn de gemeenschappelijke strijd tegen
het priesterlijk gezag in de maatschappij, dat
zoo heilzaam kon werken, als het bleef op zgn
terrein, maar dat de pest der maatschappij
wordt, zoodra het alle terreinen van het leven
wil beheerschen.
Hoewel overtuigd, dat ik door de tegenpartij
wel weer zal worden misverstaan, achtte ik
mjj toch tegenover Gouda verplicht, deze korte
toelichting op mjjne artikelen in de N. R. Ct.
te geven, hopende daarmede mjjnen liberalen
en hervormingsgezinden geloovigen en niet-
geloovigen geestverwanten daarmede een hart
onder den riem te steken.
Dr. D. C. NIJHOFF.
'e-Gravenhage, 29 April 1891.
48)
Gelukkig was het logement niet van eigenaars
veranderd. Het waren twee Ierenman en vrouw,
vrome Katholieken, die bij de veehandelaars in den
omtrek zeer bemind en geacht waren. Op die vreed
zame hotelhouders kon de verdenking niet vallen.
Hij waagde het, hen aan bet praten te brengen over
de misdaad, wel overtuigd, dat zij in den door op
sluiting verbleekten man, met den woesten blik en
het behaarde gelaat, don knappen, vermetelen „cow
boy” van voorheen niet zouden herkennen. De ge
beurtenis had bjj de beide Ieren een diepen indruk
nagelaten. Zeker herinnerden zij zich de drie rei
zigers van dien ontzo tenden nacht I Een dame, ge
naamd mevrouw Reeding, vergezeld van hare kame
nier, Nelly, en van haar tolk, Roland Salbert Do
man en de vrouw hadden met ijver do berichten in
do dagbladen gevolgd, omtrent de bijzonderheden
van do misdaad, het rechtsgeding van den schuldige
en zijne rechtmatigo veroordeeling. De tamelijk
spraakzame hótelhoudster, ongewoon zulke aandachtige
toehoorders to vinden, werd niet moe te vertellen.
Arme mevrouw Reeding I Zij had, naar het schoen,
een dochter nagelaten, ’t Moest een mooi kind zijn,
als het op haar moeder geleek. Want de goede
vrouw herinnerde zich de dame nog zeer goed. Zij
was heel mooi, bevallig en blond.... Eu ze moest
nog al lastig zijn. Ja, wel heel lastig. Even vóór
den aanval op het logement was er nog een heftige
twist uitgebroken op de eerste verdieping....
Framjois luisterde in gespannen aandacht,
woord bevestigde hem nu in zijn eerste gedachte.
De schuldige was de tolk, Roland Salbert, die me
vrouw Reeding vergezelde. Waren er niet ver
scheidene bewijzen voorbanden, die hem beschuldig
den? De dame was dood geweest, toen men hot
vertrek binnendrong. Gedooddoor wion anders
dan door dien man? Waar kon hij den tolk vinden?
De bewijzen van den Parijzenaar berustten op geen
hechten grondslag, maar een inwendigo stem scheen
hom te leiden. Hij zou naar Frankrijk terugkeeren,
en eenmaal in Parijs, zou hij hem trachten te naderen,
dien hij voor den schuldige hield. Hoe, op welke
wijze? Dat wist Joffrin nog niet. Vluchtige, on
samenhangende, verwarde plannen verdrongen zich
in zijn ovororikkeld brein. De naam Salbert was
niet algemeen’ Door overal rond te zoeken en dezen
en genen te ondervragen, zou Franyois eindelijk zijn
man wel vinden.
Terwijl Joffrin in de gevangenis was, waren zijne
beide ouders gestorveneen kléine erfenis wachtte
dat heilige.
gevaarlijkst en verachteljjkst zeker, wan-
God wordt aangeroepen, om priesterheer-