NOG EEN OPEN BRIEF
Yolgname tou Fet voornoemde Bestuur met het
voor Gouda aftredend Lid der Tweede Kamer Baron
van Wassenaar in debat zijn getreden, maar nu deze
in eene, alleen voor mannen uwer richting toegan
kelijke, bijeenkomst het woord heeft gevoerdis
het van oordeel dat noch de Bede van den Heer
Fabius, noch het daaraan te ontleenen debat, aan
den vooravond van den verkiezingsdag, van genoegzaam
belang is, om de officieele tegenwoordigheid der
vrijzinnige kiesvereenigiug noodzakelijk te doen zijn.
Hot Bestuur voornoemd,
Mr. J. FOBTUIJN DBOOGLEEVEB,
Voorzitter.
G. PBINCE,
Loco-Secretaris.
Goada, 8 Juni 1891.
Aan het Var dag van den toestand der gemeente
Gouda over 1890, door B. en W. aan den gemeente
raad aangeboden, ontleenen w|j het volgende
De gezondheids-toestand in de Gemeente was in
1890 over het algemeen zeer gunstig. Het sterfte
cijfer was zelfs lager dan in het jaar 1888, toen het
26.6 per mille bedroeg.
Volgens de door den oudsten Gemeente-Genees
heer verstrekte mededeelingeu waren er behalve bij
den aanvang van het jaar, toen ook hier de Influenza
in viij hevige mate heerschte en in Februari haar
toppunt bereikte, weinig zieken.
Ofschoon de Influenza gepaard ging met koorts en
meestal met aandoening der luchtwegen, eischte zij
weinig offersde sterfte was bpitengewoon gering eo
opmerking verdient, dat in de vier gestichten, waarin
ouden van c^agen, personen van 60 tot 90 jaren, ver
pleegd worden, geen geval van Influenza werd ge
constateerd.
In het voorjaar vertoonden zich de gewone catar-
rhale en rheumatische aandoeningen, veelal met koorts.
In den zomer waren er weinig lijders aan Cholera
nostras, doordien men gedurende dien tijd wel aan
houdenden regen doch weinig plotseling afwisselende
temperatuur had.
Mazelen, roodvonk, kinkhoest enz. kwamen slechts
sporadisch voor.
In het najaar vertoonden zich weder catarrhale en
rheumatische ziekten, die in de twee laatste maan
den tengevolge van de strenge koude en de heer-
scbende hooge winden dikwijls gepaard gingen met
ontstekingachtige complicatiën der aderahalingswerk-
tnigen.
Ter Secretarie werd aangifte gedaan van 5 geval
len van mazelen en 4 gevallen van febris tyhhoidea.
Onder de 491 overledenen waren 229 kinderen
beneden de 2 jaar.
In ons volgend nr. stellen wij ons voor nog een
en ander aan het Verslag ontleenen.
Gisteren morgen ten 5 ure ontstond er brand in
een schuur, achter het pand op de Markt, toebe-
hoorende aan den heer G. C. Bruijnel. De brand
was ontstaan op den zolder van den ijskelder, waar
brandstoffen en andere gereedschappen waren ge
borgen. Spuit No. 1 was spoedig tegenwoordig en
onder leiding van den brandmeester JL. L. van Dort
was de brand spoedig gebluscht. Oorzaak onbekend.
De heer Prof. A. Pierson voorzitter van den Baad
van Bestuur van het Museum van Kunstnijverheid
op het Paviljoen te Haarlem zal op Vrijdag den 12
Juni e. k. desuamiddags 2 ure tot opening van de
jaarlijksche vergadering in het Museum eene voor
dracht houden ten onderwerp hebbendeDe nieuwe
riohting in de kunst.
Deze voordraobt is toegankelijk voor Donateurs
on leden der Maatsohapp|j met hunne dames.
Gisteren werd ia het vereenigingsgebouw eene
openbare vergadering voor timmerlieden gehouden
die door ongeveer 70 gezellen en 1 patroon werd
bijgewoond en welke vergadering werd geleid door
den beer N. van Bossum, lid der Botterdamsehe
timmerlieden vereenigingen waarin als spreker
optrad de gezel C. Quispel President der Kon.
goedgekeurde Botterdamsobe Timmerliedenveroeni-
ging wEendracht tot vooruitgang."
Bij de opening der vergadering bleek al dadelijk
dat die beide afgevaardigden niet ten onrechte de
verklaring aflegden, dat do roep in Gouda wel
geweest zal z|jn«dat zijn socialisten" maar de
Voorzitter merkt op dat z|j dat juist niet z|jn en
verleent daarna het woord aan zijn metgezel, den heer
C. Quispel.
Doze begint met zich te verontschuldigen dat hy
niet het talent heeft van een advocaat, want liy is
timmerman, doch hy wil trachten als timmerman de
timmerlieden in Gouda meer bijeen te brengen door
onderling zich te vereenigen.
In de eerste plaats stelt hy twoe vragen «Wat
is het timmervak P" en «Worden de beoefenaars
van dat vak naar waarde gerespecteerd?"
Voor elk timmerman (oofc voor ieder buiten hut
vak) toont spreker san dat de timmerman de hoofd
factor is in het bouwvak en metselaar, smid, etc.,
steeds tot leidsman moet z|jn.
Daarbij komt, zegt spr. slechte teekeningen, waar
naar de timmerman goed werk moet maken, en toont
aan dat de timmerman één der onmisbaarste men-
schen in de samenwerking is. Vervolgen» w|jst spr.
op de omstandigheden waarbij steeds de timmerman
wordt geroepen, zooals b.v. wanneer een schel, slot,
etc. defect is, is do boodschap van mynheer of me
vrouw „haalt de timmerman" en spr. komt door
dat alles tot de conclusie dat de timmerman als een
persoon wordt erkent die van alles kent, ergoeon
practisch man is, ten bewijze waarvan spr. ook aan
voert niet alleen hot netto, maar ook het onhebbe
lijke en vuile werk.
Spr. erkent tevens dat de timmorman niet de
ongelukkigste in de maatschappij is, maar te weinig
naar waarde wordt gerespecteerd, doordien bij zeer
velen de vrouw moet medewerken om in dt behoefte
van het gezin te voorzien.
Spr. zou gaarno zien dat een braaf, oppassend,
goed timmerman, bij geregelden arbeid, in bet noodige
van zijn gezin kon voorzien en meent dat dit geen
onbillijke eisch is. Hij legt den nadruk op het
noodigeniet wat men gaarne zou willenwant dat
strekt z. i. te ver.
Over de invoering der machinerieën sprekende,
vindt spr. het onbillijk daarop minachtend neer te
zien, omdat in de eerste plaats het menschelijk ver
nuft en in de tweede het gerief daardoor zeer duide
lijk uitkomt.
Maar door de invoering der machines, zijn de
toestanden voor de werklieden niet verbeterd en,
wat opmerkelijk is, wanneer een machine defect is,
verlangen do patroons van ons hetzelfde werk in
denzelfden tijd, en dat gaat niet.
Orit het aangenomen werk, nU dat dooi den bas»
aan de knechts wordt uitbesteed, zegt spr. dat een
gezel zyn best doet om zooveel mogelijk te verdienen
en al zyn krachten daartoe inspant, en als van zelf
aladan oen grooter weekgeld ontvangt, hetgeen
natuurlijk de baaa noteert. Doet zieh daarna weder
hetzelfde geval voor, dan weel de baaa wat er aan
verdiend kan worden en geeft minder loon. Dien.
tengevolge moet dat loon van vroeger er toch uit!
komen en do kneoht is gedwongen zijn toevlucht tot
hulpmiddelen te nemen. Zijn eerste werk iiin dat
geval een paar jongens aau te nemen vooreen cent
of 4, 5, per uur en daardoor krijgt de baas slecht
werk en zijn clientèle pveneens, on bovendien
leeron de jongens knoeien en is daarmede de eerste
periode ingetreden om van zulke jongens nooit flinke
timmorlieden te maken.
Vervolgens wordt het leerlingen-stelsel dor timmer,
lieden besproken en merkt spr. terecht op hoe eea
jongeling die in hot vak wordt opgeleid, niet alleen
is krullenjongen, maar tevens boodschappen moet
doen voor de knechts en voor de meid van de vrouw
van den baaa, etc.
Summa summarum beveelt spr. aan: voreenigen,
om te trachten, in overleg mot den patroon, een be-
teren toestand te vorkrijgen, en juist door vereomgd
op te treden kan zeer veel worden verkregen en
spr. weet dat niet de patroon die gewenschte ver
betering kan aaubrengeu (en dit wordt van hem ook
niet verlangd) maar dat de burgerij gaarne aan de
roepstem dor patroons gehoor geeft, wanneer haar
dat gevraagd wordt.
Spr. wijst voorts op de ongelukken welke door
het vak voorkomen op den ouden dag, op ziekte,
verzuim etc. en zon gaarno zien dat de timmerlieden
alhier zich vereenigden en aansloten bij de hier be
staande vereeniging tZorg voor de toekomt' onder
voorwaarde dat die vereeniging feitelijk zorgde voet
de toekomst niet alleen, maar zieh ook meer als vak-
vereeniging deed gelden, ten einde ook het zedelijk
gehalte der leden tot het hoogste peil optevoerea.
Terocht merkte spr. nog op dat de kapitalistea
zieh als het noodig is, wel vereonigen, b. r. tot het
onderling uitvoeron of egploiteeren van groote werken
of het oprichten van-maatschappijen, en, met dat goede
voorbeeld voor oogen moeten ook wij, als werklieden
ons vereenigen, ten einde te trachten eene heler»
poeitie te verkrijgen.
Na eene kleine pauze erlangt de heet B. Hoo-
gerwaard (Patroon) Voorzitter der timmerlieden-ver-
ecniging «Zorg voor de toekomt' het woord en voert
aan dat de belangstelling der timmerlieden alhier zoo
gering is, dat do vergaderingen slechts door 17 van
de 68 leden worden bijgewoond en bestrijdt de
loonsvorhooging op grond dal dnardoor het werk
achterblijft, zoodat hij daarin geen verbeteriug ziet.
Spr. repliceert en zegt dat de lauwheid der leden
haar oorsprong vindt doordien zij zioh op zulke ver
gaderingen vervelen. Kr wordt slechts gesproken
over zieken en ziekegeld en niet over het vak. Elke
maand moet een vakvereeniging bijeenkomen en over
het vak spreken en dat geeft animo, en animo is,
elke maand in ons vak wel te verkrijgen. Spr.
haalt voorbeelden aan, als het ploegen van 6/8 doelen
door de machine, het machinaal bewerken van kraal-
werk enz. en bljjft by zyn opinie dat do machines
ons veel werk uit de handen nemen en ook veel
prachtiger werk doen afleveroa.
De gezel J, dansen is tegen vereenigen en voert
dat zij hem niet gelukkig zou maken. Zijn fijngevoe
lige, teedere aard, gelijk aan dien van Anrette, had
behoefte aau vertrouwen, aan sympathie, die Sidonie
slechts schaars zou bevredigen. Zij prikkelde hem,
meer dan zij hem behaagde, en ais zij niet vast en
stellig besloten had hem te veroveren, zou hij er
niet aan gedacht hebben haar te huwenbij het
eerste besef zijner liefde, zou bij haar ontvlucht zijn-
Zij had hem willen hebben. Aanvankelijk zonder
berekening, omdat haar heerschzuchtige geest in de
wat weekelijke zachtheid van Charies eene onderwer
ping voorzag die haar behaagde.
Later had zij hem bemind zooveel als dit met bare
geaardheid overeenkwam, er, eindelijk had het voor
uitzicht, dat zij, de bijna gevallene, de door de erfzonde
geteekende, met eene der eerste familiën der stad
zou verbonden worden en als gelijke een kring zou
binnentreden, die haar had geduld maar niet opge
nomen, haren hoogmoed aangeprikkeld om zieh de
zegepraal niet te laten ontgaan. Nu wilde zij de
vrouw worden van Charles Leniel, en die zou zij
worden tot eiken prijs.
Charles wist dit alles niet, maar hij giste er een
gedeelte van en wat hij er van zag was voldoende om
hem diep te bedroeven. Door zijne belofte gebonden,
daarop door zijn bart was het wel zijn hart kon
hjj niet meer terug en toch, telkens sis zijn vader de
\fiogelijkheid van Sidonie's ontrouw had laten door
schemeren, had hij, hoe smartelijk het zijne eigen
liefde ook aandeed, gevoeld dat die mogelijkheid niet
I geheel en al onwaarschijnlijk was. Hij behoorde Si
donie toe, maar hij was er niet zeker van, dat zij
hem insgelyks toebehoorde.
Zij kwam binnen, met opgeheven hoofd, maar neer
geslagen oogen. De spanning en de onzekerheid
hadden aan hare eenigszins grove trekken eene
zeldzame zachtheid gegeven, die haar buitengewoon
bekoorlijk maakte. Do heer Leniel merkte het op
en erkende, dat zijn zoon verleid was kunnen wor
den door znlk eene betooverende en-phantastische
schoonheid.
In enkele woorden deelde hij haar zijn besluit mede,
zelf verlegen door de schijnbare strengheid van zijne
beslissing en ook door de uiterlijk behoorlijke houding
van dit onhandelbare kind, dat al Ie gehoorzaam was
om natuurlijk te zijn eerst toen hij uitgesproken had,
zag hij haar aan, en toen had '/.ij de oogen neergeslagen.
Indien hij den blik opgevangen had, dien zy Charles
toewierp, zou hij misschien zijn besluit terstond ver
anderd hebben, en zou veel ongeluk voorkomen zijn
geworden maar hij had niets gezien. Toen hij geëin
digd had, vroog hij
Neem je mijne voorwaarden aan
Zij boog het hoofd ten teeken van toestemming en
verliet dadelijk het vertrek, zonder evenwel zich te
veel te haasten.
Kon men meer van haar verlangen
Charles dankte zijnen vader met oenige woorden,
waaraan warmte en oprechtheid ontbrakenhad de
heer Leniel het recht iet* anders te eischen Zijn
chart werd door die houding gekwetst, maar zijn
tand en zijne natuurlijke goedhartigheid wekten
n medelijden op voor deze jongelieden, wier onder
linge genegenheid hy tegenwerkte.
Wel beschouwd, zeide hij tot zioh zeiven, kan
Charles even goed morgen vertrokken.... laat ou« hun
den dag van heden nog schenken om afscheid te.
nemen. Hunne standvastigheid zal er in do toekomst
niet meer of minder door aart het wankelen worden
gebracht.
Het was een lange, pijnlijke dag voor iedereea.
Tot aan den avond vermeed Sidonie met eenig ver
toon elke gelegenheid om samen te zijn met hem,
dien zij toch als haren verloofde kon beschouwen. Zy
bleef in de nabijheid van Aurette en volgde haar overal
met zulk eene hardnekkigheid, dat het juffrouw Leniel
hinderlijk werd.
Na den maaltijd zat de familie vereenigd op het
terrasiedereen zweeg en staarde voor zioh uit in de
verte. Aurette wierp haren vader een smeekenden
blik toe, dien hij verstond. Na eenige aarzeling richtte
hij zieh tot de jongelieden.
Waarom gaat gij niet eens eene wandeling doen
in de plaats vroeg hij eenvoudig. Aurette zal ray
wel gezelschap houden.
Zijne dochter betuigde hem haren dank door een
vriondelijkon glimlach.
{Wordt vervolgdA
f
als motief aan dat hij gezien heeft dat een ploeg
van een heistelling (dat zijn geen timmerlieden) het
werk staakten en den baas toen een machine liet
komen. Ook heeft hy bezwaar tegen de contributie,
omdat de afgevaardigden daarvan betaald moeten
worden en constateert dat de bazen hier nog\ zoo
kwaad niet zijn en over de opleiding der timmer-
gezellen niet valt te klagen. Ook keurt hij af dat
het loon der timmerlieden voor allen gelyk is, zoo
wel voor bekwame als minder bekwame.
Spr. antwoordt den heer Jansen, dat hy, als af
gevaardigde, liever te huis is om met vrouw en kin
deren den eenigen rustdag, na iaugen arbeidstaak,
door te brengen dan die taak te vervullen, en in
geen geval als afgevaardigde hier zou komen, indien
hij, ais timmermansknecht, niet doordrongen was van
het goede wat eene vereeniging vermag.
Hy is overtuigd van de onbillijkheid, van gelijk
heid van loon, doch die onbillijkheid vindt haar
oorsprong in het feit dat er bazen zijn die geen
kennis van het vak hekben, doch door familie of
goede vrienden tot baas zijn verhoren.
De heer Hoogerwaard prijst de opoffering der
heeron afgevaardigden om hier te komen, releveert
hetgeen Jansen heb gezegd over het borhalingsonder-
wys, de teekensehool etc. en wil de timmerlieden niet
aanbevelen lid der vereeniging te worden.
Na deze gedachtenwissoling voerde nog even
het woord de gezel van Gent, gerepliceerd door den
heer Quispel, daarna nog de heer Hoogerwaard en
de heer Quispel en nadat daarna de laatstgenoemde
heeren over minder tor zake doende onderwerpen
van gedachte hadden gewisseld, word de vergade
ring gesloten.
Na afloop tradon eenige der aanwezigen toe als
Lid der vereeniging en werd eene voorloopige com
missie benoemd om de verdere leiding der zaak te
regelen.
Hedenmiddag had op de Markt de pleohtige
installatie plaats van den nienwbenoemden officier
dor dd. schutterij, den heer G. B. Lulius van Goor.
Een metselaar, tijdelijk werkende aan do Machinale
Garenspinnerij alhier, ontving Vrijdagmiddag een
telegram, inhoudende het verzoek om onmiddelijk te
huis te komen, wantzijn nommer in de
Staatsloterij was uitgetrokkon en de prijs van
100.000 or op gevallen. De gelukkige metselaar
verzocht onmiddellijk om te mogen vertrekkon, het
geen hom werd toegestaan en toog dadelyk op reis
naar Sliedrecht, om zijn ten doel gevallen geluk te
aanvaarden.
De heer dr. A. M. Prins, rijkslandbouwleeraar te
Deventer heeft eene eiroulaire gezonden aan de be
sturen der afdeeüngeu van de Geldersch-Overijselsohe
en Twentsche Maatschappij van landbouw. Hij acht
het niet zonder belang, dat meer algemeen bekend
worde, welke dor in verschillende streken van Ne
derland aangebouwde soorten van gewassen gebleken
zijn tegen een strengen winter bestand te zijn, en
roept de medewerking in der besturen, om ervaringen
omtrent dit punt op te doen voor Gelderland en
Overijsel. Of de maatregel, om zwak door den win
ter gekomen planten met chiliselpeter over to mesten,
goed is, en welke resultaten dit heeft gehad, sou de
schrijver tevens gaarne vernemen, zoo mogelijk in
vergeljjkiug met andere drijvende meststoffen als roet
gier of heer. Verder vraagt de schryver of het on
derwerp betreffende do mindere of meerdere afhan
kelijkheid van den suikerbietenbouwer van den sui-
kerfabriekant in de streek, waar de respectievelijke
boste ren zijn gevestigd, belangrijk genoeg is om op
eene daartoe belegde vorgadering deze quaestie tot
een punt van beraadslaging te maken. Zoo ja, dan
is de schrijver gaarne bereid zich met de inleiding
te belasten. Meer algemeene Waarnemingen en proe
ven omtrent graslanden en, in verband hiermee, de
veefokkerij, acht de heer Prins alleen doelmatig om
den weg aan tegeven om tot verbetering te geraken.
Ook voor dit punt vraagt de schrijver de aandacht
en de medewerking der verschillende besturen en
vraagt ook of dit punt belangrijk genoeg is om tot
onderwerp van bespreking te dienen.
In het ïnesck Volksblad schryft Dr. Vitus Bruinsma
uat zijne partygenooten geen te hooge verwachtingen
van den uitslag moeten koesteren, daar de volksparty
in de laatste drie jaren wel verbazend is vooruitge
gaan, doch dit voor het overgroot deol de arbeiders
betreft. Onder de kiezers is echter niet zooveel ge
wonnen hier en daar heeft, doordat de bewoging
meer eene zuivere arbeidersbeweging is geworden, de
partij zelfs onder de kiezers verloren. Het is er thans
dan ook alleen om te doen, ten einde te weten te
komen, wolk deel van het beperkte getal kiezers zich
aan de zijde der partij schaart.
IHQEZOND E N.
aan de Redactie
van <1>E TEliOO V W8CRE*
Zonder te weten of mijn brief van 6 Juni 1.1.
door u is gelezen, wil ik u nog eenen zenden en
wel voornamelijk naar aanleiding van een stukje,
voorkomende in uw blad van 6 Juni, pag, 3, kolom
2 en 3 en getiteld: «Liberale strijdmanier.» Gij
waarschuwt daar de kiezers tegen „den stroom van
liberale pamfletten», die weldra los zal breken.
Dat dit korle woord zelf een «pamflet» is, schijnt
gij niet te gevoelen en als een bewijs hoe onwaardig
een liberaal wel handelt in den tijd der verkiezing
deelt gij uwen lezers een versje mee dat in een
«liberaal strooibiljet» indertijd de ronde deed om
de candidatuur van den liberalen Tak van Poort
vliet te bevorderen. Vergun mij dit versje u nog
eens te herinneren. Het luidde aldus
«Ontwaak, gij vrije Graafschap
Uw juk, het ligt gereed
Eu 'k hoor de keet'nen rfhk'lon,
Ook voor uw hals gesmeed.
Ik zie het valsche Kome,
Geveinsd weer tot U komen,
Met d' oude list en macht 1
Het zingt zijn zoete woordou,
Die velen reeds bekoorden
Maar gy, WEEKSTAAT ZIJN KKACHT!
Zoo luidde de ontboezeming van dien liberalen
gelegenheidsdichter en als gij weten wilt hoe ik het
vind, dan zeg iknog al een aardig vyrsje, doch
als letterkundig product heeft het geen waarde.
Maar de toon is waardig en de ernst, die er uit
spreekt, minstens onverdacht. Doch verzen maken
in een tijd van verkiezing is dwaasheid en als ik
dien liberalen dichter ooit mocht ontmoeten zou ik
trachten hem dit te doen inzien. Maar gij had
over zoo'n nietig versje moeten heenstappen en het
allerminst van een lasterenden «Graafschapper» moe
ten overnemengij had mij dan niet gedwongen u
een mededeeling te doen, waartoe ik mij nu ver
plicht zie. Want al is het waar die liberaal leelijke
versjes maakte, waarom oordeelt gij daar zoo scherp
over, terwijl de anti-revolutionairon het toch nog
leolijker kunnen.
Het was in den tijd van minister Thorbeoke's af
treden, dat de nieuwe Goesche Couranteen clericaal
blad bij uitnemendheid, om de candidatuur van den
liberalen Thorbecke tegen te werken en die van Graaf
Rutgers Jan Schimmelpenninck te steunen, zijne lezers
onthaalde op liedekens als deze
«Graaf Rutgers Jan,
Die brave man,
Daar valt niet mee te gekken;
Hij zal en kan -
Doen in den ban
Don aanhang van
Den Duivel en Torbecke,"
en in oen ander nummer
«Hoor Neerland, hoor! De liberalen,
De meer of minder roode radicalen,
Groens aanhang en de manuen van 't behoud,
't Is alles een pot nat, 't is oud
Lood om oud ijzer.
Daar is in 't gansche land
Maar één godzalig blad,
Dat ia de nieuwe krant
Van Goes. Die dus zyn ziel
Voor soha wil assureeren,
Diont wel die krant te bestudeeron.»
Dit zijn nu gedichten van een anti-revolutionair.
Wat gij nu van deze liederen denkt weet ik niet,
maar ik vind ze noch waardig, noch ernstig. Mij
dankt ze zouden op hun plaats zijn geweest in een
of ander vliegend blad, in de Humorist bijvoorbeeld,
maar nimmer in een courant, dis ernstig de belan
gen des volks heet te behartigen.» Ik geloof dat ge
tevergeefs naar dergelijken onzin in een liberaal blad
zult zoeken.
Na het «moderne strooibiljet» krygt Ds. Moll
een beurt. Had hij zoo groot onrecht met to be
weren det het Dr. Sohaepman en Dr. Kuyper «niet om
het heil van Nederland, maar om de zege van den
partystrijd te doen was Ik geloof het niet. De
eerste, Dr. Sohaepman, kondigde te Middelburg een
lezing aan met gelegenheid tot debat, maar toen hij
onder de lezing zag, dat er zich mannen in de zaal
bevonden als Mr. Eduard Fokker, Herman Snijders
en anderen, gaf hij geen gelegenheid tot debat en
maakte er zich met zyn gewone ongemanierdheid
van af.
Dr. Kuyper las in «den Sohuttershof» over
«tweeërlei Vaderland» en zau den anderen dag debat-
teeren, doch toen Ds. Littooy, predikant bij de af
gescheidenen te Middelburg, eenige inlichtingen vroeg
eu een opmerking maakte, werd hy door den ge-
ïmproviseerden Professor zoo onbeschoft beantwoord,
dat de gansche zaal hare afkeuring te kennen gaf
en do meesten heengingen.
Diefde moeite wil doen om te onderzoeken of ik
overdnjf, schrijve aan Ds. Littooy, lange Giststraat,
Middelburg. Hij zal myn zeggen bevestigen zulke
ruwe ondervindingen vergeet men zoo licht niet
Ds. Moll heeft gezegd: „wanneer het doel bereikt
is der kerkelijke hoeren, dan zal de schim van Wil
lem den Zwijger met toorn en droefheid op ons
nederzien.»
Gij tracht in een der lagere aliniae een en ander
bespottelijk te maken door te zeggen: «Van al die
sombere voorspellingen kwam er geen enkele uit.»
Hoor eens, waarde Redactie van „de Tergouwsohe»,
daar weet gij niets van. Omdat gij de schim van
den Zwijger niet gezien hebt, zult ge toch niet be
sluiten dat zij niet toornig of bedroefd was? Gij
weet toch wel dat geesten niet gezien kunnen wor
den P 't Allerminst door hen, die zelf geen «geesten»
zyn. Ik geloof wel aan den toorn en do droefheid
van die sohim, want Willem de Zwijger was het, die
gezegd heeftIndien de Gouvernementen en de ver-
sc/iillende partijen in den landeom tot eenheid te ge
raken, den weg van tvreede vervolgingen of van huigen
laster betreden, dan zullen zij den koorde van hunne
eigene ver derfenisse draaien
„Zuigen lasterZou hij misschien in den geest
do laatste nummers -van uw blad gelezen hebben?
Maar zijn eigen zoon Maurits, die van de praedesti-
natio niet wist of ze «blauw of groen» was, doch
tevens te vroom was om een goddelooze als Olden-
barnmeU het leven te schenken, heeft zich zelfs niet
aan die waarschuwing gestoord, en zouden wjj dan
verwachten dat gij misschien
Och kom, dit onderwerp staat mij tegenik ga
verder.
De „Winterwijksohe Ct.» deed in 1888 voorspel
lingen van kerkelijke schandalen, waarbij de sterke
arm zou noodig zijn om de orde te herstellen. Gij
haalt dit alles met nauwkeurigheid aan en zegt aan
het slot«Van al die sombere voorspellingen kwam
er geen enkele uit.» Hoor eens, twee gevallen zijn
mogelijk: of gij weet niet wat er te Leiderdorp,
Oude Wetering, Sliedrecht enz. gebeurd is, of gij
weet het wel. Is nu het eerste het geval, dan is
het u te vergeven, ofschoon gij als redacteur in nw
plicht te kort zijt gekomen. Doch wist gij wel van
al die standjes en troebelen, hebt gij tegen beter
weten in leugens opgedischt, dan zijt gij mijn ant
woord niet waahlig, evenmin als go dan ook het
recht hebt uwe stem in het openbaar te doen hooren.
Ik oordeel hier nietgij moet weten welk woord
hiervan bij u aan het juiste adres is.
Tot zoover wat betreft het stukje „Liberale strijd
manier» en ik zou het hierbij kunnen laten. Want
dat iemand het schoonste en beste van zijn party
te voorschijn brengt, kan ik best begrijpen al ben
ik zelf geen kiezer. Maar gij hebt niet het recht
om ieder, die niet met u medegaat, te belasteren en
in verdenking te brengen. De woorden „Liberale
coterie» en „Liberale kliek» zijn by u schering en
inslag. Gij zegt dingen, die gij niet verantwoorden
kum. Dat is iemand zijn goeden naam ontnemen
en dat moogt gij niet, noch als christen, noch als
mensch. Gij, gij vooral, moest bet weten, hoe dier
baar iemand zyn goeden naam kan wezen, want
Ongetwijfeld is er een tijd geweest, dat ook uw naam
ouverdacht was en een goeden klank had. Doch
die tijd is voorbjj.
Gisteren sprak ik iemand die mij vertelde dat hij
den heer X, een anti-revolutionair, ontmoet had.
Zij hadden gesproken over do verkiezijken ook
over u. Die heer scheen u speciaal te kefcfen, want
sprekende over u had hij gezegdWeet je wat
dat nu eigenlijk voor een vent is? Als hij niet
bij toeval erg christelijk was, dan was hg een socialist.'
Zoo sprak oon Goudsch anti-revolutionair, wiens
naam ongerept is, over den Redacteur der Ter-
gouwschettma^ét wonder dat ik, bij die mede
deeling, 'laftlflt. jtaaMatth. 7 2
Ja zekcV^jiiWt het Evangelie voorbij praten,
en doen stem van den Zoon des Men-
sohon niet h'SSrt^toch zal hij u telkens verrassen"
Als ik u raden mocht, waarde Redacteur van dé
Tergouwsche", vooral als het waar is dat rij nog
jong zijt, dan zou ik zeggen vermyd alle verkeerd
gezelschap. Ga niet om met mensohen, die behawen
vinden in lasteren en gaarne het ergste van hunnen
tegenstander geloovon. En laat u niet wijsmaken
dat er een oordeel zal komen over ons land omdat
de briefwisseling hier op den rustdag wordt voort
gezet of omdat do Zondagstreinon niet by de wet
verboden zijnmaar als er oen oordeel komt dan
zal het zijn omdat de mensohen te zelfzuchtig' zijn
omdat men meer zijn partij lief heeft dan zijn kerk
en zijn kerk meer dan het christendom en het christendom
meer dan de waarheid en zkhzelven meer dan alles