De Poppenfee,
M. J. DE GEAAF,
Rjn
en Ordinair SPEELGOED.
Poffertjes- en
W&ÏÏE&MM.&MEE
Schouwburg Van LIEU.
Gouda. KAHLMAW en Co.
Aigemeene Hypotheekbank.
ADVERTENTIËN
WOENSDAG 29 JULI 1891,
Onherroepelijk slechts één OPVOE
RING van
VAN MEPPEL's AVONTUREN
te Water en te Land.
MAANDAG 27 JULI a. st.
Inlandsche BRANDEWIJN.
Fransche
Barcelona
CITROEN LIMONADE.
FRAMBOZEN
MARKT
A. 69.
MARKT
A. 69.
ONTVA
■ia
Magazijn van Galanteriën en Speelgoed.
["VANGEN de meest uitgebreide sorteering in
Eerste Etage voortdurend tentoongesteld.
Van af MAANDAG worden de nog voor
handen zijnde
en DIVERSE LAPPEN tot zeer lage prijzen
OPGERUIMD.
AMSTERDAM, KEIZERSGRACHT 478.
Maatschappelijk Kapitaal f 1,000,000 (volleekend).
M. J. OGIER Cq. te Gouda.
Gelukkig wist genoemde ambtenaar nog bijtijds den
trein tot staan te brengen. (JV. R. Ct.)
De opening der jaoht op klein wild, genoemd in
de 2de zinsnede van art. 17 der wet van den 13deu
Juni 1857 (Stbl. No. 87) voor dit jaar in de pro
vincie Zuid-Holland, is vastgesteld op Zaterdag den
5den September met zonsopgangmet uitzondering
van de jacht op fazanten, waarvan de opening is
vastgesteld op Donderdag 1 October; voorts is van
die opening uitgezonderd de uitoefening van het
jachtbedrijf, vermeld in art. 15 lett. O der aange
haalde wet.
De korte jaoht mag dagelijks en de lange jacht
slechts driemalen 's weeks en wel des Woensdags,
Vrijdags en Zaterdags worden uitgeoefend.
De Haagsche briefschrijver van*de Zaanlandsche
Cour. schrijft
Van wolken aard de oorzaak is der vortraging van
de zoo dood-eenvoudige en voor elkeen tastbare op
lossing, is niet algemeen bekend, doch in sommige
kringen schijnt men er althans iets van te weten.
Wat men in die kringen ervan vertelt, is mijns inziens
echter ongelooflijk.
Er wordt nl. beweerd, dat tot op dit oogenblik nog
geen poging hoegenaamd is aangewend om tot een
oplossing der crisis te komen, en dat het streven der
Koningin-regentes zou zijn, het tegenwoordige minis
terie «nolens volens" te handhaveneenerzijds om
zich niet te scheiden van mannen, in wier persoon
de Koningin-regentes het meest onbeperkte en vol
komen gewettigde vertrouwen heeft; anderzijds met
het doel om de aanhangige Legerwet niet ran de
baan te doen schuiven.
Dat laatste zou zelfs de domineerende overweging
zijn. De mannen, die in de omgeving van H. M.
den grootsten invloed hebben, zouden, hetzij om per
soonlijke redenen of door een verkeerd inzicht daar
van werkelijk doordrongen, bij H. M. het stellige
denkbeeld hebben doen ingang vinden, dat 'sJands
belang door niets meer zou worden benadeeld dan
door de intrekking en verandering der legerwet
Bergansins. Daarom zou de Begentes dus bij de
besprekingen over de crisis hebben vooropgesteld
dat, welk ministerie ook kwam, het zich zou moeten
verbinden, de aanhangig gebleven voordracht zoo
spoedig doenlijk weder op te nemen en zoo mogelijk
met de Staten-Generaal tot wet verheven te verkrij
gen. Daar nu noch de heer Heemskerk, noch iemand
anders, zich tot zulk een verplichting reods bij de
aanvaarding eener kabinetsformatie zou willen verbin
den, is er tot beden niets gedaan, en staan we nog op
hetzelfde standpunt als op den dag, toen 't ministe-
rie-Mackay besloot te doen wat naar constituonee-
len eisch plicht was na de jongste algemeene verkie
zingen: het bestuur neerleggen, om de optreding
van een hervormingsgezind liberaal kabinet mogelijk
te maken.
Laat mij de zaak is van te ernstigen aard om
der gevolgen wille, om niet rondweg mijn opinie te
uiten laat mij zeggen wat ik er van denk. Kort
na de verkiezingen verscheen in het Haagsche Dagbl.
een allerzonderlingst artikel, waarin, tegenover 't alge
meen gevoelen in de pers, dat de hoeren Mapkay c. s.
dienden heen te gaan en de portefeuilles aan liberale
opvolgers hadden over te geven, werd betoogd, dat
bet Kabinet zeer goed het bestuur kon blijven voort
zetten, om dan de uitbreiding vanjhet kiesrecht ter
hand te nemen.
Iedereen vond dit bespottelijkniet alleen omdat
het «Dagblad* tot vóo'r korten tjjd zich met hand en
tand tegen een vordere kiesrecht-uitbreiding had verzet
zulke politieke inconsequenties is men nu eenmaal
van die zijde gewoonhet is 't kenmerk van de staat
kunde, die van den eenen dag op den anderen zich
op de been tracht te houden, maar vooral omdat
niemand geloofde aan het aanblijven dezer Regeering.
Nu echter de oplossing der crisis zich zóólang laat
wachten, en er niets wordt gedaan om er althans
een begin mede te maken, vraag ik mij af, of het
bedoelde artikel niet de voorlooper is geweest van
hetgeen thans wordt beschouwd. Bij de bekende
relatiën van sommige hofdignitarissen, dio het ver
trouwen van de Koningin-Regentes genieten, met het
orgaan in 't Westeinde, dringt onwillekeurig zich de
gedachte by mij op, of er tussohen het toen in ieders
oog zoo beïaohelijk advies en de feitelijke toedracht
der zaken in de laatste weken geen verband bestaat;
of niet dezelfde invloeden hier en op het Loo in deze
noodlottige richting werkzaam zijn.
In 1880 werd door de jury van Gloucester een
jonge Bristol'sohe werkman tot 20 jaar dwangarbeid
veroordeeld, omdat h|j op zijne verloofde had ge
schoten, met de bedoeling haar te vermoorden. Zij
had om eene kleinigheid de verbintenis verbroken,
en hy', opvliegend van aard, had op haar geschoten
en haar licht verwond. Thans heeft, op de smeekbode
van het meisje, de minietor van binnenlandsche zaken
verdere kwijtschelding van straf verleend, en het
meisje heeft vergunning verkregen om haar aanstaande
de volgende week uit do gevangenis te komen halen en
hem naar het altaar te geleiden.
Aan het Handelsblad wordt uit Wiesbaden ge
seind De commissie van schuldeischers, welke
thans het Rbeinhotel bestuurt, heeft Donderdag aan
dr. Mezger eene formeele opzegging gezonden. Ver
mits geene schikking is tot stand gekomen, zal dr.
Mezger aanstaanden Zaterdag het Rheinhotel verla
ten, tot 15 Aug. de praktijk in zijne woning aldaar
voortzetten en dan tot 15 Sept. den vacantietyd in
Nederland gaan doorbrengen. In dat tijdsverloop
denkt hg een besluit te nemen ten opzichte van de
hem gedane aanbiedingen.
Het Kamerlid Haffmans schijnt geen termen ge
noeg te kunnen vinden, om zijne vreugde over den
val van de meerderheid der Rechterzijde en der re-
geering lucht te geven.
By herhaling reeds heeft hij gejubeld en gejuicht
over den uitslag der Juni-verkiezingen en in het
jongste nummer van zyn Venloosch Weekbl., heft hij
een nieuwen zegetoon aan en deelt hij mede het
bericht van de ontslag-indiening der ministers met
een hartgrondig „Goddank" te hebben ontvangen.
Daarna gaat hij voort:
„Lieden die men gaarne heeft zien komen, ziet
men noode heengaan. Dit ligt in den aard der zaak.
Met dit ministerie is het echter andersAl heeft
men het nog zoo gaarne zien komen, men ziet het
nog duizendmaal liever vertrekken. Zoo weinig heeft
het aan de hooggespannen verwachtingen beantwoord.
„Wie had in 1888, toen wij zoo bly waren einde
lijk eens een ministerie onzer richting te hebben,
gedacht dat wij in 1891 er naar zouden snakken,
vau dit ons ministerie verlost te worden
„Ik niet. Anders had ik toen niet gezegd dat ik
er almachtig graag by zou wezen, wanneer de libe
ralen in de minderheid en de anti-liberalen aan het
roer kwamen. Maar by niemand kon het opkomen
en dus ook niet by mij, dat onze lui het zoo naar
zouden afleggen? Zoo lang de wereld staatis er
geen regeering zoo roekeloos te werk gaan. Met voor
bedachten rade heeft men ziohzelven in den grond
geboord."
De heer Haffmans, zoo laat het Centrum op deze
uitingen van een opgewonden gemoed volgen, de
heer Haffmans is behept met een bijzondere schrijf
wijze. Hij houdt van gekruide, min of meer pikante
uitdrukkingenwoorden, die bij anderen slechts in
het dagelijksch gesprek passabel zyn, vindt men niet
zelden onder zyn pen. Zijn eigenaardig vernuft, zijn
sympathie voor gepeperde woorden pleiten verzach
tende omstandigheden. Men kan van den „oude"
iets velen, wat men van anderen niet dulden zou.
Evenwel, alles heeft zijn grenzen, ook de liefhebberij
voor scherpe, plastische taal. En nu wil hot ons
voorkomen, dat de heer Haffmans in het bovenstaande
die grenzen wol een weinig heeft uit het oog verloren.
Dat men een Ministerie bestrijdt, wanneer het nog
staat in zijn volle kracht, dat men het fel en zonder
ophouden bestrydt, heeft althans zinmaar het was,
dunkt ons, nobeler geweest, wanneer de heer Haff
mans zich wat minder hard had betoond tegen het
kabinet in den staat, waarin het zich thans bevindt.
In het TijdschriftGen. geeft dr. Scheltema Beduin
een belangryk overzicht over de physicko en intellec-
tueele ontwikkeling der militiepliohtigen van 1863
1889, voorafgegaan door een uittreksel der wet
op de nationale militie.
De grondslag van het verslag is ontleend aan de
27 jaarverslagen van 1 Januari 1862 af, loopende
over bijna een millioen militiepliohtigen.
De resultaton van het onderzoek zyn vervat in
tal van tabellen met begeleidenden tekst, die voor
het geheels ryk te samen en voor elke provincie
afzonderlyk, voor het 27-jarig tydpork 18681889
en voor drie negenjarige tydperken 186371
187280, 188189 aantoonen:
1. de levenskracht der militieplichtigen, d. i. de
verhouding van hot aantal levendgeboren jongens, tot
dat der militieplichtigen, die later bij de inschry-
ving op de registers gebracht worden
2. de vruchtbaarheid der bevolking, waaruit deze
militieplichtigen worden geboren
3. de lichaamslengte der lotelingen
4. de lichaamsgebreken der lotelingen, en
5. de intellectueels ontwikkeling der ingedeelde
manschappen ten opzichte van lezen en schrijven.
Belangryk zijn de merkwaardigheden, welke het
onderzoek aan bet licht bracht, waarvoor wij naar
he> oorspronkelijk verslag en tabellen moeten ver
wijzen. Onder meer bleek, dat de lengtemaat der
lotelingen het jaar na de inschrijving, het 20ste jaar,
alleszins reden tot tevredenheid gaf en voortdurend
verbeterde, zoowel in het geheele rijk als in elke
jirovincie afzonderlijk. Waren 18631871 nog 10,27
pet. der gemetenen onder de maat 1,55, dit cijfer
daalde 1872—1880 tot 7,11 pot. en 1881—1888
zelf» tot 4,48 pet.terwijl de lotelingen van 1.70 M.
en daarboven stegen van 24,35 pet. tot 26,48 en
32,56 pet. De uitkomsten van vroegere nasporingen,
18421861, hadden juist het tegendeel doen ver
wachten. Het onderzoek naar ancjere lichaamsge-
haast ik mij u al de bijzonderheden mede te deelen
van een gesprek, dat ik had met iemand, die Edward
Urquhart heeft gekend. Ik weet zeker, dat u ze met
belangstelling zult lezen. Ik zal dus maar geen ver
ontschuldigingen maken over dezen langen brief,
want ik weet, dat de kleinste bijzonderheid uit het
leven der personen, welke bij deze zaak betrokken
zyn, zeer belangrijk is voor iemand, die zoolang over
de zaak heeft zitten peinzen.
„De bedoelde persoon is zekere Markus Feit, een
zonderling en ongelukkig man, die nu een kluize
naarsleven leidt in de wouden van Catskill. Ik
hoorde van hem, het eerst, toen ik met mijn onder
zoek begon naar de geschiedenis van de Dudleighs
en de Urquharts. Men verwees mij naar hem, toen
ik de bijzonderheden trachtte te weten te komen,
die de buren en het gerecht mij niet konden verschaffen.
„Men waarschuwde mij echter, dat ik niet gemak
kelijk zijn vertrouwen zou winnenzes jaar lang had
hij reedB het bijzijn der menschen geschuwd. Eene
teleurgestelde liefde had hem hiertoe gebrachtde
dame, met wie hij verloofd was, had zich op den
dag, toen zijn vriend in het huwelijk trad, in de
rivier verdronken. Ondanks zijn vreemde levenswijs,
was hij een goedhartig man. Indien het mij slechts
gelukte de terughoudendheid te overwinnen, die bij
jaren lang iu acht had genomen, dan zou ik dingen
te weten kunnen komen, die ik nergens anders kon
vernemen.
„U begrijpt hoe deze aanwijzingen mijne nieuws
gierigheid prikkelden; het vooruitzicht, dezen leeuw
in zijn hol te gaan opzoeken, maakte my, oude man,
zelfs tamelijk opgewonden, en ik besloot onmiddellijk
dezen Feit uit te hooren. Op een mooien dag stak
ik de rivier over en ging het woud in.
„Ik was echter niet alleen. Ik had een gids
medegenomen, die' wist waar ergens het huisje lag,
dat door Feit bewoond werd. De gids schoof de
omgevallen braamstruiken weg, raapte de takken op,
en waar de weg te oagebaand wak voor mijne wan
kelende schreden, daar voelde ik mij plotseling door
stevige en gespierde armen opgetild, die mij als een
kind over de ruwe plekken droegen.
„Toen wij een oogenblik stilstonden om adem te
scheppen, zeide mijn gids: „Daar is de hut, waar
de man, dien wij zoeken, leeft, eet en slaapt."
„De woorden waren hem nog niet over de lippen,
of wij zagen een slordig gekleed man te voorschijn
treden, maar onmiddellijk weder in huis verdwynen.
„„Markus Feit, wil je eens wat hooren van je
vriend Edward Urquhart riep ik.
„Een oogenblik bleef alles doodstil en ik vreesde
reeds, dat mijn poging schipbreuk zou lijden. Maar
onmiddellijk daarna hoorde ik iets, dat een gesmoor-
den gil geleek, en het hoofd met de verwardo haren
vertoonde zich aan de dour en ik hoorde duidelijk
deze woorden
„„Urquhart is mijn vriend niet."
„„Welnu," antwoordde ik zonder aarzelen „Wil
je dan eens wat hooren van je vijand, want ik weet
wat, en je zult er raar van opzien ook."
„Zjjne woeste oogen schoten vuur.
„„Is hy dood?" vroeg hy met zulk een gretigheid,
dat ik duidelijk merkte hoezeer hij hem haatte.
„„Neen," zeide ik„maar de dood strekt toch
de hand naar hem uit. Als men maar wat meer
weet van zijn vroeger leven en beter kan oordeelen
over zijn karakter, toen hij met Honora Dndleigh
trouwde, dan legt de wet hare yzeren hand op hem
ik kan iedereen verzekeren die hem gaarne zou zien
boeten, dat hij niet lang zal behoeven te wachten."
„De deur ging nu geheel open en Markus Feit
stond in zijne volle lengte voor mij.
„„Mag ik uw naam weten en voor wien u komt t"
„Feit sprak snel en eenigszins haperend, maar
zijne stem klonk niet ruw en men kon duidelijk zien,
dat hij door geboorte en opvoediiig een „gentleman"
was. Ik begon zelfs, afgezien van mijn doel, belang
in hem te stellen.
„„Mijnheer Feit," antwoordde ik „mijn naam is
Tamworth. Ik ben uit Virginia en toevallig gewik
keld in eene zaak, die u en den man betreft, die,
volgens uw zeggen, uwvijand is of was. Ik kom
in naam der gerechtigheidom de wet en de ge
rechtigheid te doen zegevieren, vraag ik u mij uw
vertrouwen te schenken en mij de bijzonderheden
mede te deelen van uwen vroegeren omgang met
Edward Urquhart, opdat het verleden ons den sleutel
tot het tegenwoordige geve. Is u hiertoe bereid
Wordt vervolgd).
breken leverde veel minder sprekende uitkomsten.
Toch schijnt de toestand ook in dit opzicht ver
beterd te zijn. De kennis van lezen en schrijven
nam belangrijk toe. In 18461870 konden 18,5 pet.
der ingedeelde manschappen lezen noch schrijven.
Dit oijfer daalde van 18721880 tot 12,5 pet. en
van 1881—1889 tot 9,2 pet.
De gunstigste verhouding leverde Noord-Holland,
de ongunstigste Noord-Brabant met 7,8 en 22,4 pet.
in 1863—1889.
Drenthe, ofschoon altijd nog boven het gemid
delde, neemt oen zeer exceptioneel standpunt in,
daar, in tegenstelling met alle andere, in deze pro
vincie de toestand ongunstiger werd.
Men schryft aan de „Haagsche Ct.»
Ik las in uw blad van heden, dat van 10 Juni
tot 19 Juli dezes jaars te Scheveningon zijn aan
gekomen 8458 badgasten, tegen 7414 in
1890
Ik weet niet, of men zich moet bedroeven dat
men 't durft wagen, zulke „officieele» leugens aan
de couranten op te goven, tegen beter-weten indan
wel of men moet lachen om de kruiperigheid van
hem, die de opgaaf deed, voor den „grooten heer,"
wiens glorie daardoor natuurlyk moet worden verhoogd.
Wat is de waarheid?
Van 1 Januari tot 19 Juli zijn in „Den Haag
en Scheveningen te zamen» mogelijk in alle hotels
en in laatstgenoemde plaats ook bij partioulieren ge
logeerd geweest 8458 personen, waaronder dan nog
begrepen zijn alle bedienden, en ook allen die, al is
het maar één naoht, binnen de gemeente vertoef
den. Zoo is het.
Ik zou trouwens wel eens willen zien en weten,
„waar» men te Scheveningen (usachon 10 Juni en
19 Juli 8458 personen, groot en klein, want de
zuigelingen en andere kinderen zijn er cok al bij,
onder dak zou brengen. En van oen kamp in de
duinen heb ik nog niets gehoord.
Moest men zich niet schamen, zulken onzin te
durven opgeven, al gaat dat dan ook op hoog bevel
van het Duitsche sub-bostuur van de residentie en
Scheveningen
liet hoogste getal vreemdelingen, dat Schevenin
gen ooit bezocht, van 1 Januari tot het sluiten van
het seizoen, kunt ge vinden in het Gemeenteverslag
over 1890. Het was verleden jaar niet 7414 in 40
dagen, maar 6609, met 728 dienstboden, in het ge-
i seizoen.
De ondergeteekende betuigt bij deze
zijnen hartelijken dank aan al degenen, die
zoovele blijken van vertrouwen en belangstelling
hebben gegeven, by zijne herbenoeming als
Lid van den Gemeenteraad alhier.
G. STRAVER.
Gouda, 22 Juli 1891.
V Erkentelijk voor de vele bewijzen van
belangstelling mg dezer dagen betoond, betuig
ik mjjn hartelijken dank.
D. G. van VREUMINGEN.
Gouda, 25 Juli 1891.
Alweer een slachtoffer van het spel.
Zondag-avond meldde zich bij een poli tie-bureau
te Brussel een* keurig gekleed heer aan er. verzocht
wat eten. Hij verklaarde, de laatste to zyn van een
dettig Amorikaansoh geslacht en in een jaar tijds
zijn geheele vermogen van 450,000 verspeeld te
hebben.
Het Berl. Tageblatt schrijft
„In de Markthallen van Berlijn liepen voortdurend
bleeke kinderen rond, bedelend om een aardappel.
Worden tegen het einde der markt manden en korven
omgekeerd, dan begint een wilde jacht naar iederen
aardappel, knol, peul of wat het ook zij, dat dan te
voorschijn komt. Niet alleen kinderen, maar ook vol
wassenen vechten letterlijk om den buit. Wat anders
wordt weggesmeten, zelfs kleine stukjes boen, die in
den slagershoek op den grond liggen, alles wordt
gretig vorzameld.
Dezer dagen werd oen klein meisje in de Hal der
Andreasstraat betrapt op diefstal van drie aardap
pelen. De bestolen koopvrouw vraagt„Hebjezoo[n
honger?» „ja we hebber, thuis niets te eten." „Wat
is je vader?» „Wever." „En wat doetje moeder?
„Franjes draaien aan doeken." „En met je hoeveloin
thuis „Nog vier zusjes." „Houd dan je schort op
en zooveel aardappelen als daarin konden, schudde
ons vrouwtje er in.
Als de toestand in 't hart van den zomer zóo is
hou zal de winter dan zijn, vraagt het klad.
Voor de vele blijken van deelneming
ondervonden, bjj het overigden van mgn ge
liefden Broeder, den Zeer Eerwaarde Heer HEN-
RICUS SCHLflTER, betuig ik mijnen harte-
4jken dank.
Wed. A. QUANT,
gqb. Schlüter.
Mijn hartelijken dank aan allen, die
mg dezer dagen hunne belangstelling be
toonden.
C. G. van der POST.
Gouda, 25 Juli 1891.
Mgn welgemeenden dank aan allen voor
de vele blijken van belangstelling, ontvangen
bjj mjjne herbenoeming als Lid van den Ge
meenteraad.
H. JAGER.
Gouda, 25 Juli 1891.
Ondergeteekenden maken aan hunne Stad-
genooten en Begunstigers bekend, dat zjj met
hunne zindelgke, welingerichte
geplaatst zjjn 'de le en 2e van af de Korte
Tiendeweg, hopende dezelfde gunst te mogen
genieten evenals vorige jaren, daar zij zullen
zorg dragen voor lekkere Pottertjes en Wafels,
terwjjl hun goede naam daarvan bekend is.
Wed. J. 0. SIBBES
G. SIBBES.
Bestellingen worden ten spoedigste aan huis
bezorgd.
Standplaats GROOTE MARKT.
Hollandsch Tooneelgezelschap van het Grand
Theatre te Amsterdam.
Directie: A. van LIER.
Phantastisch Ballet-divertissement in 1 Bedrjjf.
V* Groot succes in geheel Duitschland
en Nederland.
Schitterend gemonteerd en
met prachtige Electrische verlichting.
Voorafgegaan door:
Sensatie-Blijspel met Zang, Quodlibets, enz.,
in 4 Bedrijven.
Met den grootsten bijval te Am-
sterdamRotterdamDordrecht en
Leeuwarden opgevoerd.
Aanvang 8 uur.
Prijzen der Plaatsenle Rang 1.25,2e Rang
90.Cts., 3e Rang 60 Cts., 4e Rang 30 Cts.
10 Abonnementskaarten 10.
Plaatsen zjjn op de speeldagen van af
's morgens 10 unr a 10 Cts. extra per plaats
te bespreken.
van een nieuwe SLIJTERIJ met VER
GUNNING.
J. P. WELTER,-
hoek Houtmansgraeht.
HOOGE GOUWE 255.
MANTELS
Deze Bank geeft uit 4 pCt. Pandbrieven, iu stukken van ÏOOO en 500, tot den koers
van lOO'/.^pCt-, verkrijgbaar ten Kantore van de Agenten, de Heeren: