H
1
nr,
er,
ON
n
lépin,
■au dezer Con-
spotprys van
st groot, men
33ste Jaargang.
No. 6385.
Maandag 25 Juni 1894.
Nieuws- en Advertentieblad voor Gouda en Omstreken.
BINNENLAND.
De laatste eener Familie.
UW
r,
IN,
id met
fl.90
H.
list.
D. 60
io proef
VLIET
FEUILLETON.
De stukken over de crisis.
Inzending van Advertentiën tot 1 uur des tnidd.
erden op o.
tini
UUK löeoo».
De Uitgave dezer Courant geschiedt d a g e 1 ij k
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
De prijs J er dne maanden is 1.25, franco per
post 1.70.
Afzonderlijke Nommers V U F CENTEN.
o de kiezers moe-
'ijdens de voorbe-
0.
k
e
de
HE
auda
ber a. s.
n bij
echte
r de grootste
sren,)
ïm Stein
dig Tokay
i bö
HIKT 156.
oet het grjjze
verdwgnen,
i, is onsch»-
uiet. Prjjo
per dubbele
J.A.CAT8,
it 15 ct. per
ADVERTENTIËN worden geplaatst van
15 regels 50 Centen; iedere regel meer
10 Centen. Groote letters worden berekend
naar plaatsruimte.
wa» hij zeer bevriend met onzen buurman van da
F «zanten hoe re, en bij heeft nooit vermoed, dat de
heer Van Trichtvoorde in je smaak viel. Misschien
zou hy minder tevreden ztfn, ah hy den toestand
van je hart kende. En vroeg of laat zal hij er achter
komen, als je tenminste niet tot bet besluit kunt
komen, hem dadelijk te huwen.*'
Elize had hiertegen niets in te brengen. Zij wei
felde ndfr.
«Neen,” prevelde tij, «ik kan je niet gelooven.
Ah de heer Van Trichtvoorde niet dood was, zou
men sedert de maand, dat hij verdwenen is, over
hem hebben moeten hooren spreken.”
«WaaromF” antwoordde mevrouw Van llansweerd
op ijskouden toon. «Hij was in Schotland. Hy had
toch wel het recht om te reizen, zonder aan de heele
wereld te vertellen, waar hij heenging. Hij heeft
geen bloedverwanten. Aan wie zou hij dam geschre
ven hebben? Noch aan jou, noch aan mij niet
waar?”
«Neen zeker niet, maar
«Aan den pachter van den Fazanttphoeve, of aan
don portier van zyn huis te Parys? Daartoe bestond
misschien nog minder reden. Hij behoeft aan de
monsdhen, die in zijn dienst zijn toch geen reken,
schap te geven van zijn doen en laten. Ik vraag
mij thans af, hoe ik zoo dwaas heb kunnen zijn om
die babbelpraatjes uit een provinciestadje, van dokter
Bertrand en de vermoedens van een portier geloof
geslagen te hebben. Die opgewonden Arthur moet
zich thans wel schamen, zoo lichtvaardig aen dood
verkondigd te hebben van oen man, dien hij op straat
ontmoette, toen hy van hier kwam.”
«Op straat I” herhaalds Elite. gohool wmktai-
ziin uitgewerkt en in gereed-
■V’ De .aanneming er van
Kabinetsquaeatie moeten zijn
getyk.
«Mjjn hemel ja, wat is daarin voor vreemds. Hat
leven in Parys-is vol van dergelijko toevalligheden.
De heer van Trichtvoorde was gistersnochtend terug
gekeerd. Htf had de Fazantenboevo don dag voor
don dood van mijn oehtgMoot.verlaten. Hij laa do
ramp, in Schotland in de couranten. Hij hoeft aan
Arthur gezegd,, dat hy plan bad, ons morgen oen
bezoek te komen brengen?*
Morgen I en zal je hem ontvangen
«Zeker. Ik hob geen onkole reden om mijn deur
voor hem te sluiten.
«Ik zal hem niot ontvangen. Ik wil hem niet
rieu.”
«Je bent dus wol heel weinig zeker van je self,
dat je zoo bang bent hem te ontmoeten F*
Elize antwoordde niet. Dat zwegen etend gelHk
met een bekentenis. Mevrouw van Hanswoerd vatte
't ook zoo op en zeide tot richzelve, dat baar zuster
een gevaarte medeminnares kon worden. Do be-
tuigiogen van Rudolf stelden baar slechte ten deels
geru.t, en zyn belangeloosheid zou wellicht niet be
stand zyn tegen do verzoeking, als Elize van besluit
veranderde en do erfenis van de generaal aanvaardde.
In eik geval waa ’tvry wat verstandige^ Rudolf niet
bloot te stellen aan de verleiding en bot beste middel
om hem daartegen te beschermen was, do geheime
verwachtingen van Elize den bodem in te steen, om
haar daarop te dwingen, troont te zoeken by Arthur.
Mevronw Van Hanswoerd aarzolde geen oogonblik.
mot de uitvoering.
GUI IISIIIE HHIi l\T
GOUDA, 23 Juni 1894.
Aan het twee-en-twintigste Jaarverslag der
Vrouwenvsreeniging .Teseelwhades ontleeuen
we hvt volgende, dat betrekking heeft oj> d.
stad oneer inwoning.
ment de bedoelingen der voordracht onbe
reikbaar waren, ook omdat dan „de wet
gever de billgke aanspraken van den werk
man opvettelijk over het hoofd had gaaien*.
Hij had vooraf duidelijk zich verklaard
tegen wijzigingen die het beginsel der
voordracht aantastten. Hij had zich teven,
stellig voorgenomen tegenover da Kamer
de meeat te gemoet komende houding aan
te nemen en „alleen op het juiste oogen-
blik, nadat de meerderheid zich zou heb
ben verklaard, zijn beslissing omtrent
eventueel aangenomen amendementen te
doen kennen*.
De heer Van Tienhoven was echter niet
van gevoelen, dat door da aanneming van
het am.-De Moyier het geval aanwezig
waz „reeds bij het optreden van het Ka
binet als mogelijk gesteld*, nl. weigering
of tegenwerking der Tweede Kamer. Na
aanneming met groote meerderheid van
art. 3, waarin de Regeering herhaaldelyk
verklaard had het grondbeginsel der re
geling gelegen te zyn, meende hij dat de
Kamer zich niet ongeneigd had verklaard
tot oplossing van het vraagstuk in den
geest van het ontwerp. De houding van
den minister Tak tegenover het amende
ment gaf den indruk, dat het niet onaan
nemelijk werd geacht. De uitslag der
stemming op 9 Maart had een geheel
andere kunnen zjjn, indien de voorsteller
en de "Kamer de latere verklaring van den
minister Tak hadden kunnen voorzien.
Dit was zijn indruk, toen de Minister
hem kort voor den aanvaug der zitting
zijn overwegend bezwaar mededeelde, „ter
wijl ook de loop der discussie van den
vorigen dag hem (Van Tienhoven) dit
niet had doen verwachten.*
Do heer Tak doelt hierover in zjjn rap
port van 14 Maart aan II. M. medo, dat
toen hij op 9 Maart zjjn voornemen om
na aanneming van het am. het ontwerp
in te trekken aan zijn ambtgenooten mede
deelde, dit bij hen allen instemming vond,
behalve bij de heer v T. Deze was van
oordeel, „dat wetten moesten worden vast
gesteld in overleg met da Tweede Kamer,
in dien zin dat de Regeering de wenschen
der Kamer bij bet vaststellen der kieswet
behoorde in te willigen.* Later is ge
bleken dat aanvaarding van het amende
ment ernstig verzet by de overige ministers
zou hebben uitgelokt.
De derde vraag, die men in de stukken
behandeld vindt, is deze: of er reden be-
etend voor een ontbinding
De minister Van Tienhoven ontkende
haar, omdat hij geen principieel verschil
zag en de leus dat met de vorige Kamer
het kiesrechtvraagstuk niet bevredigend
was op te lossen, niet gerechtvaardigd
zou zjjn.
De minister Tak gaf echter aan H M.
te kennen dat, nu eenmaal met goedvinden
van de Kroon een zoo uitgebreid kiesrecht
was voorgedragen, het wenscheljjk was
niet de gewone aftreding in 1895 af te
wachten, maar de verantwoordelijkheid
voor de beslissing over het kiesrecht aan
de kiezers te laten.
Met dit advies heeft H. M. zich op 16
Maart vereenigd. Ofschoon H. M.,„de
overwegingen, waarop het voorstel tot
ontbinding berustte, niet in alle opzichten
kon beamen,* heeft zij toch de machtiging
tot do ontbinding verleend, zoodat H. 1£
,na rijp beraad overtuigd was, dat in de
tegenwoordige omstandigheden een beroep
op de natie de beste oplossing was om tot
een bevredigende regeling van hot kin»
recht en tot een spoedig einde van de
ontstane crisis te komen.*
Den volgenden dag adviseerde de mi
nisterraad om het gevraagd ontslag aan
den minister Van Tienhoven te verleenen,
onder opmerking, dat „na een tot voor
korten tijd ongestoorde en vruchtbare
samenwerking, tot zyn leedwezen ter zake
van de behandeling der kiesrechtvoorstel-
len tusschen den Min. v. Buik Zaken en
zjjn ambtgenooten zich een verschil van
gevoelen heeft geopenbaard, hetwelk in do
tegenwoordige omstandigheden eene voor
'o lands zaken vereischte samenwerking
niet mogeljjk maakt.*
ontwerp zou
heid gebracht.'
zou een E_'
„Als dus de meerderheid in de Tweede
Kamer weigerde er toe mede te werken
of door zijdelingsche tegenwerking de be
handeling wist te ondervangen, zou door
ontbinding een beroep op
ten gedaan worden. Tij
reiding moest aan een reeks van maatre
gelen gearbeid worden, waaronder de fi
nanciën ook voor de gemeenten vooraan
werden genoemd, maar zonder dat daar
van kabinetsquaestiën waren te maken.
Dit program werd door de vorige nieuwe
ministers aangenomen als grondslag der
Kabinetsformatie, blijkens een onder den
brief van den heer Tak geplaatste ver
klaring. Er werd bijgevoegd, d»t de mi
nister van financiën nog in het eerste jaar
de vermogensbelasting enz. en later de
bedrijfsbelasting wensohte voor te dragen.
Bjj bet onderhoud dat de minister Tak
op 13 Maart met H. M. had, werd door
hem afschrift van den brief en de verkla
ring overhandigd, toen hem bleek dat II.
M. zoodanig stuk niet bekend was, of
schoon hij meende dat H- M, indertijd
door den heer v. T. tijdig en volledig was
ingelicht. Reeds in den Ministerraad van
den 11 Maart waarin besloten werd
het voorstel tot ontbinding te doen, in
strijd «0een met het gevoelen van den
ministJr/V an Tienhoven, die dan ook twee
dagen daarna ontslag vroeg was vol
gens den heer Tak „twjjfel gerezen of H.
M. omtrent den loop der Kabinetsformatie
in 1891 wel geheel volledig was inge
licht.*
De tweede zaak, welke in de overgelegde
stukken behandeld wordt, is die, of er aan
leiding bestond in de aanneming van het
amendement-De Meyier een reden te zien
tot intrekking der kiesrechtontwerpen. Het
blijkt, dat reeds op 27 Juli van het vorig
jaar, dus bij den aanvang der behandeling,
H. M. den minister Tak tot intrekking
heeft gemachtigd. Op 23 Februari jl. was
het gewijzigd pntwerp, na lange beraad
slaging in den Ministerraad, eenstemmig
goedgekeurd Daaraan meende de heer
Tak zich te moeten houden, toen hem bleek
dat door de aanneming van het amende-z
(Naar het Fratuch.)
51)
Ie vergeet, dat ik vyf en twintig jaar ben."
«O neen, maar hy< te, niet onder dan dertig. En
een marineofficier gaat nooit door voor een heilig
boontje. Daar het vroeger of later toch tot een
huwelijk moet komen, zou jo veratandiger doen,
Arthur dadelijk te huwen.”
Een maand na den dood van myn swagir 1 Arthör*
Mlf zou dat niet verlangen.
«Omdat hy vreeat iets te vragen, dat niet naar
je zin te. Maar wees, verzekerd, dat hy *t volstrekt
niet aangenaam vindt, te moeten wachten. En
onder ods gezegd, te *t vay jou ook volstrekt niét
godd geciên, o* de zhak zoo lang uit te stellen. In
deif loop van het jaar ton je van inficht Aunnen ver
anderen en in dat geval zou je gedrag hoogst af-
keurenswaardig zyn. Daarom gaf ik je den welgemeen-
den raad er dadelijk een einde ^aan te maken, ten
minste als je niet de een af andere by-godachte
koestert, hetgeen mij onbekend te.*
«Een bijgedachte, wat bedoel je daarmede?”
«O susje, doe maar niot, alsof je mij niet be-
grypt Je hebt my gisteren bekend, dat je doode-
lyk verliefd bent geweest op den heer Van Trioht-
voordo. Ik vrees, dat je hem nog niet vergeten bent.»
«Ik zal hem nooit vergeten, wat er ook gebeurt,
hy te deed m de Itefcte, welke ik hom too-
draag, kan niets anders zijn dan een herinnering."
«Dood, dat zegt men, maar daarvoor bestaat im
mers geen enkel bewyi. Je hoopt misschien, dat
hy zal lerugkeeren.”
«Ala ik die hoop nog koesterdd, zou ik Arthur
niot beloofd hebben, hem over een jaar te huwen.
Dan had ik ronduit geweigerd hem myn woord te
geven.”
Mevrouw Van Hansweerd trilde bij die verklaring
en begon te begrijpen, dat de niet rechtstreeksche
vragen, ook slechts onvolkomen beantwoord zouden
worden. Het oegenblik was gekomen, om den be
slissenden slag te slaan.’*
«Dus”, ging zij voort, «als de heer Van Tricht-
voorde leefde.
«Zou ik nooit huwen," antwoordde freule Bartan
zorfder een oogenblik te aarzekn.”
«Wel zeker, je zoudt met hem trouwen.”
«Neen, evenmin hem als een ander. Maar waarom
heb je er zoo’n genoegen in my te pynigen? Je
weet tcch wel, dat hy dood te."
Marianne was doodsbleek. Haar zuster vlak in
het gelaat ziende, zeide zy plotseling op driftigen
toon
«Rudolf van Trichtvoorde leift."
«Dat is niet waar, riep hst jonge meisje. «Je
zegt Mt, om my op de proef te stellen."
«Hy leeft herhaal ik je. Ik veraeker *t je op myn
woord."
«Heb je hem gezien?”
«Arthur heeft hém gisteren gezien en schreef my
die blyde tijding. Hy te boven de wolken van
blijdschap, onze arme neef, een vriend teruggevon
den te hebben, want voor zyn vertrek naar China
De itukken over de laatste Kameront
binding, op verzoek van den heer Franssen
van de Putte door de Regeering aan de
beide Kamers der Staten-Qeneraal overge
legd, trekken natuurlijk ieders aandacht.
Hoeveel de tijd te kort geweest is om
bedaard de stukken te lezen en te herlezen,
komt het ons voor, dat het den meesten
zal gaan ah ons, die na den ophef die er
van gemaakt is, den bundel met eenige
teleurstelling weder ter zijde legden. Wat
er in staat, was in hoofdzaak tijdens de
verkiezingen bekend gewordenbeide stroo-
mingen in de publieke opinie, die elkander
bekampten, vindt men ook hier terug met
nagenoeg dezelfde argumenten en beschou
wingen; alleen ontbreekt het critiekste,
het punt dat ook den interpellant het
meeste belang inboezemdemeer licht
omtrent de houding van den minister Tak
op 9 Maart in verband met zijne uitla
tingen den dag te voren.
Ons blad kan natuurlijk deze stukken
niet in extenso gevenhet ie dan ook niet
noodig, daar ieder die gaarne deze mede-
deelingen leest, zijn nieuwsgierigheid reeds
bevredigd heeft in de groote bladen van
gisteren. Een overzicht van den inhoud
moge echter hier een plaats vinden, waarbij
niet gelet is op de volgorde der stukken
maar meer op het historisch verloop der
gebeurtenissen.
Omtrent de vorming van het vorig mi
nisterie deelde de heer Tak van Poort
vliet in zijn rapport van 14 Maart jl. aan
H. M. de Koningin-Regentes het volgende
mede. De heer Van Tienhoven, door
H. M met de vorming belast, vroeg de
medewerking van den heer Tak. Deze
weigerde aanvankelijk, maar verklaarde zich
op den voortdurenden aandrang bereid,
indien zijn beginselen en regeeringspro-
gram die van het nieuwe Kabinet zouden
wezen. De beginselen en dat program
zette hij uiteen in het schrijven aan den
beer v. T., dat in zijn geheel wordt
medegedeeld. De heer Tak wenschte de
portefeuille van binnenlandsche zaken, om
een uitbreiding van het kiesrecht voor te
dragen „zoo verre als de Grondwet toe
laaf’, en wilde het indienen „zoodra het