DERDE HOOFDSTUK.
VIERDE HOOFDSTUK.
VIJFDE HOOFDSTUK.
ZESDE HOOFDSTUK.
-=~-- 'X
ZEVENDE HOOFDSTl/K.
ACHTSTE HOOFDSTUK.
OVERGANGSBEPALING.
scherven, glas of andere scherpe voorwerpen op,
tusschen of tegen heiningen, palen, paalverbindingen,
kettingen, gordingen, maren of schattingen te hebben,
te plaatsen of aan te brengen lager dan 2.10 M.
boven den openbaren weg.
A kt. 26.
Ieder eigenaar, vruchtgebruiker, beheerder of ge
bruiker van een gebouw, een «toep, een berm, eene
bestrating, of eenig ander deel van een openbaren
weg, is verplicht het plaatsen van lantaren* of
gasbuizen aan dat gebouw, onder die «toep, in dien
berm, die bestrating of dat andere deel van den weg
te gedoogen, en toe te staan dat de stoep, bestrating
of andere bedekking wordt opgenomen en de daarop
gestelde palen en hekken worden losgemaakt, wan
neer dat tot het leggen van gasbuizen noodig is.
Ieder eigenaar, beheerder of vruchtgebruiker van
een gebouw is verplicht te gedoogen, dat daaraan de
naamborden van de straten worden vastgehecht.
In de gevallen, in de voorafgaande zinsneden van
dit artikel bedoeld, worden de noodige herstellingen
aan de gebouwen, stoepen, palen, hekken, bestratin
gen en andere bedekkingen ten koste der gemeente
verricht.
Voorschriften betreffende bet bouwen in,
aan of langs openbare wateren.
Akt, 27.
Hot is verboden, tenzjj met vergunning van
Burgemeester en Wethouders, deuren, vensters, luiken,
schermen, balkons, uithangborden, schoorsteenen of
eenig ander werk, dat over het openbaar water open
slaat of uitsteekt, te hebben, te maken, te veranderen
of te vernieuwen.
Art. 28.
Het is verboden, tenzjj met vergunning van Burge
meester en Wethouders en met inachtneming van de
door of namens hen te geven voorschriften, in het
openbaar water steigers te plaatsen.
Art. 211.
Het is verboden, tenzjj met vergunning van Burge
meester en Wethouders, over het openbaar water
een overgang te hebben of te maken.
B|j intrekking van de vergunning moet de overgang
binnen eene maand na do dagteekening van het be
sluit tot intrekking door den eigenaar, vruchtgebrui
ker of beheerder worden weggenomen.
Art. 80.
Het is verboden privaten te hebben of te maken,
welke over of in het openbaar water hangen, staan
of geplaatst zjjn.
Het is verboden faec&Iiën uit de privaten in het
openbaar water te leiden of te storten anders dan
door buizen of potten.
Bestaande privaten, welke niet aan do bepalingen
van de beide voorafgaande zinsneden van dit artikel
voldoen, zullen binnen zes maanden na de inwerking
treding1 dezer verordening moeten zyn opgeruimd of
veranderd.
Art. 81.
De eigenaar, vruchtgebruiker of beheerder van
een erf, dat aan het openbaar water grenst, is ver
plicht te zorgen, door het aanbrengen van wal mu
ren, schoeiingen of glooiingen, welke evenwel het wa
ter niet mogen vernauwen of den doortocht mogen
belemmeren, dut de grond niet in het water uitzakke.
Voorschriften omtrent de wjjze van
bouwen.
Art. 82.
De grond, waarop een gebouw gesteld of herbouwd
wordt, moet zoo noodig ter diepte van 0.60 M. ont
graven, verwijdord en door zuiVfer zand, koolasch of
grind vervangen worden.
Bovendien moet onder eiken houten benedonvloer,
waaronder geen kelder is, eene opene ruimte van 0.20
M. onder de vloerbindten gelaten en met de buiten
lucht door roosters in doorloopende gemeenschap ge
bracht worden.
Art, 88.
By het stellen of geheel vernieuwen van gebouwen
moet de afstand tusschen den voorgevel van het
gebouw en voor-, achter- en zijgevels van bestaande
gebouwen, tusschen den achtergevel van het gebouw
en voor-, achter- en zijgevels van bestaande gebouwen
en tusschen zjjgevel» van het gebouw en voor- e# achter
gevels van bestaande gebouwen minstens 10 M. zijn.
Burgemeester en Wethouders kunnen, in verband
met plaatselijke toestanden, vergunnen dat die afstand
verminderd wordt tot 5 M.
Art. 84.
Het is verboden gebruik te maken van slechte
of onvoldoende bouwstoffen.
Het is verboden in en boven het trasraam berookte'
stoeuen te gebruiken.
Art. 35.
Het is verboden op gronden, buiten de singel
grachten gelegen, gebouwen te stellen of geheel te
vernieuwen, tenzij deze rusten op pnalfundeerirtgen,
bestkande uit palen van ten minste 10 M. lengte, en
van eene doorsnede van ten minste 0.20 M. aan den
kop en vaii ten minste 0.06 M. aan de punt.
Burgemeester en Wethouders kunnen voor gebouwen
van geringen omvang, niet tot woning bestemd, vrij
stelling van dit verbod verleunen, en, iu verband met
plaatselijke toestanden, het gebruik van palen van
mindere lengte dan 10 M. vergunnen.
Abt. 86.
I)e bovenkant van houten fundeeringen moet liggen
binnen de singelgrachten op ten minste 0.90 M.
onder A. P. en baiten de «iugelgrachten op ten minste
0.25 M. onder het zomerpeii van den polder waarin
het perceel gelegen is.
De gemetselde fundamenten moeten, wanneer zjj
rusten op paallundeeringen, ten minste een en een
half maal, en, wanneer zij op zand-aanplempingen of
op roosterwerken worden aangebracht ten minste drie
en een half maal de dikte van bet opgaand muurwerk
hebben. Alle gemetselde fundeieringen moeten van den
aanleg af in kalk of trasspecie worden opgetrokken.
Art. 87.
Kik gebouw moet onder al de muren een trasraam
hebben van ten minste 0.60 M. hoog, dat ten minste
0.15 M. boven den vloer der begane grond verdieping
reikt.
Trasraam en grondkeerende muren moeten van
harden steen in trasspecie of Portland-cement bevat
tende. "minstens één derde deel tras of een vijfde deel
cement worden gemaakt.
In bet trasraam moet worden aangebracht een door
loopende goed dekkende voehtkeerende l^ag.
Als het trasraam is afgemetseld wordt daarvan aan
den gemeente-bouwmeester of de beambten der bouw-
politie kennis gegeveneen hunnet stelt binnen vier
en twintig uren een onderzoek inzonder zijne goed
keuring worden de muren niet verder opgetrokken.
Art. 38.
De gevels en andere muren worden te lood gesteld.
In byzondere gevallen kannen Burgemeester en Wet
houders eene uitzondering op deze bepaling toestaan.
Art. 39.
Bjj op- bij- of verbouw of bjj vernieuwing van een
gebouw worden alle gevels en alle balkdragende
muren van het gebouw benevens de scheidingsmuren
tegen andere gebouwen van steen gemetseld.
Zij hebben tot op de hoogte van 9 M. boven de
kruin van de, straat eene dikte van ten minste 0.22 M.
Voor woningen met eene bovenverdieping en een
zolder of met een zolder alleen is eene dikte van
0.16 Al. voldoende.
De scheidingsmuren tegen andere gebouwen kunnen
volstaan met eene dikte van ten minste 0.16 M.
Op uitbouwingen voor trappen, privaten en berg
plaatsen is deze bepaling omtrent de dikte der muren
niet van toepassing.
Het is verboden in woningen met afzonderlijke
bovenwoningen de wanden langs trappen boven den
beganen grond anders te maken dan van gebakken
steen. De onderzijden van houten trappen moeten
met kalk of eene andere niet ontvlambare stof ge
plafonneerd ««jjn.
Burgemeester en Wethouders kunnen toestaan dat
afgezonderd gelegen gebouwen worden gebouwd,
verbouwd of vernieuwd, waarvan de gevels en zij
muren van hout zijn.
Art. 40.
Muren mogen niet. hooger dan 13 M. worden ge
bouwd, tenzij met inachtneming der voorschriften ten
aanzien van do dikte door Burgemeester en Wet
houders in ieder geval te geven.
Art. 41.
In het belang der openbare veiligheid kan de
Raad ten aanzien van de dikte der muren en den
aanleg onder den grond voor fabrieken en werkplaatsen
op voorstel van Burgemeester en Wethouders van de
in artikel 39 genoemde afwijkende afmetingen voor
schrijven.
Art. 42.
By de bepaling van de dikte der muren wordt
alleen op het metselwerk van den muur zelf, niet op
de Vpouwmuren, de beraping of andere verdikking
gelet.
Art. 43.
(levels boven winkelpuien, niet door gemetselde
penanten ondersteund, moeten rusten 6p houten of
getr^ken ijzeren balkliggers, waaronder bouten of
jjzeron styien of kolommen.
I)e afmetingen moeten door Burgemeester en Wet
houders worden goedgekeurd.
Art. 44.
By opbouw moeten alle muren in verband met
elkander worden opgetrokken.
Elke bindtlaag moet behoorlijk om het andere bindt
met ankers, en, ter plaatse waar de bindten gestuikt
worden of tegeu elkander komen, met ingelaten zwa-
luwstaart-kdppelyzerx worden bevestigd.
Geene biinjten in eene hoogere verdieping mogen
gelegd worden voordat de bindtlaag der voorgaande
verdieping is geankerd en aangeroetseld.
Slnit^evels moeten aan het tweede bindt worden
geaukMjd.
W Art. 45.
ZoJbr vergunning van Burgemeester en \V et-
IiodiWs' mag geene, woning aan den voorkant eene
mindere breedte hebben dan 3.50 M.
Art. 46.
Het is Verboden een gebouw tut woning te bestem
men, te verbouwen, in te riphten, te verhuren, in
gebruik te geven of tp bewonen, tenzij het eene
oppervlakte heeft Umnen de hoofdmaren van ten
minste 24 Al'. ^Êfk
I)e hoogte van kSjr vertrek tusschen den vloer
en de onderzijde der mnklaëg moet ten minste 2.80
M. zjjn.
Art. 47.
De vloeren van woningen mogen niet lager gelegd
worden dan 0.25 Af. boven de kruin van den aan-
grenzenden weg.
In woon- en slaapvertrekken zyn zij van hout.
Art. 48.
Iedere woning die niet uit ten minste twee ver
diepingen bestaat, moet van een zolder voorzien zyn.
Zolders mogen niet tot woonvertrekken worden
bejstemd of ingericht, tenzij met vergunning van Bur
gemeester en Wethouders.
Art. 49.
Aan lederen-woning, welke geene andere bovenver
dieping heeft dan een zolder, is eene borstwering op
dien zolder van ten minste 1 AI. en moet de nok
van het dak ten minste 2 hooger zyn dan de
borstwering.
Art. 50.
Het is verboden:
a. dakbedekkingen te maken, te hebben of te ver
nieuwen anders dan met onbrandbare stoffen;
b. daken met pannen gedekt te onderschieten met
riet of stroo.
Voor buiten de bebouwde kom der gemeente gelegen
gebouwen of hooibergen kan door Burgemeester en
Wethoujlers van deze verbodsbepalingen tydelyk ont
heffing worden verleend.
De bepalingen van dit artikel zyn niet van toe
passing op kleine of lage hokken, dienende uitsluitend
tot bergplaats voor huishoudelijk gebruik of tot het 4
houden van huisdieren of gevogelte, en op geheel
afzonderlijk staande koepels of zomerhuisjes in tuinen.
Art. 51.
Het is verboden een gebouw of gedeelte daarvan
tot woning te bestemmen, te verbouwen, in te richten,
te verhuren, in gebruik te geven of te bewonen,
tenzjj het voorzien is van een afzonderlijk privaat,
dat door een raam van ten minste 8 dM'. opper
vlakte of door een luchtkoker van ten minste 2 dAI8.
doorsnede in rechtstreeksche gemeenschap is met de
buitenlucht en waarvan de toegang met een deur is
afgesloten.
pe deur van het privaat magniet uitkomen in
kamers of keukens of aan den openbaren weg.
Bestaande woningen, niet voorzien van een privaat
volgens dit voorschrift, zullen vóór 1 Januari 1902
dienovereenkomstig moeten zijn ingericht. Zoolang
zoodanige woningen de inrichting van een privaat,
naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders,
slechts ten koste der bewoonbaarheid toelaten, kun
nen dezen, zoo noodig onder voorwaarden, verlen
ging van dezen termijn verleenen.
Burgemeester en Wethouders kunnen vergunnen dat
meerdere bestaande woningen van één gemeenschap
pelijk privaat voorzien zyn.
Art. 52.
Het is verboden privaten te hebben of te maken,
wahrby de afvoer der faecaliën op eene andere wjjze
geschiedt dan:
a. volgens het tonnenstelsel;
b. in waterdichte en goed afgedekte beerputten of
verzamelbakken, welke zoodanig gelegen zyn dat zy
gemakkelijk te ledigen zijn;
<p. door waterdichte leidingen in een gemeente-riool,
of een openbaar water.
Art. 58.
Het is verboden .beerputten of verzamelbakken van
faecaliën te hebben of te mgken onder woningen of
een woonvertrek te hebben of te'maken boven een
beerput of verzamelbak: van' faecaliën.
Art. 54.
Het is verboden zonder vergunning van Burgemeester
en Wethouders het water van daken of afdaken
middellijk of onmiddellijk op den openbaren weg te
laten loopen.
Het water moet langs leigoten in een gemeente
riool of een openhaar water worden afgevoerd.
Hiervan is uitgezonderd het water van balkons, dat
langs pijpen, reikende niet hooger dan 0.10 M. boven
den weg, daarover mag Worden afgevoerd.
Art. 55.
Het is verboden, tenzij met vergunning van Burge
meester en Wethouders riolen of leidingen aan te
leggen' of in de bestaande veranderingen aan te
brengen waardoor faecaliën, goot- of spoelwater,
water uit fabrieken en andere vuile vloeistoffen in een
gemeente-riool worden geleid.
I Art. 56.
Het is verboden
ovens, fornuizen en stookplaatsen te hebben,
te maken of te herstellen anders dan- in steen of
metaml en op gewelven of muren van steen of yzeren
platen;
b. stookplaatsen anders te maken dan in verband
met steenen of ijzeren schoorsteenen.
Art. 57.
Stookplaatsen moeten zoo zyn ingericht, dat het
roet op onbrandbare materialen v^lt, terwyl de y
schoorsteenboezems op onbrandbare materialen moeten
wojrjjen gebouwd.
AUt. 58.
Schoorsteenen en rookleidingen moeten zoo wyd zyn
dat zü behoorlijk kunnen worden geveegd of schuon-
gemaut en moeten van steen of metaal gemaakt
worflftde wanden" en tongen van steenen schour-
steenSRttoeten ten minste 8 cAi. en die van metalen
sohoorstepnen ten minste 2 uiM. dikte hebbep.
Art. 59.
Schoorsteenen en schoorsteenpijpen, door of lang*
de nok van een gebouw uitkomende, moeten ten
minste 0.50 M. boven die nok worden opgetrokken;
schoorsteenen, zijdelings of op eene andere wjjze
uit het dak komende, moeten ten minste 1 M. boven
het hoogste punt van uitgang en boven de dakgoot
van het belendende perceel worden opgetrokken. Kap
pen en toesnellen tot rookverdrjjving op de schoorsteenen
beboeren niet tot de in de voorgaande zinsnede voor
geschreven hoogten en moeten van onbrandbaar ma
teriaal zyn.
Art. 60.
Schoorsteenen, - rookgeleidingen en stookplaatsen
moeten geheel vry van raveelingen, zulderbindten,
balken of ander houtwerk wordefi gemaakt. Bindten,
balken, deuren of voorwerpen van bout mogen in
stookplaatsen, rookgeleidingen of schoorsteenen of
in de wanden daarvan niet aanwezig zyn.
Houten schoorsteenmantels moeten aan de o^der- en
de binnenzijde met ijzer bekleed zyn.
Zonder vergunning van Burgemeester en Wethouders
mogen pijpen van haarden of kachels en andere rook-
buizen langs houtwerk of behangsel op geenkorteren
afstand dan 0.30 M. aangebracht worden.
Deze pijpen eu rookbuizen moeten op het punt, waar
zjj door zolders, plafonds, houtwerk, behangsel of an
dere brandbare materialen geleid worden, van eene
koperen dubbele bus, waarvan de wanden ten minste
3 cM. van elkaar verwijderd zijn, omgeven zyn.
Voorschrift omtrent het betrekken van
nieuwe of vernieuwde woningen.
Art. 61.
Het is verboden een nieuw of grootendeels ver
nieuwd gebouw of een gebouw, dat te voren niet
tot woning was bestemd of ingericht, te laten bewo
nen of te bewonen, indien nret ten minste drie maanden
zyn verloopen na de dagteekening van eene door Bur
gemeester en Wethouders af te geven verklaring dat
de binnenmetsel- en ruwe pleisterwerken in het gebouw
zyn voltooid, en indien niet uit eene tweede verklaring
van dat College blykt dat de woning overeenkomstig
de bepalingen dezer verordening is gebouwd, vernieuwd,
veranderd of ingericht.
Ter bekoming dezer verklaringen doet de eigenaar
of beheerder van het gebouw aan Burgemeester en
Wethouders by de voltooiing der binnenmetsel- en ruwe
pleisterwerken en by de algeheele voltooiing van den
bouw, de vernieuwing of de verandering, telkens een
schriftelijk verzoek om opneming daarvan door de be
ambten der bouwpolitie.
Voorschrifte-n betreffende gebouwen en
inrichtingen, gevaarlijk voor de open
bare veiligheid of sphadelyk voo,r de
openbare gezondheid.
Art. 62.
Indien een gebouw, muur, kluis, kelder, put, schoor
steen, heining of eenig ander getimmerte geheel of
gedeeltelijk bouwvallig of door verzakking scheef is
geworden en daardoor voor de openbare veiligheid
gevaar oplevert, is de eigenaar, beheerder of vrocht-
gebruiker verplicht, na ontvangst van eene schrif
telijke met redenen omkleede aanschrijving van Bur
gemeester en Wethouders, dadelijk de naar hun oor
deel noodige voorloopige voorzieningen te treffen en
het bouwvallige of gevaarlijke binnen den door hen
bepaalden tjjd te doen herstellen, vernieuwen of sloopen.
Burgemeester en Wethouders kunnen tevens bevelen,
dat het bedoelde gebouw door den eigenaar, beheer
der of vruchtgebruiker ter hoogte door hen te bepa
len en binnen den door hen te stellen termijn, door
eene schutting van den openbaren weg of het openbaar
water worde afgescheiden.
Deze bepaling is ook van toepassing op kelderlui
ken en keldergaten in den openbaren weg, alsmede
op de werken en zaken, genoemd in art. 23,27 en 29.
Art. 68.
Wanneer by niet regelmatig voortzetten of by sta
ken van een aangevangen bouw het reeds, gebouwde
gedeelte geacht wordt gevaarlijk te zyn voor de
openbare veiligheid, is de eigenaar of beheerder
verplicht onmiddellijk te voldoen aan de schriftelijke
aanmaning van Burgemeester en Wethouders, tot het
afbreken van het gebouwde of tot bet aanbrengen
der voorgeschreven voorzieningen.
Art. 64.
Indiey na instorting, brand of gedeeltelijke afbraak
van een gebouw of een muur 4de overblijfselen ge
acht woeden gevaarlijk te zyn Voor de openbare vei
ligheid, is de eigenaar of beheerder verplicht onmid
dellijk te voldoen aan de sphriftelyke aanmaning van
Burgemeester en Wethouders om de overblijfselen te
doen omverhalen, sloopen of wegruimen en het erf
van den openbaren weg af te scheiden doqr eene
schutting, ter hoogte als by die aanschrijving is bepaald,
of de daarbij voorgeschreven maatregelen te nemen.
Art. 65.
Wie zich bezwaard acht, hetzij d<y>r de beschik
king van Burgemeester en Wethoudërs, hetzjj door
de bjj die beschikking gestelde voorwaarden, krach
tens de artikelen' 62, 63 en 64 gegeven of opge
legd, kan binnen acht dagen, of als de in'de be
schikking gestelde termjjn korter is, binnen dien
termjjn, zich met een bezwaarschrift tot den Raad
wenden.
De Raad beslist zoo spoedig mogelijk op het be
zwaarschrift.
Wjjkt deze beslissing af van de beschikking van
Burgemeester en Wethouders', dan treedt het Raads
besluit daarvoor in de plaats.
Art. 66.
Zoodra de bewoning van een gebouw door Bur
gemeester en Wethouders vermoed wordt nadeelig
voor de openbare gezondheid te zyn, wordt doorben
een onderzoek dienaangaande opgedragen aan eene
Commissie van drie door hen aan te wjjzen deskundigen.
Art. 67.
Het proces-verbaal, door de met het onder
zoek belaste Commissie van deskundigen zoo spoe
dig mogeljjk aan Burgemeester en Wethouders in
te dienen, zal behelzen een met redenen omkleed
verslag der bevinding, benevens de vermelding van
de vereischte verbeteringen en van den tjjd benoodigd
om die aan te brengen, of wel van bet gevoelen dat
het gebouw niet ter bewoning geschikt kan gemaakt
worden.
Art. 68.
Blykt uit het proces-verbaal, dat het gebouw ver
betering behoeft of niet ter bewoning geschikt kan
worden gemaakt, dan wordt het door Burgemeester
en Wethouders ter kennis gebracht van den eigenaar,
vruchtgebruiker ,of beheerder van het gebouw.
Gedurende acht dagen 11a deze kennisgeving zal de
belanghebbende zyne bezwaren schriftelijk aan Burge
meester en Wethouders kunnen inleveren.
Art. 69.
van ten minste 2 M. boven het hoogst gelegen erf.
Een muur moet dik zjjn ten minste 22 cM.
Met onderling goedvinden kan de afsluiting ge
schieden door een heg.
Art. 76.
De afstand tusschen werken, omschreven bjj ar
tikel 703 van het Burgerlijk Wetboek, en een
gemeenen of niet geineenen muur mag niet minder
bedragen voor: i
a. stallen, gemetselde putten of bakken tot berging
van meststoffen, zout of andere bytende of schadeljjke
.stoffen, dan 70 cM.;
b. voor schoorsteenen, oven», fornnizen en andere
stookplaatsen, dan 22 cM.;
c. voor kamer- en keukenschóorsteenen, dan 10 cM.
Art. 77.
Het is verboden tegen een gemeenen mnnr eene
haardstede of een schoorsteen te maken, tenzy de
balken van het belendende gebouw daar ter plaatse
tot op de helft der dikte van den muur weggehakt,
met plaatijzer bekleed, en met ten minste een halven
steen bemetseld zyn.
Aar. 78.
Ieder die een waterloop heeft, over of door een
naburig erf of gebouw, moet op zjjne kosten in de
opening, door welke het water afloopt, yzeren tra
liën, wier tusschenruimt.en niet grooter mogen zyn
dan 1 cM., doen stellen en onderhouden en vóór die tra
liën, aan de zyde vanwaar het water komt, een water
dichten vergaarbak of bezinkput hebben, ten minste
30 cM. lang, breed en diep.
Indien Burgemeester en Wethouders na afloop van
den termjjn, in het vorig artikel genoemd, oordeelen
dat de aangegeven gebreken het gebouw als schade-,
ljjk voor de openbare gezondheid voor het bewonen
ongeschikt maken doch voor verbetering vatbaar zyn,
dan wordt door hen van hun oordeel en van de ver
eischte verbeteringen mededeeling gedaan aan den
eigenaar, vruchtgebruiker of beheerder, en daarbjj
een terinjjn gesteld, binnen welken de verbeteringen
moeten zyn aangebracht.
Art. 70.
Na afloop van den in het vorig artikel bedoelden
termijn wordt door Burgemeester en Wethouders of
van hunnentwege onderzocht of de verbeteringen zjjn
aangebracht.
Art. 71.
Indien Burgemeester en Wethouders na afloop
van den in artikel 68 genoemden termjjn oordeelen,
dat de aahgeduide gebreken het gebouw als scha
delijk voor de openbare, gezondheid voor het be
wonen ongeschikt maken en niet voor verbetering
vatbaar zyn, of *wanneer de op grond van artikel 69
bevolen herstelling of verbetering binnen den daar
voor gestelden termijn niet of niet voldoende is aan
gebracht, geven zjj daarvan kennis aan den Raad,
die daarop verklaart, dat het gebouw al ,dan niet als
schadeljjk voor de openbare gezondheid, voor het be
wonen ongeschikt is.
Bjj het Raadsbesluit dat een gebouw als schadeljjk
voor de openbare gezondheid voor het bewonen onge
schikt verklaart, wordt tevens uitgedrukt of de aange
duide gebreken voor verbetering al dan niet vytbaar zjjn.
In het eerste geval wjjst de Raad de noodzakelijke
verbeteringen aan en stelt bjj een termyn vast, binnen
welken de verbeteringen behoorlijk, ter beoordeeling
en beslissing van Burgemeester en Wethouders, aan
gebracht moeten zjjn, of bjj gebreke daarvan het ge
bouw door de bewoners ontruimd moet worden.
In het tweede geval bepaalt de Raad den termjjn
binnen welken het gebouw door de bewoners ontrnimd
moet zjjn.
De bovengenoemde termijnen vangen aan met den
dag waarop, bljjkens het proces-verbaal van dön door
Burgemeester en Wethouders daarmede belasten beambte,
een afschrift van het Raadsbesluit aan den eigenaar,
vruchtgebruiker of beheerder en den hoofdbewoner is
aangeboden of medegedeeld.
Art. 72.
Het is verboden eene woning onder welkeh titel
ook in gebruik te geven, te laten bewonen of te
bowonen (na afloop van deil termyn van ontruiming,
krachtens artikel 71 gesteld.
Art. 73.
Wanneer een gebouw dat ontrnimd is of ontrnimd
flioet worden, tengevolge van het niet aanbrengen
det door den Raad bevolen verbeteringen binnen
den vastgestelden termyn, daarna voldoende is ver
beterd, zal het niet eer bewoond mogen worden dan
nadat de Raad, na ingewonnen advies van Bur
gemeester eilP Wethouders met overlegging van de
bevinding der in artikel 66 bedoelde Commissie, op
verzoek van den eigenaar, vruchtgebruiker of beheerder
het gebouw voor bewoning weder geschikt heeft
verklaard.
Art. 74.
Het Raadsbesluit, waarbjj een gebouw voor ,het
bewonen ongeschikt of daarvoyr weder geschikt wordt
verklaard, wordt openbaar bekend gemaakt,
Voorschriften betreffende de verplichtin
gen tnsschen eigenaren van naburige erven.
Ar,t. 75.
De afsluiting, in art. 690 van het Bnrgefljjk Wet-
boek bedoeld, moet geschieden door of bestaan uit
een muur of houten schutting of heining ter hoogte
Van de overtredingen dyzer
Verordening.
Art. 79.
Onverminderd de bepaling van artikel 8 van het
Wetboek van Strafvordering Zjjn met bet opsporen
en constatecren der overtredingen van de bepalingen
'dezer verordening belast de beambten der gemeente
politie, de gemeente-bouwmeester, de beambton der
bouwpolitie en de rooimeesters en bovendien
de leden van de openbare gezondheidscommissie
voor zooveel betreft de artikelen 18, 30, 32, 34, 47,
48, 51, 52, 53, 55, 61, 72 en 76}
- -de opper- en verdere brandmeesters voor zooveel
betreft 'de artikelen 18, 23, 39, 50, 56, 57, 58, 59,
60 en 77
en de directeur eiï de opzichter der gemeente-
gasfabriek voor zooveel betreft artikel 26.
Art. 80.
De ambtenaren en beambten der gemeente-politic,
de gemeente-bouwmeester, de beambten der bouw
politie, do rooimeesters, do leden der openbare ge
zondheidscommissie, de opper- en verdere brand
meesters en de leden der 111 artllkel 66 bedoelde com
missie ziji) bevoegd met inachtneming der voorschrif
ten van de Wet van 31 Augustus 1853, (Staatsblad
No. 83), ondanks de bewoners, eigenaars, beheerders
of vruchtgebruikers, alle gebouwen en alle ul oï niet
afgesloten ruimten binnen te treden, ten einde voor
de naleving dezer verordening te waken of tot hare
uitvoering mede te werken.
Art. 81.
Als overtreders dezer verordening zullen niet alleen
beschouwd worden de eigenaars, vruchtgebruikers of
beheerders der pereeolen, maar ook de architecten,
bouwmeesters, opzichters, aannemers, werkbazen en
alle anderen, die eenig werk in strjjd met hare be
palingen hebben verricht of doen verrichten, en
nagelaten of doen nalaten.
Art. 82.
De overtreding van de bepalingen dezer verorde
ning wordt gestraft met eene geldboete van ten
hoogste vjjf en twintig gulden of met hechtenis van
ten hoogste zes dagen.
Abt. 83.
Onverminderd de toepassing dér straf op de over
treding van de bepalingen dezer verordening gesteld
bljjven de overtreders verplicht de bepalingen dezer
Verordening op te volgen, en zal alles, wat in strjjd
daarmede is of wordt verricht, ondernomen, be
woond of nagelaten, na schriftelijke waarschuwing
van Burgemeester en Wethouders, en in spoedeisehende
gevallen zonder' waarschuwing, desnoods op kosten der-
overtreders, door de zorg van Burgemeester en Wet
houders worden weggenomen, belet, ontruimd of ver
richt, overeenkomstig artikel 180 der Wet van 29
Juni 1851 (Staatsblad No. 85).
Art. 84.
De artikelen 82 en 83 zjjn niet van toepassjng óp
de, voorschriften van de arj^elen 75 en 76.
Art. 85.
Deze verordening treedt in werking op den veer
tienden dag nadat zjj zal zjjn'afgekondigd.
Met dien dag vervallen de' Vferordening op het
bouwen en op de verplichtingen 'Van eigenuars van
gebouwen- en van naburige érven in de gemeente,
vastgesteld den 7 October 1887 en afgekondigd den 26
October 1887, de Verordening to), wijziging dier Ver
ordening, vastgesteld den 17 Juli 1896 en afgekon
digd den 5 Augustus 1896, en de Verordening tot
wyziging dierzelfde Verordening, vastgesteld den 27
Augustus 1897 en afgekondigd den 9 September 1897.
i