IUIS. AF. TO, Advertentieblad voor Gouda en Omstreken. 1 1 Nieuws- en Woensdag 30 Augustus 1899. 38ste Jaargang. No. 7978. i I Buitenlandsch Overzicht- 7ERVEBIJ isen enz. Az 5 E1MEB tterdam. FEUILLETON. ANNIBAL DE VONDELING. s G-ouda. (!lli bar®. ►chat R1XG. CENTEN. OF LATER I ;herij 11 «Hoeveel INKMAM&Zk. ukken van elk efr, Stenografie, gen rembours. ■tis). S, Arnhem. igen van onder- vorden tenspoe- dubbele flesoh egte, Zaltbommel. nsterdam. ige. .Czn., Rotterdam. JENEEL, losthaven B 78. gekaft en van A de Heer n en verven van >ben, alsook alle HOOFDSTUK VI. DE AANKOOP. op de laatste vraag den Koning et atoom'n van nz. worden naar de feverfd. jomd of geverfd de gezondheid it Drukinkt. Gedenkschriften van een Gelukzoeker i OF Naar het Fransch. door W. NUTTER. I.lll IN IIi: COURANT 1'elefoon No. S?o De Uitgave dezer Courant geschiedt dagelijk met uitzondering van Zon- en Feestdagen. De prijs per drie maanden is 1.25, franco per post 1.70. Afzonderlijke Nommers V IJ F beeld u nu, dat niets ter wereld wat daarbuiten van belang voor je is. Daarom heb je ook gevischt naar dat punt. Wat mij betreft, ik is”A vertrofïen )T8 welbekend BT-BLIXSB. Fabrieksmerk). 'e, radicale en van alle, zelfs ekkige zenuw- l ontstaan door eugdigen leeftijd e zwakte, Bleek - Hoofdpjjn Maagpyn Onvermogen enz. Uit- 8 tot 5 uur. r. ZONDAGS Inzending van Advertentiën tot 1 uur des midd. iffers der Zelf- heüne uitspat- iu’s 27 «tb. Prj), de verschrik- ondeugd Ijjdt te leenng, die izend van een in by hetVer- Neuinarkt 34, m het bedrag, eiken boek- Bij de heropening van de zitting boort meh den schriftkundige Charavey. Hy brengt de bijzonderheden van zyn onderzoek in 1894 in herinnering. „Toen ik het rapport inle verde, zegt hy, wist ik niet, wie de schryver was van de stukken van vergelijking. In myn rapport heb ik geconcludeerd tot een verdraaiing van schrift.” Na verschillende verklaringen zegt hQ dat het nieuwe element, dat verschaft werd in Esterhazy’s schrift, hem er toe bracht, te verklaren dat hij zyn conclusie van 1894 niet zou handhaven. Hy protesteert tegen de beschuldigingen van. Mer ci» tegen hem, en zegt dat de openbaar making van brieven van Esterhazy, de ont- dekking van het valsche stuk van Henry, het onderzoek van het Hof van Cassatie en de bekentenis van Esterhazy hem hebben overtuigd dat hy zich in 1894 heeft vergist. „Mijn geweten noodzaakt my, vervolgt hij, te verklaren dat ik in 1894 in de war ben gebracht door een gelijkenis yan schrift. Het is voor my een groote verlichting van myfi geweten, om te kunnen Verklaren voor u, voor hem die hot slachtoffer is geweest van mijne dwaling, dat het borderel niet van1 Dreyfus maar het werk van Esterhazy (Langdurige beweging). laravey spreekt met nauwelijks verstaan- stem, zoodat de president hom verzoekt wat luider te spreken. Vertellende van zyn expertise van 1894, zegt hy: „Aan u zjjn stuiken van vergelijking overgelegd en een zeker aantal stukken zonder onderteekening en van verschillende handen. Ik had zekere overeenkomsten opgemerkt, en heb de stuk ken, die geen overeenkomst schenen te ver- toonen, ter zydo gelegd. De naarn van den schryver van deze stukken van vergelijking werd mjj niet opgegeven. Ik vroeg, of de stukken in kwestie konden beschouwd wor den als ernstige stukken. Toen werd mij gezegd dat de plaats, van waar zy kwamen en die men my niet kon noemen, geen twij fel toeliet over de waarde van de stukken. Ik maak deze opmerking, omdat zij verklaart, hoe myn meening zich gevormd heeft. Want ik heb niet kunnen denken dat een stuk van dien aard niet met een eenigszins verdraaide hand zou geschreven zyn.” Op een vraag van den president, zegt de getuige dat een eenvoudig onderzoek vol doende is om iemand te overtuigen dat het borderel niet van Dreyfus is. Dreyfus verzoekt den schriftkundige den krijgsraad bijzonderheden mee te doelen over de schriftkundige opmerkingen, die hem er toe brachten zyn meening aangaande den schryver van het borderel te wyzigen. Charavey treedt nu in een technische uit eenzetting van zyn onderzoek. O. a. verklaart De zitting te Rennes werd Maandag om twintig minuten voor zevenen geopend. Alleen de persbank is goed bezet. De getuige Parat spreekt over plaat 40, de plaat waarop Bertillon een fotografisch beeld geeft van alle over elkander gelegde woorden, en betoogt dat men er onmogeïyk eenige zekere gevolgtrekking uit kan maken zelfs na een grondig onderzoek van de plaat. De zoogenaamde meetkunstige regelmatigheid die volgens Bertillon de leidraad is geweest van den schryver van het borderel, bestaat in werkelijkheid niet. Om aan te toonen dat het borderel niet overgetrokken kan wezen, verdedigt Parat er de aandacht op, dat verscheiden brokken van zinnen aan de voorzijde zoowel als aan de keerzyde elkander bedekkenovertrekken was dus ónmogelijk. Bertillon is een heele schrandere man, maar de grondslag van zyn stelsel bestaat niet, en daarom deugt zyn stelsel niet. Eigenwaan alleen belet Bertillon zelf te erkennen dat hij zich vergist heeft. Bernard, mijningenieur, die nummer één is geweest bij het eindexamen van de poly technische school, verbaast zich dat Bertillon geen rekening heeft gehouden met den vorm van de letters. Hy verzekert dat als men de verlengstukken van de beenen van de letters meet, het blijkt dat ze niet met een kutsch zyn gemaakt, en dat hun lengte niet is 1.25 mM., maar 1.56 mM, Overigens is het schrift van het borderel natuurlyk, regel matig, rhythmisch met zekere onregelmatig heden. De karakters en de afmetingen van dat schrift toonen reeds dat het noch van een bijziende, noch van een verziende is. Hij verbaast zich dat Bertillon zijn toevlucht heeft genomen tot psychologische redenen, om te bcwyzen dat het borderel een kunst matig stuk was, en hy vindt het zonderling dat volgens Bertillon een zeker prodécé Dreyfus’ schuld toont, omdat men daarmee enkele woorden van het borderel kan schrijven. Bernard noemt eehige verschillen, volgens hem zeer belangrijk, tusschen de fotografie, waarby Bertillon heeft gewerkt, en het bor derel zelf. Bernard toont vervolgens aan de leden van den krijgsraad een plaat die een bladzij schrifts bevat. Als Bertillon die zelf onder zocht, zegt Bernard, zou hy vinden dat ze zekere eigenaardigheden opleverde. Al on derzocht hy 50 millioen stukken, hy zou in geen enkel de bedoelde eigenaardigheden terugvinden. Bertillon zou dus kunnen zeggen dat het met een opzettelijk daartoe uitge vonden schrift was geschreven. Hy zou zich De baron, in plaats van o van den jonkman te antwoorden, vroeg op zijn beurt: »Weet ge wel wat uw aanstaande schoonvader voor plannen met u heeft P” •Neen.” >0 heerlijk voorbeeld van belangeloosheid riep de baron spottend uit. •Ter zake, heer baron >Heer baron? nu enfin, heer baron dan maar. Weet ge heelemaal niet wat de meubelmaker zijn dochter als bruidschat geeft >Neen, heelemaal niet. En wat kan mij die ook schelen.” »Gij zijt misschien een beetje verliefd en ver- l ligt met weet hy zich eenigszins nader over het gewicht dat hy had gehecht aan de door hem vast gestelde gelijkenis tusschen de hoofdletter M in het borderel en de brieven van Dreyfus. Hij zegt dat deze letter zeer karakteristieke eigenaardigheden vertoonde. Het had hem ook getroffen haar by Dreyfus te ontmoeten, hoewel dit zuiver toevallig was. Wat hom van meening deed veranderen was dat hij denzelfden vorm had gevonden in het schrift van Esterhazy en ditmaal als een gewone en telkens .teragkeerende. eigenaardigheid. Lepelletier weidt in den breede uit over zijn oneenigheid met Mercier, die de con clusies van zyn rapport verdacht maakte. Zoo heeft Mercier gezegd dat Lepelletier weigerde zich te bedienen van de brieven, die Bertillon hem aanbood en die ook aan de andere schriftkundigen waren aangeboden. Mercier heeft ook gezegd dat Lepelletier met een uitvlucht weigerde een samenkomst by te wonen aangaande de expertises en een andere bijeenkomst ter vervulling van de gerechtelijke formaliteiten, waardoor hy het getuigenis van Lepelletier verdacht maakte. Lepelletier houdt lange uitweidingen om zyn gedrag te rechtvaardigen en te verklaren, hoe hy tot zyn conclusies kwam. Zyn rap port besluitende, zegt hy„Er blijft my niets meer over dan mijne conclusies dat er geen gelijkenis was tusschen het schrift van het borderel en dat van den beschuldigde in haar gehoel te handhaven.” Lepelletier zegt verder dat het borderel niet aan Dreyfus kan worden toegeschreven, maar het werk van Esterhazy is. Couard, archivaris van bet departement Seine-et-Oise, legt getuigenis af met krach tige stem en zenuwachtig. Het vergelykings- stuk, zegt hij, is geschreven door Esterhazy in het byzyn der schriftkundigen. Tusschen de schriftkundigen van liet proces van 1897 heeft er geen betrekking bestaan en majoor Esterhazy heeft dus geen invloed op hen kunnen uitoefenen. Wat het onderzoek van het borderel betreft, elke schriftkundige heeft het afzonderlijk onderzocht. Couard verze kert, dat het borderel niet van Esterhazy is en zon daarvoor zyn hoofd onder het mes willen leggen. (Gelach.) Couard protesteert tegen de beschuldigin gen van Zola. Hij vindt het schrift van het borderel niet vlot en natuurlyk. Waarschijn lijk heeft de schrijver iemands schrift willen nabootsen. Hij twijfelt aan de echtheid van den brief van Esterhazy van Augustus, al heeft deze hem als echt erkend. Maar Es terhazy verzekert alles wat men van hem verlangt. Conard gelooft, dat de schrijver van het borderel zich bediend heeft vaneen transparant onder het mailpapier. Hij ver- •Gij?” >Ja1 Ik weet op mijn duimpje hoeveel zij mee krijgt van papa •En hoeveel dan »Nogal de moeite waard Veertigduizend francs in kontanten zal hij je op den morgen van je huwelijk ter hand stellen, om er mee te doen wat ge wilt.” «Dat laatste zegt ge met de bedoeling mij dui delijk te maken «Ik zeg dat met geen andere bedoeling dan om het je mee te deelen.” „En gij wilt een deel van dit geld «Dat is zoo klaar als de dag.” „Dan kom ik weer tot myn vraag van zoo- even hoeveel „De helft.» „Twintigduizend francs „Precies „Ge zult ze'hebben.'» „Daaraan twijfel ik niet „En wanneer wilt ge ze hebben „Binnen twee uren nadat ge ze zelf hebt ont vangen.* »Moet ik ze dan op den morgen van mijn hu welijk hier brengen. •Dat is onnoodig." „Hoe moet ik u dan het geld doen toekomen „Dat zullen wij wel nader zien." „Maar hoe weet ge eigenlijk af van een bruidschat „Dat is mijn zaak Ik verkoop je deze papie ren op je bruidschat.'' K Wordt v a8i) •Welk een deugdHoe sleept ge mij mee door uw vurige taalZie, geestdrift kluistert mij aan mijn stoel. Maar, wat wilt ge dan >Ik zal Potard alles zeggen.” »En weet ge wat hij doen zal.” >Ik hoop dat hij mij vergiffenis zal schenken,” antwoordde Raphael •Vergiffenis?” herhaalde de baron op een toon van diepe minachting. «Zijt ge een klein kind, een schooljongen Gaat gij vergiffenis bedelen •Ja.” •Het doet me leed dat het zoover met je is gekomen. Ik wil je niet zoo diep vernederd zien. Luister, deze papieren zijn niet valsch.” •Niet valsch hoe is dat mogelijk «Eenvoudig genoeg.” •Leg het mij eens uit.” •In Frankrijk zijn misschien vier vijfduizend menschen, die Dubourg heeten, gij weet dat even goed als ik. Nu is het mij gelukt iemand van dien naam op te sporen, iemand wiens ouderdom met de uwe zoo ongeveer overeenkomt. Deze actes van overlijden zijn die van zijn vader en geacht. Waarom zou ik hem niet blijven voeren Als ik het niet doe, dan verderf ik mijzelf, zonder dat iemand ter wereld er eenig voordeel bij heeft.” Deze gedachte ging door zijn geest. Overluid zeide hij «Ik veronderstel, dat ik ze niet voor niet krijg, die papieren «Ik verkoop ze, dat is waar. Ik wil u niet beleedigen, u met zulke gereserveerde, fiere be grippen, door u een gift aan te bieden.” moeder.” •Maar,” antwoordde Raphael, «is dat inderdaad zoo •Als ge niet mijn woorden gelooven wilt, dan kan ik er niets aan doen. Ais ik er op zwoer, dan zoudt ge mij heelemaal niet gelooven. Aar zel toch niet langer. Hier zijn papieren. Hier zijn ze, die je in staat stellen binnenkort Potard’s schoonzoon te zijn, zonder moeite, zonder verne dering. En gedenk wat ik zeg als ge doet wat ge zooeven zeidet, dan krijgt ge nooit Emilie. Daarvoor js haar vader een veel te ordinair^ alle- daagsch man. Hij zou er niets van begrijpen. Dus, als ge de papieren niet neemt, geef ze dan maar terug. Dan huwt ge eenvoudig niet. Wat kan het mij ook schelen. Ik ben niet degene, denk ik, die er het pleizier en het voordeel van zal hebben.” Raphael begon in zijn besluit te wankelen, Maubert ging voort: «Wat te duivel voor kerel ben je toch. Ge zijt er niet voor terug gedeinsd om u bij een fa milie onder een valschen naam in te dringen, en nu ge eindelijk de kans hebt om er de vruchten van te plukken, nu laat ge u weerhouden door kleingeestige bezwaren die op niets neerkomen. Er moet bepaald iets haperen aan je Door de wijsvinger van zijn rechterhand op het voorhoofd te leggen voltooide de baron de Maubert zijn rede. Raphael scheen een besluit genomen te hebben „Het is wel waar, dat ik den naam van Louis Dubourg meer eer heb aangedaan dan een mijner vorige namen. Onder dien naam ben ik gezien, vergissen, want ik heb deze bladzij nit het rapport dat Bertillon zelf geschreven heeft. (Schaterend gelach). Bertillon wil antwoorden, maar de voor zitter zegt dat hy de deskundigen alleen zal laten antwoorden als het een persoonlijk feit geldt. Bertillon zegtHet is voor een per soonlijk feit,” maar als hij een paar woorden gezegd heeft, legt de voorzitter hem het stilzwygen op, en Bertillon gaat naar zyn plaats midden in de zaal terug onder alge meen gelach. De schriftkundige Teyssonières handhaaft in zijn geheel zyn rapport van 29 October 1894, waarin hij tot de slotsom is gekomen dat het schrift van de geincrimineerde stukken van dezelfde hand is als dat van de verge- lijkingsstukken, die by den beschuldigde in beslag zyn genomen. Onder de punten van overeenkomst van het schrift noemt Teys- sonniéres, wat de wyze van schrijven betreft de witverdeeling tusschen de regels, de lengte van •de regels en van de woorden, de aan wezigheid van nu eens holle dan weer bolle haaltjes, de gelijkenis van de letters, de ge lijkheid v|Mi 28 woorden, die op elkander gelegd, elkander volkomen bedekken. Getuige gelooft niet dat het mogelyk is een tast baarder bewys dan dit te vinden. Een lid van den krijgsraad onderzoekt het borderel on wyst op de eigenaardigheid dat in het borderel de letter j altoos op zichzelf staat, zelfs aan het begin van een woord. De schriftkundige antwoordt dat men deze eigenaardigheid in het schrift van den be schuldigde terugvindt. Opmerkingen van den zelfden aard worden gewisseld over den vorm van de k’s. Teyssonnières eindigt met nog eens de voornaamste gelijkenissen tusschen het schrift van het borderel en dat van Dreyfus op te sommen. „Dit is, zegt hy, mijn overtuiging, en ik hoop dat men er in zal deelen.” Op een vraag van een lid van den krijgs raad, zegt getuige dat hy nooit een stuk heeft te onderzoeken gehad, dat door Dreyfus als dictee is opgeschreven. (Opschudding). Het stuk wordt den getuige voorgelegd, die zegt dat hy drie dagen noodig zal hebben om het te onderzoeken. Dreyfus verklaart dat de opmerkingen van Teyssonnières hem volmaakt onnauwkeurig lyken. Om dit te laten uitkomen, zou hy de stukken onder de oogen moeten hebben. Over de alinea’s zegt Dreyfus„Telkens als ik een nieuwen gedachtegang begin, laat ik een regel inspringen.” De president zegt dat men de verdediging van de stukken van vergelijking kennis zal laten nemen. De zitting wordt nu geschorst. Telefoon No. H9 A DVEHTENTIEN worden geplaatst van 1—5 regels a 50 Centen; iedere regel meer ‘O Centen Groote letters worden berekend naar plaatsruimte. s

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1899 | | pagina 1