ll
I
l
01
1
I
11
HETDORPSKBD.
STEEN.
No. f0825.
;ao
I
19
Nieuws- en Advertentieblad rooY Göuda en Omstreken.
I
4
•l
I
I.
st Pain-
u 11 sc he
Dit No. bestaat uit twee bladen.
EERSTE BLAD.
No. 341,
van den heer
beveelt voor de
J
lil
‘1
i en
iBT-mxia
Fabrieksmerk).
F
Maandag 21 December 1908. 47ste Jaargang.
1
Een staatsrechtelijk advies inzake
vervroegde winkelsluiting.
—4
lie tyde franco
<1
VIII.
t b(j deze aan
I b(i weder Re-
I’/j, dubbele flesch
ogte, Zaltbomncel
otterdam.
age.
ICzn. Rotterdam
WEER j
OLLA Nt?
f»
•enappretuur, I
ucréme cna. I
or het zónder I
alle zwarte I
ès
I
l ^tea lettt I
Homan ran Gioro Hibtwio.
Uit bet Dnitech vertaald.
Meteen Mo. SS.
De Uitgave dezer Courant geschiedt dagelijk
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
De prijs per drie maanden is ï.25, franco per
post 1.70. 9
Afzonderlijke Nommers VIJF CENTEN.
te maken met
zijne „particuliere leefwijze” en kan een
ernstig man volhouden, dat men het toe
legt op eene „regeling van der menschen
particuliere leefwijze”, wanneer men het
als een gunstig gevolg van eene regeling
del; Winkelsluiting zou willen beschouwen,
.I0CHEH
IDEAS
U 50 cfs,75 ets
A Orogisieh
ÏTERDAM.
ER, Apotheker
laven 198 en bij
I per a dozjjn.
stuk.
w. Dr„
'err rotten
ra welbekend
0, radicale en
van alle, zeil*
fkkige zenuw-
ontstaan door
augdigen leeftjjd
9 zwakte, Bleek
Hoofdpyn
Maagpijn -
)n vermogen
enz. Uit-
O)
Alle kleur week uit baar gelaat en een
smartelijke zucht, die Olaf in ’tbart greep,
ontvlood haar borst. „Een andere vrouw f*
Zjj vroeg niet naar den naam, want wat
beduidde den naam tegenover zoo’n vreese-
Ijke mededeeling
-Ik zal heengaan,* zei Olaf aangedaan.
,U moet dezen stfjjd zelf nitstrjjden. Nog
kan alles ten goede keuren; hopen we op
Klaussen’s beter gevoel. Hjj weet niet, welk
een schat hjj in u bezit. Hem flonkert een
valiche edelsteen in de oogen. Kamp gjj
jflor^gw recht, ik zal voor u doen, wat'ik
Zjj hoorde Hem niet peer en bemerkte
zelfs zjjn heengaan niet.
Toen de, Wind het vensterraam toesloeg
schrok zjj op en'ijlde haar baar slaapkamer.
Aan de wieg van haar kind viel zjj neer.
i.oi iisni e m r ni.
missie, „hebben de patroons een even
groot, in vele zelfs een grooter belang
bij vroeger sluiting dan de bedienden
juist! voor de kleine patroons bleek dit
overuigend”.
V >or zoover dus de kleine winkelier
moei t behooren tot de tegenstanders der
verp ichte winkelsluiting,
zich
en
heid moeten krijgen om
wat er aan zijne opleiding als winkelier
moent ontbreken, om deel te nemen aan
het I behartigen van gemeenschappelijke
vaktfelangen. In z'oo verre heeft men
ongetwijfeld, nog menigen winkelier te
leeren, dat hij zich ook aan „andere
zaken” dan aan het in orde houden van
zijn winkel en het bedienen der klanten
heeft te wijden.
Maar wat heeft dat ipi
dat ook de kleine winkelier meer tijd zal
krijgen om zich te wijden aan zijn gezin,
zijn ontwikkeling, zijn vakbelangen Wan
neer die kleine winkelier van de hem
daartoe geboden gelegenheid geen gebruik
wenscht te mak^B. wie ter wereld zou
hem daartoe tyfori ..regeling van [zijne]
particuliere leeWy&er willen dwingen?
Als prof, hwjpiif dus zegt, dat men
noch bij gemeentelijke verordening, noch
bij eenige wet behoort over te gaan tot
„de regeling van der menschen particu
liere leefwijze”, dan kan hij niet meenen,
dat iemand daar ernstig over denkt en
bedoelt hij alleen te zeggen, dat hij de
bij de winkelsluiting betrokken belangen
van den winkelier nu niet zoo overwe
gend vindt, dat men in dezen de vrijheid
van den winkelier om anderen in die be
langen te schaden, door middel van een
wettelijk sluitingsuur aan baflden zou
moeten leggen.
Wat dus uit het advies van dezen pro
fessor aan de Vrije Universiteit! wel ten
maar geen auder, want ik alleen ben schul
dig-
Hij zag doodsbleek zyn zieleleed was op
zijn gelaat te lezen.
,Jat ik ben bier/ zei bü, haar schoone
gestalte bewonderend, „waar ik rust vinden
wil, vinden moet, wil ik niet te gronde gaan.
Haar lippen trilden van opgewondenheid
maar ze sprak niet.
„Ik klaag u niet aan/ zei hy haastig,
„het noodlot wilde het zoo; wy hadden el
kaar niet moeten ontmoeten.
Was het voorbeschikking of eep luim van
het toeval, dat ik mijn voet op uw sleep
moest zetten? Ik weet het niet!
Wjj zjjn den drang onzer neigingen gevolgd
tot heden.
Verder mogen w0 niet gaan. Een geheel
leven is noodig om den indruk van dien
korten tyd uit te wisschen?
ZQ keek hem met dreigenden ernst aan
en hoonend verwijtend voegde zij hem toe
.Is dat alles wat ge' mjj te zeggen hebt
Waarljjk alles Ja, dan is uw komst inder
daad gewettigd. Ieder verder woord kan
nu Zij brak af; het verlangen in de
armen van dipn man te rusten, snoerde ha&r
den mond. j
.Ik bid u -Utt, ik weet geen uitweg/
fluisterde hij.
De markiezin, in dit overweldigend oogen-
Toen de markiezin thuis gekomen was,
gaf zjj bevel de raamgordijnen neer te laten
en elk bezoek af te wjjzen. Daarna kom-
mandeerde zy: „vuur aan den haard en war
men kruidenwijn/
Florence werd vprtwyfeld door Ines’ tiran
niek ongeduld onder ’t ontkleeden. Na afloop
daarvan nam de markiezin plaats in een
gemakkelyken stoel voor het vuur 'en liet
den geurigen wyn gretig over de roode lip
pen glijden, ’t welk haar bloed nog meer
aan ’t gisten bracht.
Wat zou het worden tusschen haar en
Klaussen
.Ik ben dol, en ik wibhet zijn ook/ pre-'
velde zij, „want ik heb hem vurig lief, maar
wat zullen we nu doen
De avond brak aan en haar onrust ver
meerderde.
Waar was nu haar macht, de almacht
van haar schoonheid en rijkdom, tegenover
de blonde vrouw, die den ring aan den vin
ger had, Welke haar aan den geliefde keten
de, .een slavenketen voor hem Ines voelde
tocht en keek* verschrikt om, een lichten
kreet uitend.
„Ik ben het“, zei Klaussen, de gordijn
achter zich latende vallen. „Ik heb mg met
geweld toegang verschaft. Straf mjj hiervoor
IEK
2
Telefoon Mo. •1
ADVERTEN TIEN worden gepliatst van
1<5 regels a 50 Centen; iedere regel meer
10 Centen. Groote letters worden berekend
naar plaatsruimte.
Inzending van Advertefttiën tot 1 uur des midd.
zou hij tegen
zelven beschermd moeten worden
lij zou bij voorbeeld meer gelegen-
moeten krijgen om aan te vullen
duidelijkste blijkt, is dat hij een tegen
stander is van wettelijke regeling der
winkelsluiting, dat hij, gelijk met meer
conservatieven het geval is, angstvallig
vasthoudt aan een in sterke mate ge
bonden zijn en dat ten bate van de be
trokken groepen van personen naar zijne
meening misschien ook de Rijkswetgever
in. die vrijheid niet behoort in te grijpen.
Gelukkig echter denken niet allen als
de heer Fabius. Zelfs heeft de Staats
commissie voor den Middenstand reeds
een ontwerp-sluitingswet gereed en is er
onlangs een Jjiationaal Comité voor Ver
vroegde Winkelsluiting gevormd, dat de
openbare meening wil bewerken ten gunste
van een wéttelijk vastgesteld sluitingsuur,
om daarna met des te meer klem bij
den wetgever op den zoo wenschelijken
maatregel te kunnen aandringen.
Maar desniettemin behoudt de vraag,
of de gemeenteraden bevoegd zijn de
winkelsluiting ter hand te nemen, haar
belang. Ieder voorstander van vervroegde
winkelsluiting zou het moeten toejuichen,
wanneer in eenige gemeente jp afwachting
van een regeling bij de wet, eene ver
ordening op het sluitingsuur tot stand
kwam.
Waar nu vijf hoogleeraren (en één ge
wezen hoogleeraar) in het staatsrecht een
stemmig van oordeel zijn, dat de gemeen
teraden daartoe de bevoegdheid hebben
en alleen prof. Fabius in dezen eene
afwijkende meening schijnt te huldigen,
is er alle roden om daar, waar kans van
slagen aanwezig is, het initiatief te nemen
tot eene gemeentelijke verordening op dit
stuk.
Al zal naar onze meening het streven
der voorstanders van vervroegde winkel
sluiting zich niet (gelijk de heer Fiedeldy
Dop het zich in zijn „Pro Gedwongen
Winkelsluiting voorstelt) moeten eonben-
treeren in eene actie tot het verkrijgen
van gemeentelijke verordeningen, maar
veeleer door hen moeten worden aange
stuurd op een w e 11 e I ij k e regelipg,
niemand ontkent de wenschelijkheid om
reeds thans de zaak aan te vatten door
middel van een gemeentelijke verordening
blik voor ’t eerst zich zelf vergetend,' sldèg
haar blanke armen over elkaar, boog het
hoofd voorover eo stortte haar hart uit in
de volgende woorden.
„De armoede, welke gekleed den weg der
rijken kruim, war mjjn derl, en mijn ideaal
wassterven of genieten.
Mjjn hart had geen stem, was, geloof ik,
gestorven onder ’t harnas van den nood.
Daar trad mjj een man tegen, jammerlijk
door het leven verwoest, en bood mjj zpn
miliioenen aan voor injjn schoons jeugd. Ik
gaf ze hem, maar ik heb zjjn liefde vertre
den als onkruid. Dat was mjjn wraak. Zjjn
dood maakte mjj vrjj en schatrijk. Ik kon
nq genieten en ’t leven werd mjj een spel.
Thans is de ernst gekomen de liefde.*
„O, Ines I* zei Klaussen, de handen
vohwend.
Zjj zag op met vlam menden blik en ver
volgde
„GÓ veracht het toéval, gij klaagt het aan
als een blinde gelegonheidsmaker, maar ik
vraag u, wat is geen toe val op aarde Als
onverwacht rojjn japon in aanraking met het
vuur komt en ik in de vlammen opga is bet
geen toeval F En iets beters kunnen wjj het
toeval toch niet schenken dan ons leven.
Men ihoet dus het toéval niét licht achten.
(Wordt vervolgd.)
De Haagsche Vereeniging voor Ver
vroegde Winkelsluiting heeft onlangs een
onderzoek ingesteld naar de meening der
Nederlandsche hoogleeraren in het staats
recht omtrent de bevoegdheid van de
gemeenteraden om een verordening op
de winkelsluiting vast te stellen.
Men weet dat door sommigen aan die
bevoegdheid getwijfeld wordt.
De uitslag van dat onderzoek komt
hierop neer, dat de hoogleeraren i,n het
staatsrecht aan de Vier Rijksuniversiteiten,
benevens die aan de Techijtam Hooge-
school, als ook de hoogleéraal' Mr. J.
Oppenheim eenstemmig van meening zijn,
dat de gemeenteraad bevoegd is een der
gelijke verordening vast te stellen.
Alleen de hoogleeraar in het staats
recht aan de „Vrije Universiteit”, Prof.
Fabius te Amsterdam, komt niet tot ge
lijke conclusie en schijnt te meenen, dat
het hier betreft een onderwerp, dat buiten
de wetgevende bevoegdheid van den Raad
is gelegen.
Prof. Fabius laat zich echter niet met
zoovele woorden over de vraag van de
bevoegdheid van den gemeenteraad uif,
zegt dat die vraag door hem niet met
een eenvoudig ja of neen kan beantwoord
wordenen komt tot de slotsom, dat
men noch bij gemeentelijke verordening,
noch bij eenige wet den eèn behoort te
dwingen om „te leven, zooals de ander
dat begeert te doen”, doch ook behoort
over te gaan, „tot de regeling van der
menschen particuliere leefwijze”.
Het is inderdaad geen kleinigheid I De
voorstanders Vaif vervroegde winkelsluiting
zullen verbaasd staan te hooren, dat zij
de late sluiters willen laten leven, zoo
als anderen dat begeeren te doen, en dat
zij bovendien nog de heele particu
liere leefwijze van die late sluiters
zopden willen regelen.
Waar haalt zijn hooggeleerde het van
daan Wel, hij zegter zijn winkefrys,
„die wenschen te sluiten, maar hflpoe
niet durven overgaan, zoolang anderen
niet hetzelfde doen, uit vrees daardoor
nadeel te zullen lijden”. En die winke
liers willen nu volgens prof. Fabius een-i
voudig de anderen dwingen om te leven,
zooals zij dat wenschen. Juister uitge
drukt zou deze zinsnede moete£ luiden
de overgroote meerderheid der winkeliers
wil de kleine tegenstrevende mindmieid
dwingen tot de, voor patroons en bedienden
beiden, zoo wenschelijke verkorting van
den nog steeds overmatig langen winkel
tijd, maar aan het „leven” der minder
heid wenscht de meerderheid niet te ra
ken, behalve voorzover uit dat „leven”
iu het algemeen Wang wordt weggeno
men de vrijheid om den winkel geopend
te houden na het vastgestelde sluitingsuur.
Zegt dus prof. Fabius, dat men den
een niet behoort te dwingen om te 1 e v e n,
zooals de ander dit begeert te doen, dan
kan hij niet anders bedoelen, dan dat
men geen sluitingsuur moet vaststellen
met andere woorden hij wil zeggen ik
ben en blijf tegenstander, ik wil er niets
van weten en ieder moet vrij blijven om
te bepalen op welk uur hij zijn winkel
zal sluiten.
Wat „de regeling van der menschen
particuliere leefwijze” betreft, zegt prof.
Fabius, dat de voorstanders van ver
vroegde winkelsluiting de door hen ver
langde regeling ook hiermede verdedigen,
„dat men de winkeliers tegen zich zelven
heeft te beschermen, en hen heeft te
leeren, dat zij zich ook aan andere zaken
dan hunnen winkel hebben te wijden”.
Dat er winkeliers zijn, die door een
verplicht sluitingsuur tegen zich zelven
zullen worden beschermd, kan gereedelijk
worden toegegeven. De bekende Amster-
damsche Commissie, die in 1906 haar
rapport omtrent de winkelsluiting uitbracht,
constateerde dat te Amsterdam de lange
winkeltijden voornamelijk worden aange
troffen bij winkelbedrijven, die zonder of
met weinig personeel werken. „In nage
noeg alle winkelzaken”, zegt die Com-