TB,
i nd e 1.
SEL.
es
50e Jaargang.
behalve Zon
en
Eerste Blad.
Beschermen of regelen.
FEIILLETOX.
DE MAN IN *T GRIJS.
D-A..
citeits-
ling
knevel
noRiui
r
Gouda
r in
Heeren
LTï.©"cu"ws- en ^.cL-rrextexxtie'blsucL voor G-ou-cLsl, ezx OxscLStxelcezx.
Verschij nt dagelij ks
Telefoon Interc. 82. Uitgevers A. BRINKMAN EN ZOON.
KEN
Feestdagen.
Telefoon Interc. 82.
>1
(Wordt vervolgd.)
St Zn., Gouda.
WATERVmJ.
UBUQL
itftaletl
lerl. Drukkers
pij C. MISSET
Dit Nummer beslaat uit twee
bladen.
eene vakorganisatie, die, als ze ge
zond is, niet anders dan het bedrijf
ten goede kan komen.
Want men moet mét dezen minis
ter oppassen, omdat hij zich bij zijne
sociale wetgeving geen enkelen band
aanlegt, een Rubicon is hem op dat
gebied niet bekend. Auti-revolutio-
aangewezen worden tot den arbeid,
die met zijne gezondheid overeen
komt.
het
een
zal
;e?”
Jib-
Boekhandel of
inzending van
sel bij do uit-
land en in
-ebt door het
r electro-tech-
NAGTGLAS
m en G. J. J.
gebruik van
i beroemde
{otterdam.
Den
ren
Schumann,
jorstelling.
iakbord, half
jksche algem.
ging „Provi-
kbord 8l/2 u.
er Vrijzinnige
juda”.
e, 8 u., alge-
Onderlinge
Lij. „Gouda”.
)uw- en Wo-
Ipieringstraat
vergadering
n Armenzorg,
'eregeld tijdig
ntvangenvan
vermaielijk-
ian in onze
GOUDSCHE COURANT.
PRIJS VAN HET ABONNEMENT:
Per kwartaalf 1.25
Idem franco per post1.50
Met Geïllustreerd Zondagsblad1.50
Idem franco per post„1.90
Abonnementen worden dagelijks aangenomen aan ons BureauLange
Tiendeweg 64, bij onze Agenten, den boekhandel en de Postkantoren
is gezond, en het bedrijf doet weinig
kwaad meer. Zoo gaan wij ook doen
met andere bedrijven als er klachten
komen. De minister gebiedt en ver
biedt eenvoudig of hij schrijft voor,
dat er geen moeilijkheden kunnen
komen. Rien n’est plus simple que
9a! Mijnheer de Voorzitter, op die
manier geloof ik, dat ik ook wel
kan staan aan het hoofd van het
Departement van Landbouw. Ik ge
bied en verbied en ik ben klaar.
Nu is het echter merkwaardig,
dat juist op het gebied, waarop de
minister niet alles kan regelen en
voorschrijven, deze bewindsman
eigenlijk nog het gelukkigst is, name
lijk op het gebied van den landbouw.
Daar draagt zijn werk de meeste
vruchten en daar kan hij toch het
minste gebieden en verbieden. Wel
geloof ik, dat de minister, als hij de
inspraak van zijn hart kon volgen,
de grondeigenaren zou willen straffen
wanneer er te veel regen viel en
hij hun de schuld zou willen geven
van te groote droogte, maar dit
gaat nu nog niet. Mijnheer de Voor
zitter Ik ga niet mede in die rich
ting. Deze minister is, laten
wij hot maar ronduit zeggen
een gewoon socialist.”
)de. Volko-
ucces, geld
tegen
ing franco
ontvangst
5 (ook post-
K).
1 de vritwer-
Indien na
niet geheel
m wij den
eheel gratis,
'omen ver-
nair is de heer Talma als sociaal
hervormer zeker niet.
De scherpzinnige afgevaardigde
voor ons district heeft in eene van
die kleine bijzonder pakkende rede-
voerinkjes, waarvan hij zoo bij uit
stek het geheim bezit, den minister
bij de „gewone socialisten” inge
deeld, en hij heeft de gronden vdor
deze indeeling op zeer geestige wijze
toegelicht. Wij kunnen dan ook niet
nalaten
nemen.
o. a.:
De heer Talma is door eene com
binatie van Rechts en Links ge
dwongen geworden den voet van het
socialistisch terrein terug te trekken.
Het amendement-De Visser heeft die
keuring teruggebracht tot eene ver
plichting, waaraan de werkgever
heeft te voldoen tegenover zijne
minderjarige arbeiders; deze
zullen, zonder voor het bedrijf goed-,
gekeurd te zijn, daartoe niet mogen
worden toegelaten. Dit is dus be
scherming van minderjari
gen. Als er dus oiiders zijn, die of
met opzet,verloochenende hun eersten
plicht, of uit gebrek aan doorzicht
zwakke kinderen bestemmen voor
het steenhouwersbedrijf, dan is de
Staat daar, om den zwakke, den
minderjarige, te beschermen tegen
dat opzet, tegen die kortzichtigheid.
De verplichte keuring, die nu voor
de minderjarigen, die tot het steen
houwersbedrijf willen toetreden, is
vastgesteld, gaat dus van precies
dezelfde overweging uit, die geleid
heeft tot het geven van de Kinder
wetten.
Het verheugt ons dan ook, dat de
Kamer het met het amendement-De
Visser eens is gebleken te zijn, en
niet minder, dat de minister, de
wijste partij kiezende, zij het dan
ook na lang tegenstribbelen,
amendement overnam- Dit is
gunstig voorteeken. Misschien
er nu met Zijne Excellentie ook nog
eens te praten zijn over het verbod
van arbeid aan den bakkerspatroon,
en over de wettelijke regeling van
het Zondagsloon in den Stuwadoors
arbeid.
op en
een kouden, vijandigen
De Staat moet dus bescher
men. En om voor bescherming in
aanmerking te komen, moet men dus
tot de zwakken behooren, tot de
personae miserabiles, zooals dat in
den rechtsterm heet. Wat natuurlijk
in het Hollandsch niet beteekent
„miserable personen”, maar men-
schen, die bescherming behoeven.
En dat zijn in het systeem van onze
wetgeving 'allen, die door het dienst
verband zijn gedrukt, de vrouwen
en kinderen in de eerste plaats.
Aan dat systeem moet worden
vastgehouden. Men kan natuurlijk
verschillen over de vraag, hoeverre
die bescherming zich moet uitstrek
ken, waar de noodzakelijkheid voor
den. Staat is om in te grijpen waar
de zaak gerust aan de vakorgani
satie kan overgelaten wordeneene
vraag, die zeker makkelijker op te
lossen ware, als de vakorganisatie
ten onzent niet nog voor een groot
deel in hare kinderschoenen stond.
Dat verschil is geen principieel ver
schil; het is er een van meer of
minder. Het principieele verschil
begint eerst, wanneer de Staat niet
meer beschermt, maar met vaderlijke
zorg het bedrijf van boven af wil
regelen dan komt men op het socia
listisch terrein. En op dat terrein
heeft minister Talma een stap ge
waagd, toen hij in zijne Steen-
'houw'erswet neerschreef, dat het
verboden is steenhouwersarbeid te
verrichten, als men niet eerst door
een door den Staat aan te wijzen
dokter daarvoor is goedgekeurd. Dat
was dus dat echte socialistische op
treden van Vader Staat, die zou doen,
wat de ouders moeten doen, nl.
zorgen, dat hunne kinderen, als ze
niet zeer sterk van constitutie zijn,
geen steenhouwer worden hier had
men een eerste stap naar den socia-
listischen staat, waarin ieder zal
De reden der sociale wetgeving
ligt voor ons in het feit, dal zonder
deze het hoofd beginsel van het li
beralisme, het begiaselder
v r ij h e i d, in geen enkel opzicht
tot zijn recht komt. De veranderde
productiewijze heeft nu eenmaal toe
standen in het leven geroepen, waar
door, zonder bescherming, in de
arbeidswereld de economisch zwakke
overgeleverd zou zijn dan den econo
misch sterke, als de Staat niet tus-
schen beiden trad en zijne bescher
mende hand niet naar den zwakke
uitstak. De werkgever werd daarom
zeer terecht aan allerlei voorwaarden
gebonden, waardoor de veiligheid
en de gezondheidstoestand van den
arbeider zooveel mogelijk werden
verzekerd; den werkgever is zeer
terecht de plicht opgelegd te zorgen,
dat een bedrijfsongeval voor den
arbeider niet langer beteekent broo-
deloosheid voor hem en zijn gezin,
en de Wet op de Arbeidsovereen
komst maakt, dat de werkgever niet
meer van zijne economische over
macht misbruik maken kan, om van
zijn arbeider onredelijke, om niet te
zeggen onzedelijke, v.oorwaarden te
bedingen. Zal men eindelijk zoover
gekomen zijn, dat door opneming
van de bedjrijfsziekten in de Onge
vallenwet, 4m eene behoorlijke Ziek
teverzekering plus Staatspension-
neering, het spook van ziekte en
ouderdom, dat den arbeider nog
steeds tegengrijnst, zijne verschrik
king zal hebben verloren, dan is de
bescherming voltooid. Dan blijft voor
den Staat over de vakopleiding steeds
beter- te maken, voor den arbeider
zich sterk te maken door verwerving
van de hoogste vakkennis en door
„Hanna zal me aflossen, ah het mij
te zwaar wordt. Maar ik verlang geene
vreemde personen bij haar.” Daarbij
bleef ze.
De geneesheer haalde de schouders
op en verwijderde zich, nadat hij de
noodige aanwijzigen had gedaan. Hij
had geen hoogen dunk van de be
kwaamheid en de volharding van zulke,
voorname verpleegsters.
Intusschen dacht hij bij zich zelven
Komt tijd, komt raad. Voorloop^!
heeft de zieke niets noodig dan rust
en den ijszak en over een paar dagen
zal de gravin zelve wel naar een er
varen verpleegster verlangen.”
Toen de dokter het huis verliet, liep
hij bijna tegen eenigszins schamel
gekleed man aan, die naar binnen
wilde gaan.
De portier kwam ijlings toeloopen.
„Wat komt ge hier doen Hier
wordt niet gebedeld en zeker niet in
den avond maak, dat je wegkomt
De schamel gekleede man keek
hem half verontwaardigd aan.
„Wie zegt u dan, dat ik wil bedelen?
Ik wilde alleen mijn neef Albert Muller
een bezoek brengen, die, zooals ik in
Grunau hoorde, hier als tuinknecht
werkzaam is.”
„Zoo ge wilt Albert spreken
vroeg de portier wel wat vriendelijker,
maar toch nog altijd wantrouwend.
„Eerst wil ik weten, wat hier ge
beurd is.”
Hij naderde Rita, die opgehouden
had te lachen en hem nu met een
verdwaasden blik aankeek.
„Rita, lieve Rita, wat scheelt u?
oeg hij zachtjes.
Rita wendde den blik niet van hem
af, maar hij zag wel, dat ze hem niet
herkende.
pHa, gij zyt dede de
fluisterde ze schuw, „ik weet het
nietIk ben uw naam verge
ten zijt gij Walter
Plotseling stiet ze een kreet uit en
viel bewusteloos op den grond. In ’t
volgende oogenblik knielde de gravin
naast haar neer en poogde met bevende
vingers Rita’s kleed los te maken. In
haar gezicht was geen druppel bloed.
diepe gedachten verzonken begaf hij
zich naar zijne kamer, die in een der
bijgebouwen lag.
In het slot heerschte de grootste
verwarring. Men had Rita, die nog
altijd bewusteloos was, in hare kamer
gedragen en te bed gebracht. Naast
haar zat de gravin met een gezicht,
dat wel versteend scheen, en wendde
den blik niet af van dehewustelooze.
„Als men ze aankijkt, zou men er
bang van worden,” fluisterde Rika de
blinde Hanna toe, die onrustig in de
gang heen en weer ging, „ziet ze er
zelve niet uit als iemand, die doodziek
is Ge zult het zien, dat loopt niet
goed afeerst de graaf en nu de
jonge gravinEen ongeluk komt
nooit alleen
Een half uur later kwam de ge
neesheer. Hij onderzocht Rita en trok
een bedenkelijk gezioht.
„Een zware zenuwkoorts. Over den
afloop kan ik nog niets zeggen —in
elk geval moet men onmiddellijk om
eene verpleegster telegrafeeren. Als
mevrouw de gravin het verlangt, zal
ik er voor zorgen.”
Maar de gravin maakte snel eene
afwerende beweging.
„Neen, neen ik zal haar zelf
verplegen
„Dat is onmogelijk, mevrouw de
gravin....”
er een stukje uit over te
De heer Van Doorn zeide
„Mijnheer de Voorzitter
Deze minister mag zichzelf, dunkt
mij, noemen een gelukkig man. Toen
hij optrad aan het hoofd van het
Departement van Landbouw, Nijver
heid en Handel, moge hij misschien
een eenigszins aarzelend gevoel ge
had hebben, zichzelf afvragende, of
hij wel de stof zou kunnen beheer-
schen, die hem als hoofd van het
Departement zou worden toever
trouwd. Zijn studiën toch als predi
kant hadden er misschien minder
toe geleid om hem op de hoogte te
brengen met al wat het industrieel
en commercieel leven in Nederland
eischt. Maar, mij dunkt, en daarom
achtte ik den minister gelukkig,
naarmate hij langer aan het hoofd
van het Departement stond, moet hij
meer tot het besluit zijn gekomen,
dat regeeren erg gemakkelijk is.
Mijnheer de Voorzitter, er zijn
menséhen, die klagen over den
nachtarbeid van bakkers! Welnu,
dat geeft niet de minste moeilijk
heid, zegt de minister, ik verbied
dien nachtarbeid eenvoudig, en dan
is het uit. Het is waar, het blijkt
den minister dan wel, dat het nu
niet zoo heel gemakkelijk gaat, er
blijken wel eenige moeilijkheden te
bestaan, maar dit schrikt den minis
ter niet af. Er komen klachten over
het hoogst ongezonde en gevaarlijke
van het steenhouwersbedrijf. Welnu,
zegt de minister, ook dit levert geen
moeilijkheid op: ik onderwerp de
menschen aan een keuringde zaak
PRIJS DER ADVERTENTIES^
Van 4—5 gewone regels met bewijsnummer f 0.55
Elke regel meer«0.10
Bij drie achtereenvolgende plaatsingen worden deze tegen twee berekend.
Dienstaanbiedingen per plaatsing van 1—5 regels f0 35 bij vooruit
betaling, elke regel meer 6 ets. Reclames f 0.25 per regel.
Groote letters en randen naar plaatsruimte.
52)
Verschrikt stond de gravin
wierp hem
blik toe.
„Ga, laat ons alleensnauwde ze
hem toe.
Maar Herbert ging niet.
S(
spoedig
zoo hard
ven
De diepe sidderende angst, die in
den toon haren stem klonk, greep
Herbert, meer aan dan al het andere,
wat hij 'had gehoord en gezien.
Zwijgend droeg hij de bewustelooze
op de sofa en snelde weg, om de be
dienden te roepen.
Terwijl Herbert de trappen af vloog,
om zijn paard te laten zadelen en zelf
naar den dokter in Grunau te rijden,
klauterde buiten langs den stam van
een eeuwenouden boom, die zijn dikke
takken tot aan den glazen wand van
den wintertuin uitstrekte, Silas Hempel
voorzichtig naar beneden.
Zijn gezicht was bijna even bleek
als dat van het bewustelooze meisje
bpv^n, maar de blik zijner oogen had
iets lichtends. M
Hij had slechts enkele woorden
kunnen verstahn van hetgeen daar
binnen gesproken was, want in het
eerst had de gravin snel en zacht ge
sproken, maar het was genoeg, om te
weten, dat hij nu eindelijk het begin
van den draad in de handen hield.
En dezen keer, dat voelde hij, was
het de ware draad Langzaam en in
Daarna wenkte ze Herbert.
„Help me toch daar op de
>ofa en een geneesheer
o God, straf mij niet
ze zal toch niet ster-
„Hoe heet ge dan en wie zijt ge
„Peter Zangli, smidsknecht uit Lei
nitz. Daar ik voor zaken hier in de
buurt moest zijn, wilde ik mijn neef
bezoeken. Of is hij hier niet meer?”
„Dat wel. Maarwacht maar
even, man, ik zal hem roepen,”
Voorzichtigheidshalve deed de por
tier de huisdeur achter zich op slot,
liét Peter Zangli onder het voordak
staan en ging den hoek van het huis
lom naar een der vensters van het
bijgebouw, welks gevel zich in schuine
richting achter het park verhief. Daar
klopte hij aan.
„He, Albert, zijt ge nog op?”
„NatuurlijkWat is er, Mijnheer
Donat?”
„Daar is een man, die u op dit late
uur nog spreken wil. Hij zegt, Hij
zegt, dat hij een neef van u is en uit
Leibnitz komt
„Zeker mijn goede Peter Zangli?”
„Ja, zoo noemt hij zich
„Ei, welk een aangename verras
sing Albert was reeds bij de deur
on opende snol. „Waar is hij dan, die
goede Peter
„Hierzei eene stem uit de duis
ternis. „En ’t schijnt me toe, dat die
mijnheer daar me voor een dief en
bedrieger aanzag 1”
Deze woorden kannen slechts hun
te scherp toeschijnen, die de waar
heid niet meer onderkennen als ze
zich hult in het kleed der ironie.
Na het debat dunkt het ons echter
nog juister den minister te noemen
opportunist in den hoogsten graad.
Met beminnelijke vrijmoedigheid
heeft hij de voor een anti-revolutio-
nair zeer zeker verrassende belijdenis
afgelegd, „dat wij ons vergissen,
wanneer wij ons de illusie maken,
dat men zou kunnen aangeven be
paalde beginselen, waarvan men kan
zeggen: zie, dat zijn nu de begin
selen van socialen aard iemand die
daar buiten gaat, is verkeerd; die
daar binnen blijft, is goed”.
Het zal wel geen betoog behoeven,