sfwet HG r ►ON, ion 333. I ie I »E GEWETENLINZE. GER. rk. De Concentratie en liet Defensie-vraagstuk. I nz. JTAIL. I ï- 1 Maandag 7 April 1913. flÜe Jaargang. Verschijut jagelij ks Telefoon Interc. 82. FjKLiLLjETOA, exx J£^.d.“V“ext®3^-tle"blsucL ttgox Q-ou.qLsu ezx behalve Zon- en Feestdagen. Uitgevers A. BRINKMAN EN ZOON. Telefoon Inflrc. A2. s(. het ELS. 68) 1 H XVIII. «y-i - I (Wordt vervolgd). dagei om* l.sterkcon- J f 295. f 12S-— »»•.- II adelaren rdam. 1898. 1/&. GOLlISCHE (OlltAM. ihoven. en a/d. IJssel. Ze lachte onergdenkend, maar dat beviel hem niet. Toen hij tevergeefs op Herbst wachtte, was er iets in heifl omgegaan, wat hem niet loslaten won. De opmerking van den ouden excel lentie zat hem in ’t hoofd, als een hate lijk iets, dat telkens terugkomt. Hij streed er tegen, maar het wantrouwen was ontmaakt en zocht naar een op lossing. Eindelijk beproefde hij opgeruimder te spreken. Ja, ja, ik ben ook een malle kerel, niet Vroeg hij, ook lachend, als uit een droom ontwakend. We geloofden, dat we elkander nog wel eens vinden zouden. Nu, je ziet, elk vindt zijn eigen paradijs. Gij krijgt nog de mooiste villa hier. Anderen laten hun oude vriendinnen loopen en ik heb je een warm nestje bezorgd. Benijden behoef je me anders niet, want geld alleen maakt niet gelukkig Dat zie je aan wat je daar op je arm hebt Zoo sprak hij dikwijls tot haar, zon der dit hij iets ten antwoord kreeg, dan dat zij geen beter leven van hem zou willen aannemen. Zij had het nu best, en hoopte slechts dat het zóó mocht blijven. Plotseling bleef hij staan en vroeg scherp vooral, zeer geliefkoosd \yerk is, maar niettemin eefi zeer gevaarlijk bedrijf, aangezien de Napoleontische tijd een zeer buitengewone era in de geschie denis was, die bijna geen vergelijking -taelaat. Ik mag niet nalaten, telkens ep telkens weer tegen dit klakkeloos verwijzen naar Napoleon’s tijdtepro- testeeren. Hier wordt het nog veel verergerd Waarom zeg je zoo, dat ik er ook twee gehad heb? Weet je dan, dat hij ook nog een ander heeft Zij schrok, want zij dacht dat hij iets vermoedde. Maar daarna herstelde ze zich en lachte. Hoe zou ik dat weten vroeg ze. Wat gaat me die man aan?Voor mijn part heeft hij er een dozijn Als hij zijn werk bij u maar goed doet. En dat doet hij immers. Victor mag hem ook gaarne. Laatst heb ik het nog ge zien. Altijd knuffelt en doet hij hem, en dat is toch wel een aardige trek van hem. Een vrouw kan van hem leeren. Ge moet niet altijd het slechte van de menschen denken. Vroeger waart ge ook altijd zoo. Zoo, zoo doet hij dat wierp ,hij er tusschen. Dat heb ik nog nooit van hem gezien. Ja, maAr ge ziet’ ook niets, ant woordde zij, met dubbele bedoeling, die hij niet begreep. Herbst, die met eenige heeren achter gebleven was, kwam nu naderbij, en dadelijk was Gl&ser’s wrevel jegens hem verdwenen. derheid van ons, wenschen echter geen ander in te nemen. Wij\ zijn een klein land, we moeten onze yerdediging zóó inlichten, dat we onz\ neutraliteit kunnen handha ven, eerste voorwaarde van ons onaf hankelijk volksbestaan. En we moeten dit doen zoo goed als dit met onze financieele draagkracht on met do eischeu die de behartiging van andere belangen stelt, bestaanbaar is. Geen verwaarloozing dus, maar evenmin een onverantwoordelijk op drijven.” liet kon waarlijk niet beter gezegd worden. - Waar blijft ge zoo lang riep Glfiser zijn vertrouwde toe, toen het rÖtn’gje voor het bouwbureau stilhield. En dadelijk nam hij den jongen in zijn armen, kaste hem en droeg hem een eindweegs naar het werk, waar de ingenieurs stonden. Juffrouw Dolinsky zag het hem aan, dat er iets bijzonders in hem omgegaan moest zijn, want nauwelijks had hij Victor op den grond gezet, of hij 'pam haar terzijde, vra gende Waar is hij zoo lang, geweest Waart ge er bij, toen hij met mijn vrou w sprak Zijn kleine oo’gen zochten de hare, maar zij doorstond dapper zijn scher pen blik. Ge zijt toch niet jaloersch ant woordde zij lachend, terwijl de knaap aan haar arm trok. Ik? Op wie? Op dien verach- teljjken windhond Ik erger me door het feit, dat het aangehaalde antecedent geval bezijden de waar heid is. Nederland is in den Franschen tijd niet platgedrukt tuschen de groote mogendheden. Het heeft in 1793 een omogsverklaring gekregen van de Fransche Republiek en heeft zich in 1795 nog wel met medewerking eener groote staatspartij onder Franseh protectoraat laten brengen, hetgeen later geleid heeft tot de in lijving. Er is dus volstrekt geen sprake geweest van een neutraal Nederland tusschen een paar strijdende groote mogendheden. Het is onder den druk gekomen door de leuze dér Fransche revolutie „la guerre aux palais” en door de verdeeldheid in eigen boezem niet door den oorlog (tusschen zijn naburen, noch door gebrek aan mili taire kracht. Indien men in de geschiedenis een voorbeeld wil vinden, dat ons vader land, neutraal zijnde, is betrokken in een oorlog tusschen zijne naburen, zal men lang moeten zoeken. Zoover mij bekend, is Nederland slechts eenmaal neutraal geweest, terwijl het tusschen twee strijdende groote mogendheden lag, namelijk in den Fransch-Duitschen oorlog. Toen is het buiten het gedrang gebleven, en waarlijk niet door zijn groote militaire weerbaarheid. (In den zevenjarigen zeeoorlog .tusschen Frank rijk en Engeland, 1756—’63, kan men een tweede geval zien, als men wil, maar toen was Nederland eigen lijk in Verbond met Engeland en bleef tóch buiten deelneming, alweer zon der belangrijke weermiddelen). De geschiedenis geeft dus geen aanleiding tot groote vrees voor neutraliteitsschending, tenzij kapitein Oudendijk andere gevallen mocht we ten aan te halen, wat tot dusver nog niemand gelukt is. Wil hij blijven pleiten voor ver sterking van leger en vloot wat natuurlijk zijn recht is dan dient hij de historie er voortaan buiten te laten tenminste de historie van Ne derland. Zij kent zulke schanddaden als neutraliteitsschending gelukkig niet en zal er, naar wijfallen hopen, voor altijd van verschoond blijven. Men kan dit laatste betwijfelen, wat velen in onzen tijd doen, maar dan moet men aan nemen, dat de wereld achteruit gaat en niet, vooruit, in ’t bijzonder ten opzichte van dat ver antwoordelijkheidsgevoel en het poli tiek inzicht onzer groote naburen.” Dat het voor een klein land als het onze absoluut onnoodig is, mee te doen in den gevaarlijken wedstrijd der groote natiën in het opdrijven der oorlogsuitgaven, hot bljjkt zoo dui delijk uit een ingezonden stuk van den bekenden historicus C. te Lintum in „Het Vaderland” van 28 Maart j.l. Het luidt aldus „In het verslag van de vergadering der Haagsche afdeeling van de ver- eeniging „Ons leger” („Het Vaderland” 20 Maart, Ochtendblad), komen een een paar beweringen voor, die mijns inziens op oen afsehuwelijk misver stand berusten. Daar ze van histori- schen aard zijn, kan ik niet nalaten, er even op te wijzen, hopende, dat de spreker, op wiens naam ze staan, dan aanleiding moge vinden, om ze nader te verklaren. Volgens dat verslag heeft kapitein Oudendijk o. a. gezegd „In die jaren (vóór 1813) was Ne derland eenvoudig plat gedrukt in den strijd tusschen de groote mogendheden” En vorder heeft hij gevraagd „Zou Nederland weeFeenmaal, zooals in 1810 gevaar loopen om in het ge drang te komen tusschen strijdende machten”. Kapitein Oudendijk wil met deze laatste vraag blijkbaar de hedendaag- sche en toekomstige toestanden afmo ten naar de antecedenten van honderd FÏÏ W S V A N H T A N N E MENT: Per kwar-tahk Idem fflöwb per ppst Met Gglluslreerd Zondagsblad Idem 'franco per post AtH®Sementen worden dagelijks aam TiENpEWEG 64, bij onze Agenten, den 1 Links en zelfs ook van Rechts is aan- gedrongen op het instellen van eene zoogenaamde bezuinigings-commissie, op het instellen van een onderzoek, of niet, zonder ’s lands verdediging te schaden, op jde uitgaven daarvoor valt te bezuinigen. Het rapport van die I Commissie heeft ons nog niet bereikt, is althans fgeenTpnbliek domeinin- 1 tusschen zijn sedert 1908 de uitgaven belangrijk gestegen, en dit verschijnsel 1 wekt bij .niet weinig vrijzinnigen be zorgdheid. Ze zien toch om hen heen de groote i mogendheden in wedloop, wie het meest voor' de bewapeningskoston zal uitgevon. Engeland gaf in 1899 voor zijn leger 19 millioen pond sterling uit. thans 28; voor Frankrijk zijn deze 1 cijfers respectievelijk So’/a 0n 363/4 i voor Rusland 50% en 56% millioen; i voor Oostonrijk-JIongmijo 12 en. 15% i millioen; voor Italië 11 en 17 mil- i lioen; voor Duitschland 30 en 41%. 1 millioen voor deze zes mogendheden' in totaal eene uitgave vermeerdering alleen voor het leger in de laatste 14 jaar van 47 miljoen p.st. of 564 mil- lioeh gulden. Voor de vloot stegen in hetzelfde tijdperk voor deze zes mogendheden de uitgaven met 57% millioen p, st. of 693 millioen gulden. Voor oorlogsuitgaven is dus het bud get van deze zes „christelijke” mo gendheden in de laatste 14 jaren met 1434 millioen gulden gestegenen telkens worden nieuwe millioenen ge vraagd en nieuwe persoonlijke lasten opgelegd. En maar al te vaak wordt de inwilliging daarvan slechts verkre gen door het opwekken van een gevaarlijk chauvinisme. Dit alles stemt tot nadenken in de eerste plaats voor de kleine natiën, die er gelukkig niet aan kunnen den ken aan dezen wedloop mee te doen En daarom mogen wij, vrijzinnigen, nooit vergeten, dat ons standpunt is in deze, en niet anders zijn kan, dan dat bij alle regeeringsmaatregelen, ook bij die in het belang der verdediging te nemen, ernstig rekening moet wor-' jaar geleden, wat een, bij militairen den gehouden met ’s lands financiën, 1 met de financieele draagkracht des volks. Dit standpunt is zóó logijch, zóó van zelf sprekend, dat het over bodig moest zijn te zeggen, dat men het inneemt; maar het schijnt wel, alsof er zijn, die dit een verkeerd standpunt schijnen te achten als het militaire uitgaven betreft. Wjj, vrij zinnigen, althans de overgroote meer- dat maar, omdat ik weet, dat je zwij gen kunt, zelfs tegenover ^e man Maar, eer ik het vergeet, onderbrak hij zichzelf, met het gemak van iemand die aan vele dingen tegelijk kan den ken ’Dolinsky heeft telkens groo- tere plannen. We moeten hier een kerkhof aanleggen, want natuurlijk zullen de menschen hier buiten ook sterven. Net als overal. En wat denk je dat hij me geteekend heeft Een ontwerp voor een prachtig mausoleum, dat hier in elk geval komen moet. Ik heb het hem beloofd, zei hij. Weet je daar wat van? Een komieke snuiter, die kleine man van je! Dikwijls lykt hij. me een zeldzame vogel in een kooi. Hij zou er graag uit willen en kan niet. Ofschoon hij nog heel goed wist, wat hij in den kouden nacht in den wagen vierde klasse met Dolinsky ge sproken had, speelde hij weer de ver geetachtige, die niet graag voorbij gegane dingen oprakelt. Zoo, zoo, wierp Anna er ver strooid tusschen, want haar gedachten waren bij Herbst. Laat hem toch doen wat hij wil. Veel mannen hebben ge luk bij de vrouwen en krijgen boven dien nog wat toe. Ik meen uwen se cretaris. Hebt ge er ook niet twee gehad „Dè Vaderlander” vestigt er de aan dacht op, hoe ijverig de coalitie be proeft, het ontbreken Van een defensie- paragraaf op het’ -program der vrijzin nige concentratie tegen deze te oxploi- teeren, en het voor te stellen, alsof de vrijzinnigen voor de deftfnsie niets zouden over hebben, en dus de onaf hankelijkheid van dezen lande door hen niet op den rechten prijs zou worden, gesteld. En dit wapen wordt vol ijver gehanteerd, nu een vrijzin nig officier verklaanL heeft, dat hij er sterk o vér denkt in Juni a. s. zijne vryzinnigheid maar aan den kapstok te hangen omdat de belangen van de defensie bij Rechts veiliger zouden zijn dan bij Links, en er dus voor de coalitie-stembus voordeel mee te behalen is. Onze ervaring leert ons zegt „De Vaderlander” dit in parenthesi dat die zoogenaamde vrijzinnige officieren, die Rechts stemmen, daar mee noch in de eerste plaats onze defensie op het oog hebben, en de geheele natie, die daarvan profijt moet hebben, noch het belang van hot va derland. In hun kastegeest vragen zij slechtsVan wie hebben wij de hoogste oorlogsbegrooting te verwachten zy staan .«hts gelijk met die vele leden van bonden en corporaties, die bij het uitbrengen van hunne stem zich niet laten leiden door hun beginsel, maar door de vervulling van den een of anderen specialen wensch. Dat ze eindelijk de zaak,, die ze heeten Voor te staan, schaden in plaats van te bevorderen, is duidelijk. Een volk toch, dat bij zijne defensie geen o rekening houdt met zijne financieele draagkracht zal te avond of morgen voor het feit komen staan, dat ze zelfs het onont beerlijke niet meer kan bekostigen het leven op te grooten voet wreekt zich altijd, maar nergens erger dan op defensiegebieden dat wel, omdat men met den schier dagelijkschen vooruitgang van de -techniek nooit kan zeggen Ons oorlogsmateriaal is voldoende; het kan altijd nog veel beter. Maar hoe staan wij, vrijzinnigen, nu in zake het defensievraagstuk We wenschen deze vraag te beant woorden niet uit eigen mond, maar met hetgeen daarover do.or één der voormannen van onze partij 'weinige slechts, dat het zoolang geduurd heeft Toen zij hem zoo hoorde spreken, maakte het haar innerlijk bedroefd, dat zij een geheim kende, welks ont sluiering hem tot een wildeman zou maken. Langzaam ontstond er iets als „Schadenfreude” in haar, wat zich tusschen haar zeldzame trouw mengde. Indien hij al niets wist, dan kon hij nu toch voclep wat twijfelzucht voor een menschenhart beteekende. Toch wilde ze hem geruststellen, en gebruik te daartoe de uitvlucht, dat zij zijn vrouw en Herbst voor het huis gezien had en dat het afscheid wat Vertraagd was. Waarom valt ge nu op eens zoo uit voegde ze er h ij. Hij is toch geen verachtelijke windhond Ja, dat zyn ze allemaal, die luchtig met vrouwen omgaan pruttel de hij voort. Zelfs myn schoonmoeder noemt hem zoo. Ik hield hem altijd voor een solied mensch, en nu heb ik gehoord dat hij in een kostbare ver houding staat tot een toóheelspeelster. Een van de architecten heeft het me gezegd, we spraken er heël toevallig over. Dat is nu wel niet zoo erg, maar het zal hem geld kosten. En een weel derig huis heeft hij ookgezien heb ik het nietDat kan hij onmogelijk van zijn inkomen bekostigen. Ik zeg je f 1.25 150 S; 1.50 190 igöpomen aan ons Bureau: Lange Bockhandel en de Postkantoren .gen^^leden is gezegd, wat geheel i’j^Pwoorden bracht, wat wij over deze zAak denken. We hebben hier op het oog den oud-Minister De Meester, die zien over deze aangelegenheid op 18 Maart j.l. in zijne te Den Helder gehouden rede, aldus uitliet: „Het Concentratie-Manifest heeft nimmer de bedoeling gehad te zijn oen volledig program. Wat men voor de naaste toekomst hoofdzaak van hervormingspolitiek achtte, is daarin opgenomen. En nu doet men aan het belang der defensiezaak volstrekt niet te kort, wanneer men deze voor de naaste toekomst voor Nederland niet rangschikt onder de hoofdzaken, om dat eerst in 1912 een nieuwe Militie- wet is tot stand gekomen en in dezen stand van zaken, naar het zich laat aanzien, geen ’groote hervor mingen op dit gebied te verwach ten zijn^ Te willen loochenen dat onder de vrijzinnigen op het stuk der defensie geen volkomen overeenstemming van zienswijze bestaat, ware dwaasheid. Een groot deel der vrijzinnigen is overtuigd, dat in ons land dat de historie geeft er tal van bewijzen van nooit een militair land is ge weest als bv. Pruisen, voor de ontwik keling van een gezonde belangstelling in ’s lands verdediging krachtig moet gestfeofd worden naar een volks- 1 0 r> naar een leger van behoorlijk geoefende, dus weerbare burgers, met zoo weinig mogelijk beroepsofficieren. En de taak van het leger moet zijn de verdediging des lands, niet po litiezorg. Door deze vrijzinnigen is do strijd voor het oogenblik verloren, omdat do nieuwe Militiewet, naar Minister Colijn volmondig erkende, tegen het streven naar een volksleger ingaat, waarom dan ook het overgroot deol der vrijzinnigen tegen deze wet heeft gestemd. Onwaar is het echter, dat de vrij zinnigen voor ’s lands verdediging geen hart zouden hebbendat een vrijzinnig Ministerie dit gewichtig na tionaal belang zou verwaarloozen. Is men b.v. vergeten, dat de invoering van het gezonde beginsel van den persoonlijken dienstplicht, die een einde heeft gemaakt aan de ellendige plaats vervanging, met welk eene krachtige landsverdediging niet mogelijk is, te danken is aan een vrijzinnig Minister van Oorlog? En wat de geldquaestie betreft, van pRIj^ OER AD VER TEIJTIÊN Van 1—5 gewone regels met bewijsnummer f 0.55 Elke regel meer „0.10 Bij drie achtereenvolgende plaatsingen worden deze tegen twee berekend. Dienstaanbiedingen per plaatsing van 15 regels f0 35 bij vooruit betaling, elke regel meer 6 ets Reclames 1 0.25 per regel. Groote letters en randen naai’ plaatsruimte. 64

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1913 | | pagina 1