voorschriften, waaraan zich alle in gezetenen gelijkelijk hebben te on derwerpen." En dan volgt er ale nadere moti veering daarvan: „Aan dezen, naar ons oordeal nood- zakelijken easeh zou niet voldoen eene verordening, die aan Israëlieten de vrijheid gaf om 7 dagen per week te verkoopen; terwijl dit aan de ove rige winkeliers slechts 6 dagen ver oorloofd zou zijn", terwijl tenslotte gezegd wordt: „Wij achten het niet geraden om tot het in 't leven roepen tiener derge lijke rechtsongelijkheid inede te werken." Wat mij betreft, wanneer ik arti kel 135 der Gemeentewet opsla, dan kan nog niet worden geconstateerd, i dat daarin zal gevonden worden, wat hier als argument wordt gebruikt. Immers, de Gemeentewet houdt als zoodanig geen rekening met de ver schillende onderdeelen, welke in het volk worden aangetroffen, maar be schouwt ons allen gelijkelijk als Ne derlanders. Trouwens, wanneer dat argument opging en dat beroep op het Israëlietisch deel van ons volk speciaal bij de vaststelling van een dergelijke verordening doel zou tref fen, dan zou, consequent gerede neerd, een dergelijke bepaling ook steeds moeten worden gemaakt voor de verschillende secten, welke, naar wij allen weten, in onze samenleving eén plaats hebben gevonden. En ik meen toch, dat, waar tot nog toe zoo wel de hoogere als de lagere bestu ren zich daarvoor hebben gewacht, wij gerust ook met betrekking tot deze aangelegenheid, dat gevoegelijk kunnen voorbijgaan. Wanneer toch de hoogere overheid bij de codificee ring niet erkent als zoodanig de ver- I schillende onderdeelen van ons volk, I die zich als afzonderlijke secten openbaren en dingen naar een of an dere gesteldheid op het terrein van het speciaal religieuze leven, dan meen ik, dat wij daarin voldoende vrijheid hebben ook bij deze verorde ning daarmede geen rekening te hou- j den. Trouwens, wanneer het principe wordt aanvaard, dat de overheid re gelend heeft op te treden, zooals blij kens deze ontwerp verordening hier in Gouda de bedoeling is, dan hebben I wij in principe immers aanvaard, dat de overheid zal zeggen hoe het wezen moet en worden telkens en te allen tijde eenvoudig uitgeschakeld de bij zondere belangen en belangetjes, welke bij verschillende groepen en groepjes zoudeii kunnen worden aan getroffen. En daarom meen ik, dat I de motiveering, welke in deze toe lichting is gegeven, niet getuigt van een gelukkigen opzet. Daarenboven, men gelieve niet te vergeten, dab hot practisch toch hier op neerkomt, dat de winkeliers, over het algemeen genomen, voorstanders zijn van sluiting van de verschillen de bedrijven op den Zondag. Zoo hier en daar mag er een enkele gevonden worden, die een z.g. vrij heid opeischt, maar de meer ernstige» onder hen, die werke lijk weten wat er in ons volk leeft en omgaat, wat er gevraagd wordt, wat er geboren is uit den drang der om standigheden, weten wel dat over het algemeen do winkeliers de hulp heb ben moeten inroepen van de overheid om te kunnen komen tot bescherming, die toch inderdaad in onze tyden zoo zeer noodig is. Want wanneer wij beginnen want daarop komt het ten slotte toch neer aan het aan handen leggen i van zaken doen en nu, imen ver sta mij wel, ik heb hierbij niet het zakelijke op het oog maar veel meer dit, dat men ten slotte gevoelt voor de geestelijke nooden van ons volk wanneer men inderdaad zoover gekomen is door de propagan da, die van alle kanten en niet speci aal van ééne zijde is gevoerd, tot be scherming v,an de winkeliers, dan heeft men dus in beginsel aanvaard de begrenzing van het zaken doen wat de tijdsorde betreft. En wanneer wij dan komen tot het vaststellen van een verordening, waarbij op werkda gen een zekere limiet gesteld wordt, dan is het afgescheiden van de taak en de roeping der overheid m.i. niet meer dan billijk, wanneer ook speciaal voor den Zondag de overheid regelen stelt, waarbij zij eenvoudig allen gelijkelijk behandelt j en beoordeelt. Men verwachte toch niet, dat in eene vergadering van winkeliers alle winkeliers het roerend eens zullen zijn over de manier waarop inen de I zaken zal drijven, ook wat de tijds orde betreft. Ik meen hiermede de waardeloos heid te hebbëi^ aangetoond van eeni- ge argumenten, welke in de toelich ting tot deze ontwerp-verordening I zijn gebezigd, en zal het voor het I oogenblik hierbij laten. (De heer Broekhuizen is onder*wijl I ter vergadering gekomen.) De heer VINGERLING: M.fV. ITen einde misverstand te voojko- I men gevoel ik, dat het op mjjn weg I ligt als mede-onderteek^enaar Van I het schrijven der Commissie Voor de Strafverordeningen, om even na der toe te lichten hoe mijn naam daaronder is gekomen zonder dat in bet schrijven iets is opgenomen tegen de meening der Commissie inzake de sluiting der winkels op Zondag. M.d.V., het is misschien uwe aan dacht ontgaan, ik neem het u vol strekt niet kwalijk, maar u hebt in I de vergadering der Commissie mij toegezegd aan de vergadeVing hiier te zullen inededeelen, omdat de toelichting er niets van zegt, dat ik mijn best heb gedaan de I heeren te overtuigen van de noodza kelijkheid om op den Zondag de win kels te sluiten, aangezien zulks ge heel ligt in de lyn van mijn principe, doch dat de meerderheid der Com- I missie er anders over heeft gedacht en niet gekomen is derhalve met een j daartoe strekkend voorstel. Ik meende dit even te moeten toe lichten, omdat men anders naar büi- ten allicht den indruk zou krijgen, I dat ik, principieel voorstander van Zondagsrust en Zondagsheiliging, zou medewerken aan het totstand- hrengen eener verordening, waarin dit juist veronachtzaamd wordt. De VOORZITTER: Wanneer het inij vergund mag zijn om als Voor zitter der Commissie voor de Straf verordeningen op de geopperde be denkingen /te antwoorden, dan wil ik beginnen met de opmerking van den heer Kolijn omtrent de zinsnede uit het rapport der Commissie, waarin gezegd wordt „Mooht eerlang de steen kolen voor ziening weder normaal worden en verdere lichtbesparing overbodig zyn, dan is door eene geringe wijzi ging van de verordening met slui tingsuur voor alle jaargetijden op 9 uur 's avonds te stellen." Wy hebben in de zinsnede, welke daaraan voorafging uitdrukkelijk doen uitkomen, dat wij, in verband I met de bewoordingen van de motie, de ontwerp-verordening ook dienst baar hadden gemaakt aan de bespa ring van licht, want die gedachte I lag mede aan de door den Raad aan genomen motie ten grondslag. Geens zins heeft het in de bedoeling van de Commissie voor de Strafverordenin gen gelegen dit zou allerminst haar taak geweest zijn om nu reeds op een beslissing van den Raad vooruit te loopen. Wij hebben alleen I in het licht willen stellen, dat, waar in het meerendeel der gemeenten, waar eene verordening op de winkel sluiting bestaat, algemeen 9 uur als sluitingsuur is aangenomen, wij voor de wintermaanden hier 8 uur heb ben aangenomen, en dat, wanneer de Raad dat Jater mocht wensohen voor het geval die lichtbesparing niet meer noodig was, overgegaan zou kunnen worden tot invoering van een algemeen sluitingsuur. Maar in ieder geval, de beslissing omtrent dit punt blijft geheel aan den Raad en de Commissie voor de Strafverorde ningen heeft zieker later geen voor stel meer te doen. Ik meen, dat hiermede de bedoe ling van hetgeen de Commissie in haar rapport heeft gezegd, voldoen de is toegelicht. Wat het verdere betreft, in de eer- j ste plaats wil ik aan den heer Vin gerling mededeelen, dat ik juist voornemens was om by de eerste maal, dat ik het woord over deze ontwerp-verordening heb ge voerd, uiteen te zetten het staind- punt, door hem in de Commissie voor de Strafverordeningen ingenomen. Dat standpunt, door de Commissie en door den heer Vingerling ingepo- men, besprekende, kom ik als van zelf tot het tweede punt, door den heer Kolyn aangeroerd. Waar de heer Kolyn vah meening is, dat het beroep op artikel 135 <fer j I Gemeentewet niet juist is, veroorloof I ik my de vrijheid in dat opzicht ipet I hem van gevoelen te verschillen. Ret I komt my voor, dat eene verordenijng Iinderdaad, die omschrijving kan I men ook vinden in het nog niet dn behandeling gekomen zijnde ontwerp van wet op de administratieve recht spraak een samenstel is van be palingen, dié algemeen bindend mpe- I ten zijn. Zoo kwam het ook hier aèn de Commissie voor, dat, wanneer ter eene verordening werd gemaakt op de winkelsluiting, die eveneens voor pi le winkeliers zonder uitzondering bindend behoorde te zijn, althans, dat j niet de een zes dagen en de ander ze ven dagen per week zon mogen ver koopen. Het kwam ons voor en hét I komt ons nog voor, dat dat een rechtsongelijkheid zou zyn. Wat nu dat verdere betreft daarmede kom ik meer tot het ge sprokene door den heer Vingerling in de vergadering van de Com missie hebben wij ons niet geplaatst op het standpunt van bespreking van het principiëele punt betreffende Zondagssluitiqg. Dat is een punt, dat feitelijk niet ligt op den weg van de Comjnissie, maar uitsluitend op dien van den Raad, eh wanneer men met het oog op de bestaande principes Zondagssluiting wenschte, zou de Commissie zeker, en ik als voorzitter in de eerste plaats, willen zeggen: besluit dan de Raad omtrent dit principe uitspraak te doen en ge schiedt dat, dan zal de Commissie voor de Strafverordeningen zich naar den wensch van dey Raad ge dragen. Hier betreft het alleen een I verzoek, dat ingekomen was van de I Wdnkeiiersvereeniging, waarin als I 'aanvulling van de in wording zijnde verordening betreffende winkelslui ting gevraagd werd ook Zondags- sluiiting in te voeren, met uitzonde ring van de winkeliers van den Is- raölitischen godsdienst. Dit verzoek uitsluitend had de Commissie te be- oordeelen en omtrent dit verzoek heeft de Commissie hare meening i uitgesproken. Nu wil ik het door de Commissie ingenomen standpunt nog weDeeni- germate verduidelijken en daartoe wil ik even aanhalen de woorden, welke in de vergadering van 2 No- I vember j.l. bij de behandeling der I motie dpor den heer Muijlwjjk ge- I sproken zijn. De heer Muylwyk heeft toen ge- I aegd (bladz. 344): „De vorige maal was ik tegen ver plichte winkelsluiting. Ik geloof, dat wy als Nederlanders allen er tuk op zyn om niet in al dergelijke dingen aan banden te worden gelegd en onze vrijheid te' behouden. Maar, gezien de omstandigheden waarin wij ver- keeren, en nu de belanghebbenden zelf het wensohen, zal ik stemmen voor de verplichte winkelsluiting." I Nu wil ik nog dit zeggen. De ver ordeningen op de winkelsluiting, waar zij bestaan, zijn naar ik meen in geen enkele gemeente met buiten gewone geestdrift tot stand geko men. Die verordeningen zijn oor- I spronkelyk ontstaan uit den wensch van gemeenteraden om maatregelen te treffen tegen den dikwijls overrna- tigen werkduur van winkelbedien- j den. Feitelijk was het rechte middel om daartegen voorziening te treffen het geven van voorschriften, waarbij een maximum arbeidstijd voor die personen werd vastgesteld. Aange zien echter zoodanige regeling bij de I wet niet te verwachten was en het I onderwerp buiten de bevoegdheid I van de gemeentebesturen viel, heeft I I men langs indirecten weg toch ge- I zocht om tot het doel te komen en is I men noodgedrongen, omdat er geen I ander middel was, gekomen tot de verordening op de winkelsluiting. Feitelijk een eenigermate verkeerd middel, dat met een zeer goede be doeling in de hand genomen werd, maar juist omdat het middel niet het juiste was, omdat men het niet in handen had, moet men het altijd met groote voorzichtigheid toepassen, aangezien men er allicht door treft personen, die van die verordening feitelijk niet gediend zijn, die er geen behoefte aan hëbben en op wie die I verordening eigenlijk niet van toe- I passing zou behoeven te zijn. In den I regel heeft men dan ook dat is in I vele gemeenten het geval geweest met het vaststellen van dergelijke verordeningen op de winkelsluiting gewacht, totdat ongeveer het tijdstip daar was, dat nagenoeg alle winke- lière zich verklaarden voor verplich te winkelsluiting. I Dat oogenblik is te Gouda ten aan zien van de gewone winkelsluiting I ook aangebroken. Maar, zooals het adres van de I Goudsohe Winkelieravereeniging, dat is ingekomen en bij de stukken ter visie heeft gelegen, ten duidelyk- I ste doet zien, bestaat er ten opzichte van de Zondagssluiting nog een zeer groot verschil van gevoelen 'bij de winkeliers ondéïling. En afgezien nu I van de wettelijke bezwaren, die bij de Commissie bestaan, wil het ons voor komen, dat, zoolang er onder de be langhebbenden ook een dergelijke groote verdeeldheid bestaat, het nog niet volkomen geraden lijkt aan dat adres uitvoering te geven. Met hetoog daarop heb ik straks ook aangehaald de woorden van den heer Muylwyk, j die, zooals hij verklaarde, oorspronke lijk tegenstander was geweest en al leen op grofld van het feit, dat nu de winkeliers er voor waren, zich met de in de Raadsvergadering van2Novem- j her aangenomen motie had ver- I eenigd. Het kwam de Commissie, die het adres heeft onderzocht, ongera den voor daarop in te gaan. Het kwam ons voor ik herhaal het dat op deze wijze een rechtsongelijk heid in het leven werd geroepen. I Wenscht de Raad het principiëele I vraagstuk te bespreken, dan moet I ik hem daaromtrent volkomen vry- I heid laten, maar het ligt niet op den I weg van de Commissie zich op dat I standpunt te plaatsen. Zooals ik ge- I zegd heb, -heeft de Commissie ge- I meend zich op het wettelijk stand- j I punt te moeten stellen en vandaar I dan ook, dat de heer Vingerling met het oog op die omstandigheid heeft kunnen goedvinden zyn handteeke- raing onder het rapport te stellen, of- I J schoon hij zich zyn meening omitrent I Zondagsrust in het algemeen geheel I en al voorbehield. De heer VAN VEEN: MA.V. U I hebt zoo juist weergegeven hetgeen in de Commissie voor de Strafveror deningen over de winkelsluiting is gesproken. Alleen wil ik opmerken, dat ik, ofschoon ik het rapport van |de Oommissie heb onderteekend, mij I verklaar tegen de verplichte win- I kelsluiting. Dat heb ik in de Com- I missie gedaan en ik wil het ook in I dejze vergadering doen om, zooals de j heer Vingerling zooeven terecht I heeft gezegd, verkeerde gevolgtrek kingen van den een of ander by voor baat weg te nemen. Ik ben geheel te gen de verplichte winkelsluiting, op welke wijze dan ook. Ik hen zelf win kelier geweest en ik heb behoord I I ik heb ondervonden wat dat is I tot de eersten, die vrijwillig om 9 uur I I hebben gesloten, maar ik ben over- tuigd, dat vele winkeliers, die in Gouda gevestigd zyn, niet aan ban den willen gelegd worden door een voorschrift, dat zij "op een bepaald uur hun zaak moeten sluiten. I Ik vind het billijk, dat dit niet ge- I beurt. Wy moeten in den Raad de I belastingen op zulk een hoogte bren- I gen, dat de gelden, noodig om de I traktementen van alle mogelijke I ambtenaren en de loonen van de ver- I schillende werklieden, in dienst van Ide gemeente, op hun tijd te verhoo- I gen, in voldoende mate kunnen wor- I den geheven, maar dan mogen wij niet aan een groot deel der ingezete- I nen van Gouda, die in die belastin gen moeten bijdragen, de gelegen heid ontnemen die gelden te verdie nen in hun zaken op de mahier als zy zich zeiven voorstellen dat te kun nen doen. Ik althans acht mij niet gerechtigd er toe mede te werken om aan die wiiukeliers voor te schrijven, I dat zjj op een bepaald uur hun zaken moeten sluiten, als zy meenen na dat j uur in die zaken nog het een of an der voor hun gezin te kunnen ver dienen. Ik heb mij altijd tegen de ver- I plichte winkelsluiting verklaard en ik wil het hier nog eens doen, omdat I er verkeerde gevolgtrekkingen uit I gemaakt zouden kunnen worden, in- dien ik, ofschoon ik het rapport mede heb onderteekend, tegen het eerste gedeelte van het voorstel stem. De heer VAN EIJK: M.d.V. Het I spijt my, dat de Raadsleden weder- I om worden geroepen om een taak te I vervullen, waarmede zy een zeer I groote verantwoording op zich ne- I men. I Wanneer ik naga, hoe in de laat- I ste jaren verschillende verordenin gen de gemeenteraden bereiken, en ik vraag mij af wat daarvan de oor zaak is, dan zoek 7ik die oorzaak niet hierin, dat men inziet dat het van zoo groot belang voor de gemeente is of i dat men inziet dat de huidige toe stand groot nadeel oplevert voor de gemeente, maar in iets geheel an dere: zooals reeds gezegd is, het zit hoofdzakelijk in den arbeidsduur 1 van de ondergeschikten. Ook ik vind het treurig, dat in de maatschappij de een zooveel onbilly- I ker wordt behandeld dan de ander, dat in de eene plaats zoo belangrijk I meer moet worden gewerkt dan in de I andere plaats, dat ook in de eene zaak zooveel langer moet worden ge- arbeid dan in de andere. Maar de vraag komt bij mü op: is bet nu de pliobt vin de gemeente om te dien I aanzien voorziening te treffen of is I het de plioht van het landsbestuurt Wij weten, dat van de zijde-der voorstanders van die versèhillende I verordeningen in die richting reeds I jaren en jaren lang is gewerkt, maar het landsbestuur schijnt het niet voor zijne verantwoordingte durven ne men om daarin een degelijke en flin ke verandering te brengen. Nu rijst bij mij de vraag, of het gemeentebestuur gerechtigd is om ai die verordeningen te snaken, welke toch zeer zeker een groote onbillijk heid scheppen voor den een tegen over den ander. Wij hebben nn weder de Winkel- I [sluiting. Wanneer die doorgaat, dj z allen daardoor de winkelbedienden geholpen zijn, maar dan roepen wij [daarmede tevens in het leven oen zeer groote onbillijkheid tegenover al I de andere bedrijven, die er niet mede I geholpen zijn, Dat is m.i. een groot bezwaar van [al die gemeentelijke verordeningen welke men maakt. Dat houdt zeer ze ker het groote werk tegen en dat ligt (och niet op den weg van de voor standers. Dan alles wat op dit stuk door gemeenteraden geschiedt groot lapwerk; het groote doel, dat de voorstanders op het oog hebben, I». reiken zij daarmede niet; integen deel, zij brengen het daarmede juist ten achter. Zooals de heer van Veen reeds heeft gezegd, het gaat er hier niet om, dat wij zoo lief willen zijn tegen over de winkeliers, die zelf willen werken; volstrekt niet, maar jk acht het een zeer groote onbillijkheid waar wij allen in de Rijksbelastingen moeten bijdragen, dat in do eene ge- ineente ieménd niet in de gelegen heid wordt gesteld om geld te verdié nen en in de andere gemeente wel. Daarom ben ik er voor, dat wette lijke maatregelen op dit stuk geno men worden ein heb ik er bezwaar te gen, dat al die gemeentelijke veror deningen gemaakt worden. Ik zal dan ook tegen dit voorstel 'stemmen. De heer DONKERM. d. V. Ik hek wel eenigszins verbaasd gestaan over de redeneering van den heer van Eijk. Door het feit, dat de Regeering ten aanzien van eenige zaak niét op treedt, wordt toch niet het bewijs ge leverd dat eene regeling, welke door een gemeentebestuur wordt tot stand gebracht, niet goed zou zijn! W(j staan voor het feit, dat twee onderteekenaars van het schrijven der Commissie voor de Strafverorde- ningen, de heeren Vingerling en van [Veen, thans verklaren, dat zij op die [wijze niet de verantwoordelijkheid dragen voor het advies der Commis- [sie. Men houde het mij ten goede, [maar ik kan met zoo hooge waarde toekennen aan dergelijk advies, wan- [neer twee onderteekenaars ervan openlijk verklaren, dat zjj daarmede I niet aceoord gaan. Wij moeten toch ook nog onder de I oogen zien, dat wij niet, zooals de I heer van Eyk zegt, maar verorde ning op verordening moeten maken; I maar het is hier de weneeh -van den I stand als zoodanig. Er is ingekomen een adres van belanghebbenden, waarin dat gevraagd wordt. En nu zullen de heeren mij toch moeten toegeven, dat, als de stand het zelf vraagt afgescheiden van hetgeen de heer van Eijk zegt, n.l. dat hy er wel voor zou zyn, indien de winkelbedienden er vrij door kregen; ja, dat is een gemakkelijke uitdruk king, welke in het geheel niets kost, maar de zaak is daarmede niet gehol pen wij niet verder er over behoe ven te spreken, dat het in het belang van de winkeliers is, dat er onder hen velen zyn, voor wie het noodig en noodzakelijk is, dat zy ook voor het openbare leven iets kunnen doen, dat zy na 8 jf 9 uur des livonds I zich vrij zullen kunnen bewegen, in I de eerste plaats om ten algentieenen I nutte werkzaam te zijn en in de twee- I de plaats om voor hun zaken hun j boeken te kunnen bijhouden, wat zij I nu niet kunnen doen. Er is in deze vergadering reeds zooveel en zoo veelvuldig over deze zaak gesproken, dat zij mijns inziens voldoende is toegelicht. Het zou my alleen spijten, indien de verplichte winkelsluiting, nu zy met aandrang van de zijde van de winkeliers zeiven wordt gevraagd, werd verworpen. Ik hoop, dat de heeren rekening zullen houden met de wenschen der ingeze tenen, die er over kunnen oordeelen. De heer KOLIJN: M. d. V, Ik moet beginnen met u wel te bedanken, dat gij zoo vriendelijk waart op de op merkingen, welke ik in eerste instan tie heb te berde gebracht, te willen reageeren. Gij hebt gewezen op de' rechtsongelijkheid, welke zou ont staan, wanneer de toestand werd ge boren, zooals in de toelichting tot het voorstel staat, dat de Israëlieten niet zouden vallen onder het eventueel verbod om op Zondag te verkoopen. I Ik meen toch, met alle waardeering voor uw opmerkingen ten deze, dat genoegelijk voorbij zyt gegaan de uiteenzetting, welke ik heb gegeven en welke ik aldus heb gesteld, dat de Gemeentewet niet kent als zoodanig verschillende onderdeelen van het [volk, voor zoover het betreft de in deeling in de verschillende secten. wanneer gij my dat toestemt, znlt gij my toch eveneens moeten toege ven, dat, als artikel 135 aan den Ge meenteraad daartoe de bevoegdheid geeft, wy imet die onderdeelen rech tens niet hebben te rekenen, want ik heb daarby deze opmerking ge maakt: wanneer het thans, zooals in dit geval, gaat over de Israëlieten, dan kan het de volgende week loopen over een ander deel van het volk, dat een andere opvatting huldigt over den Sabbath, den rustdag of wat ook. In dit opzicht kan ik injj dus niet aansluiten by het betoog, dat gij tot mjj hebt gericht. Waar gij zegt, dat de verschillen de verordeningen en bepalingen niet met geestdrift worden ont vangen, vooral niet, ais zy wor den bezien door bevoegde des kundigen, ben ik het volmaakt met U eens. Laten wy b.v. de ongevallen wet nemen. Is dat een wet, die met zooveel geestdrift is ontvangen, wat haar oorsprong betreft. Die wet is ten slotte tot stand gekomen alleen omdat de harde noodzakelijkheid van onze samenleving er om vroeg. De drang is zoo sterk geworden, dat de overheid niet heeft kunnen nalaten om in te grijpen. Hetzelfde geldt van de woningwet en tal van andere wetten. Daarom, als gy mij vraagt of ik het zulk een geestdriftig werk vind om voor de verplichte winkelsluiting op te ko men, dan moet ik daarop beslist ont kennend antwoorden, maar als dé si tuatie in ons maatschappelijk leven zoodanige verschijnselen vertoont, dat wij moeten ingrijpen en van alle kanten om ingrijpen wordt gevraagd, zonder onderscheid van richting, dan meen ik, dat al het andere gerust op zijde gezet kan worden. Dit wensch ik tegelijkertijd even te richten aan het adres van den heer Van Eijk, die de vraag heeft gesteld het Rijksbestuur doet het niet en zyn wy nu gerechtigd telken male derge lijke verordeningen te makey en die als verplichting aan de burgerij op te leggen? De heer Van Eijk heeft de ongelijkheid tusselien het eene deel der bevolking en het andere, tusschen de eene gemeente en de an dere in het deibat gebracht en opge merkt, dat, indien de regeling van het Rijk uitging, allen gelijk ston den. Laat ak het mogen omkeeren, en laat ik den heer Van Eijk dit mo gen zeggen. Wanneer de gemeenten overal door de omstandigheden, waaronder het volk verkeert gedrongen en ge dwongen worden om in te grijpen, laat de heer Van Eijk dan medehel- pen. Dan zal van hooger hand van zelf worden aangegrepen de toestand en natuurlijk uniform worden gere geld: dan komen wy vanzelf tot dat gene, daar'waar de heer Van Eijk ook wil wezen. i - De heer Van Veen heeft de opmer king gemaakt: ik zelf ben ook pa troon geweest en ik heb mijn winkel om 9 uur geslotendan waren de mensöhen bij mij gereed. Die geluk kige uitzonderingen zijn er meer. Maar ik kan daartegenover stellen, dat ik zelf 3 jaar te Gouda in betrek king ben geweest en dat ik, uitge zonderd één keer per week, tot des avonds 10 uur moest werken, zoodat ik my in geen taak van het leven kon begeven, hoezeer mijn hart daar heen ook uitging. Wij gevoelen het, de geheele oppositie, die belichaamd wordt in het naar voren komen in de vereohillepde organisaties, wordt juist daaruit geboren. Zooals de heer Donker reeds op merkte, er is reeds zooveel gesproken over verplichte winkelsluiting en ik geloof, dat wij het er nu bij kunnen laten. Alleen nog dit. Er is gezegd, dat de mensöhen dan niet meer in de gelegenheid zouden gesteld zijn om hun brood te verdie nen. Ik doe opmerken dat, als te Gouda alle winkels onder een gelijk sluitingsuur vallen, er dan ook geen sprake van is dat de. een bevoordeeld wordt Jiaven den ander. Hetzij men algemeen de winkels open heeft tot 9 uur,'dan wel tot 10 uur, ik geloof niet, dat dit een verschil van inkom sten zal opleveren voor de betrdkken winkeliers zelf. De VOORZITTER: Ik geloof, dat de algemeene beraadslaging langza merhand zoodanigen omvang gaat nemen, dat het wel tijd is om tot de artikelsgewyze behandeling van de ontwerp-verordening over te gaan. Alleen zy my vergund nog zeer in het kort te antwoorden op hetgeen de heeren Koilyn en Donker hebben gezegd. De heer Kolyn merkt op, dat in art. 135 der Gemeentewet geen on derscheid wordt gemaakt tusschen de verschillende godsdienstige ge zindten de heer Kblijn sprak van „secten" Dit geef ik den heer Kolyn volkomen toe; maar juist om dat daar geen onderscheid gemaakt wordt tusschen de verschillende Godsdienstige gezindten, was de Commissie voor de Strafverorde oordeel, dat geen veror- kunnen worden gemaakt eene uitzondering ge maakt wordt ten aanzien van een be paalde godsdienstige gezindte, n.l. de Israëlietische gezindte. Verder zegt de heer Kolyn, dat ook de ongevallenwet, de woningwet, e. met groote geestdrift ont- Dat is zoo, maar bij het die wetten ik stel mij ningen van dening zou waarin wel d., ook niet vangen zjji maken van geenszins partij voor of tegen de win kelsluiting, onderling feitelijk by ik haai alleen aan wat gesproken kon men recht op het doel afgaan, en dat is de winkelsluiting niet het geval geweest. Daarbij heeft men oorspronkelijk het oog gehad op de winkelbedienden. De rechte weg zou dus geweest zyn het bepalen van een maximlum arbeidsduur voor de winkelbedi mden, maar aangezien men de beA oegdheid daartoe miste, is men het zidelings gaan zoeken door middel van een verordening op de winkelsluiting, waardoor als vanzelf winkelbedienden op een bepaald uur vrij kregen. In elk geval, waar bezwaren werden gemaakt was het hoofdbezwaar wel, dat men niet het rechte middel in de hand had om op het doel ar te gaan. De heer Donker zegt, dat hij aan het rapport der Commissie voor de Strafverordeningen niet zoo heel groote waarde kan hechten, omdat er feitelijk liezwaren tegen zijn inge bracht door de leden der Commissie, de heeren Vingerling en van Veen. Naar aanleiding daarvan wil ik zeggen dat missie de onderling ring van e keisluiting geenszins ,ls de Raad aan de O >pdraoht had gegeven om uit te maken of de invoe- 3n verordening op de win- gewenscht was, ik dan seker ervan zou zijn, dat die vraag door de Commissie bevesti gend zou zijn beantwoord. Maar hier stond de znak andere. Er was een mo tie van den Raad, hier werd een uit- noodiging gedaan om eene verorde- nnig op de winkelsluiting in te die nen; vandiar, dat die taak aan de Commissie is opgedragen, en dat, zy het dat het by enkele leden der Com missie zeer noode was, heeft de Commissie toch gemeend te goeder trouw uitvoering te moeten geven aan de opdracht van den Raad en hebben de leden als zoodanig het rap port onderteekend, zij het ook, dat zjj zich in het algemeen met de verorde ning niet konden vereenigen. Hiermede meen ik de verschillende sprekers/ te hebben beantwoord en ik zou thans 'in overwoging willen ge ven de algemeene beschouwingen te sluiten. De heer tDONKER: M. d. V. Voor en aleer gi|j de algemeene beraadsla ging sluit, [ineen ik toch nog iets te moeten reqht zetten. Waar gij in het algemeen er den nadruk op [legt, dat de oorzaak voor het in het leven roepen van een ver plichte winkelsluiting geboren is, overmatige arbeid aan ienden zou zijn opgedra- ik u even tegen te spre- ijjn eerste betoog heb ik dat de verplichte win- noodig en nuttig is geble- om de winkelbedienden, de winkeliers zeiven, ten- naar buiten meer vrij- 1. eede plaats wil ik zeggen, dat wy over deze zaak als zoodanig hier niet langer behoeven te spreken, Gij hebt gezegd, dat er een motie van den Raad is en dat de Oommissie die heeft gillen uitvoeren, maar de Raad heeft zich toch uitgesproken en aan B. c n W. gevraagd een veror dening op de winkelsluiting te ma ken. Daarin is toch uitgemaakt, dat de meerderheid van den Raad in de waarin die motie werd n, was vóór winkelslui- doordat de winkelb gen, wens reeds geze kelsluiting maar einde deze heid te fte\ In de tw vergaderin aangename ting. De heer VAN DER WANT: M. d. V. Ik behoor tot degenen, die^le be wuste verordening hebben ondertee kend1 en helpen indienen, en waar ik nu bij de ai tegen de w tikelsgewijze behandeling nkelsluiting zal stemmen, wil ik verklaren, dat ik slechts noo de die vero rdening heb onderteekend. Ik heb datj, ziooals u zoo juist hebt geschetst, noodgedwongen gedaan, omdat ik als lid der Commissie voor de Strafvei-ordeningen daartoe door een Raadsbesluit was gedwongen. Ik aanvaard gaarne de verantwoorde lijkheid voor hetgeen ik heb onder teekend. 'peneinde de zaak zooveel mogelijk te! bekorten, wil ik daaraan toevoegen, (dat het niet mijn voorne men is om over elk artikel stemming te vragen, maar dat ik, indien van andere zijde stemming wordt ge vraagd, ik pegen zal stemmen. Wordt de artikelen gestemd, >ht worden tegen alle ;md te hebben. De VOORZITTER: Ik wensch al leen nog aan den heer Donker te doen opmerken, dat, al moge hier in Gou da speciaal met de verordening op de winkelsluiting niet ineer bedoeld worden den winkelbedienden tege moet te komen en men daarby het oog hebben gericht op de winkeliers zeiven, men niet alleen op deze laat- sten het oog heeft, maar daarmede ook in het bijzonder de winkelbedien den Wil beschermen. De algemeene beraadslaging wordt gesloten. Beraadslaging over artikel 1, lui dende „Het is verboden een winkel (inbe grepen barbierswinkels en kappers salons) geopend te hebben: van I Mei tot en met 31 October vóór 's morgens 5 uur en na 's avonds 9 uur en van 1 November tot en met 30 April vóór 's morgens 5 uur en na 's avonds 8 uur. Met uitzondering van 'het bovenbe- paalde mogen winkels voor het pu bliek geopend zijn tot 11 uur 's avonds: a. op Zaterdag, b. op den dag voorafgaande aan den Hemelvaartsdag, op werkdagen van 29 November tot en met 6 December, van 17 tot en met '24 December en op 31 December en water- en vuurneringen boven dien, op alle dagen, van 3 uur 's mor gens tot het ingevolge de boven staande bepalingen vastgestelde slui tingsuur. De heer KOLIJN: M .d. V. Ik zou willen voorstellen om den aanvang van artikel 1 aldus te lezen „Het is verboden een winkel (in begrepen barbierswinkels en kap peresalons) geopend te hebben: Op den Zondag en van 1 Mei tot en met 31 October" enz. De VOORZITTER: Gij wilt na tuurlijk onderscheid maken tuschen den Zondag en de overige dagen van de week en daarom zou ik U in over weging willen geven uwe redactie even te herzien, oindat er anders de conclusie uit getrokken zou kunnen worden, dat de winkelsluiting gold voor den Zondag van 1 Mei tot en met 31 October enz., hetgeen uw be doeling toch niet zal zyn. De heer KOLIJN: Neen, M. d. V. De heer VAN EIJK: M. d. V. Mag ik U eens iets vragen over artikel 1? Ik heb indertijd gelezen, dat door één of twee kappers t* Amsterdam een proces is gevoerd over*e sluiting van de kapperewinkels op Zondag, en ik meen gelezen te hebben, dat beide kappers door den rechter in het ge lijk zijn gesteld, dat beslièt is, dat het gemeentebestuur niet het recht had om de verordening toe te passen zoo als daar geschiedde. Ik weet zeker, dat althans 1 van die beide kappers in het gelyk gesteld is. Overigens weet ik niet, hoe de zaak zich daar in haar geheel heeft toegedragen en of de verordening daar verschilt van deze verordening. De heer Vingerling voegt my toe, dat de zaak nog niet beslist is. Ik weet toch wel, dat er een vonnis ge wezen is en dat één van die kappers in het gelyk gesteld is, dus dat de ge meente niet het recht had de verorde ning toe te passen, zooals daar het geyal was. De VOORZITTER: Ik kan den beer van Eijk dit antwoorden. Van de door hem bedoelde beslissingen was my ook een en ander bekend en na eenig zoeken heb ik in het Weekblad van het Recht gevonden twee beslis singen ongeveer gelijktijdig van twee kantonrechtere te Amsterdam, over een gelijke zaak oordeelende: de eene kantonrechter is gekomen tot veroor- deeling, en de andere tot vryspraak. Dus uit die uitspraken is althans nog geen conclusie te trekken. Dat zou alleen het geval zyn, als wy een'uitspraak in hoogste ressort hadden, en wel een uitspraak van den Hoogen Raad. Den heer Kolyn, die een amende ment op art. 1 voorstelt, zou ik in overweging willen geven om duide lijkheidshalve daarin een wijziging te brengen en te lezen: Het is verboden een winkel (inbe grepen barbierswinkels en kappers salons) geopend te hebben: lo. op Zondagen; 2o. op werkdagen van 1 Mei tot ep met 31 October" enz. De heer KOLIJN: M. d. V. Ik heb geen bezwaar mijn amendement al dus te wijzigen. Het amendement van den heer Ko lyn wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging nit. De VOORZITTER: Verlangt de heer Kolyn het amendement nog na der toe te lichten? De heer KOLIJN: M. d. V. Na het zoo even reeds gesprokene behoef ik niet veel meer tot toelichting in het midden te brengen. De heeren zullen begrepen hebben, dat het hier speciaal gaat om de vraag, of ook de Zondag zal vallen onder j^eze verordening. Ik meen dat, wanneer de Raad daartoe besluit, dat zeer zou zyn toe te juichen. Op de plaatsen, waar verplichte winkelsluiting op Zondag tot stand gekomen is, is de toestand zoo, dat zelfs vroegere tegenstanders op dit oogenblik van de goedo resultaten doordrongen zijn en den maatregel toejuichen. Zoo kan ik mededeelen, dat in een zeer nabij gelegen ge meente, te Boskoop, de tegenstandiers van de Zondagssluiting thans zyn be keerd tot voorstanders ervan; op an dere plaatsen zijn zy zelfs propagan disten geworden. Ik geloof dus inderdaad dat, wan neer de Raad van Gouda aan den winkelstand dit bepaalde economi sche, maatschappelyk-Hociale voor deel zou willen verschaffen, hy daar mede een uitnemend werk zou ver richten. De heer VAN DER WANT: M. d. V. Ik wil doen opmerken, dat ik van de practieohe resultaten van de Zondagssluiting my niet zooveel voorstel. Immer*, als wy den plaatselijken toestand hier nagaan, dan kan men gerust zeggen, dat hier zoo niet alge meen, dan toch grootendeels een Zon- dttgSHluiting reeds bestaat. Ik heb eens de moeite genomen om na te gaan hoevele winkels van be- teekenis des Zon*lags geopend zyn in de voornaamste winkelstraten en ik ben toen tot een getal van ongeveer 30 winkels gekomen. Dat zyn in hoofd zaak of byna uitsluitend sigarenwin kels en koekbakkerswinkels, dus za ken, welke het allicht op Zondag wat drukker hebben dan op de andere da gen der week. Ik geloof dan ook, dat het resultaat niets andere zou zijn dan dat wy, op de groote massa ge nomen, een klein aantal winkeliers ten zeerste in hun bestaan zouden be- nadeelen. De VOORZITTERHet zy iny ver gund nog een enkele opmerking te maken naar aanleiding van het amendement. Ik wil my ten opzichte van de al of niet wensohelijkheid van invoering van Zondagssluiting in geen enkel opzicht partij stellen. Die beslissing laat ik geheel aan den Raad over, maar toch wil het mij voorkomen, dat het aanbeveling verdient om, al wordt in deze vergadering tie veror dening op de winkelsluiting in be hawieling genomen, de kwestie van de Zondagssluiting op dit oogenblik nog aan te houden en dan in een vol gende vergadering de wijziging van de verordening, welke anders nu aan de orde zou komen, onder de oogen te zien. Het komt mij toch voor, dat de opneming van Zondagssluiting zon der meer in de practyk tot verschil lende bezwaren aanleiding zou ge ven, wanneer niet in enkele noodza kelijke gevallen een uitzondering werd gemaakt. Welke die uitzonde ringen zouden moeten wezen, valt op dit oogenblik nog bezwaarlijk te zeggen. In Rotterdam is ook de ver ordening op de winkelsluiting naar aanleiding van een door den Raad aangenomen motie in behandeling ge komen, maar is die tenslotte als ge volg van de amendementen, welke er op werden voorgesteld etr waarmede de meerderheid der Raadsleden zich per slot 4an rekening niet konden vereenigen, verworpen. Het komt mij voor, dat het in het belang van de zaak aanbeveling zou verdienen, dat de Raad zich heden slechts principieel over de kwestie van de Zondagssluiting uitsprak en dan bij aanneming van het beginsel de wijzigingen, welke dientengevolge in de verortjfemng zouden moeten worden aangebracht, werden aange houden, opdat men die nog eens tète reposée onder het oog zou kun nen zien. De heer KOLIJN: Daartegen heb ik geen bezwaar. De heer KNUTTEL: M. d. V. Het zou mij spyten als deze zaak heden middag niet werd afgedaan. Er kan geen bezwaar tegen bestaan om, als het voorstel in zijn vollen omvang is besproken, er over te stemmen. Blijkt, dat bij aanneming vari dit voorstel verschillende bezwaren bestaan, dan ligt het op den weg van B. en W. en de Commissie voor de Straf verorde ningen om op dif bezwaren te wijzen en dan kunnen die in een volgende vergadering ter sprake komen. Het principe ia dan althans uitgemaakt. De VOORZITTER: Het is ook de bedoeling, dat het principe in elk ge val zal worden uitgemaakt. De beraaxlslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Ko lyn komt in stemming en wordt inet 10 tegeir 8 stemmen verworpen. TEGEN: dei heeren van der Tor reu, IJeselstyn, Knuttel, van Eyk, van der Want, van Veen, Spit, van der Ree, de Jong en Bokhoven. VOOR de kceren: Dercksen, van Galen, Hoffman, Vingerling, Broek huizen, Jongenburger, Kolyn en Donker. Art. 1 wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over art. 2, luiden de: ,De bepalingen van art. 1 zijn niet van toepassing op: a. apotheken, b. inrichtingen, waarvoor bij ver ordening een sluitingsuur is bepaald, c. winkels in stations." De lieer HOFFMAN: M. d. V. Naar mijne bescheiden meening be lmoren apotheken, genoemd onder a van art. 2 niet tot de winkels. De apo- thekersstand is dit ten volle met my eens. Practisch is reeds in deze gemeen te de toestand zoo, dat de apothekers des Zondags geregeld hunne zaken sluiten. Er is op Zondag slechts 1 apotheek in de stad open; dat gaat volgens een rooster; in die apotheek worden dan tevens gereed gemaakt recepten, welke aan de andere apo theken aangeboden zijn. Waar dus -eenerzydë de Zoudags- sluiting reeds door de heeren apothe kers zelf geregeld is, en nog wel met medewerking en op aansporing in dertijd van den inspecteur der volks gezondheid, en waar anderzijds de apothekers niet behdoren tot den winkelstand, stel ik voor om uit art. 2 het woord „apotheken" te doen ver vallen. Practisch hebben zy reeds Zondagssluiting. De beer JONGENBURGER: Ik doe den beer Hoffman opmerken, dat het hier gaat over de winkelsluiting des avonds. De heer HOFFMAN: Dan blijft toch mijn bezwaar gelden, dat een apotlieek geen winkel is. Een apo theker is geen winkelier! De heer VAN DER WANT: Daar om zijn de apotheken hier genoemd. De VOORZITTERIk meen te mo gen opmerken, dat in het algemeen een apotheek geen winkel is, waar men zich bepaalt tot het gereed ma ken van recepten; maar in tal van apotheken gebeurt er meer. Wan neer men verkouden is, haalt men er b.v. drop e. d, en juist daardoor valt een apotheek eenigermate onder win- De heer HOFFMAN: Dat zal eeu apotheker niet toegeven. Een apo theek is geen winkel en eeu apothe ker behoort niet tot den winkelstand. Intussehen, nu van de Zondags sluiting bij deze verordening is afge zien, is mijn bezwaar grootendeels vervallen en zal ik er niet verder op ingaan. De beraadslaging wordt gesloten en artikel 2 zonder hoofdelijke stem ming aangenomen. De artikelen 3—6 worden achter eenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Beraadslaging over artikel 7, lui dende „Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd eene al dan niet voorwaar delijke ontheffing te verleenen van de verbodsbepalingen dezer verorde ning: a. algemeen ten aanzien van alle winkels voor enkele, door hen aan te wijzen dagen of gedeelten van dagen. b. ten aanzien van alle winkels op een tentoonstelling, fancy-fair of an dere soortgelijke inrichting van tij- delyken aard voor een door hen vast te stellen tijdperk. „Van de ontheffingen sub a be doeld wordt openbare kennisgeving gedaan." i 'De heer JC.OLIJNM. d. V. Ik wensch te stellen den aanhef van artike^^aldus te lezen: „De Raad verleent eene al dan niet voorwaardelijke ontheffing van de verbodsbepalingen dezer verordening", en dus te laten vervallen de woorden: „Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd". Het amendement van den heer Ko lyn wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De VOORZITTER: Het wil mij voorkomen, dat, wanneer dit amen dement werel aaugenomen, het prac tieohe bezwaren zou opleveren. Hier wordt dan aan <len Ratul de bevoegü- héid gegeven ontheffingen to verlee nen, maar het geval zon zich kunnen voordoen, dat juist voor het verlee nen van eene ontheffing een speciale vergadering van den Raad bijeenge roepen moest worden, betgeen inder daad bezwaar oplevert. Maar in elk

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1918 | | pagina 4