J. de Gróót ontworpen is met goed keuring van Zyn Excellentie den Mi nister van Binnenlandsche ZakenJ een leiddraad die tot grondslag zou kunnen dienen by het bepalen der be zoldiging van het personeel by liet vakonderwy s werkzaam dat, aan de hand van die leid draad, het Bestuurt voornoemd de be zoldiging van het Personeel der Am bachtsschool nader heeft geregeld; dat evenwel nader blijkt, het Rijk 50 der verhoogingen zal betalen en de Provincie Zuid-Holland daarin 30 zal dragen, mits ook de ge meente Gouda de overige 20 voor haar rekening neemt; dat, waar verhooging der jaar- wiedden voornoemd een billy ke eisch is, niet het minst omdat dit ook van hoogerhand wordt bevorderd en de tegenwoordige levenseischen een nieuwe regeling urgent maken dat zonder steun van Rijk, Provin cie en Gemeente het niet mogelijk zal zyn de nieuwe jaarwedden regeling door te voeren. Reden waarom het Bestuur voor noemd Uw College beleefd verzoekt aan dit adres wel Uwe welwillende aandacht te wijden en te besluiten, dat met ingang van 1 Januari 1919 aan de Vereeniging voornoemd, een verhooging van subsidie tot een be drag van 1000.wordt toegekend, 't Welk doende, enz., ULBO J. MIJS, Voorzitter. C. J. M. KROON, Secretaris. Zal aan de orde gesteld worden by de behandeling der Gemeente-begroo ting 1919. Een adres van de Goudsche Win- keliersvereeniging, houdende ver» zoek om politiemaatregelen te nemen tot betere bescherming van eigen dommen (no. 1177). Dit adres luidt: Gouda, 6 December 1918. De Goudsche Winkeliersvereeni- gingg, goedgekeurd bij Kon. Besluit 28 Maart 1907, geeft met verschul- digden eerbied te kennen: dat op hare vergadering van 22 Nov. j.l. besproken is, de toenemende onveiligheid in deze gemeente en de vele diefstallen en inbraken, welke gedurig plaats vinden in magazijnen en pakhuizen, dat vooral de handeldrijvende mid denstand van deze toestand schade ondervindt, redenen waarom zij met den meesten aandrang U verzoekt bij de a.s. behandeling van de reorgani satie van het politie-wezen, die maat regelen te nemen, welke afdoende kunnen leiden tot een betere bescher ming van eigendommen. 't Welk doende, enz., C, C. KROM, Voorzitter. J. G. C. KAMPHUIZEN, Secretaris. Aan den Raad der Gemeente Gouda. Zal aande orde gesteld worden by de behandeling der Gemeente-begroo ting 1919. Een adres van Mej. N. van der Veer, houdende verzoek om eervol ontslag als Hoofd der le Openbare Bewaarschool, met ingang van 1 Maart 1919 (no. 1176). De VOORZITTERB. en W. stel len voor dit ontslag eervol te verlee- nen met ingang van 1 Maart 1919. Aldus besloten. Aan de orde: Het voorstel tot het geven van namen aan nieuwe straten nabij het van Iterson-Zie- kenhuis. (No. 97|984). De VOORZITTEREr is een wijzi- zigingsvoorstel ingekomen, waarme de B. en W. zich kunnen vereenigen en in verband waarmede zy voorstel len: dén onder a voorgestelden naam „Burgemeester Martenssingel" te behouden den onder b voorgestelden naam „Schoolstraat", te veranderen in „Du- toit-straat" De bedoeling is om, waar in de on- middelyke nabijheid ligt de „Kruger- lann", aan de straten in die geheele buurt namen te geven, welke aan Transvaalsche personen ontleend zijn; den onder c voorgestelden naam „van Iterson-ldan" te wijzigen in „De la Rey-laan" den onder d voorgestelden naam „Plein 1918" te doen worden „Pre toria-plein" den onder e voorgestelden naam „Goejanverwellenstraat" te doen lui den „Christiaan de Wet-straat"; den onder f voorgestelden naam „Wielstraat" te wijzigen in „Cronjé- straat" den onder g voorgestelden naam „Ooststraat" te veranderen in „Dr. Leyds- straat"en den onder h voorgestelden naam „Noordwesthoek" te doen luiden „Fourie-weg". Het gewyzigde voorstel van B. en W. wordt zonder beraadslaging en 'zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Aan de orde: He* voorstel tot wijziging dér Verorde ning op het beheer der Gemeente.Lichtfa. brieken. (No. 89|661). De algefneene beraadslaging wordt geopend. De heer MUIJLWIJK: M.d.V. Het komt my voor, dat er toch wel iets vóór is, dat JWicht-commissie dit voorstel nog eOTS terugkrijgt en aan een herziening onderwerpt, want men moet niet vergeten, dat, toen de Commissie dit voorstel deed, de toe stand wel een weinig anders was dan thans. Toen lag het in de bedoeling van de Commissie om een jong- mensch aan te stellen, dat zoo pas van Delft of van de Middelbaar Tech nische school kwam, en grootendeels met het oog daarop is toen voorge steld die wijzigingen in de instructie aan te brengen, maar, nu een ad junct-directeur is benoemd, die een man is, van wien wij mogen verwach ten, dat hy van zessenklaar is, gaat het nu wel aan dit voorstel, zooals het oorspronkelijk is gedaan, onge wijzigd te handhaven? Ik althans acht het wenschelyk, dat de Commis sie het terugkrijgt en het aan een herziening onderwerpt. De VOORZITTER: Ik betreur het, dat hetgeen de heer Muylwijk hier mededeelt niet ter kennis is gebracht in de vergadering van de Commissie van bijstand voor de lichtfabrieken. Er is toch al een vergadering der Commissie geweest sedert de ad junct-directeur zyn functie heeft aanvaard. Nu heeft de Commissie dit voor stel aan B. en W. gedaan en zij is er niet in eenigerlei opzicht op terugge komen, zoodat het van zelf sprekend is, dat B. en W. dit voorstel aldus aan den Raad hebben aangeboden. Maar toch wiil het my voorkomen, dat de wijzigingen niet van zoo in grijpenden aard zijn of zij kunnen wel in deze vergadering worden be handeld. De zaak waarom het feite lijk gakt de meeste wijzigingen zijn van eenvoudigen aard en betref fen een meer juistere redactie is de verhouding tusschen directeur en adjunct-directeur. Terwijl de heer Granpré Molière in dienst van de gemeente was, droeg hy wel den ti tel van adjunct-directeur, maar fei telijk was de verhouding aldus, dat de heer Swartwout de Hoog werd b^ schouwd als de directeur voor de electrische centrale en de heer Gran pré Molière meer speciaal als de di recteur van de gasfabriek. Nu de heer Granpré Molière was Vertrok ken, kwam het mij gewenscht voor onverschillig welken titel de nieu we titularis ook droeg dat tus schen directeur en adjunct-directeur een andere verhouding „kwam te be staan. Terwijl b.v. de heer Granpré Molière adjunct-directeur was, had hij, om zich een dag buiten de ge meente te begeven, verlof noodig van den voorzitter van de Commissie van bijstand en gaf hij, als hij dat verlof had gekregen, daarvan kennis aan den directeur. Dat geeft als van zelf tot minder gewienschte verhoudingen aanleiding. Waar de adjunct-direc teur als het ware een ambtenaar is, staande onder den directeur, is ook de directeur de aangewezen persoon om een dergelijk kort verlof te ver- leenen, natuurlijk met kennisgeving aan den voorzitter der Commissie. Het wil mij voorkomen, dat, welke de titel ook zij, bedrijfsingenieur of adjunct-directeur, de verhouding tus schen directeur, adjunct-directeur en boekhouder aldus geregeld behoort» te worden. Dit is hoofdzakelijk dat gene, waarop feitelijk de wijzigim neerkomt. De bestaande verordening levert werkelijk een gevaar op. Of schoon de verhouding tusschen de heeren Swartwout de Hoog en Gran pré Molière niet kon gezegd worden te wenschen over te laten, kon het toch tot wrijving aanleiding geven, dat zij naast elkander stonden, dat de heer Granpré Molière te veel als directeur van de gasfabriek en de heer Swartwout de Hoog te veel als directeur der electrische centrale werd beschouwd. Wij gelooven, dat, zooals de redac tie thans gekozen is, de juiste ver houding tusschen de beide titularis sen in het leven geroepen zal wor den. De heer MUIJLWIJK: M.d.V.! Ik zal de eerste zyn om toe te stemlmen, dat het wenschelyk ware .geweest', dat ik er mede in de Commissie voor dé Lichtfabrieken was gekomen, maar, zooals u bekend is, was ik ver hinderd die vergadering van de Com missie by te wonen, zoodat ik er op die vergadering niet over kon spre ken. Verder moet ik doen opmerken, dat het zeer lang geleden is, dat die fcaak in de lichtcommissie is bespro ken .zy komt eerst nu weer 'ter ta fel. Omdat zij op de agenda voor deze vergadering stond, kregen wij haar weer onder het oog, gingen wy ons er weer indenken en kwam de veranderde positie van die beide hee ren ter sprake. Ik vind het dui-.ge heel ad rem, dat wy de zaak nog eenïh onder de oogen zien, en ik zie niet in Wat er tegen is om, nu de toestand zoozeer veranderd is, dit voorstel nog eens aan de Commissie terug te zen den. Wy zullen als leden van den Raad dit jaar nog wel eens moeten vergaderen en ik zie daarom geen en kele reden dit punt der agenda niet een vergadering aan te houden. De VOORZITTER: Wanneer de Raad wenscht dit voorstel naar de Commissie vóór de Lichtfabrieken te renvoyeeren, dan zal daartegen door my allerminst bezwaar worden gemaakt, maar voorloopig zie ik niet in, welk practisch nut het kan heb ben. Ik kan althans niet begrijpen, welke verandering er gebracht zou kunnen worden in de verhouding tus schen directeur en adjunct-directeur, zooals zy hier wordt voorgesteld. Wil de heer Muijlwyk er echter een voor stel van maken, dan zal ik het in om vraag brengen. De heer MUIJLWIJK: M.d.V. Ik stel voor het voorstel van B. en W. aan te houden en aan hun te ren voyeeren. Het voorstel van den heer Muil wijk wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging uit. De heer VAN DER WANT: M.d. V. Ik vind den gang van zaken toch wel wat eigenaardig. Eerst hebben wy gekregen het voorstel, dat thans voor ons ligt, tot wijziging der verordening, en ik heb gemeend dat dit juist ten doel had, in verband daarmede, dat de toe stand, zooals die vroeger was, zbu worden bestendigd. Nu zegt de heer Muijlwyk, dat dit voorstel eigenlijk meer een gevolg is geweest van plan nen, welke bestaan hebben om die functie te laten vervullen door een jonger persoon, laten wy maar zeg gen een soort van tijdelijke hulp, of hoe men het noemen wil, dus eigen lijk meer in de lyn van wat de min derheid van den Raad indertijd heeft gewild. Nu begrijp ik echter niet, dat de Commissie van bijstand of wie dan ook dergelijk voorstel indient zonder nog te wejten hoe de afloop van de zaak zal zijn. Ik vind, toen eenmaal besloten was om een adjunct-direc teur te benoemen, had de heer Muyl wijk er direct werk van moeten ma- Ken, maar nu het voorstel eenmaal zoover is, begrijp ik niet dat het nog terug moet. Als de heer Muylwijk l et per se wil, dan zal ik mij'er niet tegen ver zetten, maar ik vind het een eigen- aardigen gang van zaken. Ik "heb trouwens nog niet geweten, dat er zoo'n bepaald verlangen by de Com missie js geweest om niet over te gaan tot de benoeming van een ad junct-directeur. De heer MUIJLWIJK: M. d. V. De heer van der Want vindt het wat vreemd, maar het is inderdaad toch niet zoo vreemd als hij schijnt te meenen. Het voorstel van de Commissie was eenmaal bij B. en W.dezen heb ben het doorgezet en dus was de Commissie, er verder van af. Willen de heeren het nu behandelen, mij goed, maar dan moet ik my mijn stem voorbehouden. De heer JONGENBURGER: Ik weet niet, of de heer Muylwijk zyn voorstel intrekt dan wel ni#t; ik wil mij er niet tegen verzottenmaar ik wil op den voorgrond stellen, dat van mijn kant te verwachten is een voor stel om de verordening te laten gelijk zy is. Ik zeg dit daarom, opdat, indien 'het voorstel van den heer Muylwijk wordt aangenomen, mij in een vol gende vergadering niet zal worden tegemoet gevoerd: waarom zyt ge daarmede niet in de vorige vergade ring gekomen? Dan zouden wy we der van a tot z kunnen beginnen. Dus indien het voorstel van den heer Muylwijk wordt gehandhaafd, dan zal ik mij er niet tegen verzetten, maar anders is in deze vergadering van mij te verwachten een voorstel om de verordening te laten zooals zy is. De heer KNUTTEL: In den regel kan ik mij, wianneer een van de leden van den Raad uitstel van de behan deling van een voorstel wenscht, daarmede wel vereenigen. Nu het echter een voorstel geldt, dat reeds lang den leden van den Raad bekend is en dat speciaal gekomen is van de Commissie van Bijstand in het be heer der Lichtfabrieken, waarvan ook de heer Muijlwyk deel uitmaakt, verwondert het my zeer, dat door den heer Mujjlwijk staande de verga dering een voorstel wordt ingediend 09* ae behandeling uit te stellen. Ik meen, dat men een instructie niet mag mfaken voor een speciaal persoon, doch dat men die maakt voor een betrekking en ik stel mij voor, dat men, toen deze instructie is vastgesteld, zich die betrekking voor oogen heeft gesteld en niet den per soon. Nu wenscht de heer Muylwijk, om dat er een ander persoon is benoemd dan hij zich oorspronkelijk had voor gesteld, die instructie opnieuw te wij zigen en dat vind ik toch verkeerd. Daarom acht ik het wenschelyk om het voorstel alsnog in dezè vergade ring te behandelen. De heer Muyl wijk kan dan, als hy bezwaren er te gen heeft, die opperen en dan kun nen wij daarmede rekening houden en zien, of ze al dan niet gemotiveerd zijn. De heer MUIJLWIJK: M. d. V. In antwoord aan den heer Knuttel kan «ik opmerken, dat die instructie niet gemaakt is met het oog op den per-' soon, maar wel terdege met het oog op de betrekking. Maar de aard van de betrekking is gansch veranderd en daarom juist heb ik bezwaar. Eerst was de bedoeling een pas' be ginnende, die zoo juist van Delft kwjam, te benoemen, maar later wenschte de Raad een vakman, die klaar en bekwaam was voor de taak, welke hem wachtte. Indieh er echter eenige oppositie is, dan wil ik gaarne my'n voorstel intrekken. De VOORZITTER: Wenscht de Raad dit voorstel aan te houden, dan bestaat mijnerzijds daartegen geen enkel bezwaar, maar de reden ervan is mij nog niet duidelijk geworden. Ik zou dus namens B. .en W. in over weging willen geven: laten wij dit voorstel aanhouden tot een volgende vergadering. De heer VAN GALEN: M.d.V. De volgende vergadering zal waarschijn lijk a.s. Dinsdag zijn en de zaak moet dan toch eerst in de Commissie voor de Lichtfabrieken worden behan deld. De VOORZITTER Ik heb gezegd: een volgende vergadering. De heer VAN DER WANTM.d. V. Ik wil even do^n opmerken, dat in het voorstel van de Commissie, dat door B. en W. aan ons is toegezon den, herhaaldelijk over den adjunct- directeur gesproken wordt. Er wordt o.a. gesproken van het geval, dat de adjunct-directeur ziek of uitstedigis, en dergelijke dingen meer over den adjunct-directeur. Hoe kan de heer Muylwijk nu zeggen, dat dit voorstel is opgemaakt met het oog op een an deren toestand? Het past geheel voor den bestaanden toestand. De VOORZITTER: Ik zie voor my zelf geen enkele reden, waarom dit voorstel niet onmiddellijk zou kunnen worden behandeld, maar, waar er leden zijn, die daartegen be zwaar hebben, en de zaak niet zoo dringend afdoening eischt, geef ik in overweging het voorstel tot een vol gende vergadering aan te houden. De heer MUIJLWIJK: M.d.V. Ik trek mijn voorstel in. Aangezien het voorstel door den heer Muylwijk is ingetrokken, maakt het geen onderwerp van beraadsla ging meer uit. De heer JONGENBURGER: M.d. V. Zooals zooeven reeds met een en kel wóórd door my gezegd is, zou ik het op prijs stellen, dat de thans func- tionneerende verordening bleef be staan. Ik juich het bestaan van die verordening toe en ik heb uit de stuk ken nog niet kunnen opmaken welke de groote motieven zijn, welke B. en* W. en de Commissie er toe hebben geleid deze wijziging voor te stellen. Het eenige motief, dat daarvoor wordt aaifgegeven, is, dat de bijzon dere omstandigheden van het oogen- blik destijds oorzaak waren, dat „dé ze ietwat zonderlinge toestand" in het leven werd geroepen. Di^n iet wat zonderlingen toestand heb ik nooit begrepen ey ik heb altijd de op vatting gehad, dat het een logische samenstelling was. Het is altijd de bedoeling van B. en W. en van den Raad geweest nooit werd daar tegen protest aangeteekend dat de tegenwoordige directeur speciaal be last zou zyn met het beheer van het electrisch bedrijf en dat wy daar naast zouden hebben een adbmct- directeur, belast mét het behee^an het gasbedrijf. Nu is het eigenaardige, dat in de breede debatten, die hebben plaats gehad met betrekking tot de benoe ming van een adjunct-directeur, spe ciaal op den voorgrond is gehouden het gasbedrijf en ons,door verschil lende heeren van de overzijde is aan gedrongen en zelfs naar het hoofd geslingerd: weet wat gij doet, gy brengt het gasbedrijf in gevaar, als gij niet een adjunct-directeur" be noemt. Door U en door de heeren Knuttel en Van Eyk speciaal is er met aandrang op gewezen, dat ten behoeve van de gasfabriek speciale krachten noodig zouden zijn, en die heeren hebben laten doorschemeren, dat wij door de benoeming van den adjunct-directeur iemand zouden krijgen daarmede was by het op maken der voordracht rekening ge houden die voor den tak van dienst der gasindustrie aangewezen was, waarbij Gouda wel zou varen. Nu vind ik het juist zoo eigenaar dig, dat de verhouding op het oogen blik zoo is, dat die adjunct-directeur, die speciaal een gasman zal zijn en zich in tyet bijzonder daarop zal toe leggen, W6rdt geplaatst onder den directeur, die tot heden met het elec trisch bedrijf belast geworden is. M.d.V. Door u is er speciaal de aandacht op gevestigd, dat de teg€h- woordige directeur in de eerstkomen de jaren hoofdzakelijk belast zal moe ten zijn met de uitbreiding van het electrisch bedrijf in verband met de buitengemeenten. Met andere woor den, de adjunct-directeur moet hoofdzakelijk voor het gasbedrijf be zig zijn. Wat nu ter wereld is er op tegen, om de verordening te laten zooals zij is V Ik herhaalIk vind de verordening uitstekend en ik zie niet in één be zwaar waarom' zy niet zou bly'ven doorwerken. Wordt de verordening gewijzigd in den geest als B. en \y. voorstellen, dan kunnen wij niet meer controle ren wat onze nieuwe adjunct-direc teur voor het gasbedrijf is. Dan is hy als het ware niet meer verant woordelijk ten aanzien van den Ge meenteraad, omdat wy ons te ver voegen zouden hebben by den direc teur en de adjunct-directeur geheel uit onzen gezichtseinder zou verdwij nen. Het is daarom, dat ik den Raad in overweging zou willen geven om niet tot wijziging der verordening over te gaan. De heer VAN DER WANfM.d. V. ik kan mij eenigszins in den ge- daehtengang van den hier Jongen burger indenken. Het is inderdaad juist dat, wan neer wij nagaan de verschillende be sprekingen welke reeds over deze zaak in den Raad gevoerd zyn, wy dan moeten zeggenhet doet wel een beetje vreemd aan, dat juist nu een voorstel komt om als het ware die beide functies onder één leiding te brengen. Daarom zeg ik: ik kan my dan ook zeer goed de bedoeling van den heer Jongenburger begrijpen. Maar toch geloof ik dat het heter is ten minste op dat standpunt wenscji ik-mij te stellen dat wy, wanneer wy die zaak heden behande len, uitsluitend het oog gericht moe ten houden op den toestand, zoials die nu geschapen is en op wat in ver band daarmede voor de Lichtfabrie ken het beste is.' Al blijft er een zekere oneffenheid best aan tusschen het voorstel en vroe gere uitlatingen in den Raad, zoo ge loof ik toch dat die by het uitbrengen van mjjn stem den doorslag niet mag geven. Ik geloof, dat het voor een indus trie zeer zeker wenschelijk is dat, wanneer aan het hoofd daarvan staat een directeur, deze ook da volle ver antwoordelijkheid voor de afdeelin- gen der fabriek op zich neemt, en wanneer er aan die fabriek is een adjunct-directeur, dan is de goede gang van zaken, dat hy onderge schikt is aan den directeur. En waar wij eenmaal een directeur hebben aan het hoofd van de Lichtfabrieken, daar moet hy natuurlijk ook de ca paciteiten bezitten om die fabrieken te beheeren. Ik geloof dan ook in ver band daarmede, dat de oplossing, welke B. en W. aan de hand doerf, voor een fabriek de juiste oplossing is. Hetgeen de heer Jongenburger heeft betoogd zou feitelijk ten ge volge moeten hebben, dat men niet y voorstelt om de verordening, zooals zy thans luidt, te laten, want het geeft altijd een ongezonden toestand in een bedrijf, maar om als het ware voor het gas een aparten directeur te nemen, dus om te hebben 2 directeu ren, iets wat natuurlijk te Gouda wel een overbodige weelde zou zijn. éj Ik kan my dus wel vereenigen met het voorstel van B. en W. en waar zich dit zoozeer aanpast aan den toe- stand in alle eenigszins groote be drijven, daar hoop ik dat de heer Jongenburger alsnog op zijn besluit zal terugkeeree, dat in elk geval zijn denkbeeld niet voldoende weerklank hier zal vinden en dat het voorstel van B. en W. zal worden aangenl* men. De heer DONKERM.d.V. Ik moet beginnen met te verklaren, dat ik zeer gaarne zal medegaan met het denkbeeld van den heer Jongenbur ger. De heer van der Want heeft het bestreden en heeft gezegdwat B. en W. voorstellen is de gevfone gang van zaken, die wij in groote bedrij ven vinden. Ik wil alleen opmerken, dat men in groote zaken dikwijls twee directeuren aantreft, zoodat dit een geheel andere zaak is. De heer VAN DER WANT: Dat is geheel iets anders. De heer DONKERWaar wy allen weten en doordrongen zyn van het feit, dat de heer Swartwout de Hoog de man van de centrale is, en waar er in verschillende stukken op ge wezen is, dat er zoo machtig veel tijd van den directeur gevergd zal wor den, o.a. omdat hij zich zal hebben bezig te houden met de aansluiting van andere gemeenten aan ons elec trisch net, zou ik de vraag willen stellenis de heer Swartwout de Hoog de aangewezen man voor de gasfa briek? De heer Swartwout de Hoog zal voor de zaak plannen moeten ont werpen, want bij hem is<toch de eind uitspraak, bij hem is de directie in handen, hij is het hoofd van het be drijf en de anderen zijn aan hem on dergeschikt. Waar ik de overtuiging heb, dat wij ons, wat het gasbedrijf betreft, niet geheel op den heer Swartwout de Hoog kunnen verlaten en waar het in de bedoeling heeft ge legen een techniker voor het gasbe drijf te benoemen, kan ik my er niet mede vereenigen om den adjunct directeur, juist omdat hij voor het gas is, ondergeschikt te maken aan den directeur. Welke besluiten moeten genomen worden in het belang van de lichtfa brieken in haar geheel? Als er een kwestie ontstaat by de gastechniek, moet de mindere techniker, de heer Swartwout de Hoog, een beslissing nefnen over een zaak, waarin hy niet géheel de meester is, terwijl de des kundige wordt achtergesteld. Daar door juist krygen wy eén wrijving en een ongezonde verhouding. Ik kan dan ook niet inzien waarom niet een verordening, zooals die voorheen be stond voor dé heeren Granpré Mo lière en Swartwout de Hoog, kan worden gehandhaafd. Ik acht net in het belang van den goeden gang van zaken, dat de adjunct-directeur in hoofdzaak wordt aangesteld, zooals in cie oude verordening staat, voor de techniek van het gasbedrijf. Daarom kan ik met den gedachtengang van den heer Jongenburger zeer goed meegaan en herhaal ik wat ik zeide, dat in verschillende groote zaken, dooi' den heer Van der Want ge noemd, meerdere directeuren voor verschillende afdeelingen zijn. De heer VAN DER WANT: Dat is geheel iets anders. De heer DONKERGij kunt straks het woord krijgen: gij vraagt het maar aan den voorzitter. Ik geloof dus, dat het in het belang van de gemeente en van den goeden gang van zaken is, dat de oude ver ordening wordt gehandhaafd. De heer JONGENBURGER: M.d. V. Ik geloof, dat het voor u en voor ons het gemakkelijkst is, als wij eerst stemmen over de vraag of de veror dening al dan niet zal worden gewij zigd. Daarom heb ik juist voorge steld niet over te gaan tot wijziging van de bestaande verordening. Er zijn in den Raad in dit opzicht twee stroomingen en daarom is het beter, dat wij die kwestie eerst bij stem ming irtmaken dan dat wij beginnen met uren over den inhoud van het voorstel te praten om eerst daarna over my'n voorstel te beslissen. Het voorstel van den heer Jongen burger wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een Onderwerp van beraadslaging uit. De VOORZITTER: Alvorens tot stemming over het voorstel van den heer Jongenburger over te gaan, wensch ik ook nog wel een en ander i^i het midden te brengen. Toen indertijd werd voorgesteld een adjunct-directeur te benoemen naast den heer Swartwout de Hoog, is er in het bijzonder de nadruk op gelegd, dat die adjunct-directeur tot taak zou krijgen den heer Swartwout de Hoog ter zijde te staan, omdat, in verband juist met de taak, welke hij had, wat betreft de aansluiting van de buitengemeenten aan de Electri- sche Centrale en dergelijke, zijn taak zeer zeker te zwaar zou zyn om.al leen aan het hoofd èn van de Gasfa briek èn van de Electrische Centrale te staan. De Raad heeft toen ook be slist, dat die adj unct-directeifr zou worden aangesteld, ofschoon een minderheid van oordeel was, dat de heer Swartwout de Hoog alleen de Gasfabriek en de Electrische Centra le wel dryven kon, terwijl thans de bekwaamheid van den heer Swart wout de Hoog om de Gasfabriek te drijven eenigermate in twijfel wordt getrokken. De adjunct-directeur wordt althans boven hem gesteld. Ik wil er nog wel even de aandacht op vestigen het is voor my lastig er over te spreken, omdat ik het moet hebben over iets wat ligt in een tijd toen ik nog niet de eer had Burge meester van Gouda te zijn maar volgens de mededeelingen, welke ter zake tot mij gekomen zijn, is destijds de heer Swartwout de Hoog benoemd speciaal met het oog op de Electri sche Centrale. Zijn kennis bepaalde zich toenmaals in hoofdzaak tot die van electrische bedrijven. Met het oog daarop is de adjunct-directeur, die hem ter zijde gesteld is geworden, speciaal benoemd om voornamelijk het gasbedrijf in de hand te houden en in verband daarmede luidt de structie zooals op dit oogenblik geval is. Nu wil ik er dadelijk op wijzen, dat de benoemde adjunct-directeur niet alleen een groote ervaring hoeft ten opzichte van het gasbedrijf, doch d^t hij ook electrotechnisch' ingenieur is, zoodat hy den heer Swartwout de Hoog zoowel ten aanzien van het gas bedrijf als ten aanzieji van de electri- citeit ter zijde kan staan. Maar volgens de redeneering, die ik hier gehoord heb, dat als het ware de heer Swartwout de Hoog speciaal zou moeten blijven voor de Electri sche Centrale en de adjunct-direc teur voor de Gosfabriek, zonden er verhoudingen in het leven geroepen worden, welke m.i. minder gewenscht zijn. Er moet één persoon zyn, wanneer het als het ware als één bedrijf be schouwd wordt, die de volle verant woordelijkheid draagt. Draagt men aan een adjunct-direc teur de gasfabriek op, terwijl de héér Swartwout de Hoog per slot van re kening toch de directeur der Lichtfa brieken is, dan is in bépaalde geval len niet aan te wijzen, wie de ver antwoordelijke persoon is, terwijl liet naar het mij voorkomt-toch dringend noodzakelijk is dat zulks mogelijk is. De benoemde heer van Hoorn moet verantwoordelijk zijn zoowel voor hetgeen hij doet aan de gasfa briek als voor hetgeen hij doet aan de electrische centrale. Als men echter den anderen weg bewandelde, dan zou men consequent moeten zijn moeten benoemen 2 directeuren de Lichtfabriekenéén voor (je gasfabriek en één voor de electrische centrale. Dan eerst zouden wij een behoorlijke verantwoordelijkheid krijgen, ook volgens het oordeel dér Commissie. Ik had geen oogenblik gedacht, dét het tot bepaalde besprekingen aanlei ding zou geven. Het voorstel van B. en W. beoogt speciaal om den per soon. aan te wijzen, die verantwoor delijk is voor den gang van zaken aan de fabriek; en wanneer het voorstdl van den heer Jongenburger wordt aangenomen, dan zweeft die verant woordelijkheid ten aanzien van het gasbedrijf in de Jucht en dan zal niet aangewezen kunnen worden wie ver antwoordelijk is: de heer Swartwout de Hoog dan Wel de heer van Hoorn. Met het oog daarop meen ik, dat het gewenscht is het voorstel, zooals het hier gedaan wordt, aan te nemen, en ga ik het langzamerhand betreu ren, nu ik deze stemmen hoor, dat het voorstel nu niet nogmaals naar de Commissie voor de Lichtfabrie ken gerenvoyeerd is ten einde nog maals advies daarover te geven. De heer DONKER: M.d.V. Hét komt mij voor dat, wanneer u spreekt over de meening van een minderheid hier in de bewuste Raadsvergade ring, waartoe ook ik behoorde, u die weergeven moet zooals zy werkelijk was, ik meen, dat u dit niet gedaan hebt. U hebt gezegd, dat het u bé- vreemdt dat die minderheid meendé dat de capaciteit van den heer Swart wout de Hoog zoodanig was, dat hij èn wat de electrische centrale betref èn wat de gasfabriek betreft, de zaak alleen kon dry ven. Wij hebben nu een tweeden direc teur; het gaat niet meer, anders zou ik zeggen: laat die zaak zoo door gaanmjaar dat gaat eenvoudig niet Maar die minderheid had een andere meening, en die wil ik nog^eênSiwi^ halen, omdat U die naar mijn gevoeg len scheef hebt voorgesteld. De meening van die minderheid had dezen ondergronddat, wiaar het gasbedrijf achteruitgaand is zoowel in verband met de verdringing van het gas door de electriciteit als in verband met de bijzondere tydsomi- standigheden, het werkelijk nie; noodzakelijk was om toen een ad junct-directeur te benoemen. Er iè dus door ons niet gezegd, dat o.i. de capaciteit van den heer Swartwout de Hoog zoodanig was, dat hij ge makkelijk beide afdeelingen der Lichtfabrieken voor zijne rekening zou kunnen nemen en dat hy inder daad ook bekwaam was voor het gasbedrijf. Daarover wiil niet verder spreken, maar ik wensch alleen te zeggen, dat de zaak niet is voorgesteld, zooals ik mij toen heb uitgelaten. de jaren, welke hy aan de lichtfabrie- onderhoud te bepalen op 500. I I fi J_1Ui Lil l.Iinf kun luiHtuilinir Hul lftV< De VOORZITTER: Ik gevoel mij ijenoopt met een enkel woord op to comen tegen de bewering van den heer Donker als zou ik scheef heb ben voorgesteld wat toen gesproken De mogelijkheid bestaat, dat ik mij niet juist heb uitgedrukt. Als dat het geval is, zal de heer Donker wel aannemen, dat het te goeder trouw is geschied en dat ik niet opzettelyk scheeve voorstellingen geef. Ik meen echter even te moeten terugkomen op hetgeen ik in het midden heb ge bracht. Men vond geen adjunct-direc teur noodig en het logisch gevolg was, dal, wanneer het voorstel 01 u niet tot de lenoeming over te gaan, was aan genomen, de heer Swartwout de Hoog de verantwoordelijkheid gedragen zou hebben zoowel voor gasfabriek als voor electrische centrale. Daar voor zou hy alleen hebben gestaan. Men achtte het niet noodig, dat iemand hem daarin bijstond, en, wan neer men dat vond, was het logisch gevolg, dat men den heer Swartwout de Hoog in staat achtte om de gas fabriek naast de electrische centrale te drijven. Dat was alleen mijn be doeling. Ik heb niet vóór my liggen frat in die vergadering is gesproken, maar ik beschouwde dat als een ge volg van het toen gesprokene. Men achtte het niet noodig, dat de heer Swartwout de Hoog door iemand ter zijde werd gestaan, zoodat ik aan nam, dat de heer Swartwout de Hoog voldoende in staat werd geacht de beide bedrijven te voeren. De heer, DONKERM.d.V. Bij die bespreking ik heb mij verkeerd uitgedrukt, toen ik sprak van een scheeve voorstelling; ik heb het zoo niet bedoeld; dat zult gij wederkee- rig wel van mij willen aannemen hebben wij het woord „voorloopig" steeds naar voren gebracht en ik her inner maj, dat toen ook genoemd is de techniker van die dagen, de heer Gonda, die het gasbedrijf in handen had. De verantwoordelijkheid was bij den directeur, maar de uitvoering bij den heer Gonda. Die toestand be staat nog zoo. Die bijzondere kennis van het gasbedrijf is niet noodig, om dat de heer Gonda de techniek ge heel in handen heeft. Dat is toen ook gezegd. Ik kan dus geen tegenspraak zien tusschen het toen gesprokene en de houding, welke ik thans aan neem. De heer JONGENBURGER: M.d. V. Waar gij u er zoo over verwon dert, dat er nog over dit voorstel het woord gevoerd wordt, moet ik zeg gen, dat ik my daarover absoluut niet verwonder. Ik vind de voorgestelde wijzigingen van zoo ingrijpenden aard, dat ik mij er geenszins over verwonder, dat er dergelijke stem men in deze vergadering opgaanin tegendeel, ik begrijp niet, dat er niet meer stemmen in die gedachtenlijn van mij worden gehoord, want, als ik even mag concludeeren op grond van hetgeen gij hebt gezegd, dan wil ik op het volgende wijzen. By de be handeling van het voorstel tot benoe ming van een adjunct-directeur heb ik gesproken over den toestand aan de gasfabriek en medegedeeld hoe daar_ alles bevonden is. Men onder stelde toen, dat de gasfabriek een uitstekende leiding moest hebben, en nu is straks door u, M.d.V., toege stemd, dat de heer Swartwout de Hoog hier gekomen is, met de onder stelling, dat hij niet op de hoogte van het gasbedrijf was. Gij hebt zelf ge zegd, dat de heer Swartwout de Hoog hier gekomen is voor het elec trisch bedrijf en dat hy daarin heeft gewerkt. Daarnaast komt een ad junct-directeur, die in het bijzonder aanbevolen is voor de gasfabriek, en nu wordt de bestaande verordening afgebroken, waaronder men jaren lang gewerkt heeft en waartegen geen bezwaar bestaat, terwl een toe stand gebracht wordt, waarbij die adjunct-directeur ondergeschikt wordt aan een directeur, die van de gaszaak niets afweet, althans in de ^hoofdzaken. Ik wil daarmede niets (onaangenaams zeggen aan het adres van den Swartwout de Hoog, maar door U zelf is beaamd, dat de heer Swartwout de Hoog zich heeft toege legd opiiet electrisch bedrijf. De VOORZITTER: Neen. STEMMENDat is hier algemeen bekend. De VOORZITTERDe heer Swart wout de Hoog is hier indertijd geko men als specialiteit met betrekking tot de electrische werken, maar door ken heeft doorgebracht, is hij in het bijzonder op de hoogte gekomen van de gasindustrie. Waar de heer Swart wout de Hoog dus in het begin wei nig wist van de gasfabriek, is dat op dit oogenblik in geenen deele het ge val en zou ik allerminst willen toe stemmen hetgeen de heer Jongen bur ger in dit opzicht heeft gezegd. Ik wil echter nog in het midden brengen, dat wat hier in het voorstel van B. en W. is belichaamd in het leven roept normale en logische ver standhouding tusschen chef en hem ondergeschikte ambtenaren. Die ver houding is niet behoorlijk geregeld in de verordening zooals zij destijds was vastgesteld met het oog speciaal op den toenmaligen bestaanden toe stand. Maar waar op dit,oogenblik de toestanden veranderd zyn en de heer Swartwout de Hoog in staat is de volle verantwoordelijkheid voor de fabriek te dragen, daar meenen B. en W. en heeft ook de Commissie van bijstand in het beheer der Lichtfa brieken ik wil den heer Muylwijk een oogenblik uitzonderen ge meend, dat die verantwoordelijkheid door den heer Swartwout de Hoog gedragen behoort te worden, en dat adjunct-directeur, evenals de de boekhouder, moest zijn een ambte naar, die zich te richten heeft naar den directeur, omdat anders niet te beantwoorden is de vraag, wie ver antwoordelijk is voor den gang van zaken aan de gasfabriek. De beraadslaging over het voor stel van den heer Jongenburger wordt gesloten. Het voorstel van den heer Jlngen- burger komt in stemming en wordt met 9 tegen 8 stemmen aangenomen. VOOR: de heeren Jongen burger, Donker, Kolijn, van Galen, Muyl wijk, Hoffman, Vingerling, Derck- sen en Broekhuizen. TEGEN: de heeren van der Ree, de Jong, van der Torren, IJsselstyn, Knuttel, Bokhoven, van der Want en van Eijk. De VOORZITTER: Het voorstel van B. en W. wordt dus van de agen da afgevoerd. Aan de orde: Het voorstel nopen» de inrichting van vokstuintjcB. (No. Ul|902) Wordt zonder beraadslaging zonder hoofdelijke stemming aange nomen. Aan de orde Het voorstel tot wijziging der Verorde ning op den Ontsmettingsdienst. (No. 112/1094). De beraadslaging wordt geopend De heer VINGERLING: M.d.V. Ik kan mij zeer goed vereenigen met dit voorstel. Alleen meen ik, dat de billijkheid medebrengt, dat alsnog aan de hier bedoelde personen worde betaald hetgeen zy in de laatste maanden tekort gekomen zijn door het verschil tusschen het loon dat zij nu krijgen en dat hetwelk zij van den Ontsmettingsdienst ontvangenm. a. w. dat aan de nu voorgestelde rege ling terugwerkende kracht worde ge geven Uit dit voorstel blijkt ik heb het ook nader geïnformeerd dat sinds Augustus die personen in den Ont- mettingsdienst goedkooper werken dan in hun gewonen tak van dienst. Waar de toestand altijd juist omge keerd is, kan ik mij er niet mede ver-i eenigen, dat nu eerst met ingang van 1 Januari a.s. die verkeerde toestond hersteld wordt. Ik stel dan ook voor om aan de door B. en W. voorgestel de regeling terugwerkende kracht te verleenen, zoodat zij geacht wordt in werking te zijn getreden met ingang van 1 Augustus. De VOORZITTER: Bij p. en W. bestaat geen bezwaar om te voldoen aan de wenk van den heer Vinger ling. Ik zou echter alleen ié overwe ging willen geven om het besluit te laten terugwerken tot 5 Augustus, dat is de datum, waarop de salaris- verhoogingen zyn ingegaan. De beraadslaging wordt gesloten en het aldus gewijzigd voorstel zon der hoofdelijke stemming aangeno men. Aan de orde: De voor»tellen van Burgemeester eti Wet houder», de heeren dr. Broekhuizen, van der Werf en van der Want tot wijziging der Verordening op de heffing der plaateeiijke directe belasting naar het inkomen. (No. 79,815). De VOORZITTER: In Óe vorige vergadering is vooreerst gebleken van den wensch om het bedrag, dat als noodzakelijk levensonderhoud wordt afgetrokken, op 600,te be palen, en is ook na gehoudeh bespre kingen goed gevonden datl de som, die voor elk kind zal worden afge trokken, wordt gesteld opl 50.- zoodat omtrent punt III vanl dit voor stel overeenstemming was verkre gen. Zooals de heeren weten, stelden B. en W. oorspronkelijk vooé om den aftrek wegens noodzakelijk levens- was het hun bedoeling dat tevens in art. 4 der verordening zou worden bepaald, dat zou worden aangeslagen ieder, wiens belastbaar inkomen, be rekend naar de bepalingen van deze verordening, 100 of meer bedroeg, m. a. w. dat aanslag pas zou volgen, wanneer men een bruto inkomen had van 600. Nu meenden B. en W., dat die bepaling, dat de aanslag pas begon bü een belastbaar inkomen van 100, in verband met de verhooging van het bedrag, dat voor het nood zakelijk levensonderhoud wordt afge trokken, kon vervallen. De heer Van der Want heeft echter voorgesteld die bepaling te handhaven, zooals die oorspronkelijk door B. en W. was voorgesteld. Ik geloof, dat wij goed zullen doen over dit punt de besprekingen te her vatten en in de eerste plaats het voor stel van den heer Van der Want te bespreken. Beraadslaging over punt I, luiden de: „artikel 4 wordt gelezen: Belastingplichtig is ieder, die vol gens de bepalingen van artikel 245 der Gemeentewet in de belasting moet bijdragen", waarop door den heer Van der Want een amendement is voorgesteld, strekkende om aan het artikel toe te voegen „en wiens belastbaar inkomen, be rekend volgens de bepalingen dezer verordening, 100 of meer be draagt." De heer VAN DER WANT: M.d. V. Toen B. en W. dit voorstel had den ingediend, heb ik my cr direct over verheugd, dat zy by wijziging der verordening op de inkomstenbe lasting zyn begonnen uit te gaan van het idee, dat een belastbaar inkomen minder dan 100 zou worden vrijgesteld. Ik meende, dat B. en W. daaraan een bepaald principe ten grondslag lag. Daarom zou ik het be treuren, als die bepaling eventueel toch niet zou tot stand komen. Toen de heer Van der Ree dan ook voor stelde het bedrag van den aftrek voor noodzakelijk levensonderhoud van 500 te brengen op 600, zoo als oorspronkelijk ook door mij werd- gewild, heb ik dat voorstel alleen ge steund onder voorwaarde, dat die be paling van B. en W. zou blijven be staan. Ik zal dan ook mijn voorstel handhaven en, waar ik meen, dat er nu niet bepaald een onverdeelde in stemming daaromtrent bestaat, acht ik het noodig dit voorstel nog eenigs zins nader toe te lichten. Met uitzondering van enkelen, die een zelfstandige positie innemen, maar dan toch nog geen groot inko men hebbein, zullen van de aanne ming van mijn voorstel alleen profi teered zy, die volgens de bepalingen van de verordening, zooals die door de aanneming van het voorstel van den heer Van der Ree is gewijzigd, een belastbaar inkomen hebben van 75, f 50 en f 25. Dat zijn ulleen zij, die een inkomen boneden de 700 hebben of zy, wier belastbaar inko men door den aftrek voor de kinde ren zoozeer is geslonken, dat het niet meer dan rond 75 bedraagt. Er zyn verschillende cijfers ge noemd voor hetgeen mijn voorstel zou kosten, maar nu gevoelt ieder een, dat aanneming van my'n voor stel niet anders ten gevolge kan heb ben dan dat een zeker aantal perso nen, die belasting moeten betalen over bedragen, varieqrende van 25 tot 75, van de ly'st züllen verdwij nen. Dat zyn bedragen^ in belasting- penningen uitgedrukt van 0.75 tot 2.26. Bin waar het aantal personen, dat van d# lijst zal verdwijnen, wordt geschat op tusschen de 600 en 700, kan het nadeelig verschil nooit groot zijn. De berekening, gemaakt aan de hand van do. eenmaal opgemaakte lijst, is mijns inziens ook duarom niet zuiver, omdat op die lyst nog geen rekening is gehouden met den verhoogden aftrek voor noodzake lijke levensonderhoud van 600. En waar ik hier enkele cijfers noem, mode in verband met die be wuste opgaven, daar wil ik gaarne toegeven dat die cijfers wel niet ge heel juist zijn maar toch in totaal geen groot verschil kunnen geven. Dan vind ik, dat er na aftrek van 600 overblijven 164 personen met oen belastbaar inkomen van 25, dio iedei moeten betalen 0.75, of totaal 123; 266 personen, die ieder een belastbaar inkomen van 50 hebben en ieder moeten betalen 1.50, of to taal 399; en 175 personen met een ^lastbaar inkomen van 75.die ieder moeten betalen 2.26 of totaal 390.98. Dus dat wordt in totaal een verschil in opbrengst van de belas ting van 909.96 en een verschil in het belastbaar inkomen van 80975. Nu geef ik gaarne toe, dat door de gewijzigde omstandigheden, na aan-

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1918 | | pagina 4