GOUDSCHE COURANT
No. 14
XT!®'
I
Fa
Een o\
ABONNEERT U
to brenj
Redactie I
op de
Het Amer
Waarom
van Parij
deeverdri
Roemendë hi
der minderhed*
een bepaling v
werd, dat Roei
in Roemenië vr
•verleent en in
bepalingen aan
.deel uitmaken
nen hun eigen
Dit op wede,
stel wu door
pen en daarom
het vredesvenh
ABONNKM1
per kwartaal j
Franco per pc
Abonnement
bij onze agen
advertet
1—5 regels
regels 1.80,
12V4 cent per
Sdr James C
aan den raad
Roemenië kom
klaart aich be
pen uit Boedai
entente mede t
vaa de orde
nüesie van hei
van het matei
den laataten i
hebben.
Braitanu spa
de mogerulhed<
eischen, dat h<
,a de argumenten, wel-
teb, alleszins rationeel
t voor het presentie-
Iteliaansche l
dat het antwoor
aansch voorstel
gekomen is. Me
dat d’Annunzio
dut er verder 1
nunzio zal hie/ii
dat de kwestie
dede van Italië
In den kroont
bij de gabeurten
xagljjke verantv
brengen, alle p
lykheid op zich
ministers stemd
cial Laten name®
komst
Hoe de kwes
voorzien. Maar
den. Het Giorni
dige toestand ni
aio en de Zuid
en het lijkt ere
c'eltfk is.
Zoodra het ni
gevormd zal zi
r.ng een nota b
ten om te prote
nunzio beöettes
buiten Fiume.
ling van de ziekenhuisquaestie heb ik
mb verscheidene gelde lijke opofferin-
i gen getroost. Die dingen komen her-
- haaldeiyk voor. Men moet boeken en
I tijdschriften koopen.
I Ik wil dat gaarne doen wat mb
persoonlijk betreft, maar men kan
het niet van elk Raadslid vergen. Er
zyn thans leden gekomen, voor wie
het ontvangen van een betrekkelijk
1 gering presentiegeld zou beteekenen
financieele offers.
De tbden zyn voorbij, dat wb alleen
te maken hebben met rijke regenten,
voor wie het vervullen van het ambt
van Raadslid een eereplicht alleen
1 was.
Waar ik zooeven Gods zegen heb
ingeroepen, wil ik er aan herinneren,
dat wy stoffelbke wezens zbn en
wb er daarom niet tegen mogen we
zen om het presentiegeld voor dezen
Raad op een behoorlijk peil te bren
gen. Ik zal U njet vermoeien met te
herinneren aan verschillende gemeen
ten, waar het presentiegeld op nog
hooger bedrag is gesteld. Kortom,
waar ik het voorstel heb geteekend en
daarvoor myn motieven heb aange
voerd, zal ik er vóór stemmen, omdat
ik het billijk acht. Natuurlijk ga ik
mede met de wijziging, waardoor het
voorstel zal strekken Ged. Staten uit
te noodigen het.presentiegeld op ƒ5
vast te stellen.
De VOORZITTER: De heer Muyl-
wb’k had het beter gevonden, dat het
voorstel niet zoo onmiddellijk aan de
orde wAs gesteld en tot de volgende
vergadering was aangehouden. Toen
ik bb den aan vang der vergadering
mededeeling heb gedaan van het in
komen van dit voorstel, heb ik daar
aan toegevoegd, dat ik zou voorstel
len het na punt 2 der agenda te be
handelen. Daartegen is toen geen be
zwaar gehoord en daaruit mocht ik
dus afleiden, dat de Raad met mbn
denkbeeld instemde. Wil de heer
Mublwbk er een voorstel van maken
het nu niet te behandelen, dan is
daartoe de weg geopend. j
Nu wil ik opmerken, dat het mb
voorkomt, dat dit voorstel eenvoudig
als het daar ligt, om het presentie
geld op 5.in plaats van op 2.50
te stellen, niet van zoo ingewikkelden
aard is en niet een zoodanige voorbe
reiding eischt, dat wb niet zonder be
zwaar daarover in deze vergadering
een oordeel zouden kunnen vellen. Het
komt mb, ook i
ke ik gehoord 1
en wensch elyl^
geld op 5.te brengen. Ik gevoel
het meest voor hét argument, dat wb
feitelyk niet van een Raadslid mogen
vorderen, dat het Raadslidmaatschap
van hem financieele offers vergt, wel
ke hjj zich bezwaarlijk kan getroos
ten. Zoodra er een stem opgaat om
het presentiegeld te verhoogen, waar
mede een uitgave van ƒ700.ge
moeid zal zbn, dan meen ik dat daar
tegen, wat mb zelf betreft, geen be
zwaar kan worden gemaakt.
De heer POTHARST: M. d. V.
Naar aanleiding van het gesprokene
door den heer Mublwbk, zou ik diens
aardigheid willen beantwoorden door
te zeggen, dat ik meende verstaan te
hebben, dat hb niet veel voor het
voorstel gevoelde. Daarvoor behoef ik
geen Morini te zbn. Ik zag hem met
verontwaardiging opstaan en ik
dacht, dat hb het met mb eens was.
De heer Sanders wees,er op, dat ik
-er niet zooveel van kan weten hoe
veel tbd het lidmaatschap van den
Raad vordert, omdat ik een vreem
deling in den Raad ben,.maar ik mag
er wel aan herinneren, dat ik langen
tbd achter die balie heb gezeten en
nog al eens iets gezien heb van het
geen in den Raad gebeurde. De heer
Sanders kan dat gering achten, maar
ik heb er iets meer van gezien. Ik
meen, dat de arbeid, welke van ons
gevorderd wordt, niet een vergoeding
van 5 motiveert. Ondanks dat gb, en
ook de heer IJsselstijn, meent, dat het
niet zoo’n groote uitgaaf zal vorde
ren, houd ik vol, dat, waar wb bin
nen eenigen tbd een uitbreiding van
het aantal Raadsleden met twee krij
gen, hetsop een uitgave van 1000.
zal komen te staan. Ik heb in de toe
komst gekeken, maar niet als een Mo
rini.
Ik wist diet, dat de heer Hoffman
dit voorstel had onderteekend. He
denmorgen heb ik gehoord, dat er een
dergelbk voorstel was. Nu het niet
van onze fractie uitgaat, kan mb
daarvan geen verwijt treffen. Ik wil
er niet verder over spreken. Ik heb
gemerkt, dat er wel veel voor te zeg
gen is, maar ik zal niet veel misbruik
maken van den tbd van den Raad en
in elk geval tegen het voorstel stem
men.
De heer MUIJLWIJK: M. d. V. Het
is toch een van de goede gewoonten
in een vergadering, dat er niet zoo
maar te Amsterdam vernam ik, dat
zy reeds Zaterdagavond vergaderd
had.
Thans in deh Raad komende heb ik,
niet wetend dat deze quaestie reeds
in onze fractie behandeld was, het
voorstel van den heer Sanders on
derteekend.
Nu ik dit eenmaal gedaan heb, wil
ik het ook motiveeren.
De ondervinding in de twee jaren,
dat ik de eer heb lid van den Raad te
zbn, heeft my geleerd, dat aan het
uitvoeren van onze verplichtingen als
Raadslid werkelijk nu en dan finan
cieele bezwaren verbonden zyn.
Iedereen zal my toch wel willen ge-
looven, wanneer ik zeg, dat het my
zelf niets kan schelen of ik al dan niet
presentiegeld kryg, maar ik wil er op
wyzen, dat ik persoonlijk in een
maand meer dan 20.heb uitgege
ven aan telegrammen, brieven en'
reiskosten om my voor te bereiden
voor de behandeling van de agenda
van dezen Raad. Voor de behande-
harst zeide reeds uit zyn ondervin
ding te spreken, maar waar hy ook
behoort tot degenen, die pas lid van
den Raad zyn, heeft hy nog niet uit
ondervinding meegemaakt hoeveel
tyd het lidmaatschap van den Raad
zal vorderen. Ik geloof dan ook, dat
wy beiden als vreemdelingen daarte
genover staan. Waaruit evenwel dit
voorstel voortvloeit is dit, dat wy ge
voelden, dat de mogelijkheid niet was
uitgesloten, dat wy niet één middag,
maar wellicht twee middagen dispo
nibel zullen moeten zyn om b.v. ook
een commissievergadering by te wo
nen. Wy zyn allen in een of meer
commissies benoemd en loopen dus
de kans meer dan eens per maand een
middag te moeten vry vragen.
Nu is door den heer Potharst ge
zegd, dat zyn fractie een voorstel wil
de doen om des avonds te vergaderen.
Dat voorstel zouden wy even goed
hebben gedaan, maar wy mogen niet
uit net oog verliezen, dat ell e opoffe
ring, welke ons gevraagd wordt op
financieel gebied, een offer u. dat
met gevraagd kan worden iioe gaar
ne wy het ook zouden willen bren
gen. anneer wy de zaken goed wil
len nagaan, zooals toch van ons kan
en mag verlangd worden, zullen wy
niet alleen vrijen tyd moeten opoffe
ren, maar dan zal ook b.v. des win
ters de gaslamp des avonds wellicht
tot Iaat in den nacht moeten branden.
Ook zullen wy ons van allerlei moe
ten aanschaffen om ons voldoende op
de hoogte van de gemeentepolitiek te
houden; daarbij komen nog enkele
andere uitgaven.
Nu mag het financieel bezwaar
geen beletsel zyn, want de hieruit
voor de gemeentekas voortspruitende
uitgaaf is goed besteed.
Het optreden van den heer Pot
harst verwondert my wel eenigszins;
er blijkt dus te dien aanzien in zijne
fractie geene eenstemmigheid te be
staan.
Ik hoop, dat men nu niet zal gaan
denkennu wy hier zyn, hebben wjj
geen uur meer belangeloos over voor
de behartiging van de gemeentebe
langen. Wy hebben het voorstel al
leen gedaan omdat wy meenen, dat
het niet opgaat, dat wy naart den
vryen tyd, dien wy beschikbaar stel
len, ons nog financieele offers ge
troosten.
In de overtuiging, dat de meerder
heid van den Raad onzen billijken
eisch zal rechtvaardigen, handhaven
wy ons voorstel en moeten wy be
zwaar maken tegen het denkbeeld
van den heer Muylwyk om de behan
deling ervan uit te stellen.
De heer IJSSELSTIJN: M. d. V.
Naar aanleiding van het door den
heer Potharst gesprokene wensch ik
te doen opmerken, dat het voorstel
van den heer Sanders c.s. zeker niet
zoo’n groot financieel offer van de
gemeentekas zal vergen als hy ver
moedt.
Op het oogenblik wordt jaarlijks
aan presentiegeld uitgegeven een
goede 700.ofschoon er op de be-
grooting voor uitgetrokken is 1000.
Het is misschien juist de begroo-
tingspost als zoodanig, welke den
heer Potharst doet zeggen, dat het
1000.zal kosten.
Wat aangaat een eventueel voor
stel om de Raadsvergadering des
avonds te doen plaats hebben, ik
meen, dat dat niet behoort tot de
competentie van den Raad maar ge
heel en al tot de competentie van
den Voorzitter. Deze schrijft de
Raadsvergaderingen uit. Naar mijne
opvatting heeft de Raad er al heel
weinig over te zeggen.
Detieer HOFFMAN: M. u V. Ik
ben nauwelijks eenige uren in de stad
van vacantie terug. Gisterenavond
zou onze fractie vergaderd hebben
en met het oog daarop was het myn
51
„Hoaooo, wi
Mort Ik ia lu
mij tw
W i
vrouw Voruila
nirtd bij ea1 i
waard. Geea
gbed motto v
wou, dat je,
dat Ik je gé
vrouw Soarleè
om je je gjet
de serre met
vau de aiuka
door zooveel
hebt, ate uw
„Ik bed ee
sprakeu en h
delijk deed,
varhoudfag b
..1*1,
te,” zrt CiflB
noodlg ®al d
„Dat tamp
Aldus besloten.
De VOORZITTER: De eerste af
deeling zal worden voorgezeten dooi
den Wethouder van Galen, de twee
de afdeeling door den Wethouder
Knuttel, de derde afdeeling door den
Wethouder IJsselstijn en de vierde
afdeeling door den Wethouder Hoff
man.
By loting worden aangewezen
de eerste afdeeling de heeren San
ders, Lafeber, Rietveld en Muylwyk;
de 2e afdeeling de heeren Kolyn,
Oudshoorn, van Berkel en de Heus
de Be afdeeling de heeren van der
Want, Overhand, Koemans en Pot
harst
de 4e afdeeling de heeren van der
Ree, van der Brug en van Hoorn.
Aan de orde:
Het voortitel van de heeren Sandets, Hoff
man en van der Brug omhet presentie
geld voor elke gemeenteraadsvergadering
te bepalen op 5.per vergadering.
De VOORZITTER: Ik wensch er
op te wyzen, dat het voorstel eeni-
germate gewijzigd zal dienen te wor
den.
Het bedrag van het presentiegeld
wordt niet geregeld door den Raad,
maar door het College van Ged. Sta
ten, de Raad gehoord. Het voorstel
zou dus eigenlijk zoo geformuleerd
moeten worden, dat aan Ged. Staten
in overweging gegeven wordt het
presentiegeld op 5.te bepalen.
Ik vertrouw, dat de hoeren voor
stellers tegen die wijziging geen be
zwaar zullen hebben.
De heer POTHARST; M. d. V. Het
spijt mij, dat ik geen argumenten
voor dit voorstel heb gehoord. Ik
meen gemerkt te hebben, dat het van
de fractie der S. D. A. P. uitgaat.
Het doet my leed, dat, waar heden
middag ten aanzien van andere zaken
harmonie in dezen Raad heeft ge-
heerscht, over dit voorstel niet de
zelfde eensgezindheid bestaat. Straks
heb ik van den heer Muylwyk ge
hoord, dat ook hy er eenig bezwaar
tegen had. Dat bezwaar deel ik ten
volle, want, waar ik van de voorstel
lers geen argumenten heb gehoord,
onderstel ik, dat zij zijn uitgegaan
van de gedachte, dat het lidmaat
schap van den Raad zooveel tyd vor
dert, dat het noodig is het te beloo-
nen op de wijze als hier gevraagd
wordt. Voor zoover mijn ondervin
ding daaromtrent strekt, moet ik zeg
gen, dat dat niet het geval zal zyn.
Onze fractie zal voorstellen de ver
gaderingen zoo eenigszins mogelyk
des avonds te doen plaats hebben;
dan zullen zy, die met handenarbeid
hun brood moeten verdienen, geen
verzuim hebben. Het komt mij daar
om ongemotiveerd voor om 5 te ver
goeden voor een enkel uur, dat men
in den avond verzuimd voor de behar
tiging van de belangen der gemeente,
wat een som van 1000.per jaar
zal kosten. Ik vind dat een belangrijk
bedrag. Als het noodig is, zullen wy -
niet tegen dergelyke uitgaven zyn; plan gisteren reeds terug te komen;
dat hebben wy gezien bij de benoe- mfi"r ik. d»t
ming van een vierden Wethouder en
by andere zaken, maar er moeten de
gelijke motieven zyn om onze stem
er aan te kunnen geven. Voor dit
voorstel kan ik die motieven niet vin
den, en daarom zal ik myn stem er
niet aan geven.
De heer MUIJLWIJKM. d. V. Het
bevreemdt mij, dat de heer Potharst
my er bij haalt, want ik heb wel het
woord gevraagd, maar nog niet mijn
meening over het voorstel gezegd. Of
de geest van Morini op hem is neer
gevallen, weet ik niet, ik vraag al
leen of het aangaat een betrekkelyk
bel angry k voorstel als dit zoo a bout
portant te behandelen. Wat is er te
gen om, waar het vreemd is aan de
orde van den dag, het op de agenda
voor de volgende vergadering te zet
ten?
De heer SANDERSM. d. V. Men
is verbaasd over het feit, dat ik niet
direct het woord heb gevraagd ofn dit
voorstel te verdedigen. De heer Pot-
voor de-leden van den Raad trachten
te brengen van 2.50 op 5.—
v DcAMr VAN DER WANT: M. d.
V. Mag ik daaraan een enkel woord
toevoegen In de eerste plaats om te
verklaren, dat, al maakt de heer
Muijlwjjk er misschien geen voorstel
van, ik zyn wensch moet billijken. Ik
heb my altyd op het standpunt ge
steld, dat, als er voorstellen in den
Raad kwamen, vreemd aan de orde
van den dag, en een of meer leden
wenschten die in een volgende verga
dering te behandelen en de gemeente
had financieel van dat uitstel in geen
enkel opzicht een halve cent schade,
aan dien wensch moest worden vol
daan. In dat opzicht heb ik respect
voor den wensch van den heer Muyl-
wyk.
Over de hoegrootheid van het be
drag van het presentiegeld zal ik
niets zeggen, want het is, dunkt my,
moeilijk uit te maken of 5.genoeg
en of 2.50 te weinig is. Die zaak is
te ingewikkeld om haar in alle fines
ses uit te pluizen.
De heer OVERHANDM. d. V. Na
de opmerkingen, welke reeds ge
maakt zyn, kan ik kort wezen. De,
heer Muylwyk vindt dit voorstel niet
zoo urgent, dat er zulk een groote
haast mede gemaakt moet worden.
Hy wenscht het dan ook tot dx, vol
gende vergadering uit te stellen. Ook
de heer van der Want heeft de op
merking gemaakt, dat hij niet kan
uitdenken, dat het zoo urgent is.
De heer VAN DER WANT: Gy be
grijpt het niet goed. Ik zeg met, dat
het voorstel niet urgent is. Het kan
echter even goed in de vqlgende ver
gadering behandeld worden, want die
ƒ5.wordt niet na afloop van de
zitting uitbetaald. Het blijft precies
hetzelfde.
De heer OVERHAND: Gy hebt ge
zegd, dat gij niet kunt uitmaken, dat
de verhooging noodzakelyk is. In
myn betrekking is het zoo, dat ik
op mijn loon een toeslag kryg, en als
ik nu de grootste helft van den dag
verzuim, houdt men mij ook een dag
toeslag af en dat bedraagt tezamen
meer dan 5.Als ik derhalve een
vergadering van den Raad, alsmede
een vergadering van eene commissie
by woon, kost mij dat verzuim meer
dan 5.Ik weet niet of dat een ar
gument is; ik laat dat ter beoordee-
ling aan den heer Muylwyk over. Wij
meenden, dat de verhooging wel urr
gent was en hebben daarom een der-
gelyk voorstel gedaan.
De heer MUIJLWIJK: M. d. V.
Als er leden zijn, zpoals de heer Over
hand, die er schade van hebben, wil
ik myn voorstel wel intrekken. Zoo
als echter de eerste indruk van my
was, leek het mij alsof men uit het
lidmaatschap van den Raad een voor
deeltje wilde halen. Dat moet niet.
Blijkt het inderdaad noodig te zijn,
dan zeg ik: fiat!
De VOORZITTER: Het doet my
genoegen, dat deze discussie vruch
ten heeft gedragen en het bewijs
heeft geleverd van toenadering by
verschil van opvatting.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer Sanders
c.s., op verzoek van den heer Pot
harst in stemming gebracht, wordt
met‘algemeene stemmen op één na,
die van den heer Potharst, aangeno-'
men.
Aan de orde:
Het Eerste Aanvullingekohier 1919 der
daatselijke directe belasting naar het in-
comen.
De openbare vergadering gaat over
in eene met gesloten deuren.
Na heropening wordte omtrent het
kohier overeenkomstigAet in beslo
ten zitting verhandelde beslist.
Niets meer aan de orde zijnde
wordt de vergadering door den Voor
zitter gesloten.
maar zaken worden ter tafel gebracht
en behandeld, behalve dan zaken van
zeer urgenten aard. Die goede ge
woonte heeft hier steeds geheerscht
en is hier steeds gehandhaafd. Welke
reden is er nu om een zaak als deze
ineens te gaan behandelen? Wij zit
ten toch niet op dien ryksdaalder te
wachten en het komt toch niet op
één vergadering aan? Wat heeft het
in te zeggen, dat het er oogenblikke-
lijk door moet gaan? Ik geloof, dat
een ernstige manier van zaken doen
voorbereiding en nadenken eischt,
ook al betreft het nog zulke eenvoudi-
ge zaken.
De heer SANDERS: M. d. V. Ik
wil er op wyzen, dat men de motivee-
1 ring van ons voorstel niet heeft aan
gevallen. Niet een van de heeren
1 heeft kunnen aantoonen, dat het
dat het Raadslidmaatschap niet fi
nancieele offers zou eischen wanneer
het bedrag van het presentiegeld op
2.50 gesteld bleef.
Maar afgescheiden daarvan wil ik
toch zeggen, dat wij beter dan de
de heer Muylwyk kunnen beoordee-
len, of een arbeider al dan niet op een
ryksdaalder zit te wachten. Wy zyn
van meening, dat het in dezen tyd ten
eenenmale onmogelyk is, dat een ar
beider van zyn inkomen nog iets
meer zou moeten offeren dan reeds
van hem gevraagd wordt.
Wat dit betreft ben ik nog ver
sterkt in mijne meening en aan gezien
door de andere heeren, althans door
den heer Muylwyk, niet gevoeld
wordt wat er aan vastzit, handhaven
wy ons voorstel, gewijzigd in den
zin als de Voorzitter heeft aangege
ven.
De heer VAN DER BRUG: M. d.
M. Als mede-onderteekenaar van het
voorstel acht ik my verplicht ook nog
iets te zeggen.
Ik ben het geheel met U eens, dat
het niet zoo ingewikkelde zaak be
treft en daarom had ik ook niet ver
wacht, dat» nog een bespreking
over zou kómen. Er Valt niet veel
van te zeggeel.
Er is hieri gesproken van „beloo-
ning” van de\ Raadsleden, maar dat
acht ik een verkeerde uitdrukking.
Wanneer het presentiegeld verhoogd
wordt tot 5.dan is er geen spra
ke van een belooning van de Raads
leden; de bedoeling is alleen om de
leden van den Raad te vry waren voor
financieele schade. Het gaat niet aan,
dat wjj, naast allen arbeid die verbon
den is aan het lidmaatschap van den
Raad, ons nog financieele offers zou
den moeten getroosten.
De heer MUIJLWIJKM. d. V. Het
spijt my, dat er door den heer San
ders geargumenteerd wordt alsof ik
de zaak als zaak bestreden had. Dat
heb ik met gBen enkel woord gedaan.
Maar daarom gaat het thans ook niet.
Myn meening is, dat men niet derge
lyke zaak in de vergadering moet
werpen en onmiddellyk behandelen.
De VOORZITTER: Ik zal thans
het voorstel in omvraag brengen, ten
zij voorgesteld wordt de behandeling
aan te houden tot een volgende ver
gadering.
De heer KNUTTEL: M. d. V. Het
zou my werkelyk spijten, wanneer de
heer Muijlwyk met een voorstel tot
uitstel kwam.
Wanneer men de notulen opslaat
van de vergadering eenige jaren ge
laden, toen het presentiegeld van
1. op 2.50 werd gebracht, dan
kan men zien dat ik toen tegen het
desbetreffend voorstel heb gestemd.
Ik ben hteeds van oordeel geweest
dat, wanneer de Raad samengesteld 1
is uit personen, die geen financieel
nadeel kunnen ondervinden als zy lid
van den Raad zyn, het niet aangaat
om het presentiegeld te verhoogen:
dat het althans niets anders moet
zyn dan vergoeding voör verzuimden
tyd. Maar ik heb toen ook gezegd:
wanneer er leden mochten komen,
die verzuim hebben als zij de verga
dering van den Raad of een commis-
sie-vergadering bywonen, dan zal ik
dv eerste zijn die zal stemmen voor
verhooging van het presentiegeld.
Thans zyn er tal van leden van den
Raad, die per uurloon gehonoreerd
worden; dus het is voor hen werke
lijk van groot belang, dat wordt uit
gemaakt dat zy voor de verzuimen,
welke zij zullen hebben voor den tijd
dien zy doorbrengen in het belang
der gemeente, een vergoeding krjjgen,
naar evenredigheid van het verzuim.
Wy zyn thans voor het eerst bijeen
en er gaat een stem op van die leden
van den Raad. Ik vind: nu moeten
wy over de zaak niet praten en haar
ook nipt uitstellen. De menschen heb
ben het noodig: het blijktjAzy hebben
er recht op; zy hébben een ver
zuim. Ik zou zoo zeggen: laten wij
niet verder op die zaak ingaan en
haar niet uitstellen, maar doen wat
gevraagd wordt en het presentiegeld
zyn de heeren OUDSHOORN en
RIETVELD.
De VOORZITTER: Hiermede zyn
wy gekomen aan het eind van de lan
ge reeks van benoemingen. Ik zeg
den drie heeren, die het stembureau
geformeerd hebben, dank voor den
inderdaad zwaren arbeid, dien zy de
zen middag verricht hebben.
Aan de orde:
Het trekken der afdeelinKen voor het
onderzoek van de ontwerp-begrootinR van
inkomsten en uitgaven dfrr Gemeente voor
1920.
De VOORZIITTER: Tot dusver
heeft het aantal afdeelingen zich al
tijd aangesloten bij het aantal Wet
houders en is dus drie geweest. Het
Relgement van Orde verzet zich niet
tegen het trekken van een afdeeling
meer. Ik zou dus, nu het aantal Wet
houders op 4 gebracht is, ook met
goedvinden van den Raad willen be
palen, dat het aantal afdeelingen 4
zal bedragen.
Mevr J. P.