GOUDSCHE COURANT No. 14 XT!®' I Fa Een o\ ABONNEERT U to brenj Redactie I op de Het Amer Waarom van Parij deeverdri Roemendë hi der minderhed* een bepaling v werd, dat Roei in Roemenië vr •verleent en in bepalingen aan .deel uitmaken nen hun eigen Dit op wede, stel wu door pen en daarom het vredesvenh ABONNKM1 per kwartaal j Franco per pc Abonnement bij onze agen advertet 1—5 regels regels 1.80, 12V4 cent per Sdr James C aan den raad Roemenië kom klaart aich be pen uit Boedai entente mede t vaa de orde nüesie van hei van het matei den laataten i hebben. Braitanu spa de mogerulhed< eischen, dat h< ,a de argumenten, wel- teb, alleszins rationeel t voor het presentie- Iteliaansche l dat het antwoor aansch voorstel gekomen is. Me dat d’Annunzio dut er verder 1 nunzio zal hie/ii dat de kwestie dede van Italië In den kroont bij de gabeurten xagljjke verantv brengen, alle p lykheid op zich ministers stemd cial Laten name® komst Hoe de kwes voorzien. Maar den. Het Giorni dige toestand ni aio en de Zuid en het lijkt ere c'eltfk is. Zoodra het ni gevormd zal zi r.ng een nota b ten om te prote nunzio beöettes buiten Fiume. ling van de ziekenhuisquaestie heb ik mb verscheidene gelde lijke opofferin- i gen getroost. Die dingen komen her- - haaldeiyk voor. Men moet boeken en I tijdschriften koopen. I Ik wil dat gaarne doen wat mb persoonlijk betreft, maar men kan het niet van elk Raadslid vergen. Er zyn thans leden gekomen, voor wie het ontvangen van een betrekkelijk 1 gering presentiegeld zou beteekenen financieele offers. De tbden zyn voorbij, dat wb alleen te maken hebben met rijke regenten, voor wie het vervullen van het ambt van Raadslid een eereplicht alleen 1 was. Waar ik zooeven Gods zegen heb ingeroepen, wil ik er aan herinneren, dat wy stoffelbke wezens zbn en wb er daarom niet tegen mogen we zen om het presentiegeld voor dezen Raad op een behoorlijk peil te bren gen. Ik zal U njet vermoeien met te herinneren aan verschillende gemeen ten, waar het presentiegeld op nog hooger bedrag is gesteld. Kortom, waar ik het voorstel heb geteekend en daarvoor myn motieven heb aange voerd, zal ik er vóór stemmen, omdat ik het billijk acht. Natuurlijk ga ik mede met de wijziging, waardoor het voorstel zal strekken Ged. Staten uit te noodigen het.presentiegeld op ƒ5 vast te stellen. De VOORZITTER: De heer Muyl- wb’k had het beter gevonden, dat het voorstel niet zoo onmiddellijk aan de orde wAs gesteld en tot de volgende vergadering was aangehouden. Toen ik bb den aan vang der vergadering mededeeling heb gedaan van het in komen van dit voorstel, heb ik daar aan toegevoegd, dat ik zou voorstel len het na punt 2 der agenda te be handelen. Daartegen is toen geen be zwaar gehoord en daaruit mocht ik dus afleiden, dat de Raad met mbn denkbeeld instemde. Wil de heer Mublwbk er een voorstel van maken het nu niet te behandelen, dan is daartoe de weg geopend. j Nu wil ik opmerken, dat het mb voorkomt, dat dit voorstel eenvoudig als het daar ligt, om het presentie geld op 5.in plaats van op 2.50 te stellen, niet van zoo ingewikkelden aard is en niet een zoodanige voorbe reiding eischt, dat wb niet zonder be zwaar daarover in deze vergadering een oordeel zouden kunnen vellen. Het komt mb, ook i ke ik gehoord 1 en wensch elyl^ geld op 5.te brengen. Ik gevoel het meest voor hét argument, dat wb feitelyk niet van een Raadslid mogen vorderen, dat het Raadslidmaatschap van hem financieele offers vergt, wel ke hjj zich bezwaarlijk kan getroos ten. Zoodra er een stem opgaat om het presentiegeld te verhoogen, waar mede een uitgave van ƒ700.ge moeid zal zbn, dan meen ik dat daar tegen, wat mb zelf betreft, geen be zwaar kan worden gemaakt. De heer POTHARST: M. d. V. Naar aanleiding van het gesprokene door den heer Mublwbk, zou ik diens aardigheid willen beantwoorden door te zeggen, dat ik meende verstaan te hebben, dat hb niet veel voor het voorstel gevoelde. Daarvoor behoef ik geen Morini te zbn. Ik zag hem met verontwaardiging opstaan en ik dacht, dat hb het met mb eens was. De heer Sanders wees,er op, dat ik -er niet zooveel van kan weten hoe veel tbd het lidmaatschap van den Raad vordert, omdat ik een vreem deling in den Raad ben,.maar ik mag er wel aan herinneren, dat ik langen tbd achter die balie heb gezeten en nog al eens iets gezien heb van het geen in den Raad gebeurde. De heer Sanders kan dat gering achten, maar ik heb er iets meer van gezien. Ik meen, dat de arbeid, welke van ons gevorderd wordt, niet een vergoeding van 5 motiveert. Ondanks dat gb, en ook de heer IJsselstijn, meent, dat het niet zoo’n groote uitgaaf zal vorde ren, houd ik vol, dat, waar wb bin nen eenigen tbd een uitbreiding van het aantal Raadsleden met twee krij gen, hetsop een uitgave van 1000. zal komen te staan. Ik heb in de toe komst gekeken, maar niet als een Mo rini. Ik wist diet, dat de heer Hoffman dit voorstel had onderteekend. He denmorgen heb ik gehoord, dat er een dergelbk voorstel was. Nu het niet van onze fractie uitgaat, kan mb daarvan geen verwijt treffen. Ik wil er niet verder over spreken. Ik heb gemerkt, dat er wel veel voor te zeg gen is, maar ik zal niet veel misbruik maken van den tbd van den Raad en in elk geval tegen het voorstel stem men. De heer MUIJLWIJK: M. d. V. Het is toch een van de goede gewoonten in een vergadering, dat er niet zoo maar te Amsterdam vernam ik, dat zy reeds Zaterdagavond vergaderd had. Thans in deh Raad komende heb ik, niet wetend dat deze quaestie reeds in onze fractie behandeld was, het voorstel van den heer Sanders on derteekend. Nu ik dit eenmaal gedaan heb, wil ik het ook motiveeren. De ondervinding in de twee jaren, dat ik de eer heb lid van den Raad te zbn, heeft my geleerd, dat aan het uitvoeren van onze verplichtingen als Raadslid werkelijk nu en dan finan cieele bezwaren verbonden zyn. Iedereen zal my toch wel willen ge- looven, wanneer ik zeg, dat het my zelf niets kan schelen of ik al dan niet presentiegeld kryg, maar ik wil er op wyzen, dat ik persoonlijk in een maand meer dan 20.heb uitgege ven aan telegrammen, brieven en' reiskosten om my voor te bereiden voor de behandeling van de agenda van dezen Raad. Voor de behande- harst zeide reeds uit zyn ondervin ding te spreken, maar waar hy ook behoort tot degenen, die pas lid van den Raad zyn, heeft hy nog niet uit ondervinding meegemaakt hoeveel tyd het lidmaatschap van den Raad zal vorderen. Ik geloof dan ook, dat wy beiden als vreemdelingen daarte genover staan. Waaruit evenwel dit voorstel voortvloeit is dit, dat wy ge voelden, dat de mogelijkheid niet was uitgesloten, dat wy niet één middag, maar wellicht twee middagen dispo nibel zullen moeten zyn om b.v. ook een commissievergadering by te wo nen. Wy zyn allen in een of meer commissies benoemd en loopen dus de kans meer dan eens per maand een middag te moeten vry vragen. Nu is door den heer Potharst ge zegd, dat zyn fractie een voorstel wil de doen om des avonds te vergaderen. Dat voorstel zouden wy even goed hebben gedaan, maar wy mogen niet uit net oog verliezen, dat ell e opoffe ring, welke ons gevraagd wordt op financieel gebied, een offer u. dat met gevraagd kan worden iioe gaar ne wy het ook zouden willen bren gen. anneer wy de zaken goed wil len nagaan, zooals toch van ons kan en mag verlangd worden, zullen wy niet alleen vrijen tyd moeten opoffe ren, maar dan zal ook b.v. des win ters de gaslamp des avonds wellicht tot Iaat in den nacht moeten branden. Ook zullen wy ons van allerlei moe ten aanschaffen om ons voldoende op de hoogte van de gemeentepolitiek te houden; daarbij komen nog enkele andere uitgaven. Nu mag het financieel bezwaar geen beletsel zyn, want de hieruit voor de gemeentekas voortspruitende uitgaaf is goed besteed. Het optreden van den heer Pot harst verwondert my wel eenigszins; er blijkt dus te dien aanzien in zijne fractie geene eenstemmigheid te be staan. Ik hoop, dat men nu niet zal gaan denkennu wy hier zyn, hebben wjj geen uur meer belangeloos over voor de behartiging van de gemeentebe langen. Wy hebben het voorstel al leen gedaan omdat wy meenen, dat het niet opgaat, dat wy naart den vryen tyd, dien wy beschikbaar stel len, ons nog financieele offers ge troosten. In de overtuiging, dat de meerder heid van den Raad onzen billijken eisch zal rechtvaardigen, handhaven wy ons voorstel en moeten wy be zwaar maken tegen het denkbeeld van den heer Muylwyk om de behan deling ervan uit te stellen. De heer IJSSELSTIJN: M. d. V. Naar aanleiding van het door den heer Potharst gesprokene wensch ik te doen opmerken, dat het voorstel van den heer Sanders c.s. zeker niet zoo’n groot financieel offer van de gemeentekas zal vergen als hy ver moedt. Op het oogenblik wordt jaarlijks aan presentiegeld uitgegeven een goede 700.ofschoon er op de be- grooting voor uitgetrokken is 1000. Het is misschien juist de begroo- tingspost als zoodanig, welke den heer Potharst doet zeggen, dat het 1000.zal kosten. Wat aangaat een eventueel voor stel om de Raadsvergadering des avonds te doen plaats hebben, ik meen, dat dat niet behoort tot de competentie van den Raad maar ge heel en al tot de competentie van den Voorzitter. Deze schrijft de Raadsvergaderingen uit. Naar mijne opvatting heeft de Raad er al heel weinig over te zeggen. Detieer HOFFMAN: M. u V. Ik ben nauwelijks eenige uren in de stad van vacantie terug. Gisterenavond zou onze fractie vergaderd hebben en met het oog daarop was het myn 51 „Hoaooo, wi Mort Ik ia lu mij tw W i vrouw Voruila nirtd bij ea1 i waard. Geea gbed motto v wou, dat je, dat Ik je gé vrouw Soarleè om je je gjet de serre met vau de aiuka door zooveel hebt, ate uw „Ik bed ee sprakeu en h delijk deed, varhoudfag b ..1*1, te,” zrt CiflB noodlg ®al d „Dat tamp Aldus besloten. De VOORZITTER: De eerste af deeling zal worden voorgezeten dooi den Wethouder van Galen, de twee de afdeeling door den Wethouder Knuttel, de derde afdeeling door den Wethouder IJsselstijn en de vierde afdeeling door den Wethouder Hoff man. By loting worden aangewezen de eerste afdeeling de heeren San ders, Lafeber, Rietveld en Muylwyk; de 2e afdeeling de heeren Kolyn, Oudshoorn, van Berkel en de Heus de Be afdeeling de heeren van der Want, Overhand, Koemans en Pot harst de 4e afdeeling de heeren van der Ree, van der Brug en van Hoorn. Aan de orde: Het voortitel van de heeren Sandets, Hoff man en van der Brug omhet presentie geld voor elke gemeenteraadsvergadering te bepalen op 5.per vergadering. De VOORZITTER: Ik wensch er op te wyzen, dat het voorstel eeni- germate gewijzigd zal dienen te wor den. Het bedrag van het presentiegeld wordt niet geregeld door den Raad, maar door het College van Ged. Sta ten, de Raad gehoord. Het voorstel zou dus eigenlijk zoo geformuleerd moeten worden, dat aan Ged. Staten in overweging gegeven wordt het presentiegeld op 5.te bepalen. Ik vertrouw, dat de hoeren voor stellers tegen die wijziging geen be zwaar zullen hebben. De heer POTHARST; M. d. V. Het spijt mij, dat ik geen argumenten voor dit voorstel heb gehoord. Ik meen gemerkt te hebben, dat het van de fractie der S. D. A. P. uitgaat. Het doet my leed, dat, waar heden middag ten aanzien van andere zaken harmonie in dezen Raad heeft ge- heerscht, over dit voorstel niet de zelfde eensgezindheid bestaat. Straks heb ik van den heer Muylwyk ge hoord, dat ook hy er eenig bezwaar tegen had. Dat bezwaar deel ik ten volle, want, waar ik van de voorstel lers geen argumenten heb gehoord, onderstel ik, dat zij zijn uitgegaan van de gedachte, dat het lidmaat schap van den Raad zooveel tyd vor dert, dat het noodig is het te beloo- nen op de wijze als hier gevraagd wordt. Voor zoover mijn ondervin ding daaromtrent strekt, moet ik zeg gen, dat dat niet het geval zal zyn. Onze fractie zal voorstellen de ver gaderingen zoo eenigszins mogelyk des avonds te doen plaats hebben; dan zullen zy, die met handenarbeid hun brood moeten verdienen, geen verzuim hebben. Het komt mij daar om ongemotiveerd voor om 5 te ver goeden voor een enkel uur, dat men in den avond verzuimd voor de behar tiging van de belangen der gemeente, wat een som van 1000.per jaar zal kosten. Ik vind dat een belangrijk bedrag. Als het noodig is, zullen wy - niet tegen dergelyke uitgaven zyn; plan gisteren reeds terug te komen; dat hebben wy gezien bij de benoe- mfi"r ik. d»t ming van een vierden Wethouder en by andere zaken, maar er moeten de gelijke motieven zyn om onze stem er aan te kunnen geven. Voor dit voorstel kan ik die motieven niet vin den, en daarom zal ik myn stem er niet aan geven. De heer MUIJLWIJKM. d. V. Het bevreemdt mij, dat de heer Potharst my er bij haalt, want ik heb wel het woord gevraagd, maar nog niet mijn meening over het voorstel gezegd. Of de geest van Morini op hem is neer gevallen, weet ik niet, ik vraag al leen of het aangaat een betrekkelyk bel angry k voorstel als dit zoo a bout portant te behandelen. Wat is er te gen om, waar het vreemd is aan de orde van den dag, het op de agenda voor de volgende vergadering te zet ten? De heer SANDERSM. d. V. Men is verbaasd over het feit, dat ik niet direct het woord heb gevraagd ofn dit voorstel te verdedigen. De heer Pot- voor de-leden van den Raad trachten te brengen van 2.50 op 5.— v DcAMr VAN DER WANT: M. d. V. Mag ik daaraan een enkel woord toevoegen In de eerste plaats om te verklaren, dat, al maakt de heer Muijlwjjk er misschien geen voorstel van, ik zyn wensch moet billijken. Ik heb my altyd op het standpunt ge steld, dat, als er voorstellen in den Raad kwamen, vreemd aan de orde van den dag, en een of meer leden wenschten die in een volgende verga dering te behandelen en de gemeente had financieel van dat uitstel in geen enkel opzicht een halve cent schade, aan dien wensch moest worden vol daan. In dat opzicht heb ik respect voor den wensch van den heer Muyl- wyk. Over de hoegrootheid van het be drag van het presentiegeld zal ik niets zeggen, want het is, dunkt my, moeilijk uit te maken of 5.genoeg en of 2.50 te weinig is. Die zaak is te ingewikkeld om haar in alle fines ses uit te pluizen. De heer OVERHANDM. d. V. Na de opmerkingen, welke reeds ge maakt zyn, kan ik kort wezen. De, heer Muylwyk vindt dit voorstel niet zoo urgent, dat er zulk een groote haast mede gemaakt moet worden. Hy wenscht het dan ook tot dx, vol gende vergadering uit te stellen. Ook de heer van der Want heeft de op merking gemaakt, dat hij niet kan uitdenken, dat het zoo urgent is. De heer VAN DER WANT: Gy be grijpt het niet goed. Ik zeg met, dat het voorstel niet urgent is. Het kan echter even goed in de vqlgende ver gadering behandeld worden, want die ƒ5.wordt niet na afloop van de zitting uitbetaald. Het blijft precies hetzelfde. De heer OVERHAND: Gy hebt ge zegd, dat gij niet kunt uitmaken, dat de verhooging noodzakelyk is. In myn betrekking is het zoo, dat ik op mijn loon een toeslag kryg, en als ik nu de grootste helft van den dag verzuim, houdt men mij ook een dag toeslag af en dat bedraagt tezamen meer dan 5.Als ik derhalve een vergadering van den Raad, alsmede een vergadering van eene commissie by woon, kost mij dat verzuim meer dan 5.Ik weet niet of dat een ar gument is; ik laat dat ter beoordee- ling aan den heer Muylwyk over. Wij meenden, dat de verhooging wel urr gent was en hebben daarom een der- gelyk voorstel gedaan. De heer MUIJLWIJK: M. d. V. Als er leden zijn, zpoals de heer Over hand, die er schade van hebben, wil ik myn voorstel wel intrekken. Zoo als echter de eerste indruk van my was, leek het mij alsof men uit het lidmaatschap van den Raad een voor deeltje wilde halen. Dat moet niet. Blijkt het inderdaad noodig te zijn, dan zeg ik: fiat! De VOORZITTER: Het doet my genoegen, dat deze discussie vruch ten heeft gedragen en het bewijs heeft geleverd van toenadering by verschil van opvatting. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van den heer Sanders c.s., op verzoek van den heer Pot harst in stemming gebracht, wordt met‘algemeene stemmen op één na, die van den heer Potharst, aangeno-' men. Aan de orde: Het Eerste Aanvullingekohier 1919 der daatselijke directe belasting naar het in- comen. De openbare vergadering gaat over in eene met gesloten deuren. Na heropening wordte omtrent het kohier overeenkomstigAet in beslo ten zitting verhandelde beslist. Niets meer aan de orde zijnde wordt de vergadering door den Voor zitter gesloten. maar zaken worden ter tafel gebracht en behandeld, behalve dan zaken van zeer urgenten aard. Die goede ge woonte heeft hier steeds geheerscht en is hier steeds gehandhaafd. Welke reden is er nu om een zaak als deze ineens te gaan behandelen? Wij zit ten toch niet op dien ryksdaalder te wachten en het komt toch niet op één vergadering aan? Wat heeft het in te zeggen, dat het er oogenblikke- lijk door moet gaan? Ik geloof, dat een ernstige manier van zaken doen voorbereiding en nadenken eischt, ook al betreft het nog zulke eenvoudi- ge zaken. De heer SANDERS: M. d. V. Ik wil er op wyzen, dat men de motivee- 1 ring van ons voorstel niet heeft aan gevallen. Niet een van de heeren 1 heeft kunnen aantoonen, dat het dat het Raadslidmaatschap niet fi nancieele offers zou eischen wanneer het bedrag van het presentiegeld op 2.50 gesteld bleef. Maar afgescheiden daarvan wil ik toch zeggen, dat wij beter dan de de heer Muylwyk kunnen beoordee- len, of een arbeider al dan niet op een ryksdaalder zit te wachten. Wy zyn van meening, dat het in dezen tyd ten eenenmale onmogelyk is, dat een ar beider van zyn inkomen nog iets meer zou moeten offeren dan reeds van hem gevraagd wordt. Wat dit betreft ben ik nog ver sterkt in mijne meening en aan gezien door de andere heeren, althans door den heer Muylwyk, niet gevoeld wordt wat er aan vastzit, handhaven wy ons voorstel, gewijzigd in den zin als de Voorzitter heeft aangege ven. De heer VAN DER BRUG: M. d. M. Als mede-onderteekenaar van het voorstel acht ik my verplicht ook nog iets te zeggen. Ik ben het geheel met U eens, dat het niet zoo ingewikkelde zaak be treft en daarom had ik ook niet ver wacht, dat» nog een bespreking over zou kómen. Er Valt niet veel van te zeggeel. Er is hieri gesproken van „beloo- ning” van de\ Raadsleden, maar dat acht ik een verkeerde uitdrukking. Wanneer het presentiegeld verhoogd wordt tot 5.dan is er geen spra ke van een belooning van de Raads leden; de bedoeling is alleen om de leden van den Raad te vry waren voor financieele schade. Het gaat niet aan, dat wjj, naast allen arbeid die verbon den is aan het lidmaatschap van den Raad, ons nog financieele offers zou den moeten getroosten. De heer MUIJLWIJKM. d. V. Het spijt my, dat er door den heer San ders geargumenteerd wordt alsof ik de zaak als zaak bestreden had. Dat heb ik met gBen enkel woord gedaan. Maar daarom gaat het thans ook niet. Myn meening is, dat men niet derge lyke zaak in de vergadering moet werpen en onmiddellyk behandelen. De VOORZITTER: Ik zal thans het voorstel in omvraag brengen, ten zij voorgesteld wordt de behandeling aan te houden tot een volgende ver gadering. De heer KNUTTEL: M. d. V. Het zou my werkelyk spijten, wanneer de heer Muijlwyk met een voorstel tot uitstel kwam. Wanneer men de notulen opslaat van de vergadering eenige jaren ge laden, toen het presentiegeld van 1. op 2.50 werd gebracht, dan kan men zien dat ik toen tegen het desbetreffend voorstel heb gestemd. Ik ben hteeds van oordeel geweest dat, wanneer de Raad samengesteld 1 is uit personen, die geen financieel nadeel kunnen ondervinden als zy lid van den Raad zyn, het niet aangaat om het presentiegeld te verhoogen: dat het althans niets anders moet zyn dan vergoeding voör verzuimden tyd. Maar ik heb toen ook gezegd: wanneer er leden mochten komen, die verzuim hebben als zij de verga dering van den Raad of een commis- sie-vergadering bywonen, dan zal ik dv eerste zijn die zal stemmen voor verhooging van het presentiegeld. Thans zyn er tal van leden van den Raad, die per uurloon gehonoreerd worden; dus het is voor hen werke lijk van groot belang, dat wordt uit gemaakt dat zy voor de verzuimen, welke zij zullen hebben voor den tijd dien zy doorbrengen in het belang der gemeente, een vergoeding krjjgen, naar evenredigheid van het verzuim. Wy zyn thans voor het eerst bijeen en er gaat een stem op van die leden van den Raad. Ik vind: nu moeten wy over de zaak niet praten en haar ook nipt uitstellen. De menschen heb ben het noodig: het blijktjAzy hebben er recht op; zy hébben een ver zuim. Ik zou zoo zeggen: laten wij niet verder op die zaak ingaan en haar niet uitstellen, maar doen wat gevraagd wordt en het presentiegeld zyn de heeren OUDSHOORN en RIETVELD. De VOORZITTER: Hiermede zyn wy gekomen aan het eind van de lan ge reeks van benoemingen. Ik zeg den drie heeren, die het stembureau geformeerd hebben, dank voor den inderdaad zwaren arbeid, dien zy de zen middag verricht hebben. Aan de orde: Het trekken der afdeelinKen voor het onderzoek van de ontwerp-begrootinR van inkomsten en uitgaven dfrr Gemeente voor 1920. De VOORZIITTER: Tot dusver heeft het aantal afdeelingen zich al tijd aangesloten bij het aantal Wet houders en is dus drie geweest. Het Relgement van Orde verzet zich niet tegen het trekken van een afdeeling meer. Ik zou dus, nu het aantal Wet houders op 4 gebracht is, ook met goedvinden van den Raad willen be palen, dat het aantal afdeelingen 4 zal bedragen. Mevr J. P.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1919 | | pagina 2