jen Had. Lb> UDA JAM een 12. er. )E NIEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR GOUDA EN OMSTREKEN No. 15625 Zaterdag 23 Augustus 1924 64* Jaargang L-BON. Dit blad verschijnt dagelijks behalve op Zon- en Feestdagen El ÈÈM. hg. ROMANTIEK. iken Ook vreugde. BERGAMBACHT, BERKENWOUDE, BODEGRAVEN, BOSKOOP, GOIJDERAK, HAASTRECHT, MOORDRECHT, MOERCAPELLE, NIEU WERKERK OUDERKERK, OUDEWATER, REEUWIJK. SCHOONHOVEN, STOLWIJK, WADDI NX VEEN, ZEVENHUIZEN, enz. selbaar bij INGEZONDEN MEDEDKELINGEN. Wier ziel K. BRIEVEN UIT DE HOFSTAD. die HAGENAAR. „Ik wacht op vorstin Warjagin uit St. FEUILLETOS. vier mevr steun de auto O vreemde stem, 101 Hii De plicht is vaak eerst bitter, daarna zoet; het genot eerst zoet, daarna bitter. oowel uit vroegeren buiten den tekst uit de beroemde den het UIT II tide prima J. DE MOL EN ZOON Turfmarkt 76 - Tal. 418 - Banda Hiiru- ji UukUiiéii naar maat. 3U4 ge- een we leed ver- er- ver- omtech* Handel en id; De bedrijven der eg te Gouda; Kna- Saada; D» UekMM- voornaamste moeu- ook de boven aangehaalde schrijver zoo grif maakte. Ik weet wel, dat hy niet de eenige is, die zoo over de smart en het lijden spreekt. En i'k weet ook wel dat het lijden veelal >liek weer grossiers 2, C. Slie- ilhelmina- te Gouda To-1 G. C. Naar het Duitsch van OLGA WOHLBRUCK. Vertaald door J. P. WESSELINK—Van Rossum. Overneming verboden krachtens art. 15, 2e lid der Auteurswet. over Zenuwzwakte. 1758 8 gen, wat ieder mensch persoonlijk noodig heeft, staan we gewoonljjk hulpeloos, om dat we anderen zoo onvolledig kennen en niet weten, welke veranderingen iemand onder den invloed van bepaalde omstandig heden ondergaat. Dat moet ons voorzich tig maken. De Généstet begint het vers, waarvan boven enkele regels zijn aange naaid, met de woorden: ABONNEMENTSPRIJS: per kwartaal 2.25, per week 17 cent, met Zondagsblad per kwartaal 2.90, per week 22 cent, overal waar de bezorging per looper geschiedt Franco per post per kwartaal ƒ8.15, met Zondagsblad ƒ3.80. Abonnementen worden dagelijks aangenomen aan ons Bureau: MARKT 31, GOUDA, by onze agenten en loopers, den boekhandel en de postkantoren. Onze bureaux zijn dagelijks geopend van 98 uur. Administratie TeL Int 82; Redactie Tel. 545. ADVERTENTIEPRIJS: Uit Gouda en omstreken (beboerende tot den bexorgkringb 1—5 regels 1.80, elke regel meer 0.25. Van buiten Gouda en den besorgkringt 15 regels 1.55, elke regel meer 0.30. Adrertentiën in het Zaterdagnummer 20 bijslag op den prijs. Liefdadigheids-advertentiën de helft van den prijs. INGEZONDEN MEDEDEEL1NGEN1—4 regel* ƒ2.06, elke regel meer 0.50. Op de voorpagina 50 hooger. Gewone advertentita en ingezonden mededeelingen bij contract tot seer gereduceer- len prijs. Groote letters en randen worden berekend naar plaatsruimte. Advertentiën kunnen worden ingezonden door tusschenkomst van «oliede Boekhan delaren, Advertentiebureau! en onze Agenten en moeten daags vóór de plaatsing het Bureau zijn ingekomen, teneinde van opname verzekerd te zijn. sel en van den man, dat zij haar laatste restje overleg verloor en er aan toevoegde ,,lk wacht op vorstin Warjagin uit St. Petersburg.” Hoogstens kon haar gezegd worden, dat de dame hier niet logeerde. De portier nam zijn pet af. „Zijne hoogheid is hier reeds weken, maar alleen....” De oog en van Marika werden groot en strak. „Sedert vier weken, alleen, hier I” „Een oogenblik.” De portier werd weggeroepen. Krui ers laadden handbagages af. Karren met ijzer beslagen, grijze monsterkopers verdrongen zich voor den trottoir, autos reden voor. Provincialen, welgestelde reizigers, beereai niet portefeuilles en Engelsehe dames met korte rokken en praktische dikke mantels stroomden Marika voor bij. Vorst Warjagin, hier, in dit hotel. Een lang heer in een ruime pels, den hoog en hoed diep over het voorhoofd gedrukt liep naar den uitgang. De lift- jongen snelde hem vol ijzer voorbij om het portier te openen. De portier ging naar Marika. Indien u zijne hoogheid wilt spre ken... die heer buiten met de pels.” De heer riep den chauffeur een adres toe. Pardon mevrouw, hadt u misschien voor u besteld Marika hoorde een a der hoorde 4 Marika drukte het hooïd van Dagmar tegen zich aan, kuste haar wangen, ademde warmte op haar ijzige vingers. „Wat is er gebeurd Waar kom je vandaan waar ben je geweest De lippen van Dagmar bewogen zich, raar lieten geen geluid door. Haar oogen lagen als gebroken in de door schaduwen omgeven oogholten. „Ben je bij Arl geweest.... zeg, Dag marbij Arl Dagmars oogleden sloten zach. Mari ka keek wanhopend om zich heen. Hier op de trap konden zij niet blijven. Dag mar was ziek. Misschien hoorde zij niet eens meer haar vragen» „Wacht even, ik ben dadelijk weer terug.” ^farika snelde de twee laatste ver diepingen op, bracht den sleutel in het slot. Alles was nog donker. Zij maakte licht, ook in de kamer van Dagmar; zij sloeg de dekens terug. Liep weer naar 'beneden. Een vrouw stond voor Dagmar. In de open huisdeur verdrongen zich nieuws gierig een paar kinderen. „Hemelsche goedheid, juffrouw...” Ee» ander liep al naar beneden om mevrouw Czaslo te halen. „Neen, doe dat niet,” riep Marika naar beneden. Maar nu was toch alles onverschillig. En het scheen Dagmar alsof ’n groot gebruis om haar heen was. (Wordt vervolgd). het lijden besloten ligt. niet allemaal zoo? Het „we weinig Heer” wondt ner zuster, heesoh kwamen de laatste woorden van zijn lippen. En daarna snelde hij weg met wapperende jas en den hoed in de hand zonder om te kijken. Marika liep door de in het avondlicht gehulde straten als in een roes. Een gevoel van zwakte, haar anders vreemd verlamde haar. Zij bleef voor de win kelramen staan zonder te zien wat er \oor lag, alleen omdat haar voelenden dienst weigerden. Zij moest gaan zit ten, moest tot rust, tot bezinning ko men Zij sloeg een zijstraat in. Rijtui gen met bagage beladen reden van het station weg, gefluit en kreten klonken door de van geraas gevulde lucht. Door de breede spiegelruiten van een deur keek Marika in de vestibule van een hotel, zag een grooten haard met twee kolossale stoelen er voor, die tot rusten uitnoodigden. Zij ging binnen met de zekerheid van iemand die in znta een omgeving thuis is. Uitrusten? slechts enkele oogenblikken. Haar ge dachten verzamelen. ,Mevrouw verlangt?” vroeg de por tier. Het was geen hotel van den aller- eersten rang, dat bemerkte zij aan de vraag., die men Unter den Linden niet deed. Bijna was zij van haar stuk ge raakt. En daar de portier zijn vraag herhaalde, antwoorddezij haastig, zon der hem aan te zien „Ik wacht hier op een dame, die hier logeert.” Het lag aan den koel loerenden blik keek iu een vreemd gelaat. Zij staarde hem verbluft aan, schudde het hoofd. De heer bracht twee vingers aan den rand van zijn hoed en stapte in. De auto verdween in het gewoel. Toen Marika, nog steeds verward ooor het vreemde voorval, haastig de slecht verlichte trap van haar woning cpk lanterde zag zij een donkere ge daante op een der treden ineengedo ken zitten, en hoorde een snelle, stoe lende ademhaling. Zij bukte zich. „Wat scheelt u?” Haar stem stokte, zij hield leuning vast. „DagmarI” „Wat scheelt je Om Gods wil spreek toch.” De goud-bruine, groote, nu door don kere schaduwen omgeven oogen keken glazig. Om de fijne, bleeke lippen tril de het smartelijk .Moe. Ik kan niet meer ik....” Een zacht gejammer de kleine, smalle handen tastten hulpeloos om zich been Dagmar, mijn lieve, goed< op mij, het Wl wel gaan.” Marika keek ontsteld op Dagmar neer, schudde haar bij de schouders als om haar uit een diepen slaap te wek ken. „Neen, laat mij, l...aat Het jammeren werd heviger. Dag- n.ars hoofd viel tegen de trapleuning, 1 aar tanden klapperden als van koude. Als moeder nu eens kwam, als moe- Het is zoo menschelyk van alles een ver klaring te zoeken en te willen. Het kind vraagt onophoudelijk waarom en menige jongen breekt zijn speelgoed stuk om het te kunnen begrijpen. Ouderen zijn daarin vaak niet veel anders. Ze vernielen ook meer dan eens het geluk en de vreugde om te kennen, kunnen niet aanvaarden zonder meer, maar moeten weten, waarom het ge beurt. En juist het onverklaarbaarste laat hen het minst met rust. Zelfs wanneer ze zelf zeggen, dat wij iets niet kunnen be grijpen en het waarom ervan niet bevroe den, zoeken ze boch nog een verklaring. Onlangs las ik over het raadsel van het lijden, waartegenover we altijd/ hulpeloos en verslagen staan. Maar tegelijkertijd werd de verklaring gezocht in het vormen de, het sterkende ervan. En zelfs werd het voorgesteld, alsof leed onontbeerlijk was voor het stijgen naar een hooger plan en werden menischen, die lijden niet weten te waardperen, maar altijd de vreugde willen en het licht, weekelijke zielen genoemd. Is het niet eigenaardig? De schrijver erkende zelfs het lyden als een raadsel. Maar toch beweerde hij zoo zeker te weten, dat dit lijden noodig was om ons op te voeden tot beter leven en ons wezen te vormen tot vollere schoonheid, dat hij ieder, die tegen dit lijden in verzet kwam of er over klaagde, weekelijkheid verweet. Hij zelf gaf dus de oplossing van het raad- stelde zich in de plaats van God, in wiens verborgenheden ook raadsel Doen weten Wat is, moet zijn. Alles heeft dus be teekenis. Maar we kennen die beteekenis niet of maar ten deele. We kunnen weten en we zullen het allen ongetwijfeld onder vonden hebben, dat het lijden iets anders nog is dan pijn, dat het ons rijker kan ma ken, beter, edeler en dat het vaak noodig is om den bodem te bereiken, waarin alleen het zaad van het geluk ontkiemen kan. Maar we weten ook, dat we de vreugde noodig hebben on het ’Heht en dat we al tijd weer ons hunkerend hart keeren naar dat licht, als de bloemen zich keeren naar de zon. Wat We het meest noo<lig hebben en wat ieder van ons het noodigst heeft, och, laten we dat maar overlaten. Wanneer we gaan oordeelen op grond van onze ver klaringen, dan hebben we het gewoonlijk mis. kon de woorden niet uitbrengen, Irok aan zijn boord alsof hij vreesde te zullen stikken. „Zeg haar, dat zij mij noet vergeten on op mij moet wachten. Zeg haar, dat mijn werk ons nog nauwer, nog onver- breekbaarder zal verbinden dan ons IdndZeg haar, dat indien nu de ge dachte aan haar mij aangrijpt, ik daar door op slag moedeloos zou woeden omdat ik niet in staat ben om haar te helpen, ze>g haar, dat ik niet aan haar denken mag, niet mag, begrijp je, Ma rika Zeg haar, dat ik gisteren, toen het donker werd, een uur buiten voor hel raam van de grijze kamer op en neer heb geloopen, en toen toch weg ben geloopen, omdat mijn lafheid nog grooter was dan mijn verlangen.” Krampachtig drukte hij de hand zij- van we te weinig Heer” woonlyk onmiddellijk gevolgd door uiteenzetting, die toonen moet, dat het wel weten. En tegenover het en de ellende, die de menschheid scheuren, hebben we ondanks onze kenning van het onbegrijpelijke de klaring gereed. Het kan geen kwaad, mits we hot betrekkeljjke van dergelijke die vormende' die heiligende kracht heeft en voor velen onmisbaar is. Maar mogen we daarom nu direct maar de conclusie trekken, dat het voor ieder noodig en in dezelfde mate noodzakelijk is en dat al leen langs den weg van het lijden de mensch kan opgevoerd worden tot hooger leven De menschen z^jn zoo verschillend. En wat de een noodig heeft, werkt vaak voor den ander verkeerd. Daarvan moest men zich meer algemeen rekenschap geven. Zonder leed en druk zal zeker niemand een vol, krachtig mensch kunnen worden. Maar zal hy het zonder vreugd wel kun nen? Het lijden doet ons tot ons zelf in- keeren, verdiept en verruimt ons geeste lijk leven. Maar er is ook geluk, dat ons veredelt en onze horizonten wijder maakt, dat ons op de wieken der zielsverrukking doet stijgen ver boven de aarde uit tot in het licht zelf van Gods gelaat. Mtn is over het algemeen zoo licht geneigd dezen invloed van het geluk te miskennen. We hebben het licht noodig evengoed als de donkere dalen. Wie het niet kent, versom bert en zyn leven krygt gewoonlijk een harde plooi. Maar bovendien zooals vaak het lijden ons vatbaar moet maken voor hooger geestelijk leven, het geluk, de ver rukking alleen kan ons opheffen tot in de hoogste sferen. En dan, niet iedereen heeft het ly'den noodig om te ontwaken. „Daar is toch ook, wie niet het kruis bekeerde, Maar wie Jt geluk als ’t licht des Heeren trof! Wie niet de Nood maar Zegen bidden leerde, Wie iedere bloem ontstak in liefde en lof”. (iOUISI’III: COIJBANT. standers, er zijn ook felle bestrijdsters. Wie eenmaal echter haar pruik aan den schaar overgaf en offerde op dit nieuwe altaar, moet wel verdedigster zijn en bly- ven. Stel je voor dat plotseling hot korte haar weer afgeschaft werd. Maar op het oogenblik is het daar nog niet aan toe. Grappig is dat zeer veie dames op twyfel- achtigen leeftyd den leeftyd dien men niet meer weten en nog minder raden mag juist voor deze nieuwigheid gevoelen, inderdaad staat het sommigen heel aar dig maar er zyn er ook by die een radi caal uiterlyk krygen. Aan het korte haar zit volgens onze begrippen nu eenmaal het begrip „jeugd" verbonden en wanneer dit begrip ai te sterk in tegenstelling komt met het gezicht van de bobbed lady wordt het nogal belachelijk. Maar zulke dingen wennen wel. Trouwens dat is met al zulke veranderingen. Het eerste meisje dat in een rybroek over straat moest droeg een langen regenmantel als bedekking. Thans is men er aan gewend en het is iets heel gewoons dat meisjes in de ry-pantalon over de straat gaan. Niemand neemt er meer notitie van. Wat heeft het meisje op de fiets geen bekijks gehad en critiek uitge lokt. Thans fietsen er meer meisjes dan mannen en van al die gewichtige hygië nische en ethische bezwaren is in de prak- tyk niets gebleken. Er is een soort conservatisme dat alleen ontstaat uit stroefheid in aanpassing en gemis aan objectiviteit om het betere in het veranderde te erkennen. Het korte haar heeft pntegeuzeggelyk iets voor boven het lange. Wanneer het vaststaat dat het hier bij niet een mode-gril is, is wellicht het korte te verkiezen. Maar daarom zullen de oudere dames verstandig doen nog even te wachten met het kloeke besluit, tenzij zij reeds van nature in de korte periode zijn gekomen en het lange haar eigenlijk een onnatiiurlijk^ veritooning is... Meisjes van zestien en achttien kunnen liét licht eens wagen, maar als de vier kruisjes gepas seerd zyn is eenige bedachtzaamheid een sieraad. Een feit is het dat echter velen over die bedachtzaamheid reeds zijn heen gestapt en met een verjongd hoofd rond wandelen. Als het eens zoo gemakkelyk was ook het hait te verjongen... DCCXXVI. De enorme uitgroei van de diensten der gemeente heeft als natuurlijk gevolg dat deze langzaam werken. Daar komt altyd dit element by dat men by die diensten het oamiddellyk belang der burgers by snelle uitvoering piet inziet. Zoo als voor een dokter een patiënt een „geval” is zoo is een werk dat bijv, door den dienst der gemeentewerken verricht moet worden een geval”. Het publiek krygt tenslotte het nut van dit werk maar of het dan nu een jaar tje eender of een jaartje later krijgt daar omtrent bekreunt men zich niet. We heb ben eenige malen gewezen op de verkeers wegen van het Buitenhof en langs de Ge vangenpoort. Na byna twee jaar wachten Er zyn menschen, wie veel leed ver bittert en in opstand brengt. Dat is vol strekt niet altijd een teeken van minder waardigheid. Als de bloem de zon, zoo zoekt ieder mensch de zon van het geluk. Maar er zijn bloemen, die zonder overda dig zonlicht sterven of zich nooit in haar volste schoonheid ontplooien kunnen, an deren, die met een beetje licht al tevre den zijn. De eerste zijn gewoonlijk de schitterendste. Men kan niet zeggen, dat dat by de menschen ook het geval is. Maar men kan het ook niet altijd omkee- ren. Wanneer het waar is, dat de mensch het beide noodig heeft, schaduw en licht, vreugde en smart, dan hangt het van de indavidueele gesteldheid af, in welke mate hy beide noodig heeft en wat hy het mees te behoeft. Daarover kunnen wy maar moeilijk oordeelen. We kunnen alleen al gemeenheden zeggen. Zoodra het op pre- ciseering aankomt, zoodra we moeten vra- maar verkla ringen begrypen, ons bewust blijven, dat het feen reden is, die we zoeken en ook soms wel een reden kan zijn, maar dat we toch in den grond het niet weten en dus onze verklaring niet als een regel mogen vooropstellen, maar altyd slechts aannemen, dat het zoo wel zou kunnen zijn. Doen we dat, dan blij ven de conclusies achterwege, die aan de „O, zegt toch niet: „Lichtzinnig maakt de zegen, ’t Geluk de ziel afvallig van haar God! De mensch verdwaalt op voorspoeds e*Sen wegen, En hoogmoed kweekt de lange gunst van ’t lot”. Daar is toch ook wie ’t zoet geluk van ’t leve® Juist need’rig stemde, afhanklyk, ernstig, zacht; tot God door zegen werd ge dreven, Als anderen door den lijdensnacht”. is met den aanleg daarvan nog geen begin gemaakt. Onlangs is een raadslid in een helder oogenblik op de gedachte gekomen aan het dagelyksch bestuur eens te vra gen hóe het nu toch met dat werk staat. In hetz antwóohd wordt yskioud meegedeeld dat met voortvarendheid wordt gewerkt aan de voorbereiding een formidabele leugen! en dat spoedig de gunning van het werk is te wachten. In 110 dagen zal het werk gereed zijn maar reeds eenige maanden eerder zal de nieuwe weg voor publiek en tram opengesteld worden. Wy gelooven daarvan natuurlijk niets. Er be staat op de wereld een bizonder soort waarheid, n.l. de bureaucratische waarheid, die in het dagelijksch leven alleen maar andens heet, n.1. de opaettelyke onwaar heid. Niet dat er ergens iemand opzette lijk leugentjes uit zyh duim zit te zuigen, o neen, maar de begrippen en de termino logie is alleen iets anders. Spoed betee- kent in de bureaucratische taal geleide lijke afwikkeling van de zaken. Waar schijnlijk beteekent alleen: we weten niet precies hoe het gaan zal maar natuurlijk gaat het goed, ’want alles wat wij doen, is goed. Raming beteekent: zöethouden van eventueele oppositie opdatdeze niet een wapen in handen heeft om iets tegen te houden. Uit deze eenigszins afwijkende begripsbepalingen volgt een andere kwali ficatie van de waarheid. Legt men de <la- gelijks-gangbare maatstaven aan, wel dan lijkt het alsof de waarheid niet gesproken wondt maar dat is slechts schyn. Wy wachten na dus rustig af wat in het onderhavige geval de praktijk zal lee- ren omtrent de beteekenis der toezegging ten aanzien van den aanleg van dezen weg. Een andere tak van gemeentedienst die ook niet hypermodern is in zyn begrippen, blijkt de ziekenhuisdienst. Daar is de strijd over het korte haar voor de verpleegsters ontstaan. De directies schynen daar tegen te zyn en het laat de doktoren ijskoud. Waarom men er tegen is, is niet recht dui delijk. Men wil schynbaar dat het haar in een muts kan wonden opgeborgen en uit een hygiënisch oogpunt is daar iets voor. Maar is het dan onmogelyk de mutsen zóó te fatsoeneeren dat ze het korte haar ook kunnen bergen? Is het kort knippen een mode-gril? Volgens velen niet en als men ziet hoe deze nieuwigheid hand over hand •toeneemt dan bewijst dat wel dat <le da mes zelf er iets aangenaams in vinden, want ze weten heel goed dat het niet ge makkelyk meer gaat het korte in het lan ge haar om te tooveren, al zyn kappers in vele opzichten toovenaars. Gelijk wy reeds opmerkten wordt, het aantal bobbed of shingled dames en meis jes met den dag grooter. Het is een goede tijd voor de kappers, want het korte haar eischt veel meer onderhoud dan het lange en dat komt de kappers ten goede. De mee- ningen der Haagsche dames schijnen nog wel verdeeld te zyn; er zyn verwoede voor-

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1924 | | pagina 1