X
r-^rÈy"
«™SK&£8£KW
T
L. ssisrf^i TJitSTvi 1
-sri i - 1 9"
STEIN
i1^—rrrTnïTÏÏE^
l45e
27s
800EN Kostuums L*» j—z SSi
12
119
is° 19'
98°
£*">0
©f-eSTiS
475
V
79'
fet79
t:"rrr11w**»,
481 "-68*^. flfl°
Xwn'l;'s'
GOUDSCHE COURANT? - ZATERDAG 1 JULI 1933 - TWEEDE BLAD
x 95I-1-0 0/3
BJMkRMAHiLliHOQO EN COMPIEJM
OPS -«50 I A O .1'.
[75
^490_
^18
epoRWMNNEN
K
"J59
EEN 68c
19=^25--34'-43
h°%n' SS£
I ass
48c 6Ö-
*J 88
heerenTdassën
VAM
Brieven Hit de Hofstad.
Ji35
b/^dscho^Ën
Jber» U**-*"
b*NDSCHOEM6N
pUMPS MOU*d
Sis.". k«.m»lwn I
OPANKEN.mod"."*
UUufComblnaW»» I
m.t «ooi
CREPE VUSCO,
I flamisouimprim*
ysf.I divers* kl"W,n
v*l* 1^75
38-48
6QRI Q' - 3B-W I g— 142-0* I
Seri»
9r?5
l Seri* PT
VI
,75
UAC m v"
PUMPS en
bandschoe-
HEN.LXVheV
zwart en brul"
uWtluftend de
beste Wwall-
tetten
75
Wascbjeder 1
Glacé o» Su.de
'ascblr
tacé
twKto marocain
en
en
3.95
Jnachthemo.
I geklaard batist, "V*,»
V var» aparte
'antaslastot
X
f
P-lme"G A R NIT U U R,
'r,el* k*nt<,.r. P»'*ue Iricol
neerleg, mod.°„.
llnl. rno'l.ven
I CW
500 DAMES PYAMA'S
opknoopmodel, 9.fc/otn,d
I *n P,nt»'on In vel* -T/ v'
I moderne kleuren /y
PVAM A,
e**r lijn
aardig mod
mot I
w I ms
fod pofmouwtje,
Btn»'
1 ïoócTdm^ 1 1500^.
1 pANTAEONSmk,.^- yQc -
HEEREN PYAMA'S
UNI met contreitr
k««»ji Ai?n !'en Lu«* «W* 1 98
Al1* m*t*n thans 2.68 I
M e HEEREN HOEDEN
V
Houtsnede P. L. Schol ten.
11.
Hier volgt nu de beschrijving van de twee glasvensters die in de Librye tijdelijk
waren geplaatst:
HET VERRAAD VAN JUDAS.
MALCHUS WORDT DOOR PETRUS HET OOR AFGEHOUWEN.
Aan dit glasvenster, dat volgens Kramm is geschilderd in 1567, nu echter in
zijn ruiten het jaartal 1556 draagt, werd toegevoegd het latijnsche vers uit ,de
Schrift:
f „Tamquam ad latronen cxistis corhprehendere me Quotidie eram apud vos-
in templo docens, et non me tenuistis. Sed haec est hora vestra, et potestas
tenebrarum." i
f/Qij gaat uit om Mij te vangen, a/s tot een roover Dagelijks vlas Ik bij u
in den tempel, U onderrichtende, en gij hebt Mij niet gevat. Maar dit is uw uur
en de macht der duisternis.''
Dit vers is niet aan één der Evangelisten ontleend, het is samengesteld uit de
betreffende teksten uit het Evangelie van'Marcus en dat wan Lucas.
Kramm wijst, herinnerend aan de voorstelling, naar Mattheus XXVI, vs. 49:
stenaars der Renaissance, wijst, herinnerend aan ije voorstelling, naar'Mattheus
XXVI, vs. 49:
„Nu dadelijk treedt hij op Jezus toe en zegt: „Wees gegroet, Rabbi." En hij
kust Hem. Maar Jezus antwoordt: „Vriend waartoe zijt gij gekomen?"
en naar Joan XV1I1, vs. 10:
„Simon Pfitrus dan trok het zwaard, dat hij droeg en trof den dienstknecht
des hoogepriesters, en sloeg hem het rechteroor af. De naam nu van den dienst
knecht was Malchus."
Volledigheidshalve volgt een samenvatting van dit deel van de Passie des
Heeren naar de berichten van de vier Evangelisten:
Nadat Jezus in den hof van Gethsemané, aan den voet van den Olijfberg, tot
Petrus, Jacobus en Johannes het zacht verwijt heeft gericht: „Slaapt nu en
rust", voegt Hij aan deze woorden toe: „Ziet, het uur is gekomen, dat de
Menschenzoon zal overgeleverd worden in de handen van de zondaren. Staat op,
laat ons gaan. Ziet, hy die My overlevert, is nabij." Als Ily nog spreekt, komt
Judas, één van de Twaalf, en met hem een groote schare met lantaarnen en
fakkels, met stokken en zwaarden, uitgezonden door de Opperpriesters, Schrift
geleerden en Ouderlingen van het volk. De verrader heeft hun een teeken
gegeven en gezegd: „Dien ik kussen zal, die is het. Grypt Hem en voert Hem
behoedzaam weg." Nji dadelyk treedt hy op Jezus toe en zegt: „We,es gegroet,
Rabbi." En hy kust Hem. Maar Jezuè antwoordt: „Vriend, waartoe zyt gij
gekomen? Judas, met een kus verraadt gij den Menschenzoon?" En zich keerend
tot de schare, wetend wat Hem wacht, vervolgt Hy: „Wien zoekt gy?" Zy
antwoorden: „Jezus van Nazareth." „Ik ben het", zegt Jezus. Nadat Hy dii
gezegd heeft, wijken zy, in wier midden Judas staat, achterwaarts en vallen
op den grond.' Opnieuw vraagt Jezus: „Wien zoekt gij?" Zy echter herhalen:
„Jezus van Narareth." „Ik heb u gezegd, dat Ik het ben", herneemt Jezus.
Maar als gij my zoekt, laat dezen hier heengaan."
Zoo wordt het woord vervuld, dat Hy heeft gezegd: „Van degenen, die Gy
My hebt gegeven, heb Ik niet één verloren." Nu naderen Hem de knechten
opnieuw en willen de hand op Jezus leggen.
De Jongeren, die hem omringen, dit ziende, roepen: „Heer! zullen wij met
het zwaard slaan?" En, één hunner, Petrus, wacht het antwoord niet af, trekt
het zwaard, treft een knecht van den Opperpriester, Malchus, en slaat hem het
rechteroor af. Maar Jezus zegt tot hem: „Steek uw zwaard in zyne plaats, want
allen, djja het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan. Of meent gij, dat
Ik mijn Vader niet kan bidden, en dat Hy My niet op dit oogenblik meer dan
twaalf legioenen engelen zanden zou. Maar hoe zal dan de Schrift vaivuld worden,
die vporspelt, dat zulks geschieden zal Moet iU den kelk niet drinken, dien mijn
Vader My gezonden heeft?" En Hy raakt het oor van den knecht aan en (jêneest
het. Nu richt Jezus zich opnieuw tot de Priesters, tot de Bevelhebbers der tempel-
wacht en tot de Ouderlingen en zegt: „Als tegen een roover zijt gij uitgetrokkei
met zwaarden en stokken om mij te vangen. Dagelijks was Ik temidden van u
in den Tempel, en gij hebt uw handen niet naar my uitgestrekt; maar dit is
uwe ure en de macht der duisternis. Dit alles is geschied, opdat de Schriften der
Profeten zouden vervuld worden."
Nu werpen }ich de knechten op Jezus en binden Hem. Zyn leerlingen echter
verlaten Jezus en vluchten allen. Slechts een jongeling, in een linnen kleed
gehuld, volgt Jezus. De soldaten grijpen hei», maar hij laat het kleed in hun
handen en ontvliedt hen.
Het glasvenster geeft een tweetal voorstellingen, die niet gelijktijdig voorvielen,
en naar wij straks zien een derde voorstelling, die naar de Middeleeuwsche
opvatting in één glasvenster werden vereenigd. De voorstelling is niet tragisch.
De schilder heeft zich zeker niet verdiept in de doodsangst en het Lijden van
Jezus. Het is als een kleurige stoet, die in een schoon landschap is gegroepeerd.
Rechts staat de Christus. Hij is gekleed in het paars, met de linkerhand gebaart
Hij naar het gouden buideltje, dat Judas, die Hem de kus heeft gegeven, draagt
Christus spreekt, maar als de glasschilder dit gezicht moet branden schiet hij
tekort. Want dit is, het gelaat v^ir'een Rhetor, een welsprekend mensch.
Niet het gezicht van den Christué dat, strand en liefdevol, de doods^lfst,
zooeven smartelijk heeft geschoiiden. In het Anidden van het venstJ is^
gebrandschilderd de figuur van^en krijgsknecht in hef-Wauw, houdendl een
fakkel in de hand. Een figuur die beide voorstellingen verèenigt. Links slaaf
Pfetrus, rijk gekleed in pracht van róode-blauwe-gouden kleeren, het breede
kromme zwaard in op den half liggenden, half zittenden Malchus, dien hij met
de linkerhand bij het haar heeft gevat; Malchus, in het groen, die het onderzoekend
gezicht, zeker naar een levend model geschilderd, naar den apostel opheft. Een
jood ziet toe op het bedrijf van Petrus.
■Rond de figuren van Jezus en Simon staan de krijgsknechten met stormhoeden,
hellebaarden en speren, meyampen op stokken en fakkels. Het schijnsel dier
v ainmcn verlicht den na^^fc^vant <ieze nacht is een heldere dag met een
KrW ver#ö da!jfflQcr en *u8SC'len de rossen van een Itaiieansch
f ^a< mvt ^et teec*ere groen van jonge struiken.
pas, waarnaar een stoet optrekt,
U|e h 'n het mkiden haastig verwijdert. Terzijde,
v uchtend jongeling dXkrijgskneehtw Dit herinnert aan
Marcus 1/f, x
„Een zeker jongeling nu ging Hem achterna terwijl hij een linnen doek om
zijn lijf had geslagen; en zij grepen hem. Maar hij liet den doek in den steek en
ontvlood hun ongekleed." 4 4
Door het tumillt in den slaap gestoord, is deze jongeling, Wie in de nabijheid
van den tuin woonde, wellicht de Evangelist Marcus geweest. Op deze bescheiden
wijze zou hij, evenaifc Mattheus dat deed, zijn Evangelie van zijn merkteeken
hebben willen voorzien, immers hij is de eenige Evangelist, die deze passage
vermeldt.
Onder deze drie tafereelen is de schenker mn dit kerkglas geknield geplaatst,
een in het zwart -gekfeede man met $malie witte Spaansche kraag om den hals,
tegenover hem voor een tafel zijn vrouw, achter hen eenige huïsgenooten. Dit is
Joan Heij Gerritszoon, burgemeester van der Goude. Zijn wapen bevindt zich
eveneens in het glas.
JEZUS KRUISDRAGING.
Dit glasvenster is gedateerd Anno 1559. Aan de voorstelling werd in het glas
toegevoegd het 23ste vers uit Lucas IX:
„Qui vu ft venire post me, abneget se met ipsum, et tollet crucem saam, et
sequatiir me."
„Hij, die achter Mij wil komen, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis
op, en volge Mij."
en de spreuk:
„Inter spinas calceatur."
„Onder de doornen ligt mijn weg."
Kramm wijst naar Lucas XXIII vs. 2432.
Ook hier volgt een samenvatting van dit deel van de Passie des Heeren naar
de betichten van de vier Evangelisten.
Zij beschrijven den Kruisweg van Jezus slechts in weipige verzen:
Nadat Pilatus de eisch van de Opperpriesters, van de Oversten en van het
volk heeft ingewilligd en Jezus tot den kruisdood heeft veroordeeld, verlaat de
stoet: Jezus met het kruishout, gevolgd door twee misdadigers, temiddep van
een escorte van soldaten en van het volk, het paleis van den landvoogd, Noordelijk
op den berg Moriah. .Zij begeeft zich langs een straat, die van het Westen
Jeruzalem doorsnijdt naar het Oosten, buiten de stadsgrens naar een plaats voor
de stadspoort, die de naam draagt van schedelplaats, dat is in het Hebreeuwsch:
Jezus, gekroond met een doornenkroon, nu zonder het spotkleed, het purper
de soldaten deden in den voorhof van het rechthuis Hem zyn kleederen weder
aan draagt het kruis niet den heelen weg. Een man, die van het veld terug
keert, Simon van Cyrene, wordt gedwongen het kruis te nemen en het achter
Jezus te dragen. Hem volgt nu een groote menigte van volk en van vrouwen,
die over Hem schreien en weeklagen. Doch Jezus wendt zich tot haar en zegt:
„Dochters van Jeruzalem, weent niet over My, maar weent veeleer over u zeiven
en over uwe kinderen. Want zie, er kómen dagen, waarin men zeggen zal: Zalig
de onvruchtbaren, en de schooten, die niet gebaard, en de borsten, die' niet
gezoogd hebben. Dan zal men beginnen te zeggen tot de bergen: „Valt op ons,
en tot de heuvelen: Bedekt ons." Want indien men zóó handelt met het groene
hout, wat zal er dan met het dorre geschieden."
Het Glasvenster geeft een tweetal apocriefe voorstellingen:
„De val van Christus onder het kruis"
en „De ontmoeting van Christus en de heilige vrouw Veronica".
Deze beide voorstellingen zijn in de Roomsch-'KathtJlieke Kerk traditioneel.
Zij herdenkt die gebeurtenissen in een tweetal statie's van den Kruisweg, die in
bijna ieder godshuis is opgericht. Naast deze apocriefe voorstellingen, toont dit
venster de voorstelling van Simon van Cyrene, den lani|man, die het kruishout
achter Jezus zal dragen, die hier, zooals bijna alle kunstenaars dat weergeven,
het kruis mede draagt.
De geschiedenis of de legende van Veronica of Verenike is een zeer schoone.
Zij zou geweest zijn tie .vrouw, die twaalf jaren aan bloedvloeiing leed en dive
Christus, toen hij zich begaf naar het dochtertje van Jairus, had genezen, toen
zij in haar groot geloof den i.oom van Zijn kleed had aangeraakt en het hart
van den Heiland had ontroerd. Zij zou ook bij Pilatus voor Jezus hebben
gepleit en op den weg naar-Golgotha Zijn gezicht hebben gedroogd met een
linnen doek, waarin de bloedige trekken van het giricht bewaard gebleven zouden
zijn. Zij zou ook in haar geboorteplaats Paneas voor hare woning een metalen
statue hebben opgericht, dat toonde haar zelve in smeekende houding en den
Zaligmaker, het overkleed over den schouder teruggeworpen, de heelende handen
naar haar uitgestrekt. Eusebius van Cesarea, de vader der kerkgeschiedenis,
zag nog deze beide statuen, die Juliaan de Afvallige door de zijne verving.
Ook de voorstelling van dit glasvenster toont dat deze kunstenaar de gebeurte
nissen uit de Schrift eerder koos tot middel als tot doelj Zij is evenmin als die
van het vorige glas tragisch. Ook hier een levendige Schildering van figuren,
die zich bewegen rond den gevallen Christus. De schilder heeft een antieke poort
gebouwd in het landschap. De dag en het licht, ze zijn stralend jong; de hemel
bleek-blauw; het loover pril en fijn vertakt. Zal een ruiter op een driftige izabel
hier galoppeeren, of zal een stoet van wapenknechten uittrekken, in hun piidden
medevoerend een groot kruis dat dwars over het venster ligt? Zullen hier statie
vrouwen hunne kleederen bewegen in den wind, of zal Veronica geknield den
Heiland wachten met de witte zweetdoek?
'Christus is gevallen onder het kruis, Zijn kleed kleurt het glas als een paarsche
stola. Hij houdt de oogen gesloten in het vaal gezicht. Zijn bleeke voet ligt in
het groene veld.'Krijgsknechten links en rechts achter het kruishout. Links een
grove ké?el, de bloote arm boven \het hoofd geheven, een rietstok in de vuisl,
hel hemd hangt hem los om zijn borst, de pofbroek is rood en geel. Rechts een
tweede. Achter hem een blauw knaapje dat oplettend toeziet.
Rond Christus en de krijgsknechten, tusschen de tierende bende zien wij eenige
figuren, die het Ibden van den Heiland gadeslaan, medelijdend en medelevend.
Wie is Simon van Cyrene? Is het de in een blauwe jak gestoken man met het
kort gesneden hoofdhaar, den grijzenden ringbaard, die op Jezus neerziet; of is
het die andere figuur, die het voeteinde van het hout omvat?
Het is het kruis dat met zijn lengte-as de handeling voortzet, vanuit het poort
gebouw in wier nis de Heilige vrouwen en Joannes zich bevinden, tot naar de
rechter benedenhoek, waarin de knielende figuur van Veronica ligt; Veronica,
•n het roode kleed met de gele onderarmen, met de witte doek om hoofd en
schouders, die het onderzoekend gezicht richt naar den Heiland, houdend in de
uitgespreide handen de witte zweetdoek, waarin zij het gelaat van Christus heeft
gebet.
Hooger bleef het glas open voor een verschiet. Hier is een bende zichtbaar en
ook eenige ruiters.
De schenker van dit glasvenster is geweest Nicolaus van Nieuwland.
NicoJaus van Nieuwland, wijbisschop van Utrecht, begiftigd tnet den tit&l
van^Bisschop van Hebron, Onder-Inquisiteur in de Nederlanden, was den llen
September 1541 in* de at^dij van Vicognes in Henegouwen door George van
Egmond geconsacreerd Hij werd de eerste Bisschop van Haarlem. Nadat 6 Nov.
1561 zijn gevolmachtigde den zetel' had aanvaard, deed hij' 2 Febr. 1502 zijn
ntrede binnen deze stad. Door ziekte gedwongen, vroeg eiverkreeg hij echter
door zijnen procurator Joannes van Gouda reeds in 1569 den 28en Novem'oer zijn
ontslag en nam zijn vroegeren titel van Bisschop van Hebron en wijbisschop
van Utrecht weder aan. Hij overleed den 26en Mei 1580 te Maartensdijk en werd
te Utrecht in de St. Servatius-abdij begraven.
De Bisschop ligt geknield aan een koorstoel, een opengeslagen boek ligt op
het blad; een diep-blauwe doek valt tot op den grond, een draperie op welks
geplooiden zoom een slapend hondje rust. De prelaat draagt den gouden koor
mantel om de schouders, de gouden kromstaf ligt in zijn arm, de mijter staat
aan zijn zij. In dit vertrek, waarvan de wartd met taryatiden is gesrerct, bidt de
Oüd-Inquiaiteur, wiens devies in het glas geschreven luidt: Onder dr doornen
ligt mijn weg, de priester die na de moord op Egmond en Hoorne, Alva
„op hoogst zachtmoedige toon, doch met den emstigen nadruk barmhartigheid
en vergiffenis zal vragen voor de misleide nftnigte."
In dezen tijd, die de Reformatie voorafgaat, toen wel een athletische vuist den
kromstaf moest omvatten, heeft deze her
der, die straks ziek en vermoeid den
zetel zal verlaten, zijn kudde geleid. Het
glas toont een beschaafd, een intelligent
gezich^een zwakke mond. Een geleerde,
ten aesthetics, een vrome priester, een
Christelijk humanist wellicht; niet een
figutfr, die de Mie hartstochten van een
ontwakend volk zal beheerschen en dwin
gend weet te leiden.
Dit glasvenster is bekroond met het
wapen onder den bisschopshoed var.
Nicolaus van Nieuwland. Aan de voor
stelling van den prelaat werd ter gedach
tenis toegevoegd:
„Reverendissimus dominus Nicolaus a
nova terra episcopus Hebrone, decanus
beate Marie Traiectensis, prepositus ec-
clesie parochiatis beati Bavonis Harle-
inensis, deo optimo maximo religiones
ergo posuit."
dat is:
„De Z. E. Heer Nicolaus van Nieuw
land, Bisschop van Hebron, Deken van de
kerk van de Gelukzalige Maria te Utrecht,
Proost van de parochiekerk van de Ge
lukzalige Bavo te Haarlem, heeft (dit
glasuit eerbied voor den Allerhoogsten
God geplaatst." 0
Straks zal de noodkapel voltooid zijn,
die aansluit aan de Noord-Oosteli'jke
zijwand, waarin het'veertiende glas: „De
prediking van Joannes den Dooper aan
de «boorden van de Jordaan", zich be
vindt. In deze kapel, eenvoudig opge
trokken in drijfsteen, werden de zeven
glasvensters uit het (joüdsche klooster
der Regulieren van Stein deze week ge
plaatst. De schrijver hoopt ook een be
schrijving van' de vijf hier onbesproken
glasvensters te geven. De beteekenis
immers van deze vensters is een zeer bij
zondere. Zij werden vervaardigd in de
winkel van Dirk Crabeth. Zijn technische
vaardigheid werd zoozeer benut en toe
gepast; compositie, detail, meermalen
ook de karakteristieke gelaatstrekken van
de gebrandschilderde figuren, kleur en
iijn, verraden zoozeer den kunstenaar dat,
ook al zouden zij door leerlingen of door
een leerling, door Jan Dirksz. Lonk zijn
gebrand, wij in deze glasvensters her
kennen een schoonheid, waarvan de be
teekenis hoog moet worden geschat.
VIGILIE SINT JAN 1933.
W. A. F. X. HOFFMAN.
5)*^ Apocrief:~¥tier niet in de beteekenis
van ongeloofwaardig, slechts: de Evangeliën
vermelden deze gebeurtenissen niet.
MCLXXXIV.
Eenzijdige critiek.
Onlangs waarschuwdr^ens de correspon
dent van een der groote dagbladen tegen
het generaliseerende oordeel, dat maar al te
dikwyls over een land of een stad wordt
uagesproken. Hy vertoefde in Amerika en
had een Hollandsch boek over dat land ge-
lezeji, waarin met groote stelligheid één
universeele kritiek over dat land en zijn
bewoners werd geveld. Die kritiek moet zoo
wel in het gewaardeerde als in het afge
keurde eenzijdig $ijn. De schrijfster van
dat boek kan slechts in een paar kringen
vertoefd hebben en daar haar wijsheid heb
ben opgedaan. Alles wat daar buiten valt,
is haar ontgaan.
Die correspondent heeft gelijk. Wij kun
nen datzelfde slechte verschijnsel van een
zijdige kritiek vinden in boeken die over
ons eigen land en oftze eigen stad wordeu
geschreven. Wy herinneren ons in een
Fransch boek, dat overigens ons land zeer
waardeerde, gelezen te hebben, dat alle wo
ningen nog in oud-Hollandschen stijl zijn
ingerichte Dat is natuurlijk je reinste onzin,
want slechts by hooge uitzondering vindt
men dien stijl en dan meestal nog zeer be
perkt tot een of twee kamers.
Op die zelfde wijze wordt ook over den
aard der bewoners geoordeeld en dan deugt
er ook niets van. In den Haag schijnen alle
mannen niets te doen te hebben, zoo hebben
wy wel eens gelezen, want 's middags is
het in de straten vol mannen, die slenteren.
Natuurlijk is dit niet waar! Er loopen wel
veel mannen maar men vergeet al de tien
duizenden die er niet loopen en men ver
geet, dat den Haag altijd duizenden ge-
pensionneerden en tijdelijk hier vertoeveh-
den heeft die juist graag 's middags eens
in de drukke straten gaan kijken.
Men moet altijd bedenken, dat alles in
een stad als den Haag. op groote schaal ge
beurt. Wannee^men 's, avonds de stroomen
menschen naar de theaters en bioscopen ziet
gaan, dan lykt het of heel-den-Haag uit
gaat, maar het is de vraag of percentsge
wijze van de bevolking dit getal weer zoo
groot is.
Misschien nog veel sterker dan in een
kleinere gemeente zijn de kringen die zich
in den Haag gevormd hebben en waarin
men als nieuweling niet zoo gemakkelijk
wordt opgenomen omdat men geen behoefte
heeft aan uitbreiding. Vandaar dan ook,
dat sommige menschen na een tijdlang in
den Haag gewoond te hebben weer trachten
weg te komen omdat zij er geen „aanklamp"
vonden, geen kringetjes gelijkgestemde ken-