J
Erasmus en de vrede.
I)e kinderstoel van Erasmus
b#-
Het Klooster Steyn.
Het Erasmusspel.
De Lof der Zotheid.
Nieuwe Literatuur
over Erasinus.
ÏÏnd g6eSt ^6r Renaissance" Dit
Erasmus en zijn betrekking
tot Gouda.
Gerard Leeu.
De Goudsche Boterhal.
Twee naaste vrienden van
Erasmus: de Gouwenaars
Willem Hermans
en Cornelis Aurelius.
De brieven aan Servatius.
Twee waardevolle bundels
handschriften uit de Librye.
Reynier Snoy.
van een bepaald soort brief. Het boekje „De
conscribendis epistolis" begint met een be
handeling in het algemeen van de kunst
van brievenschrijven; er wordt gesproken
over den aanvang van een brief, over het
slot, over de indeeling van de stof, enz.
Daarop worden de brieven in afzonderlijke
groepen ingedeeld en deze groepen worden
stuk voor stuk behandeld: Er zijn brieven,
waarmede men aanraadt, andere waarmede
men afraadt; brieven tot aansporing, brie
ven tot terughouding, troostbrieven, brie
ven met vermaning en raadgeving. Telkens
worden nu, na de behandeling, voorbeelden
van zulke brieven gegeven. Zoo was nu ook
de „epistola iocosa" niets anders dan een
voorbeeld van „een brief van raadgeving";
zeker niet aan een bepaald persoon gericht.
En wel goed moet er aan gedacht wor
dat de z.g. epistola iocosa slachts is één
de vier voorbeelden- van een „raadgevings-
brief", die Erasmus geeft en wel het laat
ste voorbeeld.
Het „Brievenboek" geeft ter plaatse
eerst drie ernstig gemeende voor
beelden, waaruit het voorzichtige en
wijze, zedelijke oordeel van Erasmus
spreken.
Vóór we ons nu een oordeel gaan vo
over deze „epistola iocosa", moeten we eerst
de drie andere exemplaren eens bekijken.
De beide eerste beginnen evenals onze brief
aan Lethmaat met de verklaring, dat de
geadresseerde eigenlijk geen raad of ver
maning behoefde. Zoo behoorde dus wel een
dergelijke brief te beginnen; de schrijver
gaat dan voort met de verzekering, dat hij
uit jarenlange Ervaring spreekt; ook dit is
een vaste formule.
De eerste brief nu is bestemd voor
fictief persoon, die, uit Italië teruggekeerd,
besloten heeft zich weer temidden der zij
nen te vestigen. De geheele brief is zee,
ernstig, het zijn slechts raadgevingen van
een wijs, en $È*r zeker voorzichtig, man, die
onnoodige moeilijkheden gaarne uit den weg
gaat. Men zou de zedelijke strekking wel
licht kunnen weergeven metj de Woorden
vertrouw niemand, maar wees zelf ver
trouwd, terwijl de matigheid wordt aanbe
volen.
Hetzelfde geldt van het tweede exem-
plum. Dit schrijven is z.g. gericht aan
iemand, die zich wil wijden aan de studie
der letteren en bevat raadgevingen, die ook y
nu nog hun vollefcwaarde hebben behouden./
Men moet allereerst een bekwaam leer
meester opzoeken, die tevens een vaderlijke
vriend wil zijn; geregelde toewijding aan de
studie, en 's morgens vroeg/niet 's avonds
laat werken, brengen de beste vorderingen.
Het derde exemplum is eigenlijk een
voortzetting van het tweede. Het gewone
begin ontbreekt. Raad wordt gegeven, hoe
men het geleerde kan vasthouden. Dom van
buiten leeren geeft niets. Van alle kanten
moet men de stof bekijken; zorgen, dat
niets onbegrepen blijft, drie-, viermaal alles
weer doorgaan en dan zal men zien van
buiten geleerd te hebben, terwijl men toch
eigenlijk iets anders deed.
De toon is ook hier weer ernstig, voor
naam en vriendelijk.
Het vierde voorbeeld is de „epistola
iocosa", een briefvoorbeeld v§Tbittere
spot tegen het hof.
Nu komt hkt vierde voorbeeld, wat Eras
mus dan later epistola iocosa" noemt. Dr.
Kesper zegt naar aanleiding van dit stuk in
een noot: „Of men altijd wel voldoende be
grepen heeft, dat Erasmus hier spotte, weet
ik nog niet zoo heel zeker." En spotten deed
toch Erasmus m.i. hier en niets anders wil*
de hij doen.
Er is wellicht al wel een "uitwendige reden
om te gaan verwachten, dat Erasmus
schertst.
Het aantal vier der voorbeelden is m.i.
niet toevallig. Wanneer een Grieksch tra-
gediedichter zjjn dramatische trilogie had
geschreven, wanneer dus in drie stukken,
die samen een geheel vormden aan den toe
schouwer het tragische lot van den held in
verheven ernstige taal was voorgesteld en
de toeschouwer zoo in vollen ernst was ver
maand, dan liet de dichter |als vierde stuk
een satyrspel volgen, een stuik van ruwe uit
gelaten scherts en bittere, bijtende spot.
Zou het nu zoo onwaarschijnlijk zyn,'dat
Erasmus, de groote bewonderaar en navol
ger der klassieken, ook hier hun voorbeeld
volgde? Drie ernstige stukken en dan de
„epistola iocosa"!
Daar komt nog iets by. De „epistola ioco
sa" is, zooals Dr. Keeper gezien heeft, ge
ïnspireerd door een geschrift van den groo-
ten spotter der oudheid Lucianus, voor wien
niets heilig was. Wilde nu Erasmus gaan
spotten, dan zou hij aHicht als doelwit van
zyn bytende scherts kiezen dat, wat hy,
zooals herhaaldelijk blykt, zéér verafschuw
de: het hofleven; en trof het dan niet ge
lukkig, dat Lucianus ook op het vernede
rende van een leven aan het hof in over
dreven bewoordingen had afgegeven?
En nu vinden we in de „epistola iocosa"
soms dezelfde bewoordingen als in den brief
aan Lethmaat, en nog veel erger dingen.
Het schrijven begint ook weer met de ver
klaring „ik spreek uit jarenlange ervaring".
Dan komen de raadgevingen, waaruit blijkt
hoe groot de afschuw van Erasmus voor het
hofleven was.
„Wees overtuigd, dat niemand uw vriend
>8, -vees niemand's vriend, maar wees tegen
ieder lief'en vriendelijk- Zet thuis van te
voren uw gezicht zoo in.- de plooi, dat niets i
van ware aandoening erop kan doorBche-
meren. Uw woorden moeten uw gelaat, uw
1 gelaat en de houding van uw geheele
1 lichaam moeten uw „geschminkte" taal die
nen. Niemand is geschikt voor het hofleven,
die niet tevoren iedere schaamte heeft af
gestroopt en die niet, terwyl hy zyn natuur
lijk gelaat heeft thuisgelaten als 't ware
een masker heeft voorgezet."
„Zwenk altijd naar den veiligsten kant
van het schip."
De keizer of koning wordt spottend met
„Juppiter" aangeduid. „Zorg vooral", zegt
de ïchry ver, „by hem in een goed blaadje te
komen en tracht op alle manieren zooveel
mogelyk van hem te halen, maar tracht
vooral die dingen van hem te verkrijgen,
die hy u kan geven zonder dat het hem
veel kost: kerkelijke ambten."
„Geen eed zy u zoo heilig, dat gij u daar
voor de kans- op goeden buit zoudt laten,
ontglippen."
„Zyt ge vet genoeg geworden, verzin dan
een motief om u op gelukkige wijze van
het hof weg te maken; maar dat gelukt
maar weinigen."
Daartusschen staat dan wel een enkele
typisch practische, ja zelfs nuchtere raad.
Dit is, dunkt mij, alleen om een schyn van
oprechtheid aan 't stuk te geven, om "zoo,
als 't ware, het sarcastische ervan nog meer
te doen uitkomen.
Zoo is de „epistola iocosa" een satyrspel
na de ernst; niets andeps dan een Bpel van
spot en sarcasme. Ernst ligt er onder ver
scholen, zegt Erasmus zelf. Deze ernst is,
dat hem de bytende spot werd ingegeven
door zyn diep gevoelde afschuw voor de
onoprechtheid, oogendienery, kuipery en
laag gekruip aan 't hof. Zoo moest de lezer
dit verstaan; „hoe men zich aan het hof ge
dragen moest" was eerder een waarschu
wing: „blyf daar liever weg". Is er de nood
zakelijkheid (over „necessitas" spreekt de
inleiding van de „epistola iocosa", over den
geadresseerde wordt gesproken als over
iemand, die met grooten tegenzin gaat),
weet dan wat u te wachten staat en hoe ge
moet zyn om daar staande te blijven.
De inhoud van den brief, waarin
Lethmaat aan Erasmus om raad
vraagt.
Lethmaat nu had aan Erasmus geschre
ven, dat hy, niet tegen zyn zin, aan 'fc hof
gekomen was, hy heeft zelfs zijn uiterste
best gedaan om dit te bereiken en zegt, dat
hy het aan aanbevelingsbrieven van Eras-
ius, te danken heeft, dat hy nu aan het hof
verkeert. Twee redenen had hy waarom hy
een opname aan het hof wenschte. De" eer
ste was: (hy komt pr rond voor uit) ver
langen naar geldelijk voordeel, om, zoodra,
hy dit VQldoende verkregen had, zich weer
de wetenschap te wyden. Inmiddels,
zegt hy, ook hier aan het hof is er wel ge
legenheid voor studie. Word ik echter, gaat
hij voort, in dit opzicht teleurgesteld, dan
(en dit is de tweede reden), heb ik voor
zeker nergens beter gelegenheid om wereld
wijsheid en menschenkennis op te doen. Van
hieruit kan ik, zegt hy, als van een hooge
uitkijkpost, wyd en zyd, alle volkeren met
al hun talen overzien. Hier zie ik schitte- j
rende voorbeelden, hoe men moeilijke zaken I
moet aanpakken. En laat nu dit alles anders
uitkomen, dan zal ik toch nooit berouw van
mijn stap krijgen, als ik het maar zoover I
breng, dat my een gezantschap naar En- j
gelahd wordt opgedragen.
Erasmus verwijst Lethmaat naar het
schampere oordeel door hem geuit
over het hof in de „epistola iocosa".
Hierop antwoordt dan Erasmus met onzen
brief.
Hij verwijst naar de „epistola iocosa" en
herhaalt er enkele zinsneden woordelijk uit.
Deze zyn hier bedoeld in denzelfden zin als
in de „epistola iocosa".
Ook rechtstreeks ernstige woorden
De Erasmusbrief van de Librye tast
het karakter van Erasmus niet aan.
Zeker mag dus de eerste brief aan Leth
maat niet gebruikt worden om een smet te
werpen op het karakter van Erasmus.
De brief is niet verbrand.
Of het Erasmus ernst was met de woor
den „verbrand dezen brief", is moeilijk uit
te maken. Lethmaat, in ieder geval, schynt
ze niet als ernstig bedoeld opgevat te heb
ben.
A. L.
Voortdurende oorlogen in Erasmus'
dagen. Zyn diepe afschuw daar
van. De tentoonstelling heeft een
afdeeling van zijn pacifistische ge
schriften.
De tijd, waarin Erasmus leefde, komt In
meer dan één opzicht overeen met den on
zen. Misschien is het wel daarom, dat veel
van zyn woorden zoo tot ons spreken 'en het
ons soms aandoet als waren zij geschreven
door een mensch uit onze dagen.
In het begin der 16e eeuw bestookten
Franschen eir Engelschen elkaar. Andere
„groote mogendheden" mengden zich in
dien stryd en, evenals nu, was na de over
winning armoede, ziekte, ruwheid en ver
wildering de pry's, die voor de overwinning
betaald werd.
Tegen dit alles heeft Erasmus ?ich ge
kant, zoo fel en zoo direct, dat het ons
slechts verbazen kan, dat in ruim 400 jaren
zoo weinigen de waarheid van zyn woorden
hebben erkend.
In een van zyn brieven wyst Erasmus er
reeds op dat het by geschillen over het ge
zag meest niet om het welzijn van het volk
gaat, anders zouden zij langs redelijken
weg, door mannen van verstand, tot oplos
sing gebracht kunnen worden, zonder dat
het noodig behoefde te zyn, oorlog uit oor
log te kweeken en zoowel goddelijke als
menschelijke belangen in ontreddering te
brengen.
Nico van Suchtelen heeft op levendige
wijze onder den titel „Oorlog" een van de
vele geschriften, waarin Erasmus voor den
vrede opkomt, bewerkt. Hierin vindt men
tal van treffepde uitspraken over oorlog en
vrede. Een korte samenvatting van Eras
mus' vredesgedachten vindt men in Prof.
Huizinga's Erasmus hoofdstuk 10 en 17 en
in het gelijknamige boek van B. de Ligt,
pag. 190 en volgende.
Op de tentoonstelling vindt men, behalve
de genoemde boeken van Van Suchtelen,
Huizinga en De Ligjt, een afdeeling van de
geschriften van Erasmus zelf, die van diens,
vaak heldhaftig, vtédesstreven getuigen.
Ernstige raadgevingen, zonder eenige
spot, staan er echter tyj*.
„Blijf de wetenschap trouw. Wees al tyd
billijk, vooral waar 't geldt de zaak van
Luther." Twee dingen die Erasmus het
meest na aan het hart lagen.
Lethmaat beeft dezen brief wel begrepen
(hy wist, wat de ernst was, die onder deze
woorden verscholen lag) en den raad inzake
Luther heeft hy opgevolgd, zoo goed zelfs,
dat, zooals hy in een volgenden brief aan
Erasmus schrijft, Egmondanus hem openlijk
aan een maaltyd van theologen tot de aan
hangers van Luther gerekend heeft.
Een tweede brief van Erasmus aan
Lethmaat is geheel in ernst.
In dezen laatsten brief vraagt hy Eras
mus hem nog even mede te deelen, hoe hy
moet handelen inzake het aannemen van
geschenken.' Daarop antwoordt dan Eras
mus met een brief, waarvan een afschrift,
door een achterneef van Lethmaat gemaakt,
ook in de Goudsche Librye berust. In dezen
brief is geen spoor van spot; voor het juiste
begrip daarvan behoeft Lethmaat de „epis
tola iocosa" niet te raadplegen. Erasmus
begint met terug,te komen op de uitlating
van Lethmaat, dat hy aan het hof alle talen
kan leeren. De talen der menschen, zegt
Erasmus, zijn "biet in onze macht. Wel is in
onze macht, wat recht en billijk is, te vol
gen. Hij gaat dan voort: stel alles achter
by de glorie van Christus, neem geen oneer
volle geschenken aan. Weiger dikwijls; en,
weer opnieuw, aarzel niet in de zaak van
Luther te luisteren naar de stem der bil
lijkheid.
De kinderstoel uit de boerderij
,,'t Klooster".
Wie zal bewijzen dat Erasmus werkelijk
in deze stoel heeft gezeten?
In elk geval is het 'een meubeltje van
vroeg-renaissance stijl: het kan dus zeer wel
uit den tijd van Erasmus zyn. En in zijn
soberheid doet het den beschouwer aange
naam aan.
De stoel bevindt zich sedert overoude
tijden in de boerderij >»'t Klooster" en is op
de tentoonstelling te zien.
JAARTALLEN BETREFFENDE
ERASMUS EN GOUDA.
1466: Geboorte van Erasmus; zyn, vader
Gerard woont te Gouda of vlak daar-
1470.1475: Erasmus te Gouda op school.
1484: Erasmus' vader overlijdt, de Goud
sche schoolmeester Pietfer Winckel
wordt zyn voogd; Erasmus keert uit
Deventer terug naar Gouda.
1487: Erasmus keert na 'een verblijf te
's-Hertogenbosch terug naar Gouda,
14881493: Erasmus in het klooster Steyn.
1496 en 1501: Bezoeken aan het klooster
Steyn.
1514: Teruggeroepen naar Steyn; Erasmus
weigert'
1517: Door den Paus ontslagen van de
kloostergelofte.
Kaart met Gouda en het Klooster van Steyn uit de 16e enuw:
Erasmus was van ongeveer 1488 tot 1493
in het Augustynenklooster Steyn by Gouda:
het klooster is door dit feit wel het meest
bekend geworden. Het is in 1419 gesticht;
er heerschte aanvankelijk tucht en een
goede geest. In Erasmus* tijd was het daar
mee minder goed gesteld; vooral later ver
wijt hy de monniken luiheid en meer zin
voor al te overvloedig eten en drinken dan
voor studie.
Het klooster brandde in 1549 af. De mon
niken vestigden zich daarna binnen de stad
Gouda.
Jan van Treslong verkocht in 1438 de
heerlijkheid Steyn aan de stad Gouda, die
ook in de jaren dat Erasmus in het klooster
was, die rechte|Aitoefende.
Blijkbaar bestaat er geen afbeelding van
het klooster; op een oude kaart uit de 16e
eeuw, die in het bezit is van de Koninklijke
Bibliotheek te Brussel en waarvan hierbjj
een gedeelte wordt weergegeven, vindt men
het echter duidelijk aangegeven, evenals het
klooster den Hem, waarmee het klooster
Steyn in verbinding stond.
Blijkens geschriften van Erasmus uit zijn
kloostertijd zelf heeft hij het daar, althans
aanvankelijk, zeer wel kunnen vinden: hjj
prijst de gelegenheid tot studie en geeft
van de omgeving een idyllische beschrijving.
Op de plaats van het klooster staat thans
een boerderij, die nog altyd ,,'t Klooster"
heet, omringd door populieren, vruchtboo-
men en echt Hollandsche weilanden. Hier
zal op Woensdag 30 September door den
Minister van Onderwijs, Kunsten en Wefcn-
schappen de steen worden onthuld, die ver
meldt dat Erasmus daar leefde van 1488—
1493.
Het tooneelspel „Erasmus' Vlucht" wil in
een drietal tafereelen een levensbeeld geven
van den monnik Erasmus, die gedurende
enkele jaren in de laatste decennia van de
Vijftiende Eeuw in het Regulieren Convent
Sint Gregorius te Steyn nabij Gouda ver
bleef.
Een levensbeeld van «len monnik Erasmus
te geven, het kan slechts een dichterlijke
poging zyn. Immers sleèhts weinige mede-
deelingen van Erasmus zelf en van zyn
vrienden over hem staan ten dienste van den
schrijver, die dit levensbeeld wil recon-
strueeren.
In myn tooneelspel heb ik deze dichter
lijke poging gewaagd. In drie tafereelen
wordt dit levensbeeld verklaard. Deze tafe
reelen spelen zich af in den kloostertuin
van het Regulieren Convent Sint Gregorius
te Steyn nabjj Gouda en in het voorhuis van
de^weduwe Bertha van Heyen te Gouda; het
Eerste Tafereel op een Lentemorgen van
het jaar 1490 in den kloostertuin van Steyn,
nadat Erasmus zyn Eeuwige Klooster
beloften had afgelegd; het Tweede Tafereel
op een Meimiddag van het jaar 1492 in het
voorhuis van de weduwe Bertha van Heyen
te Gouda, nadat hy de Heilige Priester
wijding had ontvangen; het Derde Tafereel
op een Octoberavond eveneens van het jaar
1492 in den kloostertuin van Steyn, nadat
hem de wettelijke volmachten waren ver
leend, die hem toestonden het kloosterleven
tijdelijk vaarwel te zeggen.
In myn Erasmusspel is het de hoofdper
soon zelf, die de ontwikkeling van zijn
levensbeeld in monoloog en dialoog schetst.
Zyn verklaringen samenvattend is de ont
wikkeling van dit levensbeeld aldus:
Vanaf het eerste uur dat Erasmus als
scholier het klooster betreedt, begrijpt
hy, dat het kloosterleven niet voor hem is
weggelegd. In het klooster ontdekt hy het
bonte leven, dat luid uit de folianten op
klinkt, folianten, .waarin hy de stemmen
van de dichters beluistert, die eens het mys
terie van leven en dood hebben gepeild. Hy
droomt nu het leven, zooals het door de
Klassieken werd verheerlijkt. Maar hoe
dezen droom tot werkelijkheid gemaakt?
Hy ziet zich steeds meer gedrongen in* een
richting, die hem van nature niet ligt, die
van het beschouwend leven.
Hy neemt den kloosterlijken staat aan.
fty gelooft niet een roeping te hebben, maar
hy ziet, heel flauw, een toekomst. Eens zal
hy misschien aan den kloosterlijken staat
ontvluchtend, zooals vele jonge monniken
vóór hem, als student van een Universiteit,
als secretaris van een prelaat, als mentor
van een aanzienlijk jong Heer, het klooster
weer kunnen verlaten.
In het ve»keer met Willem, Aureliua en
Servatius, jonge ^gelijkgestemde monniken
als hy zelf, gaat Erasmus in Steyn san-
vankelyk met vreugde op in de studie der
Ouden en der Italiaansche Humanisten.
Maar ook het beschouwend kloosterleven
treft hem. Hy ziet het schoone en het wa?e
in dit leven, ondanks zoovele, weinig stich
telijke voorbeelden.
De tyd komt, dat hij de geschriften van
de Kerkvaders en van de Zaligen gaat ver
kiezen boven die van alle andere schrijvers.
Een oogenblik meent hy, dat zyn geluk ligt
in den kloosterlijken staat; maar niet lang!
In den tyd, dat de dag, waarop hy de
Eeuwige Kloosterbeloften zal moeten doen,
nadert, strydt hy een zwaren stryd. Hij
doet dan den stap, hoewel hy weet geen roe
ping te hebben. Vier jaren later ontvangt
hy de Priesterwijding op 25 April 1492, door
de handen van den bisschop van Utrecht,
David van Bourgondië. Kort daarop wordt
hy secretaris van den bisschop van Kame-
rijk, Hendrik vap Bergen. Nadat de auto
risaties van den bisschop van Utrecht, van
den Generaal der Orde en van den prior,
zjjn verkregen, verlaat Erasmus Steyn.
Het tooneelspel speelt zich gedeeltelijk
af in het kloosterlijk milieu te Steyn en ge
deeltelijk in de burgerwoning van Bertha
van Heyen te Gouda.
Te Steyn verkeert Erasmus o.m, met
Prior Johannes Christiani waarvan békend
is, dat hy als vijfde prior het Convent be
stuurde in den tyd, dat Erasmus aldaar ver
bleef. Te Gouda ontmoet by by Bertha van
Heyen, de rijke weduwe, die hy later in een
zijner werken zal prijzen om haar gast
vrijen aard, Reynier Snoy, den later bekend
geworden Goudschen geneesheer, die te
Leuven heeft gestudeerd, te Bologne ge-
leeraard en die later, teruggekeerd in de
Nederlanden, zoo een schitterende loopbaan
heeft gehad, als vermaard geneeskundige»
letterkundige en diplomaat. Wonende te
Gouda, heeft Reynier Snoy behoord tot het
weth oud erscol lege
W. A. F. X. HOFFMAN.
Berlicum N.-Br., 20 Sept. 1936.
EEN WOORD VAN DANK AAN EEN OUD-STADGENOOT.
Het was voor het comité, dat Gouda bij de 400-jarige her
denking van Erasmus niet wikfe doen achterblijven, een groote
vreugde, dat deze geldelijk mogelijk werd gemaakt door iemand,
die door deze daad toont Gouda no^ niet te vergeten.
De wensch dat hiervan geen ophef zal worden gemaakt eer
biedigend, worde hiervoor toch met dit enkele woord dank
gebracht.
tjjp
De boerderij "t Klooster" in Steyn.
Het meest bekende boek van Erasmus.
Ko Arnoldi draagt er op den her
denkingsavond uit voor.
Tot het vele belangwekkende, dat de Goud
sche Erasmus-herdenking biedt, behoort
zeker hierin de laatste plaats de voordracht
uit ,J)e Lol der Zotheid".
In de voorrede van dit boek, dat door
Erasmus in slechts enkele dagen tyerd ge
schreven, vertelt hy, jjaj, hij op zyn tocht
naar Engeland, waar hy ziin vriend Morus
zou gaan bezoeken, rijdend kiver bergpassen
en door allerlei landstreken) getroffen werd
door be,t ijdele streven der menschen, die
overal hoogmoedig, ingebeeld, ijdel en ge
notzuchtig waren, en gedreven werden door
eigenbelang en eerzucht. Hy denkt dan aan
Morus, zijn wijzen, onbaatzuchtigen vriend,
die slechts wat zijn naam betreft doet den
ken aan „Moros" ,het Grieksche woord voor
dwaas; plotseling rypt in zjjn brein het plan
de wereld te beschrijven als het toneel dier
dwaasheid. De dwaasheid zelve zal hy een
lofrede laten houden op alle zotheid, die hy
in het leven opmerkt. De humbug, de
vleierij, de^ijdelheid, hij teekent ze een voor
een. Nu eens met milden humor, dan met
bjjtende spot, laat hij ons de dwaasheid van
het leven zien.
Ee% enkele maal hekelt Erasmus regel
recht misstanden van zijn tijd. Maar daar
waar hjj zich tot de algemeen menschelijke
dwaaihéden bepaalt, is het boek nog steeds,
als vier eeuwen geleden, een spiegel, waar
uit 'men zien kan, dat de wereld nog juist
één dwaas meer bevat dam, men misschien
vermoedde.
Wjj verheugen ons zeer op de voordraeht
van Ko Arnoldi, die op Maandag 28 dezer,
op den herdenkingsavond, uit dit boek
eenige fragmenten zal voordragen.
In djft jaar van herdenking van Eras mus
voelt ieder, die geen speciale studie van
hem gemaakt heeft eerst recht hoe weinig
men van hem en van zijn werk weet. Zyn
naam sprak nog wel tot ieder, maar meer
als symbool van het humanisme, dan omdat
men van zjjn grootheid overtuigd was door
kennisneming van zjjn werken. Wanneer
men het groote aantal boeken over Erasmus
ziet, bemerkt men dat deze figuur toch niet
zoo in 4e vergetelheid geraakt is, als men
zou denken.
We zullen hier enkele van de nieuwste
werken over Erasmus behandelen. Bjj een
vermelding van uitgaven over Erasmus,
mag allereerst de magistrale uitgaaf van
Erasmus' Brieven door P. S. Allen niet
onvermeld bljjven. Deze, in 1906 begonnen
uitgaaf ,is van grpoten invloed geweest op
de herleving van de studie van Erasmus.
an een groot deel van deze brieven bestaat
<*n Engelsche vertaling bewerkt door N i-
chols. Dezen zomer verscheen van de
and vdn Dr. O. Noordenbos en
raus yan Leeuwen een bloemlezing
uit de brieven van Erasmus in "Nederland
se vertaling, getiteld: „Erasmus in den
apiegel zijner brieven".
het meest bekende "Mederlandsche
er over Erasmus moet allereerst genoemd
n Rasmus" van Prof. H u i z i ng a,
aarvan dezen zomer een derde druk ver-
c e«n. Dit prettig leesbare en volledige
is ook ih> het Duitsch en Engelsch ver-
Van Katholieke zjjde verschenen: B.
w °lkenboer „Erasmus" en W. J. J.
achtera „Erasmus wan Rotterdam",
gstuiveling schreef een spel in
ereelen over Erasmus, waarvan fra£-
ten werden opgevoerd bjj de Rotterdam-
*ii\ 'n ^an noemen
slot nog als oorspronkelijk Neder-
•ttdsch
werk: B. de Ligt „Erasmus be-
„Grooter maakte noit een geleerde man
syn stad als de groote Erasmus, onze Bur
ger, sijn der Goude; wat Rotterdam op sijne
smuik-geboorte ook roeme, hy ds, synen
oorsprong en geest, niet aan haaren grond
maar den onsen schuldig."
1. W a Iv'i s: Besphrjjving der stad Gouda
(1713) Deel 1 blz. 259.
„Ofschoon Erasmus en zyn broeder te
Rotterdam geboren waren, is er veel dat er
f op wyst, dat de familie van "zyn vader niet
daar, doch te Gouda thuis hoorde. In elk
geval had zy op Gouda sterke betrekkingen,
zooals nog nader zal urtkomen."
Prof. Huizinga: Erasmus, 2e druk
blz. 7.
„Zelfs omtrent de geboorteplaats van
Erasmus heeft langen tijd twijfel bestaan.
Het is waar dat hy zelf zich „Roterodamus"
noemde, en in zyn beschrijving van zyn
eigen leven zei hy dat hy te Rotterdam ge
boren was, maar daar zyn ouders zoowel
voor als na zyn geboorte in of vlak by
Goude woonden, achtten verschillende
schrijvers het mogelyk dat de zoon in,
laatstgenoemde stad geboren was."
Prof. Albert Hijma: The youth of
Erasmus (1930) p. 51?
Boekdrukker te Gouda, vriend van
Erasmus.
De Gouwenaar Gerard Leeu, of Gerardus
Leo, was een van de oudste boekdrukkers.
Erasmus vermeldt Leo in een brief aan
den Frieschen edelman Jacob Canter, van
wien Leo ook een boek uitgaf.
Blijkens den brief van Erasmus is Leo
in Steyn op bezoek geweest en sprak toen
met hem over Canter.
Erasmus schrijft:
„Gerardus Leo de drukker, een zeer
geestig en aardig man, heeft mij vol
komen over U ingelicht. Toen hij ons n.l.
een bezoek had gebracht in Steyn en
wegging, heb ik hem tot aan den oever
van den IJssel, dien hy over moest, uit
geleide gedaan en toen heeft hy my, die
zeer gretig naar hem luisterde, allerlei
over U verteld. Dit heeft myn liefde voor
U niet weinig vermeerderd."
De tentoonstelling laat^ook eenige bij
Gerard Leeu gedrukte boeken zien.
geschreven, pittige boek "heeft dit
"eeste andere werken over Eras-
geeè het een levendige beschrijving
^^van de cultureele achtergrond van
■«ktoifi Van den IeM l»kenden Öörtên-
Wta hograaf Stéphan Zwhig, dat
Sxtw.üj het verschijnen in het
Wh vertaald werd, leent zich mis
schien wel het beste voor een prettige en
goede kennismaking met EraSmus. Het
geeft echter veel minder bijzonderheden «dan
Huizinga.
De directeur van het ErasmuBhuis te,.An-
derlecht in België, Dan. van Damme,
schreef ook een alleraardigst boek, getiteld
„Vie d'Erasme". 'Dit fraai uitgegeven boek
geeft, met eenige toelichting, een rijkdom
van mooie afbeeldingen uit het leven van
Erasmus en van de vele grooten met wie
hy 'in aanraking kwam.
Speciaal voor de inwoners van Gouda en
«mgeving is van belang het boek van dén
Amerikaanschen Prof. A. H y m ,/The
youth of Erasmus". Hierin worden uitvoerig
Erasmus' sgjiooljaren in Gouda, Deventer
en den Bosch behandeld en zyn klooster
jaren in Steyn. Het boek, ip 1930 versche
nen, is uitstekend gedcjpumenteerd en goed
verzorgd, het telt 350 bladzijden, de prijs is
5.20. Interessant is ook dat het, naast een
plattegrond van Goujla uit de 16e eeuw,
eenige goede afbeeldingen geeft van af-,
schriften uit de Librye van gedichten van
Erasmus en van zijn „Boek tegen de Bar
baren".
De hier besproken boeken en nog ver
scheidene andere liggen op de tentoonstel
ling .Wie ze nader wil leeren kennen, kan
ze op de tentoonstelling bezichtigen en aan
schaffen o{ ze uit de Openbare Leeszaal
leenen.
Behalve deze werken over Erasmus' zijn
er in deA loop der laatste jaren ook veel
nieuwe uitgaven in Nederlandsche vertaling
van zijn wefken verschenen, zooals „De
Lof der Zotheid", de „Samenspraken" en
„Ooriog".
'A. J.' V.
Tot de nagenoeg ongerept gebleven
schoonheden van den eeuweüouden gothi-
schen raadhuisbouw onzer stad behoort,
zooalsWalvis in zyn geschiedenis over der
Goude schrijft, „het onderste gedeelte op
steene zuilen gegrond, zoo konstig over
welfd, dat wie het ziet het vernuft van den
Bouwmeester lichtelijk bespeurd".
Deze ruimten waarin de Goudsche
Erasmus-tentoonstelling passende huisves
ting zal vinden zullen gedurende de ko
mende dagen in het teeken der belangstel
ling staan en velen zullen zifch by een be
zoek aan deze zeer bezienswaardige expo
sitie wellicht afvragen welke bestemming
deze „konstig overwelfde ruimten" oor
spronkelijk hadden.
Reeds by den aankoop van het „marct-
velt" in 1395 zat by de Goudsche stads
bestuurders voor dit te bestemmen voor den
bouw van een „Raethuys, Wanthuys ende
Vleyshuys", dus o.m. voor den gecentrali-
seerden verkoop van vleesch in 't klein, zoo
als dit toen steeds gebruikelijk was.
Zgoals ik bekend mag verwachten, werd
de bouw van het nieuwe Goudsche stadhuis
ruim 50 jaren nü aankoop van het daarvoor
bestemde terrein werkelijkheid; deze bouw
geschiedde in "de jaren 14481450.
Het, centrum van den vleeschhandel werd
het evenwel voorloopig nog niet; de vleesch-
houwers en -handelaars bleven de oude
vleeschhal aan de Raam gebruiken.
Begin der zestiende eeuw voldeed blijk
baar deze oude verkoopplaats niet meer aan
de gestelde eischen en verkregen de vleesch-
verkoopers toestemming hun bedrijf over te
brengen naar de aanvankelijk hiervoor be
stemde ruimten onder het stedehuis.
Deze ruimten voldeden evenwel in den
toestand waarin zy verkeerden niet aan
hunne bestemming en in een verslag van
„die staet van der stede van der Goude",
dat in 1514? in verband met de regeling der
nieuwe verponding belastingen) werd
samengesteldzie AlII, no. 1 van den in
ventaris van het oud-archief), wordt onder
de werken die door het stadsbestuur nood
zakelijk &»r hand moeien worden genomen,
vermeld: „de stede sal moeten doen ver-
„maecken dat Raedthuys endïTön d e r d a t
^Raedthuys een vleyshalle ende dat
„vervulfsel dat invalt te helpen dat ook
„costen sail &00 pont Hollants".
Reeds enkele jaren daarna werd hieraan
*De Goudsche Boterhal.
uitvoering gegeven; de stadsrekeningen van
de jaren 1517 en 1518 vermelden onder het
onderdeel „Ty meren" tegenwoordig spre
ken wy van „openbare werken" legio uit
gaven teh behoeve vpn werken „onder t
stadthuys".
Het zou my in dit bestek te ver voeren
tot in bijzonderheden over deze werken uit
te wyden.
Vast staat evenwel voor my, dat in de
jaren 1517/18 Gouda zyn „konstig gewelfde
vleeschhal" ryk werd. Ter staving hiervan
enkele posten uit een der genoemde stads
rekeningen.
Aangevoerd werd o.m. door Pieter Tren-
port van Brussel steen, te gebruiken „tot-
tet vulfsel ende oick'totte bogen" (1518
fol. 35 V); betaald werd voor het lossen van
„pilaers voor t stedehuys" (1518 fol. 36 2)
en Pieter Luyt een steenhouwer lever
de „thien perpeynen dienende tot slotstee-
nen" (1&18 fol. 39°).
Een drietal eeuwen bleef dit deel van den
raadhuisbhuw vleeschhal en wel tot dat in
de 19e eeuw de vleeschhande^ werd over
gebracht naar de huizen der handelaren
zelve.
Toen in 1853 het oude Boterhuis dit
stond ter plaatse van het tegenwoordige
gebouw „Arti-Legi" werd afgebroken,
werd de botermarkt overgebracht naar de
voormalige vleeflchhal onder het stadhuis
en nog steeds bieden des Donderdags de
boeren uit de omgeving van Gouda hun kos
telijk Holhmdsch product daar te koop aan.
Daarnevens geven de sierlyk gewelfde
ruimten meerdere malen hospitaliteit voor
diverse doeleinden.
Nu het een congresseerende doktoren-
vereeniging, die er zijn jaarltfkschen maal
tijd nuttigt, dkn weder verspreiden er de
poffertjes, door Van der Steen gebakken
voor liefdadige doeleinden, hunne heerlijke,
lokkende geuren of juichen kinderstemmen
bij het aanschouwen en in ontvangst nemen
van hunne prijzen, behaald op spannende
wedstrijden op den Koninginnedag.
En thans zullen de eerbiedwaardige ge.
welven neerzien op schatten van onderschei
denen aard uit een tyd, die ook reeds de
hunne was.
Kan men een betere, een meer by den
aard en het doel dezer tentoonstelling pas
sende ruimte vinden?!
Een bouwwerk, dat den tentoonstelling-
bezoeker zal brengen in de sfeer, die ook
hem omgaf, wiens groote wysheid en ken
nis „onze" trots mede is en die thans den
mensch nog met »eerbied en dankbaarheid
vervult!
G. J. J. POT.
Gouda, September 1936.
1
In de briefwisseling van'Erasmus neemt
die met Cornelia Aurelius ep Willem Her
mans een groote plaats in.
De beide studenten m de oude talen me
juffrouw Punt en de heer. de Bode alhier
maakten daarvan vertalingen en uittreksels
voor de tentoonstelling.
Evenals Erasmus waren .beiden Augus
tijner monnik, terwyl beidén ook Gouwe
naars waren.
Cornelis Aurelius was wat ouder
dan Erasmus en blijkbaar z\jn leermeester,
wien hy echter in zyn brieven meestal op
voet van gelijkheid schrijft. Hij was lang
geen onbeteekenend man: Aen van de vroeg
ste Nederlandsche humanisten, studeerde te
Parijs, werd daarheen zelfs afgevaardigd
om te helpen een reorganisatie van de abdij
St. Victor aldaar tot stand te brengen.
Hij was kloosterling, later, prior, van het
klooster den Hem by Schoonhoven; ook was
hy eenigen tyd in- het klooster Lopsen in
Leiden.
..Cornelia heeft veel geschreven, zoowel
proza als gedichten. Een groot deel daarvan
is in Zijn eigen handschrift aanwezig in de
Universiteitsbibliotheek te Lelden.
Van hem werd later o.a. uitgegeven:
„Batavia", een onderzoek omtrent de lig
ging van het oude door de Romeinen ver-,
melde „'.ami van de Batavieren". Dit boek
is ook op de tentoonstelling.
Willem Hermans was medekloos
terling in Steyn en was daar wel de meest
vertrouwde vriend van Erasmus. In zijn in
het klooster begonnen „Boek tegen de Bar
baren", dat in gesprekvorm is geschreven,
lakt Erasmus ook Willem Hermans optre
den. Willem Hermans schreef tezamen met
Erftmns verschillende gedichten,, waarvan
Erasmus in 1497 een bundel uitgaf (Sylva
Odarum) en Reynier Snoy in 1513 (Siiva
Carminum). H« ijchreef ook een, later uit
gegeven, bogk over den oorlog tusachen
Gelderland en Holland, die in de jonge jaren
van Erasmgs en Willem Hermans woedde,
welk boek ook tentoongesteld wordt.
In het algemeen, heeft den heer Hoffman
deze Willem Hermans voor oogen gestaan
bjj de uitbeelding van den Augustijner mon
nik in het spel „Efasmus' vlucht".
In zijn kloosterjaren heeft Erasmus 14
brieven aan Servatius geschreven. Hieruit
spreekt een gevoelige aaM, die vriendschap
zoekt; deze vormt een tegenstelling met de
latere terughoudendheid van Erasmus.
Deze Servatius is wel dezelfde als de
latere kloosterprior Servatius» dl® Erasmus
in 1614 terugriep naar Steyn.
Afschriften, waarschijnlijk dateerende van
1519 tot 1524. Brieven, gedichten en proza
van Erasmus, Cornelis Aurelius, Snoy en
anderen. Waarschijnlijk gemaakt in op
dracht van Herman Lethmaet. Een met
Erasmus meelevende kring te Gouda.
Op de tentoonstelling vindt men twee in
perkament gebonden boekjes, geschreven
met een duidelijke hand en sierlijke roode
hoofdletters; zy worden in den catalogus
van de Librye van het jaar 1874 op blz. 92
en 93 vermeld a it: „Excerpta quaedam"
(Eenige Uittreksels) en „Erasmiana" (Ge-'
schriften van Erasmus).
Allen, de Engelsche wel meest gezag
hebbende, Erasmuskenner, die de boekjes
aanduidt, als Gouda M. S. 1323 en 1324,
wijdt hieraan een beschouwing in zyn in
1906 verschenen eerste deel van de verza
melde brieven van Erasmus (p. 609—613).
Daarbij komt hy tot de conclusie dat deze
afschriften dikwijls een betere tekst geven
dan de onder toezicht van Erasmus zelf ge
drukte boeken, zoodat de afschrijver recht
streeks over de eigenhandige ^tukken van
Erasmus moet hebben beschikt. Dit geeft
aan de handschriften een bizondece betee-
kenis.
Verder blykt dat er een zeer nauwe ver
wantschap is met Gouda: brieven en ge
schriften van Cornelis Aurelius, Willem
Hermans en Reynier Snoy komen, naast die
van Erasmus, voor; een van de gedichten is
een aanbeveling om toch vooral in Gouda
Grieksch en Latyn te leeren.
Merkwaardig is vooral dat de afschrijver
wanneer hy uittreksels gaat" maken uit het
„Brievenboek" van Erasmus, begint met den
„spotbrief", de „epistola iocosa", dien Eras
mus aan Herman Lethmaet ter lezing aan
beveelt in zyn bekenden brief van 21 Fe
bruari J.523. Deze laatste is de brief, die het
eigendom is van de Librye en door Dr. Lie-
vegoed in dit aan de Erasmusviering ge
wijde blad van de Goudsche Courant uit
voerig wordt besproken.
Een goede vriend van Erasmus, die nauwe
betrekkingen had met Gouda en die uit het
„Brievenboek" het eerste grijpt naar de i
aan Herman Lethmaet aanbevolen „epistola 1
iocosa": de bezitter van deze afschriften J
(aldus Allen aan de hand van nog eenige
andere gronden) moet wel Herman Leth
maet zelf geweest zijn. Hy heeft dan (daar
het niet de hand van Lethmaet is) deze
afschriften laten maken door iemand wiens
vak, dat was.
Deze reeks afschriften toonen aan dat er
te Gouda tijdens het leven van Erasmus een
kring waé) die vol belangstelling was voor
zijn werk en rechtstreeks met hem mee
leefde.
Het verrassende in de zeer aannemelijke
veronderstelling van Allen is, dat hierdoor
de eigenhandige brief van Erasmus en de
beide bundels afschriften (drie van de meest
waardevolle eigendommen van de Librye)
door den persoon van Herman Lethmaet
nauw met elkaar verwant blyken. 4
R.
Zijn voorrede bij een uitgave van g<
dichten van Erasmus en Willei
In verband met het spel
vlucht" wordt van dezen Goudschen dokter,
van ongeveer denzelfden leeftijd als Eras
mus, reeds melding gemaakt.
Ook de tentoonstelling geeft een en ander
van hem te zien.
I Dokter Snoy schreef aan Erasmus een
bewaard gebleven brief, waarin hy Erasmus
raadpleegt over een „Geschiedenis van Hol-
land" die Snoy bezig was te schrijven. In
dien brief vertelt hy iets over dat boek.
I Verder gaf Reynier Snoy in 1513 gedich
ten uit van Erasmus en Willem Herjnans.
**De?e zyn op de tentoonstelling aanwezig.
Het was toen 20 jaren geleden dat Erasmus
j het klooster Steyn verliet; hy was intus-
schen algemeen bekend geworden.
Hier volgt het eerste gedeelte van de door
Dr. Lievegoed gemaakte vertaling vay de
voorrede in dezen gedicntenbundel/jgetiteld
„Silva carminum".
„Mr. geinier Snoy den lezer heil.
Gy hebt hier, oprechte lezer, de eerste
pennevrucht van Erasmus van Rotter
dam, een in alle opzichten zeer geleerd
man. Toen hy in het „Steyns«he land"
als Regulier Kanunnik leefde, heeft hij
als nog zeer jonge man (hy was nog
niet twintig jaar oud) deze eerstelingen
van zijn talent met groote belofte voor
de toekomstlals eerste begin en voorspel
gegeven, zyn inspanning in het worstel
perk def poëzie daarmede beginnend en
tot uitdrukking brengend, terwyl zyn
vroegrijp talent de voortreffelijke aan
leg van zyn geest ondersteunde.
Zoo dan ook heeft onze Willem van
Gouda, als een tweede Theseus, met zijn
Erasmus iii „het Steynache land" (waar
zy reguliere kanunniken waren) onge-
weer tien jaren samengewoond met niet
minder opmerkzaamheid van geest, een
zelfde ijver en met belangstelling voor
dezelfde studievakken.
Voorzeker gelukkig „dat beroemde
land van Steyn", uitmuntend door zyn
godsdienstzin en geleerdheid, dat dezé
voedsterlingen heeft opgevoed, die zich
zeer verdienstelijk hebben gemaakt voor
de wereld der letteren, en die de geheele
nakomelingschap zal bewonderen;"