W arm j as BRAND by Kabouter HET OUDE STENEN Dat kwam nu van het gedommel bij de kachel. WAT SPINT EEN SPIN Haantje de Voorste... in de Koele. EVENTJES PRET. Wat staat hier? Zaterdag 37 April 1940L Halt en rust Dappere brandweermannen HELP MENEER EEND EENS! Voor de ouderen Of hij geen tien meer tellen kan...., daar staét hij nu, die kleine man, in 't hoekje van de klas! Geen kik durft hij te geven meer, hij tuurt omlaag, de ogen neer. Is dat die stoute Bas!! K - ;- Mi li Een jongen, vol met kattekwaad, die altijd draait en altijd praat als meester het idet ziet. Die and'ren aan het lachen maakt en Iedereen met propjee taakt, die hij in 't ronde «Met, Haantje de voorste leek dié Bas, maar™ het verveelde meester ras en etraf volgde al vlug! Zodat hij in de hoek nn staat, en - helpt dat niet! - dAn Baeje gaat naar™ d'éérste klas terug!!! Maar, Bas neemt zich in stilte voor: Dat zal m ij niet gebeuren, hoor! BRAMENTIJD HET GESCHENK VAN DE FEE De grootste optimist. Onschuldige val. Vrije keuze. Weg om de handdoeken. SPREEKWOORD-REBUS centj •- Hol*, holé, wij wand'len Soar het lenteboe, en wle gut net one mee! Het was rroltfk gezang en het kwam uit wel dertig kabouter- lceettje*. In een ordelijk groepje trokken die dertig door het bos, se marcheerden netjes in de pas en m genoten vtn de beweging en de lekkere boelucht, het fris se windje en de zonnestraaltjes, die vlekjes maakten op de bos paadjes. jferborgen tussen de struiken stond een aardig klein kabouter- huls in de vorm van een oadden- Stoel. Daar woonde kabouter Warm Ja». De voortmarcherende kabouter* konden hèm niet zien, want hij aat achter zijn goedge- sloten venstertje, maar hij zag hen wel en toen het jolige troep je, so gezellig-zingend, voorbij trok, schudde hij m lep rijzend z(fn hoofd. Onzin, onzin, prevelde hJJ. Ken goede kabouter hoeft niet te marcheren als een soldaat. Dte heeft aanstonds, als het wat drukker wordt in het bos, ge- noég te doen met al zijn werk na te lopen. Neen hoor, m ij kra gen se niet voor hun afstande- marreen of hoe ze dat dan ook noemen, al kun Je er ook een grote blinkende medaille mee ver dienen en al komt je naam dikge- drukt in de Kabouterkrant! Ik Olijf maar liever to mijn gezel- lig-warme huisje, bij mijn gezel lig warme kacheltje! En toen hij dat gezegd had, trok kabouter Waimjae zich van zUn venstertje terug, porde zijn kacheltje nog eens op, trok zijn leunstoel, die vol lag met zachte dikke kussens, nog wat dichter bi) het vuur en ging gemakke lijk aitten met zijn voeten opide kaohelrand. Het gezang was trou wens allang weggestorven. Die domme kabouter Warm Jas, om de stoffige en bedompte luch/t van zijn veel-te-warm gestookt kamertje te verkleien boven de lekkere frisse lentelucht bui ten! Maar Ja, hij was eigenwijs! Zelfs de kabouterkoning -had hem niet tot andere gedachten kunnen brengen en als dié het niet kon, kon niemand het. Watmjas wilde nu eenmaal niet mee wandelen! Op de kachel stond zijn trek potje vol eikeithee te pruttelen. Ik zal me maar eens een kopje inschenken, dacht Warm jas en voegde de daad bij het woord. Maar toen hij de warme thee naar binnen had, werd hy erg slaperig! so bij dat vuur. Evan rakelde hij er nog in, en toen dutte hy in. En daardoor kwam het dat hij niet merkte, dat een klein gloeiend kooltje uit de kachel sprong, juist op •tiet hasrdkieedj# van fijngevloeh- ften droge bissen, dat dadelijk be lton te smeulen... I de kabouters waren lh aan grot* kring om bet huisje van Warmjaa gemar cheerd en se waren daacran niet so erg ver verwijderd, toen ka bouter Stappebeen, die de leiding Tan het groepje had, Halt en rust! kommandeerde, hetgeen neggen -wilde, dat xe <9 hun ge mak op het zachte moe mochten gaan zitten an het lekkers op eten, dat ze in hun zijtassen had den meegenomen. Er waren ka- boutws, dte flink wat sneden eigengebakken brood hadden •neegenomen, anderen hadden weer krentenkoek of platte koe- honing en aangemengd met mor gendauw. Geloof maar dat dit kabouterkost lekker was. Kabou ter Stappebeen haalde zijn lie velingskostje, kastanjebrood, voor den dag, want volgens hem was er niets geschikter om een kabouter stevig en ferm te ma ken! En lachend en pretmakend begonnen ze hun lekkere hapjes met elkaar uit te ruilen. Toen kwamen de flesjes met bessenli- monade. waarop de'kabouterko ning zijn marcherende kabou ters altijd trakteerde, ook voor den dag en ze begonnen echt ge zellig te eten. Maar opeens wees kabouter Stappebeen, die juist een mond vol kastanjebrood had genomen, op een klein grauw rookwolkje, dat tussen twee heesters zicht baar werd. Haastig at hij zijn mond leeg. Brand, riep hij toen opge wonden, er moet ergegs brand zijn, kijk. maar! Ze kwamen allemaal kijken en Ja, ze zagen het ódk. Rook, die zo'n kleur heeft en zo in dikke ballen opstijgtdie is afkom stig vaji iets dat brandt! Wat kon hft zijn? Ze keken elkaar aan, rezen haasug overeind, hun lekksre hapjes maar weer gauw in hun zijtassen proppend. Want je begrijpt, dat geen ka bouter ter wereld rustig blijft dooreten als er ergens gevaar dreigt of zijn hulp nodig kan zijn. En ordelijk voortstappend liepen ze zo vlug ze konden af op de plek waar de rook vandaan kwam. Het was.,., kabouter Warm jaa' huisje, dat ta lichterlaaie stond, zoals jullie al wel begrepen zuR hebben en het ergste was, dat kabouter Warmjas maar pas héél kort tevoren wakker ge schrokken was, door de verstik kende rook en de ondraaglijke hitte in zijn kamertje. Angstig en ontdaan keek hij om zich heen. Wat was er aan da hand? Droomde hij nu nog? Of., of... was ar héus brand??? Ja, de vloermat brandde en de poot van Zijn tafeltje brandde en een klein vlammetje kronkelde tegen de gordijntje» opt En een rook.,., een rook.... sjjn keel zat ervan dicht HU holde naar de deur en trok die open. Brand! Brand! schreeuwde W). Maar de buitenlucht die naar binnen gewaaid kwam, wakkerde het vuur alleen mahr aan.... Warmjas wist zich geen raad. Open rukte hij de vensters en begon wild en onbedachtzaam alles wat hij maar aan meubel tjes of kleedjes te pakken kon krijgen naar buiten te gooien. En toen toen zag hij op eens de kabouters naderen in marsorde, waardoor ze o, zo snel vooruit kwamen. Nu zongen ze niet nu stonden hun gezichtjes ernstig en uit de verte riep leider Stappebeen kabouter Warmjas al toe: Kalm maar, hier kómen we al om te helpen, hoor! Bi) hét huisje gekomen weer den ze zich allemaal als dappere brandweerlieden. Ze maakten hun kleren nat en drongen zó het huisje binnen om maar zoveel meubeltjes te redden als ze maar te pakken konden krijgen. Warm jas zelf deed natuurlijk óók mee en met vreugde zag hij dat ten minste zijn beste stukken naar buiten gesleept werden. Tingelmgelingdaar kwam toen nog met veel gebel de rode brandweerauto uit Kabouterdorp aanzetten en de mannetjes be gonnen dadelijk te spuiten. Ka- bouters gaven emmers water doop uit het nabijzijnde poeltje. En door hun flink optreden lukte het zowaar, de brand te blussen. Er was jwel veel waterschade en het huisje zou een flinke opknap per nodig hebben om weer het oude te worden, maar het was tenminste niet afgebrand. Of kabouter Warmjas dankbaar was! Hij kwam alle helpers persoon lijk de hand drukken en bedan ken en nodigde hen nü alvast uil op het grote feest, dat hij geven zou als hij na de grote schoonmaak zijn huisje weer In orde had. En, mannen, besloot hij, voortaan zal ik niet meer hij' de warme kachel blUven dommelen als buiten de lente roept. Ik heb nd gezien hoe gevaarlijk dat kan eUto Mijnheer eend heeft erg veel haait, want, weet ft, hij ma et de trein halen. Maar de etakker weet niet, hoe hij er komen moot, want ar tijn al to veil kronkelpaadjee. Willen.jullie hem niet eene hel- pan, door hem met een scherpgepunt potlood de weg te wijtgnt ■kiWisii. at WETEN Jullie, dat vinnen niet allaen eptane- webben spinnen? In de zomer worden de spinnen pos echt bedrijvig./Dan ver sleren ze de tuin met lange, fijne draden, die ze van bloem tot bloem, of plant tot plant spinnen. Elke sphi doet *0 een massa zijden draden ont staan. 's Morgens vroeg kun je er dauwdrup pels aan zien hangen en als de zon erop schijnt, schitteren ze al# diamanten. Meneer apin maakt die dradgn niet voor sijn plezier. O nee, WJ heeft deer zijn reden voor. Om te beginnen houdt hij van reizen en dat doet hij ln zijn zelfgetoaakte ballon. Daarvoor kiest hij een mooie, zonnige dag uit en klautert dan tot aan het puntje van een grashalm, waar hij xlch stevig vastzet. Dan begint hij te weven. Al* hij voelt dat de wind sterk genoeg la om hem te dra gen, maakt hij zich los en weg vliegt hij, door de wind gedragen- Zo wordt het spinnetje ln zijn ballon mijlen ver vervoerd. Jammer genoeg, ge beurt het wel, dat hij de see inwaait en verdrinkt, maar er zijn mlllloenen spinnen die veilig op het land terecht komen. Behalve voor haar web en ballonnetjes, ge bruikt de wijfjesspin haar draden ook nog om er een hangmat voor baar eieren van te maken. Die haiwmat gebruikt ze als wieg voor haar babies, want als ze dat niet zou doen, zouden haar dier bare kindertjes ln de storm omkomen. Het epinneweb dient als val. Zodoend* vangt de spin veel vliegen. Daarom ia de spin so nuttig, warivhoe minder vliegen hoe beter. Vliegen zijn geen al te zindelijke beestjes, ze zitten overal op en gaan dan zonder gewetensbezwaar op je bo terham, vlees of boter zitten. Zorg er dut steeds voor, dat al het voedsel zo feel mogelijk toege dekt Is, zodat er geen vllegeh bij kunnen komen. De draden van zo'n web zijn zo sterk, dat ze selfs een zwaar lichaam van een paardenvlieg of bij kunnen dragen. i[ MIEKE was het dochtertje van een armen dagloner, die soms wekenlang geen weric had en slechts met de grootste inspanning voor zijn zwakke vrouw en zijn dochtertje de koet kon verdienen. Het was dus voor de arme mensen heel gelukkig, dat Mieke soo'n lief, vlij tig meisje was, dat alles deed om haar arme ouders te helpen. Op een middag zat zij verdrietig op het Wetoe bankje voor haar armoedige woning. Vader was die morgen al vroeg weggegaan, om werk te zoeken, en moeder lag weer ,te bed. De arme vrouw had koorts en vroeg telkens om i-ets te drinken. Hè, dacht Mieke droevig, Ik wou, dat Ik een* iet* lekkers voor moeder had. Ik kan haar nieta dan water geven en dat helpt zo weinig voor de dorst. Kon lk haar maar eens wat heer lijke, sappige vruchten geven, maar ik heb geen geld om 'fj-uchten te kopen— De tratien sprongen haar in de oogjes. Ze wil de moeder zo graag eens MIJ maken, maar... zij wist geen enkel middel. En toch, daar schoot haar opeens wat te bin nen. Het was al September en de bramen begon nen te rijpen. Bramen, overheerlijk. Zij groeiden in het bos ln overvloed en niemand hoefde er iets voor t* betalen. Wat Val moeder smuEen, dacht Mieke blij. Ik hoop, dat lk er vind, die rijp zijn en- als ik er véél zie, ga lk naar het dorp, om ze te verko. pen. Den heeft moeder niet alleen vhichten, maar ook nog wat geld. Wat zal ze dan yblij zijn. Op haar teentje* sloop Mieke naar binnen. Moe der lag rustig te slapen. Het meisje nam vlug een mandje en even onhoorbaar trad zij naar bulten. Moeder was gelukkig niet wakker gewor den. Mieke wist heel goed, waar de braamstruiken groeiden, maar zij moest wel een uur lopen om er bij te kotten. Toen zij ze eindelijk bereikt had, danste zij even van blijdschap. Er glinsterden al tientallen bessen tussen het groen, die glanzend zwart waren. Mieke zet te hear mandje neer en begon haastig te pluk ken en het duurde niet lang, of de bodem va,n bet mandje was helemaal met donkere, glanzen de vruchtjes bedekt. De scherpe dorentjes schramden en wondden haar vingers, maar ze lette er niet op. Ze plukte dapper voort, want ze wilde haar mandje zo gauw mogelijk vol hebben. Ze kon moeder dan van haar heerlijke vruchten laten smullen en misschien nog, vóór het donker werd, naar het dorp gaan, om de overige te verkopen. Je hebt het druk, kindlief, klonk het eens klaps achter haar. Mieke schrok en Met het half gevulde mandje bijna vallen. Maar toen zij omkeek, begreep zij dadelijk, dat Bij geen reden had, om bamg te rijn. Achter haar stond een lieve, fleine fee, die haar vriendelijk lachend aankeek. Ik geloof, dat je heel veel van bramen houdt is het niet, lachte de fee. Kon je niet wachten tot ze allemaal rijp zijn? Het meisje had een kleur gekregen en staande verlegen naar de grond. Ik wou er wat voor moeder plukken... sprak zij. Moeder is zo zwak en zo ziek.... zij heeft zo'n erge dorst... en ik wou ook nog wat bramen in het dorp verkopen, dan kan ik haar misschien nog wat geld geven. U bent toch niet boos, dat ik hier zo maar pluk? Weineen, lachte de fee. Ik vind het juist heel goed. Kijk eens na«r Je handjes... er zit bloed aan, merk je wel? Houd jij zóveel van je moe der, dat je dèt voor haar over hebt? Geef mij eens een hand, lieverd... Nu eerst voelde Mieke, dat haar handjes pijn deden, en beschroomd stak zij de fee haar rech terhandje toe. 'De fee sloeg haar arm om Mieke's hals en kus te haar op beide wangen. Je bent een lief en dapper meisje, sprak «ij ernstig en omdat je zóveel van je moedertje houdt, wil Ik je een beloning geven. Kijk, hier heb ik een stenen kannetje. Ik ga er elke middag water uit de bron in halen, maar vandaag kan Sk dat wel eens overslaan. Dat kannetje is voor Jou, hoor. Dag Mieke. De fee lel het kannetje voorzichtig tn Mieke's arm en toen was zij eensklaps verdwenen. Toen Mieke die avond ln haar bedje lag, kon tij maar niet ln slaap komen. De maan scheen vfoUjk 'door de verweende ruitjes op de smalle, verveloze vensterbank, waarop zij het kannetje had neergezet. Aldoor moest Mieke aan het ge schenk van de fee denken. Wat moest zij er eigen HJk mee <Joenf Aan een kannetje had moeder geen gebrek en het had bovendien *>'n aondsr- Uilge vorm. Wacht eens... dèt had de fee bedoeld: zij moest het hoge smalle kannetje bij moedert bed zetten, met mooie, langateHge bloemen er ta. Moeder Kon dan van haar heerlijke kleuren en geuren genieten. Wat zou dat heerlijk zUn. Het smalle, slingerende bospad, waaraan bet huisje van Mieke's oudera lag, werd, els het mooi weer was, bezocht door honderden a laars en sommigen kwamen zelfs al vroeg. Toen Miéke zich de volgende morgen sen en gekleed hsd, werd er op de deur geklopt. Verwonderd deed zij open en toen zag zij heer, die haar vriendelijk toeknikte. Wat staat daar een beeldig kannetje het raam, sprak hij. Zou lk dat kunnen kopen? Ik geef je er graag een gulden voor. Een gulden. Mieke's oogen straalden van blijd schap. Wat zouden vader en moeder opkijken. Alstublieft, meneer, lachte Mieke. Hat kan netje Is van mij dus ik mag het wel verkopen. Ik zal het even voor u halen. Toen de wandelaar het kannetje betaald had, sprak hij: Hoor eens, kindlief, lk weet niet, of Je nog meer van die prachtige kannetjes hebt. Maar éls Je er nog bezit, moet je ze noodt voor minder dan een gulden geven. Zul je daar aan denken? Ja, meneer, antwoordde het meisje, maar ik had er maar één, weet u. Maar toen Mieke de volgende morgen uit I bedje sprong, zag zij tot haar grote verbazing, dat er... wéér zoo'n kannetje voor het venster stond. En o, wat een blijdschap. Een uurtje later was het al verkocht, óók voor hetzelfde bedrag. En een' dag later prijkte er morgen# wéér zo'n kannetje voor het raam en ook nu vond het een koper. En dat gtag zo voort, van dag tot dag, van maand tot maand en van jaar tot jaar. Het, oude vreemde kannetje, dat da fee aan Mieke gegeven had, maakte voor altijd aan de armoede in het huisje een einde. Ja, vertelde meneer Jolig, lk heb jaren ge leden eens den man ontmoet, die stellig wel de grootste optimist was, dien ik van m(jn leven zal tegenkomen. Hoezo? wilde zijn buurman weten. Wel, zei toen weer meneer Jolig, die man ging met niet meer dan één dubbeltje op aak er gens in een restaurant oesters eten, ln de hoop, dat hij ln de schelpen wel een paarl zou vinden, om daarmee zijn rekening te kunnen betalen. Kleine Jan viel stellig eens per week zijn knieën kapot. En toep oma weer eens bp bezoek kwam, vroeg ze dus: En... Jantje, ben je soms weer eens geval len? Ja, oma, zei Jantje prompt. Gisteravond. Gisteravond? Maar hoe kon d»t? Toen lag je toch in bed? Lag ik ook, lachte etout Jantje toen, *n toen viel ik... in slaap. Zeg eens, Plm, vroeg vader, die wilde we ten of zijn zoontje al een klein beetje vordering in het rekenen maakte, wat zou J U nu liever wil len hebben: de helft van een citroen of een derde van een sinaasappel. Een derde van een sinaasappel, vader. Ml Pim dadelijk. Waarom? vroeg vader verwonderd. Omdat ik niet van citroen houd, vader, WH toen het onverwachte antwoord. Moeder en kleine Klaartje zaten voor het raeto en keken naar buiten. Op de weg lag een grote plas, de musjes kwamen om daarin een badje tg' i nemen en moeder vertelde Klaartje, dat vogels' f dit greeg doen en dat ze erg zindelijk zijn. Opeens echter vlogen alle vogeltjes weg. Vragend keek Klaartje moeder aan en toen zei ze: Waarom doen ze dat, denkt u, moesje? Gaan ze misschien nu hun badhanddoeken halen—? www We hebben hier u We hebben hier weer eene een tpreekwoorderarebut 1 etelt een tpreekwoord van t woon welkt Volgende week oplauing.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1940 | | pagina 15