Coot je ds zoek!
Joeps avontuur
Jopie in de
kruidenierswinkel
J
DOKTERSVISITE
De achtervolging op de fiets,
door Hein en zijn drie vriendjes
Hoe hij op Lies wachtte
RAADSELS
Joep is verdwenen
Nog harder
De verleiding
bij de schaaltjes bonbons
j Gevonden
Alleen in de winkel
De kruidenier komt
I vali
OPLOSSINGEN vah de raad»*
uit het vorige numo*'
a*
Li
MET een geweldige vaart kwa
men de vier jongens aange-
suisd. Hein ging als eerste
4eor de eindstreep. Vlak achter hem
kwamen de drie anderen. Hijgend
stapten de jongens van de fiets. Heins'
stalen paardje glinsterde in de zon,
sjjn fiets was de mooiste van alle.
Ze was helemaal verchroomd en had
een fijne lantaarn. Met een stralend
gezicht reed Hein zijn trouwe ros
achter het huis en zette hem tegen de
muur.
Met veel lawaai sprong het stel
jongens in de zandkuil, die ze hier
hadden gemaakt. En toen volgde er
een echt mannengesprek over terug
traprem, versnelling, en binnenban
den. Echt een gesprek, waar meisjes
niets van begrepen. Die speelden lie
ver op straat met haar poppen en
snoepten wat lekkers. Tenminste, dat
zeiden de jongens.
Ze zaten nog steeds gewichtig te
praten. Dikke Joop was aan 't woord.
Lui, nu zijn we vier man sterk!
We zouden best eehs tegen die Hulst-
horstjongens kunnen rijden.
We gaan 't gewoon vragen, voeg
de Jan er aan toe.
En Hein riep vol vuur:
We zullen Ze eens laten zien wat
we kunnen!
HU wilde nog iets zeggen, toen Mie-
ke plotseling hard huilend kwam aan-
gelppen.
O, o, ze hebben Cootje gestolen!
Cootje! Een man op de fiets heeft
haar meegenomen! huilde ze.
Wat? Is Cootje gestolen?
schreeuwde Hein. Gootje was Hein
zusje.
Ja, eerst heeft hjj haar overre
den En toen heeft ze gehuild. En toen
heeft hjj haar gewoon op z'n fiets ge
zet en is weggereden. En Cootje huil
de zo... vertelde Mieke opgewonden.
Hein zat al op z'n fiets.
We moeten hem achterna!
Z'n drie/vriendjes sprongen ook op
hun fiets epL^eg suisden ze. Ze vlogen
over. de weg. Ongeveer een kilometer
voor zich uit, zagen ze een zwarte
stfp. Dat was natuurlijk de ontvoer-
MOEDER, kijk eens wat een lief
klein hondje!
Lies kwam uit school en al bjj
de buitendeur begon zij tegen moeder
to vertellen, hoe zij gekomen was aan
kat kleine, zielige beestje, dat op de
mat zat te bibberen en keek, of het
er liefst nooit meer vandaan zpu wil
len gaan.
Moet u horen, moedert Hij werd
In de Breedestraat achterna gezeten
door een fox, weet u wel? Zo'n hond
met zwarte vlekjes. En hjj is nog zo
klein, hij kon niet wegkomen. En die
fox, dat nare beest, kreeg hem te
pakken en beet hem aan alle kanten.
heb hem gauw weggejaagd hoor,
het kleintje meegenomen. Hè toe,
mag ik het houden?
Moeder keek bedenkelijk. Zomaar
eon hond in huis, en dan nog wel zo'n
klein beest. Wie weet, was het dier
■iet eens zindelijk! Stel je eens voor,
wat een last dat zou zijn! Maar ja,
Lies keek zo smekend en het hondje
drukte zich zó vast tegen haar aan
dat moeder medelijden kreeg met al
labei.
Maar misschien is hij wel van
iemand, Lieske, zei ze nog.
Neen moeder. Ik heb overal in
de straat aangebeld en gevraagd, of
hdaar thuishoorde, maar niemand
wist iets van hem af. Mag het dan?
Voorlopig wel, maar we zullen
eerst vanavond eens in de krant kij
ken, of er geen advertentie in staat
van iemand, die een hondje kwijt is,
en we moeten het ook aan het politie
bureau opgeven.
Lies was blij. Nu ja, dat wat moe
der zei, moest allemaal wel gebeuren,
maar ze had er toch zo'n idee van,
dat het diertje bij haar zou blijven.
En Liesje bad gelijk. Want er stond
géén advertentie in de bladen en van
het hoofdbureau van politie kwam ook
geen enkel bericht, dat er iemand een
hondje was komen zoeken.
„Joep" noemde Lies het hondje,
wndat hij er zo'n eigenaardig blafje
ap na hield, dat net klonk als die
naam. Het was maar een klein, dood
gewoon hondje, een straathondje met
lang, roodbruin haar en een alleraar
digst spits kopje. Met zijn bruine
ogen kon hij Lies zo vriendelijk aan
keken, net of hij zeggen wou:
Jij hebt me gered en daarom
houd ik van je.
De hele dag, als Lies naar school
was, lag Joep in de tuin of holde er
vrolijk om de struiken heen. Moeder,
®e in de keuken aan het werk was,
hield haar hart wel eens vast uit angst
lat hij door de mooie bloembedden
ou stormen, maar Joep was een net
'ndje en hij vermeed zorgvuldig de
•rken met begonia's en rozen, die
lesje's vader met veel moeite had
>ogekweekt.
Als Lies uit school kwam, zat Joep
altijd bij het tuinhek op haar te wach-
•en. Maar op een dag was hij er niet.
-.ies was eerst verbaasd, maar later
«gerust want Joep was in geen vel
len of wegen te vinden. Hoe ze ook
nep en floot, hij wès weg en bléóf
eg. Lies kon er niet van eten en tel-
«f*S kreeg ze tranen in de ogen. En
—t ergste was, dat ze straks weer
V ir school moest en niet eens tijd
wd om naar haar vriendje te zoeken.
Moeder troostte haar, en zei, dat zij
na het eten wel eens op straat zou
gaan kijken; Joepje zou zéker wel te
recht komen. Maar Lies was er toch
niets gerust op. Treurig ging ze naar
school.
Ze liep langzaam de straat uit en
door de stille laan. Naar alle kanten
keek zij uit of ze Joep niet zag. Maar
nergens was een spoor van hem te
vinden.
Totdat ze op de hoek Van de
Schoolstraat kwam. Wie zat daar?
Joep, met een eigenwijs, scheef kopje
en fonkelende bruine oogjes. Hij kwis
pelstaartte vrolijk en kwam dadelijk
op haar toe.
Joep, riep Lies en zij ham het
hondje in haar armen. Ze kon er
niets aan doen: ze begon ineens te
huilen. Joep drukte zich stevig tegen
haar aan en likte haar wang. Toen
moest Lies toch wel weer lachen: het
was net, of het hondje haar wilde
troosten.
Waar kom je toch vandaan?
vroeg ze, hoewel ze best begreep, dat
Joep geen antwoord zou geven.
Toen kwam er een oude dame uit
het tuinhek, waarvoor ze stonden.
Is dat jouw hondje meisje? vroeg
ze.
Ja mevrouw, zei Lies.
O, zei de dame, ik was juist
van plan om hem binnen te halen.
Ik begreep niet, wat hij daar deed.
Hij zit er al van twaalf uur af en de
kinderen, die uit school kwamen,
trapten haast op hem. Maar hij wilde
blijkbaar niet van dit plekje vandaan
O, zei Lies, dan .zat hij zeker
op mij te wachten.
Er was haar ineens een licht opge
gaan. Die goeie Joep, die had inplaats
van bij het tuinhek, vlak bij school
op Liesje staan wachten! En Lies was
toevallig een eindje met een vrien
dinnetje meegelopen, de andere kant
op. Daardoor had ze Joep niet ge
zien. En nu was het al halftwee en
ze had geen tijd meer, hem naar
huis terug te brengen!
Dan maar mee naar school. Maar
de meester, die het verhaal hoorde,
zei:
- Hoor eens Lies, breng jij je hond
je maar even'thuis. Op school kunnen
we hem heus niet gebruiken. Boven
dien zou je moeder maar voor niets
naar hem zoeken. Ga maar, e/i kom
gauw terug.
Nu jullie begrijpt, dat Lies blij was.
Ze holde, met Joepje achter zich 'aan,
naar huis. Moeder begreep er eerst
niets van. Maar toen ze alles had ge
hoord, lachte ze vrolijk.
i Die malle Joep! Maar we zullen
hem toch voortaan maar thuis houden
tegen de tijd, dat de school uitgaat.
Dat vond Lies ook. En van die tijd
af zat Joep weer trouw op het vrouw
tje te wachten bij het tuinhek.
der van Cootje. Hein trapte uit alle
macht. Hij kon toch niet toelaten, dat
zijn kleine zusje voor z'n neus werd
meegenomen! Hij zou dien kerel wel
mores leren! Hij was immers haar
grote broer!
Vooruit, harder! vuurde hij zijn
vrienden aan en klemde z'n tanden op
eikaar. Strak bleef hij naar de stip
voor hem kijken. Die zou hem niet
ontsnappen!
Plotseling maakte de weg een
scherpe bocht, zodat de stip achter de
bomen verdween. Als ze hem nu niet
inhaalden, vóórdat de ontvoerder het
stadje binnenreed, zouden ze het spoor
verliezen. Wat zou er dan van Cootje
terecht komen?
Jongens we moeten nog vlugger
rijden! Anders krijgen we hem niet!
brulde hij den anderen toe.
Dikke Joop hapte naar lucht. Hij
zag er uit als een rode pompoen. En
de anderen hijgden niet minder.
Trillend van opwinding suisde Hein
de bocht voorbij en zag nog juist, dat
de stip het stadje binnenreed. Nog
harder probeerden ze te rijden. Joop
hing aan de fiets van Jan en liet zich
meevoeren door de wind. Een paar
minuten later waren ze in de stad.
Maar wat nu? Daar stonden ze en
wisten niet welke straat ze in moes
ten. Hein stapte kordaat op een paar
jongens af.
Hebben jullie misschien een fiet
ser met een klein meisje gezien?
De jongens schudden hun hoofd en
wilden weglopen, toen één van hen in
eens zijn vinger tegen z'n hoofd legde.
Ja, toch, ik heb ze gezien. En
het been van het meisje bloedde, vul
de hij nog aan, terwijl hij de richting
aanwees, waarin de man was ge
fietst.
Het stel moedige vervolgers zette
de tocht voort. Ze keken in elke zij-
straat, en dat kostte tijd. Na een
poosje vroeg Hein weer aan iemand,
of ze een man met een meisje op zijn
fiets hadden gezien.
Een klein meisje wist hun alles te
vertellen.
Ja, een fietser met een meisje.
Die zijn daarginds in dat huis ge
gaan, daar waar die fiets voor de
deur staat. Het meisje had haar voet
gebroken.
Wat? Haar voet gebroken?
schreeuwde Hein ontzet en sprong
weer op zijn fiets. Even later stonden
ze met z'n allen voor de bewuste wo-i
ning.
f* Nu hebben we den ontvoerder
rie(> Hein voldaan uit. Dit is zijn
fiets. Jan, haal jij eens gauw een
aepnt! Wij zullen hier oppassen, dat
hij niet vlucht!
Jan ging weg en de anderen luister
den intussen naar Hein's bevelen.
We slaan erop, als hij komt,
hoor! Hij zal ons niet ontsnappen. We
maken een herrie! Al loopt de hele
stad uit!
Toen verscheen Jan met een agent,
die het hele verhaal tot in de puntjes
te horen kreeg.
Nu, ik zal eens gaan kijken, zei
de agent kalmpjes. Blijven jullie
maar hier. Ik ga naar binnen.
Ja agent! zei Hein plechtig.
Ze beefden van opwinding. Zo'n
avontuur hadden ze nog nooit beleefd
Misschien hadden ze wel een bekende
inbreker gevangen. Wie weet stond er
vanavond niet in de krant: „Vier
moedige jongens
OPIE was een aardige jongen
van een jaar of acht. Er was
weinig kwaads van hem te zeg
gen; hij deed op school goed zijn
best, was gehoorzaam en wel eens
ondeugend, zoals het een gezonden
jongen betaamt, maar toch irt geen
geval Slecht of gemeen.
En toch... hoewel Jopie dus mocht
doorgaan voor een goeden jongen,
toch kwam hij op een goede dag
voor een geval te staan, dat hem
nog jaren bijbleef. Misschien geluk
kig! Er zijn dingen, die een leer
zame herinnering achterlaten...
Jopie moest nogal eens boodschap
pen doen en zo kwam hij vaak in
de kruidenierswinkel op de hoek. Het
was een flinke, frisse zaak, waar
behalve de gewone kruidenierswaren
ook koekjes, bonbons en andere ver
snaperingen werden verkocht.
Jopie vond het altijd leuk, daar
boodschappen te halen. Het rook er
zo prettig en er hingen allerlei mooie
gekleurde reclameplaten; het was er
meestal vrij druk en onder het wach
ten kortte hij dan de tijd met het
bekijken van die platen en het ver
gasten van zijn neus op die ver
scheidene geuren!
Nu iiad de kruidenier de gewoonte
enkele schaaltjes met allerlei soorten
bonbons en suikerwerken op zijn
toonbank uit te stallen. Die trokken
altijd de bijzondere belangstelling
van Jopie, er waren zulke mooie
bonbons bij van verschillende vorm
en ze zagen er verrukkelijk uit. Het
was handig van den kruidenier, die
lekkernijen daar zo goed zrchtbaar
uit te stallen... De dames, die zijn
Ze luisterden gespannen, maar fn
hef huis bleef het doodstil. Het duur
de niet lang of de agent verscheen
weer en riep de jongens binnen.
Kom maar mee. We hebben hem
al. Bevend klommen ze achtef den
agent de trap op.
Is mijn zusje er ook? vroeg Hein
zachtjes.
De agent knikte -ja. Toen deed bij
een deur open ep schoof de jongens in
een kamer, waar het naar „een dok
ter" rook. Er stond een divan en
daarop lag Cootje.
Hein! riep ze vrolijk en strekte
haar hand uit.
O Cootje, hoe is 't ermee? Wie
heeft je gestolen?
Gestolen? Niemand wilde me ste
len! Ik ben overreden door een fietser
en toen is mijn been erg gaan bloeden.
En toen heeft hij me gauw op de fiets
naar den dokter gebracht. Het was
een lekker ritje. Jij neemt me toch
ook mee op de fiets, hè Hein?
Cootje keek haar broer vol ver
wachting aan.
Ja. Van vandaag af mag je op
mijn fiets. Je mag er ook helemaal
alleen op rijden, zei Hein gauw.
En op mijn fiets mag je ook, zei
Joop zachtjes.
De jongens lachten een beetje zuur
zoet. Toch jammer dat ze geen inbre
ker te pakken hadden gekregen! Maar
ze waren blij, dat Cootje er goed aan
toe was.
Nog nooit had Hein zo voorzichtig
gereden, als nu, toen hij zijn zusje
achter op de fiets naar huis reed. En
zijn belofte, dat zij later zelf op zijn
fiets mocht rijden, hield hij gestand.
Zaak bezochten, kwamen
er dan vlugger toe een
onsje van die versnape
ringen mee te nemen,
voor bij de thee En het
waren deze uitgestalde
bonbons, die eenmaal
e^n rol zouden spelen in
het leven van dien klei
nen jongen. Het was
eigenlijk maar een vrij
onschuldig geval, maar
het maakte zo'n indruk
op hem. dat hij er later
altijd nog aan moest
denken
Jopie stond elke keer als hij in
de kruidenierszaak kwam, met zijn
neus vlak bij die aanlokkelijke bon
bons. En dan dacht hij bij zichzelf,
hoe heerlijk die dingen wel zouden
smaken. Ja, welk kind houdt niet
van een snoeperijtje? Het was niet,
dat Jopie nooit iets lekkers kreeg;
maar speciaal deze dingen trokken
hem zo aan, doordat ze er zo smake
lijk uit zagen!
Dag mevrouw, ik kom event jet
kijken;
Hoe gaat het met Popje, vandaag?
Heelt ze al wat gegeten en is nu
De temperatuur alweer laag
Hm, ik zie het al't gaat goed
vooruit, hoor!
Maakt u zich vporal maar niet bang.
Kijk. haar oogjes staan helemaaf helder;
Ze heeft al weer kleur op haar wang!
Op zekere dag werd Jopie om een
pond suiker gestuurd. Hij stapte de
winkel in, die op dat ogenblik leeg
was, hij was de eenige klant.
Jopie ging voor de toonbank staan
en wachtte. Maar waarschijnlijk was
de baas met iets bezig, want hij
scheen niet te hebben gehoord, dat
er iemand was binnengekomen. Jopie
wachtte en keek eens rond. Toen
riep hij: Vollek!
Nóg bleef het stil. Het trapje naar
de bovenkamer bleef leeg en de deur
gesloten.
Hij zal zo wel komen, dacht Jopie
en hij bleef geduldig staan.
Zoals gewoonlijk bekeek hij de
kleurige pakjesen smakelijk uitge
stalde artikelen op de toonbank en
op de glazen platen langs de wand.
En zo bleven zijn ogen ook weer
hangen aan de mooie bonbons in de
schaaltjes, vlak voör zijn neus... En
toen kwam de verleiding; toen kwam
er iets in Jopie's hoofd op, dat eigen
lijk heel lelijk was!
De kruideniet bleef nog altijd on
zichtbaar; die was waarschijnlijk in
de kelder of in het pakhuis met iets
bezig, zodat hij Jopie niet had ge
hoord en misschien "niet eens wist,
dat hij wachtte. Hoe gemakkelijk
zou 'het zijn één zo'n heerlijke bon
bon van het schaaltje te nemen,
ééntje maar! De baas zou het niet
merken, er lagen er zoveel op die
schaaltjes... Zou hij het voor een
keertje doen?
Er heerste tweestrijd in zjjn
jongensbol. Aan de ene kant verlang
de hij heel erg naar zo'n fijn snoepje;
aan de andere kant wist hij heel
goed, dat het niet mocht, dat het
stelen was! Dat voelde hij heel goed.
Jopie kreeg er een kleur van. Hij
kon zijn ogen niet afhouden van de
schaaltjes... - En de winkel lag nog
altijd stil en verlaten. Jopie keek,
met een schuldig gevoel, om zich
heen. Toen zwichtte hij...
Snel, met een bevende hand, greep
hij een bonbon! Het was er een met
een figuurtje van paarse suiker bo
venop; maar lang keek hij er niet
naar. Hij stak het ding gauw in
zijn mond en dacht daarbij, dat het
gauw genoeg gesmolten zou zijn.
Gek... het was ineens, of iemand
het moest hebben gezien, of er
iemand achter hem stond. Hij keek
schichtig om, maar hij was nog al
tijd alleen in de winkel.
En toen... ging opeens de deur
van het magazijn open; de kruide
nier stapte de zaak in. Jopie schrok
geweldig. Hij trachtte de bonbon snel
door te slikken, maar in zijn haast
en door de schrik verslikte hU zich!
Hij begon te hoesten en kreeg het
geweldig benauwd.
-Wel, wel, wat Is dat? zei de
winkelier. Hij trad op Jopie toe en
klopte hem op de rug. Dat gaf hem
Jopie keek met een schuldig gevoel om zich Am
een beetje lucht, maar met tam, I
in de ogen en een vuurrode kleurI
niet alleen van het hoesten! staj I
Jopie voor den kruidenier.
- Ziezo, het is alweer over, hjj I
Ja, men kan het benauwd hebbettl
En wat zal het zijn, jongeheer? 1
Jopie, nog steeds met een hogl
kleur, zei zijn boodschap. De krui. I
denier woog het pond suiker aU
maakte netjes het zakje dicht til
schoof het geld in de lade.
Een snoepje, jongeheer? ai I
hij toen. En in plaats van achter 1
zich te grijpen naar de lade met I
snoepjes, nam hij één van de schaal. I
tjes op, precies dat, waaruit Jopie I
de bonbon had genomen en UeU|
hem dat voor... Jopie had een ge-1
voel, of hij door de grond zou zakkea
van schaamte!
Neem er maar één, ze rijn I
lekker! zei de man.
Jopie durfde niet weigeren en bel
vend nam hij een bonbon. Het leek, I
of het ding in zijn hand brandde. I
Zo gauw mogelijk verliet hij de j
winkel. En hij was het niet met I
zichzelf eens, of de kruidenier u
gemerkt had, dat hij iets had
genomen, of alleen maar bij toeval I
hem een snoepje uit dat schaaltje
had aangeboden.
Maar dit was de enige keer, dal I
Jopie iets stal. Later, veel later nof, I
dacht hij vol schaamte aan dat
ogenblik en het bleef een goede les!
1. ST....
ST
ST
...ST
ST
die vutn
van
is een man,
bedient
is een kwaal
luchtpijp
is een stad in de Vet
Staten
is no. 1.
is. wie achteraa'h staat
Nou, ze moet nu maar lekker gaan
eten,
Wat soep en beschuit met een ei!
Dan is Popje er gauw bovenop weer,
De narigheid spoedig voorbij!
Kom, ik ga maar eens vlug; het is
A druk, hoor!
Hiernaast is óók weer een patiënt.
Ja, een doktertje heeft géén lui lenen,
Maar daar - ben ik al aan gewend!
De beginletters vormen een wapen
Ik ben een vogelgeef mij een W I
erbij, dan ben ik iemand van adel I
Ik ben een klein, lastig insedl I
geef mij een staart erbij, di« j
drijf >k.
Ik ben een rundgeef mij een kW
erbij, dan ben ik een slim roofdid- I
Ik ben een roofvogelgeef mij f
kop erbij, dan word ik een jongen»'
naam.
Ik ben een rivierbewoner geef n»
een kop erbij, dan ben ik een ruim
vertrek.
3. Als je een kaars aansteekt, braad! j
die steeds kleiner. Maar wat braadt j
groter
4. Ik ben een stok. Neem mijn kW*
eraf, dan ben ik een opgave;
hoofd mij nogmaals, dan ben ik j
schuit. Wie ben ik
5. Een moeilijke opgave:
•••ET
S T
•••EN
B A
Plaats op deze kruisjes telken»
zelfde drie letters, zodat er
goed leesbare woorden ontsta»"
L A is de man, B zijn schadu*
is de zon
2. Mei-doorn.
3. Zeeuw. Gezin, Mees, ®ove^)0(ip.'
ven. „Nieuwe bezems vegen »-
4. Weeg de sigaar. Iaat Vader
roken en weeg de ashel t
is het gewicht van de rook
We zeiden reedsdit ia
grlrpje. hoor! .hal*
5. Die jprk is niet goedj^ 1>
bet*
spLIT ERuit, dat staat
maken das MET ERbij g,
stof wat knopen ookal»
hELpen, zullen We het l**1
Die knooP OND&raan j
hoger, zo staat het mONbW
Liter, meter, el, are, pon*