DAMMEN i y; 5 ffl Een man, die den winterslaap predikt „Verduisterde" chrysanten F W J 3 LI w m m 1 ■i 3 Ji 3SE ■H 2 De hamster als voorbeeld bloeien vroeger dan normaal U kunt met gemak tweehonderd jaar oud worden Over honderd jaar Eenige problemen Een typische combinatie Twee Kleine Vosten worpen licht. Zoo blijkt b.v de eigenaardige Intens blauwe kleur der Blauwtjes cn van de „blauwe maantjes" in de vleugels van de Kleine Vos niet haar oorzaak te vinden ln een blauwe kleurstof, maar ln een bepaalde terugwerping van het licht, waarschijnlijk veroorzaakt door een sekere structuur der dekschubben op den donkeren ondergrond der grondschubben. Worden de vleugels dezer vlinders bij door- vallend licht beschouwd, dan is de mooie blauwe kleur geheel verdwenen en merkt men niet an ders dan een donkergrauw. Ook violetachtige kleuren ontstaan op deze wijze. Witachtige kleu ren of geelwitte kleuren kunnen haar ontstaan vinden in kleurloosheid der schubben, maar bij de zoogenaamde Witjes worden zij Veroorzaakt door urinezuur. Men onderscheidt bij de vlinders drieërlei soort kleuren; le. kleuren, welke haar ontstaan vinden in kleurstoffen of zoogenaamd pigment; 2e. kleuren, welkefbuter berusten op ontleding van het licht, en 3e. kleuren, welke ontstaan uit samenwerking van de beide vorige. In den regel worden gele (b.v. bij den citroen vlinder), bruinachtige en roode kleuren door kleurstoffen veroorzaakt, terwijl paarlemoer- kleuren, blauwachtige kleuren en goudglans, enkel optische verschijnselen zijn Deze laatste worden nog weer op verschillende wijzen te voorschijn gebracht, zelfs is men het In vele opzichten omtrent de eigenlijke oorzaak nog niet ten volle eens. Nu eens worden deze kleuren te voorschijn geroepen door een bepaalde struc tuur der schubben, dan weer vinden zij haar oorzaak ln de dunne, doorzichtige, bovenste schubbenlaag op een donkeren ondergrond, ter wijl zij ln andere gevallen berusten op het aan wezig zijn van luchtlagen. Bij sommige vlinders vindt de mooie kleur haar oorzaak in een be paalde kromming van de schubben, zooals bij de Weerschijnviinders. Zijn de schubben ook de donkere grond- schubben geheel van de vleugels af, dan komt op die plaatsen de kleurlooze, glasheldere, door. schijnende chitinehuid te voorschijn. Bij sterk afgevlogen exemplaren of bij vlinders, die erg ln de knel hebben gezeten, is dat heel duidelijk te zien. Vleugels en zintuigen De vleugels zijn eigenlijk niets ander3 dan uit gestulpte huidplooien, voor de stevigheid voor zien van een heel stelsel van aderen, welke in hun loop en vertakking een belangrijk kenmerk vormen voor de verschillende soorten Bij de Koolwitjes is dat stelsel heel duidelijk te zien, bij andere is het eerst zichtbaar als zij ..afge vlogen" zijn. Dit holle, aanvankelijk met bloed en lucht volgepompte, later enkel met lucht ge- vulde buizenstelsel, verleent aan de uiterst dunne vleugels een groote stevigheid. Bij sommige vlinders hebben de vleugels diepe insnijdingen Bij de vedermotjes is het zelfs, alsof het dier 24 afzonderlijke vleugeltjes heeft, ln plaats van vier. Alle voortbewegings-organen, vier vleugels en drie paar vrij krachtig ontwikkelde pooten zijn aan het bontstuk bevestigd. Zij zien slecht Bijzonder merkwaardig bij de vlinders zijn de oogen, zoogenaamd samengestelde of facetten- oogen, welke uit talrijke zeshoekige afdèelingen bestaan Al deze facetten zijn op zichzelf staande oogen. welke met de gezichtszenuw in verbinding staan. Elk van deze afzonderlijke oogjes geeft een apart beeld, elk ziet een afzonderlijk ge deelte van het voorwerp, die tezamen tot één groot beeld «lorden gevormd, het zoogenaamde mozaiekbeeld. Behalve de samengestelde oogen bezitten vele vlinders nog twee kleine enkelvoudige oogjes, de zoogenaamde bijoogen, welke slechts een ondergeschikte rol vervullen Soms zijn zij zelfs bijna onder schubben verborgen, maar toch schijnen de vlinders er nog altijd eenige licht- icdrukken mee te kunnen opdoen. Niettegenstaande al deze oogen, ziet de vlinder waarschijnlijk niet verder dan tot op een afstand van ongeveer W> c.m. De voorwerpen op ver deren afstand worden niet anders dan ondui delijk waargenomen. J De rohong Een merkwaardigheid van <fen kop is verder de lange roltong of zuiger, waaimee de vlinders voedsel tot zich nemen, nectar bit de bloemen. Bij een Pijlstaartvlinder, zooalj de Lindepijl staart of de Wiiidepijlstaart, die tegen zons ondergang van bloem tot bloem vliegen, is deze zuiger heel mooi te zien, een lange, buigzame draad, veerkrachtig en beweeglijik. Binnenin de holle buis schijnen haren te staan, welke waar schijnlijk als organen voor den smaak dienst e doen. De Doodshoofdvlinder brengt met behulp van zijn roltong een eigenaardig geluid voort. Het schijnt, dat het dier door het uitstooten van lucht door den zuiger een paar huidplooien op de manier van stembanden in beweging brengt,- welk geluid door de luchtkolom in den zuiger wordt versterkt. Vlindereieren Alle vlindersoorten leggen eieren: in de spleten van boomschors, langs de takken, direct bij de knoppen of vlak op den stam, op en onder de bladeren, tusschen onontwikkelde bladeren, over al worden zij neergelegd. Sommige vlinders doen het zelfs op de poppehuid. Nu eens wordt er een groot aantal bij elkaar gelegd, dan weer legt het wijfje ze stuk voor stuk op afzonderlijke plaat sen. Altijd echter worden zij zóó gelegd, dat de jonge rups zonder moeite haar voedsel kan-be machtigen. De meeste eieren worden door de vlinders aan stam of takken of bladeren vastge kleefd De Ringelrupsvlinder legt alle eieren in een .ringetje naast elkaar om een takje. Som mige vlinders bedekken de eieren met een haar- achtige bekleeding, zoodat zij heefemaal niet in het oog vallen. Het aantal eieren is zeer verschillend. In den regel legt ieder wijfje er minstens een paar honderd maar bij sommige vlindersoorten be draagt het aantal ver over de duizend. Niet alleen de teekening op de eieren, maar ook de vorm kan zeer verschillend zijn: kogel rond. eivormig, kegelvormig, half bolvormig, cilindervormig, enz. In den regel hebben de eieren van dagvlinders een langgerekten vorm. Bij de verschillende soorten zijn de eieren ook anders van kleur: groenachtig, grauwgeel, bruin, blauw of roodachtig. Het uitkomen hangt af van den tijd van 't jaar en van de temperatuur.- Eieren, welke vóór den winter worden gelegd, komen meestal eerst tegen het volgende voor jaar uit. Komen dej eieren echter nog in het zelfde jaar. waarin zij gelegd zijn, uit, dan duurt het in den regel niet langer dan van drie tot vier weken. Direct bij het uitkomen verorberen de meeste rupsen de eierschaal, om daarna aan de planten te beginnen en na korter of langer tijd tot den poptoestand te geraken, waaruit later de kleu rige, langs veld en wegen dartelende vlinders te voorschijn komen. J. J. HOF. Dagpauwoog Aan den kop vallen de sprieten wel het meest op. Deze voornaamste zintuig-organen zijn aan de bovenzijde van schubben voorzien. Aan de benedenzijde zijn de zintuig- of gevoelsharen geplaatst, spits toeloopende chitinebuizen. welke met zenuwdraden in verbinding staan. Aan de onderzijde van de sprieten bevinden zich ook zoogenaamde zintuiggroeven en gevoels„borstels" waarvan men niet precies weet voor welke waarnemingen zij bestemd zijn. Waarschijnlijk zetelen ook de gehoor-organen in de sprieten. Zoudt u niet gaarne zeer lang willen levenT Zoudt u geen twee honderd jaar oud willen wor den? U kunt dat bereiken en wel zonder eenige moeite. De eenige voorwaarde ia: volgt u mijn raad! De man, die zoo apreekt en zijn toehoorder» een lang leven voorspiegelt, ia de Amerikaansche gezondheidsapostel, mr. Arthur, die leder jaar ln het najaar op tournée gaat, om in zoo als alle streken van de Vereenigde Staten viSr- drachten te houden en in ontelbare vergaderin gen zijn toehoorders tot zijn inzichten te be- keeren. Sneeuwwit haar hangt golvend op zijn schou ders neer; een grijze baard bedekt zijn borst Men schat zijn leeftijd op ongeveer 80 jaar. Hij zelf beweert de B0 al gepasseerd te zijn. En dit zou hij uitsluitend te danken hebben aan de om standigheid, dat hij ieder Jaar een winterslaap houdt. Men moet volgens zijn leer slapen, slapen en nog eens slapen. Ieder, die dat doet, maakt een goede kans, een tweede Methusalem te worden. De laatste vergadering, welke in den staat Ten nessee werd gehouden, had een geweldigen toe loop. De reden hiervan zal waarschijnlijk wel te zoeken zijn geweest in de reclamebiljetten, die mr. Arthur overal had laten aanplakken en waarop te lezen stond: „Hoe wprd ik 200 jaar oud? Dat zal mr. Arthur u vanavond leeren!" Eenigszins slaperig al besteeg de zilverwitte apostel het podium. Onmiddellijk bij den aan vang van zijn betoog verontschuldigde hij zich wegens zijn groote vermoeidheid, want het oogen- Wjj nemen meestal aan, dat het licht voor de ontwikkeling van de planten bevorderlijk is en dat verhooging van het aantal licht- uren ook een versnelling van het bloeien in houdt. Dat is in den regel ook juist en in het byzonder voor bloemen, die in een licht seizoen tot volle ontplooiing komen. Daaren tegen heeft het licht op planten, die normaal groeien in een aan licht arm seizoen, een ver tragende werking. Professor Morettinl van de landbouwkundi ge faculteit ln Florence heeft in deze rich ting experimenten doorgevoerd, welke hoogst interessant zijn. Dekte men namelijk chrysan then gedurende den zomer voor enkele uren of geheel af, een aantal dagen achtereen meestal nam men daarvoor een periode van twintig dagen dan bloeiden zij tenge volge van dezen kunstmatigen herfst vijftien tot twintig dagen vroeger, dan zonder de „verduistering" het geval zou zijn geweest. Voor de bloemenmarkt kan deze methode een bijzondere bekoring hebben, in verband met den prijs, welke er voor de bloemen is te maken. Omgekeerd worden natuurlijk bloe men, die in den zomer, derhalve in de licht- rijke maanden, bloeien, door een ontijdige ver duistering in haar wasdom gestuit. Al naar gelang van den duur der verduis tering kon men de ontwikkeling van de chry santhen regelen. Prachtige bloemen krijgen bijvoorbeeld planten, die van 23 Augustus tot 11 September verduisterd blijven. Naast den duur der verduistering speelt namelijk ook het tijdstip van de verduistering een belang rijke rol. Het is gebleken, dat de maand Augustus het gunstigste tijdstip is voor een "zoo snel mogelijke ontplooiing van de bloe men. blik. dat hij zijn winterslaap moest beginnen, was niet ver meer. En daarop ging hij voort: Ziet eens om u heen in het dierenrijk 1 Wan neer de winter komt kruipen marmotten, egel» en slangen in hun holen. Bij de gedachte alleen al aan een winterslaap, moest mr. Arthur geweldig geeuwen. Maar hij herstelde zich Laten wij toch een voorbeeld nemen aan den hamster! vervolgde hij met pathos De ham ster verzamelt des zomers zijn voorraad en gaat dan 's winters slapen. Interrupties, dat er in Amerika 12 millioen werkloozen zijn, die geen gelegenheid hebben. ln den zomer ook maar bet minste of geringste te „hamsteren", wees de gezondheidapostel van de hand. Na nog eens flink gegeeuwd te hebben, verklaarde hij, reeds 29 jaar ieder najaar zijn winterslaap te zijn ingegaan. Wanneer de koude invalt, kruipt hij ln bed en komt er niet vóór begin April weer uit Zijn kieeren hangen onge bruikt in de kast Mr. Arthur staat hoogstens af en toe eens op, om zich te wasschen en Iets van zijn zomervoorraden te eten. Dan gaat hij weer liggen en slaapt verder als een marmot Ik ben er zeker van, verklaarde mr. Arthur, dat ik over honderd jaar nog even frisch als nu mijn voordrachten zal kunnen houden. Maar om u, mijne toehoorders, maak ik mij bezorgd, wan neer ge u niet voor de wintermaanden ter ruste legt! Bij deze woorden moest mr. Arthur, door ver moeidheid overmand, zijn voordracht afbreken. Zijn oogen vielen dicht en hij geeuwde haast aan één stuk door. Toen hij slaapdronken de zaal uit wankelde, zag hij nog. dat verscheidene van zijn toehoorders waren ingedut, echter niet voor den heelen winter, doch slechts voor enkele kwartiertjes. De heer J. de Vuyst, lid van de „Zuider Dam club", zond de volgende aardige problemen in, welke door zijn clubgenoot H. v. Zuilekom wer den gemaakt. No. 1: Stand in cijfers: Zwart 10 schijven op 810, 1721, 24, 26; Wit 10 schijven op 16, 27, 32, 33, 35, 37, 38, 40, 48, 50. Wit begint met 3731, waardoor zwart 26 3# moet slaan. Vervolgens speelt wit 3530, en zwart mag naar keuze 24 44 of 21 43 slaan. Hierop zet wit yoort met 16111, en door den meerslag, dien zwart neemt, kan wit daarna 11 2 slaan, zeven zwarte stukken wegnemend. Er blijft dan een motief over van den Franschen problemist ir. P. Sonier, Parijs, en wit wint daarin geestig. Op zwart 4449a, antwoordt wit 235! (3944 gedw.) 48 39! (44 33 50—44, wint! a) Op zwart 43—39 speelt wit 2—161 (39—43 gedw.) 50 39! (43 34) 4843, en wint Hoewel niet oorspronkelijk van constructie, is dit vraagstukje heel aardig samengesteld. No. 2: CijfersteUing. Zwart 11 schijven op 4, 5, 8, 14, 1619, 23, 24, 28; Wit 12 schijven op 26, 27, 30—32, 34, 35, 38, 41, 42, 45, 49. In dezen beginstand heeft wit een stuk meer dan zwart zonder dat laatstgenoemde over com pensatie daarvoor beschikt. Feitelijk mag dit in een probleem niet voorkomen, omdat wit met een stuk vóór. theoretisch reeds gewonnen staat, ook al zou geen winnende slag in den stand aanwezig zijn. Wit speelt als oplossing 2721 (18 47 meer slag). gevolgd door 2621 (28 48 meerslag) 21:3 (47 40) 3 29!!! (23 25, meerslag) 45 84 (48 30) 35 22. gewonnen. Hoewel dit probleem een technische fout bevat, door den ongelljken beginstand, en hoewel de slotstand, in de terminologie der problematiek uitgedrukt, niet „rein" is. heeft de compositie toch bepaalde verdiensten. Zij bewijst in eik geval, dat de auteur. Van wien wij nog geen andere problemen tot dusver hadden gezien, talent bezit, want bij weet kwis tig met de^toepassing van het meeslag-thema c m te gaan cn heeft ook een nieuwe nuance aange bracht in een slag-thema, dat afkomstig is van den Heusdenschen meester A de Graag, die den meerslag 23 25 en de daarop volgende afwikke ling het eerst heeft gelanceerd Daarvan zagen wij ml. tot dusver wel bewerkingen met een witte schijf op 29, terwijl de heer Van Zuilekom hier een dam op ruit 29 laat komen, om vervol gens hetzelfde effect te bereiken. No. 3: Cijferstand: Zwart 7 schijven op 1, 6, 12, 23, 29, 31, 33; Wit 7 schijven op 16, 26, 34, 37, 42, 44, 47. In dezen stand speelt wit 42381 (29 49 meer slag) 38 7 (31 42a) 47 38 (1 12b) 26—21 (49 32b) 21—17 (12 21) 16 38, en wint op tempo. a) (1 12) 26—21 (31 42) 47 38 (49 27) 21 32 (1217) 1611, gewonnen. b) (49 21) 26 17 (1 21) 16 27, wint ook op tempo. Dit ls een heel pittig miniatuur-probleem, met aardige varianten. In een Vrije partij kwam de volgende stand voor: Zwart Ph. J. Ham. Kal '■S, 4« 42 48 4» 60 Wit „Pion". Zwart speelde 1015, rekening houdend met 39—34 gedw. (11—16) 22 11 (6 17) 34—29a (17—21) 29 20 (15 24) 28—22 (18—23) 33—28 (2329), met winnend voordeel. a) 34—30 (17—21 enz.) a) 3530 (24 35) 3430 (35 24) 2520 (14 25) 28-5-22 (17 39) 38—33 (39 28) 32 3,- met goed spel voor zwart. Zie diagram. Wit speelde echter 2520 (1«'| 23) 28—23, waarschijnlijk ln de veronderstelling; dat zwart (19 28b) zou moeten slaan, waarop 32 21 (26 28) 33 22 gelijk spel geeft Zwart sloeg evenwel (18 291!) 27—21 gedwon gen, het eenige bruikbare tempo (17 28) 13 2 (26 17) 3 21 (11—1711) 21 24 meeslag (25 41) 33 24 (41—47) 24—19 (47—41) 19—13 «136) en wit gaf op. Deze combinatie is wel merkwaardig van con structie, door den dwangzet 37—11 van wit, waardoor zwart later op slag komt en door dee meerslag van drie stukken, die de zwarte dan moet nemen.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1940 | | pagina 10