J DE OUDE MOLENAAR VtiatUT He I Alphabetische Rekenpuzzle Een man met een rekenhoofd. IjCT Toen hij in den oorlog 1870-'71 was 6 Jakow tastte In zijn zak. Een kr« hij. Hij vouwde het krakende papier open, leg- AKOW gloeide van woede toen hij 3 avonds uit de fabriek naar huis kwam. Jittere haat broeide in zijn geknepen ot ,,n en hij gromde onder het loopen wilde, on Gearticuleerde geluiden. Toen hij zijn kleine zolderkamer binnenstap te, waar het duf rook en knoflookgeuren uit het benedenhuis opwalmden, was zijn woede nog niet gebluscht. Wat vermeet Fedor zich, die schooier, die leugenachtige, gemeene ke rel! Hem, Jakow, een goed werkman, een hard werkend mensch uit te maken voor luiaard, voor tijddief, waar iedereen bij stond! Wild bonkte Jakows harige groote vuist op tafel, die piepte onder het gewicht. Gemelijk slikte hij de brokken yan zijn avondmaal door. Wacht maar, als hif Fedor eens even, even maar, hier in de kamer had, zoo met z'n beid jes een kwartiertje alleen... Wat zou de kerel piepen, als .hij hem, zonder getuigen, onder handen nam en zijn haat uitte in enkele zware rake klappen! In weinige minuten had Jakow zijn sober maal verorberd. Toen stak hij een sigaret op, trok er nerveus aan, en stapte, met de handen op den rug, als een beer heen en weer ifa het kleine kamertje. Reeds vroeg, eerder dan anders zijn gewoon te was, wierp hij zich op het krakende ijzeren ledikant. Hij trachtte den slaap te vatten, maar het lukte niet. Den heelen tijd had hij voor zich het gehate gezicht van Fedor, den baas. Diep klemden de nagels van zijn vingers zich in den palm van zijn dichtgeknepen handen. Toch dommelde hij ten laatste in en nog in zijn slaap bleef de woede in hem draaien en prie men. Zwaar ademend lag hü op de gebulte matras en het duister vulde de zolderkamer. In het holst van den nacht ontwaakte Jakow. Druppels parelden op zijn slapen; hij ging rechfop zitten en staarde naar het vierkant van het zich flauw tegen den nachthemel afgetee- kende raampje. Zijn besluit nam steeds vaster vormen aan... Jakow stapte voorzichtig uij het piepende ledikant, kleedde zich en sloopTWe gang op, zachtjes, om geen der vele bewoners te wek ken. Niemand mocht vermoeden, dat hij, Ja kow, dezen nacht uit huis was geweest! Hij trok zonder al te veel gerucht de buiten deur achter, zich dicht, en stond op straat, in de kille duisternis. Een enkele lantaarn wierp zijn licht op de steenen; een zwervende hond keek schuw in zijn richting en Verdween, snuf felend langs den huizenkant. Jakow stapte voort, het geluid van zijn zwa re schoenen met ijzerbeslag" dempend. Geen mensch ontmoette hij. Wanneer hij meende, voetstappen te hooren naderen, Jterschool hij. zich schielijk in een portiek en Cng weer ver der, als het veilig en stil was. Daar was het... Hü stond voor het lage huis, waar de opzichter Fedor woonde. Aarzelend, even huiverend, keek Jakow rond ln de don kere straat. Toen klopte hij op het hout van de deur en wachtte, klopte nogmaals. In de woning klonk eenig gerucht. Een raam werd opengeschoven en de stem van Fedor klonk van boven, vragend. Jakow hield fcün gezicht zoo-' veel mogelijk in de schaduw, f Ssst! Kom beneden!... fluisterde hij. Met de vuisten fel samengeknepen wachtte hij. tot de deur van binnen werd geopend. Fe dor stond daar, met een lantaarn in de hand, - die zijn "gelaat rossig verlichtte. Wie is daar? fluisterde hij, terwijl hij trachtte het gezicht van den bezoeker te her kennen. En de gehate trekken van den man tegen over hem monsterend, trok hij den arm met de zware, gebalde vuist achteruit en liet met alle, 'hem door zijn brandenden haat ingegoten kracht den slag uitschieten, midden in het ge laat van zijn vijand... Het glas van de vallende lantaarn kletterde op de steenen. Fedor zakte in elkaar. En toen Jakow met een grauw zich over den ander heenboog, verstijfde net bloed in zijn aderen. Want daar, vlak voor zijn schoenen, rolde het hoofd van Fedor! ^let rolde zoo maar over de steenen van da-'straat en bleef liggen. De Qtogen staarden reqht in de zijne... Je hebt zijn dioofd afgeslagen! fluisterde -"Jakow zichzelf heesch toe. Schichtig loerde hij achterom, of niemand getuige was geweest van zijn daad; een rilling plantte zich voort over zijn ruggegraat. Wat moet ik doen? dacht Jakow, grauw van angst. Zóó kon hij dit alles niet laten lig gen. Hij moest iets doen, om zijn daad te verbergen! Jakow veegde over zijn voorhoofd en beet op zijn lip. Toen pakte hij het lichaam van den opzichter en sjorde het zwaar de gang in, achter de deur. Maar het hoofd lag nog op straat, het hoofd, dat de sporen van zijn vuist toonde! Dat mocht daar niet blijven. t vond papier ts door geluid geluid de Fedors hoofd daar in en pakte he er goed omheen, stevig, opdat er nic t zou lekken. Toen nam hij het pakj< onder den arm, keek even rond en liep heen Stil hing de diepe duisternis in de stad. Boven de kartelige silhouetten der huisdaken joegen de wolken, waarachter nu en din even een glimp van het maanlicht veegde. Jakow stapte zwaar voort, toch het van zijn schoenen dempend; een zwaar zoemde in zijn hoofd en het pakje onder zijn arm woog loodzwaar. Was hü nóg niet bij huis? Plotseling ontdekte hij een schaduw,! voor zich uit. Een agent stond onder ey taarn... hij kon niet meer terug! Hou je goed! dacht Jakow bevend. 1 Hij begon een liedje te neuriën, uiterlij verschillig voortloopend en het pakje na lant onder zijn arm. De politieman keeklnaar hem, toen hij in het licht van de lantaarnlpas- seerde; Jakow keek hem aan en knikte. Bik hot verder loopen voelde hij den blik van den\ der priemen in zijn rug. Hij hield zich strkm en bleef kalm loopen, tot hij eindelijk zijn huis bereikte; zachtjes en snel opende hij de deur en klom naar zijn zolderkamer. Jakow zuchtte en draaide knarsend den sleu tel om. Het pakje krantenpapier drukte hij nog steeds tegen zich aan... Dat ding moet weg! mompelde hüi Hij opende het venster en keek naar buiten. Wacht... als hij het pak in de dakgoot wierp, was het voorloopig geborgen! Jakow greep het pakje van de tafel en op eens drong het tot hem door, dat de krant nat aanvoelde. Wat kon dat zijn? Hij stak'een kaars aan en bij dit serene licht ontdekte hij met afgrijzen, dat de krant was doorgelekt! Ook zag hü, bü nader onderzoek, dat op den vloer, van de deur, een spoor van roode drup pels liep. Jakow huiverde. Hoe lang reeds had het ge druppeld! Lagen de druppels ook bulten, naar zün woning voerend als een duidelük spoor? Eerst dit weg, dit eerst I dacht hij ver ward. Hü boog zich uit het raampje, smeet het pakje de goot in. Het rolde voort, de krant sprong open en het hoofd van Fedor vloog er uit, wipte over den gootrand en plofte op de straat beneden! Een gesmoorde kreet ontwrong zich aan Ja kows keel. En terwül hü zün hoofd terugtrok in de kamer, hoorde hü stappen, die dof re- sonneerden ln het trapportaal. Iemand kwam naar boven... Jakow wierp zich op het bed en trok de de kens over zich heen. Hügend luisterde hü. De stappen naderden... naderden... Bonk, bonk, bonk... Harde kloppen op Jakows kamerdeur. Bonk, bonk, bonk! Doodstil lag hü, het jagen van zijn hart klonk als mokerslagen. Bonk, bonk, bonk! Toen ontwaakte Jakow, de zon scheen ln zün zolderkamertje. De knokkels van zün kostjuf- frouw bonkten op de deur. Haar kloppen maakte een eind aan de nacht merrie, geboren uit Jakows haatgedachten... (A—b) 4- (B—er+st) (C—ar+t) (D—e) (E—d) (F—t+g) 4- (G—v+m) (H—r) 4- (I—r+sl 4- <J—vi) (K a) 4- (Lrie+Is) 4- (M—n) 4- - (N—o) 4- (O—k+m) (P+e) (Q—g+r) 4- (R—vt+ank) 4- (S—d le) 4-<T—bel-t-m) (U—o4-i) 4- (V—h4-i) (W-e-d) 4- (Ys) (Zek4-ch) 4- (AAs4de) X. A riool, waterleiding B sa zeegras C omdat D groot water E S3 onderkleeding F vischgeheente G vloeistof -H cirkelvormig I slank, ténger J S3 dal K wiel L S3 reeks, rij M S3 meisjesnaam (verkort)' N =s familielid O S3 afsluiting, afrastering P S3 kip Q S3 voertuig R S3 vinding, gedachte S vallei T S3 gekrakeel U =3 opgeruimd, licht V dapper man W =s caféhoudster Y stuk rookvleesch Z ss ongesteld AA S3 omhulsel X s= een zin uit een roman. "TT ET was een klein plaatsje, waar ik voor I I mün onderzoekingen een paar maan- den heen moest, maar het was er wel gezellig. Langzamerhand kende ik alle inwo ners en ze waren ook niet meer zoo stug te gen me als in het begin, toen ze me arg wanend aankeken, als ik ze groette. Zoo'n vreemde man uit het buitenland, dat was niets voor hen! Die kwam zeker den boel afkijken. Veel af te kijken was er anders niet, maar als ik dat had durven zeggen, had ik het waarschünlyk voor altüd verbruid. Maar de laatste weken waren ze veel vrien- delyker tegen me en als bewijs, dat ik in hun kring was opgenomen, gold, dat ze me op een avond, toen ik naar de dorpsherberg was gegaan om nog eens met iemand te pra ten, zelf vroegen om aan de stamtafel te ko men zitten. Aan die stamtafel zaten de oude J molenaar, met wien ik ook al nader had ken nis gemaakt, een paar jonge officieren, de drogist, en een van de deftigste boeren uit den omtrek. Het gesprek ging dezen keer over den tüd, dat de molenaar soldaat was en zün vader land diende. Hü was bü den veldtocht van 1870-71 geweest en ook bü de inname van Parüs. Hü kwam er niet gauw toe om over dien tüd te spreken, maar zoo nu en dan, als de jonge soldaten en officieren over hun eigen soldatentijd zaten op te scheppen, voelde hü zün oude hart weer vlugger kloppen. Zoo was het ook nu. Ik ging aan hun tafel zitten en luisterde aandachtig naar de verha len. Ja, dat was bü Lille. Den heelen morgen en den heelen middag hadden we in de bran dende zon gereden. Dat was heusch geen pret je. Toen kwamen we eindelük aan een boer- derü. Daar zouden we overnachten. De boer had juist een paar-kippen geslacht. En wij? Wü waren meteen uit het zadel. We gaven den paarden hooi en water. En toen hebben we gegeten! Twee kippen per man! Dat was een feest. Ik weet nog niet, hoe we dien nacht op onze matrassen zün gekomen. En toen... om drie uur in den morgen werd er alarfn geblazen. Wü weer opgesprongen, in onze laarzen en in het zadel! En toen de mo lenaar trok eens goed aan zün püp toen 1 hebben we wéér gereden. Den heelen morgen en den heelen middag jn de gloeiende zon. Dat was heelemaal niet leuk. En later kwamen we bü een boer, die juist een varken had ge slacht. We klommen uit onze zadels, en gege ten, dat we toen weer hebben! Zooiets heb je nog nooit meegemaakt. We vielen als blokken op onze matrassen en sliepen als marmotten. En toen... om drie uur in den nacht werd er alarm geblazen. We sprongen óp onze paarden en reden weer. De jonge officieren stootten elkaar eens aan. Zü probeerden hun lachen in te houden, maar de drogist begon plotseling heel hard te scha teren. De molenaar keek even aarzelend om a zich heen, toen nam hü nog eens een flinken slok uit zün glas, trok een pzrar maal aan zün pijpje en vervolgde rustig: We reden weer den heelen morgen en den heelen middag in de zon. Tegen den avond kwamen we bü een boerderij. De boerin slachtte een gans voor ons. We verzorgden eerst onze paarden, gaven ze drinken en eten en daarna kregen we een gansje,"een gansje! Daar is elke andere gans een kuiken bijl Ge geten dat we hebben! Als ik er nog aan denk! We rolden op onze matrassen en sliepen met een ln. Maar om vier uur werd er alarm ge blazen en moesten we er weer uit. We spron gen op onze paarden en... JToen knalden we allemahl los. Het was ook wèrkehjk te geki De tranen liepen ons over de wangen. De molenaar keek verlegen om zich heen. Hü begreep niet, wat er te lachen viel. Hü stopte met zjjn duim wat nieuwe tabak in zün püp. wachtte rustig, tot we bedaard wa ren en ging toen verder: Weer reden we. Den heelen morgen, den heelen middag in de heete zon. Het was niet erg prettig, 's Avonds kwamen we bü een herberg. De waard was een kalf aan het slach ten! We sprongen van onze» paarden, gaven ze water en hooi, gaven ze haver en daarna gingen we eten. Een mooi borststuk was het! Een borststuk zoo bruin, zoo goudbruin gebra lde» als 'n eierkoek. Jongens, jongens, wat heb ben We toen lekker gegeten! We tolden naar onze matrassen en sliepen als een blok. Maar om drie uur werd er alarm geblazen en moes ten we weer door. We stapten in onze laar zen, zadelden de paarden en reden door... Nu dreunde het heele lokaal van het lachen. Alle andere bezoekers hadden meegeluisterd, en één van hen, een jonge kerel kon zich niet langer inhouden en zei: Neem me niet kwalyk, molenaar, maar één ding. Hoe lang zijn jullie zoo door gere den? Tot nu toe, hoonde een ander. Tot we in Parüs waren, antwoordde de molenaar rustig en schoof zün pijpje van zün linkermondhoek naar den rechter. Eii hebben jullie niets anders gedaan dan gereden, gegeten en geslapen? Niets anders? Niets anders? De molenaar beet op zün PÜPje, trok zün voorhoofd vol rimpels en dacht lang na. Niets anders? Nee, eigenlük niet veel. We hebben daar zoo tusschendoor eens een generaal gevangen ge nomen met zün, heelen staf en een cavallerie- regiment in zün kamp overvallen, paar in- fanterieregimenten weggejaagd en hier... hier... de molenaar stroopte zün rechtermouw op en legde zün arm op de tafel. Een breed, rood litteeken liep van den pols tot over den elleboog over den mageren arm. Dat was van een zwarten officier, die mü met zün kromzwaard... Maar verder... verder kan ik me werkelük niets herinneren! Toen was het plotseling heel stil in de her berg. Zóó stil, dat de molenaar een beetje ver ward zün mouw naar beneden trok, betaalde en hoofdschuddend naar huis ging. We reden weer den heelen morgen en den heelen middag ln de ton.., In Virginia leeft een neger, die erg goed kan rekenen. Lezen of schrüven kan hü ech ter niet. Twee heeren, die van zün knapheid hadden gehoord, lieten hem op zekeren dag bü zich komen. Ze vroegen hem o.a. hoeveel secon den ér in anderhalf jaar gingen. Binnen twee minuten gaf hü het antwoord: „47.304.000". Qp de vraag hoeveel seconden iemand had geleefd, die 70 jaar, 17 dagen en 12 uren oud was, antwoordde hij binnen anderhalve mi nuut: 2.210.500.800. Eén van de heëren, die het op papier had nagerekend zei: „Niet zoo veel", waarop de neger antwoordde, dat hü waarschynly'k de schrikkeljaren had vergeten. En inderdaad, hü had 'gelük. Hy vertelde, dat hü vroeger tot tien had leeren tellen. Toen' hü het tot honderd kon, vond hü zich zelf al heel knap. Daarna had hü de haren van een koestaart geteld en het getal 1872 gevonden. Van deze oefening was hü gekomen tot het tellen van de korrels, die in een schepel tarwe zafen. Daarna had hü berekend, hoeveel dakpannen er noodig waren om een huis van een bepaalde grootte te be dekken en hoeveel palen en latten er noodig waren om een stuk land van een aangegeven grootte te omheinen. Op deze manier had hü- zich geoefend «n was een man met een „rekenhoofd" geworden. 4

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1940 | | pagina 11