t
de Noordzee op
*\MOR
I vrachtboot
I*1.?tl i
X
„Alles hier is nog hand
werk. Er komt geen
hokus pokas met mo
derne machinerieën aan
te pas. Het gaat zooals
sinds tientallen jaren,
alleen het witte, bol
lende zeil is vervangen
door den motor
Vele onzekere factoren
Op zee
op de
Voor de kajultraampjoe
stonden vnurroode bloemen
Het kost moeite het net naar de boot te halen.
TTJTet kleine bootje is een paar hon-
Jj 'j_ derd meter uit de-kust verwij
derd. Het nijdige berainemotor-
cjt tuft nog met vinnige rukken, maar
de schroef staat stil. Rusteloos rutscht
de wijde] einüëloörë-iet rondom de
mannen tn het scheepje. Stevige, ver
eelte knuisten grijpen dien langen paal,
welke langszij ligt en^u-aaraan het net
is bevestigd. Het „boompie", het net met
den drijfkogel en de lijnen plonsen in
het water, de schroef wentelt weer, de
touwen spannen... de garnalenvcMgst
is begonnen.
Het Is geen groote visschfS-ij, die
door de garnalenjagers wordt be
oefend. Alles gaat even eenvoudig en
ongecompliceerd. Maar men denke
er toch niet min over! Hier werken
stoere kerels met door zon en wind
gebruinde gezichten, waarin de tijd
zyn voren heeft getrokken. Pientere
oogen turen over de zee. De zee, die
zij trotseeren, hun vriend tn hun vij
and. Altijd zijn zij bereid om in de
angstig kleine schuitjes te vertrek
ken, van Zamdvoort af en van andere
kustplaatsen. Als de wind met toome-
looze snelheid voortjaagt en de golven
wild schuimen, als de stem van de
natuur zich verheft en op het strand
de zandwolken opdwarreléh, dobbert
de notedop op de wilde baren, "plofep*-
moeizaam door de branding en als
men dan drie of vierhonderd meter of
-hoogstens tot de vierde bank, een goe
de achttienhonderd meter uit de kust
is, kan het gevaarlijke en moeizame
werk beginnen.
Gevaarlijk is het inderdaad. Ais de
elementen zijn losgebroken, de zee,
opgezwiept door herfststormen,
„spookt", moet de visscher zijn
vangst dikwijls met het leven betalen.
Hoekige, vierkante kerels kunfien u
aan de kust vele verhalen daarvan
vertellen. Van mannen, die uitvoeren
en niet weerkeerden. De eene geschie
denis is als de andere. Misschien sloe-'
gen zij overboord by het binnenhalen
van. het net, het zwemmen werd hun
belet door hun zware kleeding en hun
laarzen. Misschien ook verdronken ztj
op'andere wijze. Misschien... Set blij
ven onbeantwoorde vragen. De zee be
waart de geheimen...
Doch weer of geen weer: de kerels
schrikken niet terug. Zij varen uit.
Als het uur van vertrek is gekomen,
worden de hoog op het strand ge
plaatste boptan nauwelijks meer
dan een sloep op een tweewielig èrv-
derstel geplaatst en naar de zee gere
den. De snuivende paarden trekken en
stampen, de "mannen duwen en met
vereende krachten komt het scheepje
-waar het zijn moet. De motor wordt
gestart, een laatste vermaning,, een.
vroolijk antwoord... Dan varen zij uit.
Op de weinig geld opleverende garna-
lenvangst. De laatsten ln een stervend
beroep, de laatsten, die den óngelyken
fwedloop met de. grootefe schepen vol
houden.
De garnaal is nog altijd en wel juist
in dezen tijd een gefiefd volksvoedsel,
dat in aller lef spijzen wordt gehruikt:
op het brood. .jn croquetten, in pastei
tjes er^Salades.
In vroeger jaren ging de vangst
Grijsgrauwe, langwerpige, lu bcyende diertjes. Eerst
krijgen ze de roods kleu*
bij het koken
(Toto's Stevens)
even primitief.als nu nog in de enkele
kustplaatsen. Doch er zijn nu grootere
schepen in de vaart, die de "spoeling
dim maken. De schokkers gaan ver
der uit éta kust en halen een grootere
vangst. Voor de kust van Zandvoord
schijnt de garnaal zich echter bij
voorkeur, op te houden. Daarwórdt
tenminste het meeste getrokken en dat
is Ma der redsnen, dat hier nog altijd
gevaren wordt.
Niet altijd echter kan men vertrek
ken. Met tal van onzekere factoren
moet rekening worden gehouden: de
beste maanden zijn September, Octo
ber en November en dan weer in
April, Mei en Juni. De winter en de
zomer zijn minder gescliikt. Ook in de
gtmstige maanden zijn er échter aller
lei onberekenbare omstandigheden.
Zoo moet bij voorbeeld het water
troebel zijn. Eén van de ijzeren grond
wetten is, dat bij helder water niet
gevangen -wordt. En verder moet de
wind gunstig zijn. Als er dan boven
dien niet toevallig een orkaan woedt
en eb en vloed meewerken, kiezen de
schipper en zijn maat zee bij het krie
ken van den dag.
o.nwerv
normale tij
den planten zij de voeten breed op het
dek van trawlers, die ver weg varen,
op de 'haringvangst bij IJsland. Nu
moeten zij zich hiermee behelpen en
kleine, zeer kleine bedragen ontvan
gen voor de garnaal, geenszins in
overeenstemming met de "moeite.
Alles hier is nog handwerk. Er
komt geen hokus pokus met moderne
machinerieën aan te pss. Het gaat
zooals sinds tientallen jarên en alleen
het witte, bollende zeil is vervangen
door den motor. De schipper en zijn
maat vervullen alle functies: zij zijn
reeder, kapitein en matroos, stuur
man en scheepsjongen, machinist en
nettenophaler. Gezamenlijk voeren zij
hun wisselvalligen, harden en vaak er-
barmloozen strijd tegen de Zee.
Als wfj op dien morgen vertrekken,
is het wonderlijk mooi weer. De gar-
nalaibootjes deinen rustig, de motor
ploft en stottert, de schroef slaat in
het water en langzaam klieft de
schuit de golven. De koude wind doet
het bloed sneller stroomen, men wrijft
zich in de handen en kijkt naajr de in
een doorzichtig waas gehuidejfustlijn
een lange gele streep, het strand, met
daarachter de glooiende duinen, die.
zichsün het niet schijnen te verliezen.
Als de „vloot" door de branding is,
een vierhonderd meter van het
strand, is het doel bereikt. Hier be
gint het werk en komt de visscher in
actie. Hij mpet op verechiljgode din-
De afslager plaatst zijn -voet op den rand van de mand
gen letten. Ten eerste op den stroom.
Bij vloed gaat de jitrpom van Zuid
naar Noord, bij eb in tegenovergestel
de richting. Er wordt' nu gevischt in
dezelfde richting als de stroom. Langs
stuurboord ligt het net, het sleepnet,
dat aanstonds aan de achterzijde van
de boot wordt meegetrokken.
Het net is met een .bovenpees" van
touw be vestig 3 aan eert balk, dien de
visschers in hun potjeslatijn „boom
pie" noemen. Deze balk komt haaks
op de as van de boot te liggen en
wordt ter weerszijden met lijnen aan
het achterboord gesleept. De onder-
voorkant van het net, de „sain",
wordt gevormd door den „onder
pees", welke bestaat uit een looden
kabel. Deze sleept over en woelt in
het zand, -waarin de garnalen zich
vérschansen: de gaiaeifn worden los
gewoeld en glijden geleidelijk in
het puntig toeloopende en uit steeds
'kleinere mazen bestaande net naar de
zoogenaamde „kuil", welke aan de
achterzijde is dichtgesnoard. Opdat
men ecKier precies weet, waar zich
het uiterste puntje van het net be
vindt. is hieraan een drijfkogel, een
z^fioeTje'.' gebonden. Deze heele zaak
gaat overboord, de onderpees graaft
in het zand, dè garnaal wordt gevan
gen in de kuil.
Met iden stroom mee drijft het
bootje. De eerste trek is begonnen.
Met matige snelheid vaart mjn ver
der, drie pai»^- d.w.s, drie kilome
ter lang. Na ongeveer een uur ls
het groote moment aangebroken.
Slechts de lijnen waren al dien tijd
zichtbaar, de rest was opder water.
Wederom klemmen zich nu vuisten
als mokerhamers om de touwen.
Een, twee...
Het kost moeite het net naar de
boot te halen. De spanning is .gronf'
Zou er veel garnaal verschalkt zyn?
Het valt mee: als het net boven
water komt, blijkt de kuil gevuld te
zijn met een groote massa grijs-
grajiwe, langwerpige, bewegende
diertjes. Het zijn de garnalen, die er
nog niet erg smakelijk ui* zien. Eerst
bij het koken krijgen zf) de roode
kleur. De geheele varTgst wordt in eery
tweede kuil overgeheveld en^huitén
boord meegesleept.
Naar den afslag
De tweede trek begint. Nogmaals
verdwijnt het net, zucht het motortje,
weer spatten de golven tegen den
boeg. De uren verstrijken snel op
deze vaart langs de kust. Het geluk
lacht den visschers toe dezen dag. De
kuil wordt voller, de tweede trek is
beter dan de eerste. Maar deson
danks is het by elkaar nog nauwe
lijks meer dan zestig a zeventig kilo.
Zoo gaat de ochtend voorbij op het
water Men praat wat ea lacht wat en
voelt soms da beklemming, maas ook
het grootache van dit werk. Het mid
daguur is al voorbij, als er een einde
wordt gemaakt aan de rpis. De ste-
vedMfc-ordt naar het strand gewend en
hiJPbegint de tweede fase: het uit
zoeken. De geheels voorraad wordt
uitgestort in een bak -midscheeps.
Rappe handen grijpen de garnalen, die
gescheiden worden van de andere zee
bewoners. Want krabben, ln allerlei
formaten, schollen en nog menige an
dere visch, is tegelijkertijd opge
haald, Na het uitzoeken worden de
garnalen in manden geworpen, na
soms nog eerst „gehord", dat is gë-
ze^f; te zijn. Gezeefde garnalen bren-
gen®namèlijk meer op dan de andere.
Inmiddels is aan den wal het amb
telijke apparaat in werking gekomen.
Daar staat de agent van de Ne4.er-
landsche Visscherij Centrale, Jan
Zwemmer, die den afslag ter plaatse
verzorgt. De manden, elk inhoudende
en twintig kilo, worden naar het
strand gedragen, waar de afslager
kan beginnen.
De koopers groepen samen rond de
manden en keuren met kemiersblik
den inhoud. De afslager plaatst zijn
▼oat op dan rand van da mand aa tea
dreunt hij met monotoon stemgeluid
de prijzen.
Vier gulden, drie negentig, drie
'tachtig, drie zeventig..
De vangst heeft weldra haar weg
nl^r de koopers gevonden. De man
den worden pp de schoudera meegeno
men. Zij gaan naar den handelaar, zij
zijn op weg naar den klant, dia over
enkele uren eet, wat met moeite ver
overd werd.
Is er nog meer, Jaap? vraagt de
afslager.
Ja, zegt Jaap met een armzwaai,
In de zee is nog genoeg.
En zoo is het. In de zee is nog ge
noeg. Er zijn sterke kerels noodift
die er te allen tijde op uit gaan, die
voor geen klein geruchtje vervaard
zijn. Klein is hun loon, maar z|j ver
sagen niet. Liever een zelf verdiend
stuk brood dan naar den steun, is hun
stelregel.
En zoolang er gemalea ln de zee
zijn, zoolang zullen er kerels zijn, die
in wankele garnalenbootjes de vangst
uitoefenen.
iiiiiiumiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiimiiNiiu
miiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiiitiiiniiiiii iniim
SCHEPEN bereiken verre hori
zonten en dat is wat een man
verlangt! O, een vrachtboot,
die heen en weer vaart tusschen de
kust en de zee, kan dit verlangen al
stillen. Eigenlijk is Peter de jaren al
lang te boven, waarin men gelooft,
dat het geluk op een stralenden zo
merdag zoo maar uit de lucht zal
komen vallen, maar in zijn haxt leeft
nog steeds het geloof aan een wonder
en een hunkering neer oneindige ver
ten.
O een schip, een schip! Al was het
maar zoo'n klein bootje als hier aan
de kade ligt gemeerd. Nu *op het dek
liggen en knifbogen tegen de zon, ter
wijl steden en dorpen aapje voorbij
trekken. En in de kajuit een meisje
met oogen als sterren en een mond,
dia bereid tot kussen.
Een gezellige boot, deze klefa»
Ellen-Hedwig, mijmert Peter. Keu
rig in orde. Het koper glanst en de
zon gebruikt het als spiegel. Op het
achterdek ls een tuintje -en voor da
kajuitraampjes staan vuurroods blos-
men.
Peter is wel geen schipper, hij heeft
van varen geen verstand, maar op
deze Ellen-Hedwig is hij eenvoudig
verliefd! Zij ligt daar zoo knus aan
de kade. En kijk nudien kleinen
jongen eens aan! Goudblond en jui
chend springt hij rond tusschen de
bloemen. De beeptj es bloot. Zonver
brand!.
Daar ontdekt hij. Peter en hij be
groet hem als een speelkameraad. Pe
ter vergeet, dat hij al lang volwassen
ls en hij praat met den kleine als
waren zij even oud. Zij kraaien als
hanen en blaffen als honden en ten
slotte spelen ze om beurten voor kat.
En maken een lawaai als een oordeel.
Op dat oogenblik verschijnt in da
kajuitdeur een donkere krullebpL Ze
moppert wat tegen het dansende zon
nekind en- roept tegen Peter:
Als ik u was, gedroeg ik me een
beetje verstandiger an bleef hier niet
soa rondhangen»
Peter is even verbluft, dan roept hfj
jolig terug:
Als u zoo lachte als die kleine
turf naast u, zouden we ln twee minu
ten vrienden zijn.
Het meisje kijkt hem spottend en
jrat pit de hoogte aan.
ïk heb wel wat beters ts doen
dan vriendschap te sluiten met eiken
man, die hiar op de kade komt luieren,
Peter heeft schik tn het kleine bijk
dehandje an kijkt naar haar mon<5
die lijkt op een bloeiende roos en
naar haar allerliefste figuurtje Nog
heel jong is ze.
Ik heb den gaheelen tfjd aan 1
gedacht, toen ik hier stond, aagt hii
Geep antwoord.
ik zou een boot willen Hebben
als deze en in de kajuit zou een meier
je moeten zijn als... u.
Met aan .ruk gooit ze haar hoog)
achteroverren strak kijken haar gram
- te blauwe oogen in dat van Peten»
Maar ze zegt geen wodrtL Ze neemt
het zonnekind bij da hand an gaat da
kajuit binnen. Maar vóór si} da deur
echter zich sluit, roept ze mat .een
vuurrood gezichtje: .^Brutale vlerk!"*
En daarmee bedoelt ze Peter.
Met een slag gaat de deür dlchv
En Peter blijft wachten. Maar da
kleine heks komt niet terug, fc Peter
moet wel gaan tenslotte. Meer hij
kan er niets aan doen, den gaheelen
dag moet hij denken aan een donko
ren krullebol en een rooden mond
en 's avonds staat hij wéér aan de
kade. Nu zit ze voor dé kajuitdeur
en ditmaal gaat Peter eenvoudig over
de loopplank naar haar toa.
Bent u daar weer? zegt ze on
verschillig en ze kijkt Peter niet aam
Ik zag u al aankomen.
En u loopt niet weg?
Ik ben niet bang voor u.
Hebt u misschien op mij ge
wacht?
Ach wat! Ongeduldig zchokt ze
met haar schouders. Peter gaat kalm
naast baar zitten.
CTervaJg og pagina