STRATEGIE EN TACTIEK Vischdiefjes De Slotvrouwe van Hildegondsbergt of Sterntjes En een kleine dosis „negatieve psychologie" Van rank gewiekte 6 Half April keieren zij ait het luiden in ons land terug. Ze schereh thans weer boven het water, den sterken J snavel recht naar beneden, in tegenstelling met de kap- X meeuwen, die haar prooi zwemmend zoekeni De jachtmethode van de sterntjes Wonderlijk herkennings vermogen Tegen het laatst van Mei DE conversatie over en naar aanleiding van de laatste legerberichten verstomde een oogenblik en van die gelegenheid maakte dr. Brunswyck, vermaard psycholoog bij de gratie van een, voor deze dagen uitzon derlijke begaafdheid, gebruik om het gesprek een wending te geven. Tot dusver had hij zwij gend geluisterd hoe de andere leden van het gezelschap met nerveuze roezemoezigheid hun even oppervlakkige als weinig steekhoudende beschouwingen ten aanzien van het oorlogsver- loop in de branding der discussie hadden ge worpen. Nu nam hij zelf het woord en men keek belangstellend zijn richting uit. Beate vrienden, begon hij, ge hebt zoo juist een aangenaam debat onderbroken, waar bij militaire vaktermen uw deskundigheid op dit terrein overduidelijk in het licht stelden. Zijn stem klonk sarcastisch en men luisterde plotseling aandachtig. Iedereen, wist, dat het interessant werd, als hij één van zijn schaar- sche buien van spraakzaamheid beleefde. Laat mij, zoo zette hij zijn onverwacht betoog, voort, u aan de hand Van een geval uif de praktijk mogen inscherpen, dat ook buiten het slagveld, dus in het gewone alle- daagsche leven, strategie en krijgslist een groeta^rol spelen. Ik moet u daartoe voor stellen pan' een vriend, die lang geleden als een eenigszins in het oog loopende verschijning door de straten van ons stadje placht te wan delen. H|j droeg een lange, slecht gemaakte pandjesjas, een hoogen staanden boord, die zijn mageren %ials omsloot als'een wit dwang buis, een zwart hoofddeksel, dat ternauwer- pood_ aanspraak meer mocht maken op den naam hoed en een ouderwetschen bril, waar van het donkere montuur fel afstak bij de bleekheid van zijn scherp gesneden gelaat. lederen morgen op hetzelfde tijdstip passeer de hij het stille pleintje achter den voormali- gen NaTrentoren en het spreekt vanzelf, dat hü al gauw in de gaten liep bü de opgroeiende jeugd, die hier haar domein had. Aanvankelijk beperkte dc belangstelling zich tot een nieuwsgierigen blik, die mijn' vriend noemen we hem Jasman, vrij naar Multa- tuli volkomen onberoerd liet. Hij had uit? sluitend aandacht voor de onderwerpen, die behoorden tot zijn veeleischende studie en bleef absoluut ontoegankelijk voor alles wat er om hem heen gebeurde. Daaruit vloeide ook zijn vreemdsoortige kleeding voort. „Materieels bijkomstigheden" noemde hij dat in een ver trouwelijk mpment, hetgeen intusschen meteen verried, dat hij zich het onmodieuze ervan wel degelijk bewust was. Zoo verliep de dagelijksche promenade voorloopig zonder incidenten. Jasman stak kalm en waardig het rustieke pleintje over, de jongens onderbraken even hun spel, staar den den zonderlingen man na, hadden mis schien «en binnenpretje en gingen dan weer hun gang. Dat was alles. Totdat bp een kwaden dag één der belhamels in een vroolijke stemming, zich niet langer kon beheerschen en de sinds weken opgekrop te kwajongensenergie vrij gaf met een impul sief „Ha, die doodbidder!" De knuppel lag in het hoenderhok. De kornuiten van den schreeuwer namen met luidruchtige .vreugde het wachtwoord over en riepen Jasman den pas verworven scheld naam na om vervolgens snel de plaat te poet sen uit vrees voor represailles van de zijde der tegenpartij. Maar daar was Jasman de figuur niet naar. Een goedmoedig schouder ophalen bleef zijn eenige reactie en vijf minu ten later was hij het heele voorval al weer vergeten. De meest lankmoedige en stoïcijnsche natuur is evenwel niet opgewassen tegen het hardnek kige offensief van een jeugdigen en veelkop- pigen rivaal. Na den eersten keer volgde een tweede, hierop een derde en tenslotte werd het een gewoonte. Jasman kon het plein niet oversteken, zonder dat een vijftal schelle jon gensstemmen hem van veiligen afstand met het „Ha, die doodbidder" begroette, een ver welkoming, die allengs niet onopgemerkt kon blijven voor de achter hun horretjes weggedo ken buurtbewoners. Jasman stelde vast, dat hij moest ingrijpen, al was het alleen ter wille van het prestige eener zich zelf respecteerende oudere genera tie. Retireeren en een omweg maken was uit gesloten, juist met het oog op dat prestige. Dus restte enkel een tegen-offensief. En zie t- nu bewezen goed toegepaste stra tegie en tactiek hun waarde. De eerstvolgende maal zagen Jasman's kwelduivels met schrik, dat hun slachtoffer niet zooals tevoren de langzamerhand tot traditie verheven on vriendelijke bejegening negeerde, maar ter stond na het weerklinken van de bekende kwa lificatie op de plaats halt maakte. De schrik veranderde overigens in onuitsprekelijke ver bazing, toen ze bemerkten, dat Jasman geens zins voornemens was een achtervolging in te zetten, doch hen welwillend toeknikte. Ja, hij noodigde hen warempel met een handbeweging uit naderbij te komen. Zou het een linkigheid van hem wezen? dach ten de jongens. Maar nee, d^ar zag-ie niet naar uit. Bovendien was-ie zwaar kippig en miste hij de sprint-capaciteiten, waarmee de voorzienigheid hun jonge beenen had begiftigd Na een korte aarzeling, stapte de aanvoerder van het quintet moedig, zij het op z'n qui vive, naar voren, Jasman vragend met zijn onschul digste gezicht aankijkend. Wel jongen, vroeg Jasman, zou je een stuiver willen verdienen? Meteen ging de hand veelbelovend naar het achterzakje met de portemonnaie. Asjemenou, schoot het door het brein van den branie en hardop: Natuurlijk meneer. Nu, dan moet je samen met je vriendjes nog eenmaal roepen: „Ha, die doodbidderl Wanneer de toren plotseling was ingestort, had de jongen niet méér perplex kunnen ptaan. Die is getikt, was z'n eerste gedachte. Maar een kind herstelt zich vlugger dan een volwas sene en het duurde dan ook slechts enkele se- Ha, die doodbidder conden. Daarna wenkte hij zijn kameraden en weldra klonk opnieuw de spotroep Tevreden voldeed Jasman zijn schuld. Ver volgens hervatte hij vergenoegd zijn wande ling, nagegaapt door, het verbouwereerde vijf tal. Een week lang herhaalde zich dit paradoxale ritueel. De jongens riepen en ontvingen daar voor van Jasman, die telkens meer vreugde in het geval scheen te krijgen, hun stuiver loon. En ook dit werd gewoonte. Maar toen kwam er een middag, dat Jasman in gebreke bleef. Hij luisterde wel naar het ongewone spreekkoor, doch weigerde na afloop zijn kleine retributie te storten. Nee jongens, ik betaal niet meer, 't wordt me te duur. Het is ondoenlijk te beschrijven, wat er in de hoofden van het vijftal na deze smadelijke behandeling omging. Van woede kwamen da tranen hun in de oogen. Wat verbeeldde dia kerel zich wel? Stel je voor, ze zouden louter voor zijn plezier gaan schreeuwen en dan nog niet eens een belooning? Niks hoor! Geen geld geen moeite! En als Jasman in het vervolg op zijn dage lijksche wandeling het stille pleintje achter den voormaligen Narrentoren passeerde, door boorden vijf verontwaardigde bengels hem met hun vijandige blikken. Met het „Ha, die doodbidder!" was hej...gedaan. Zoo ziet u, besloot dr. Brunswyck zijn verhaal, hoeveel met handige strategie in het gewone levqn valt te bereiken. Had Jas man zijn toevlucht genomen tot geweld, of be dreiging daarmee, dan zou hij zeker slechts leen averechtsch resultaat hebben verkregen. ■Nu voerden een kleine dosis „negatieve psy chologie" en zeven maal vijf, dat is vijf-en- dertig cent hem tot het begeerde doel. En wat zoudt u nu denken van een gezel lig spelletje bridge? Ook daarbij komt strate gisch inzicht ons te stade... (Vervolg van pagina 2) Ach, heer graaf! Geen *nder oord heeft mij eerder zoo geboeid als dit slot. Nergens breekt de zon zoo heerlijk door den golvenden sluier van den nevel als hiet nergens verneemt het'oor de gelui^toan den nacht zooals hier, wanneer de winden zin gend strijken over cFe toppen van het woqd en overwaaien met de scherpe lucht van het moeras. Zou je altijd hier willen blijven, Hillegonde? O, als dat mogelijk kon zjjn, edele heer! Graag wil ik u dienen als Elizabeth en vergeten, van welken bloede ik ben. Nu aarzelde graaf Diederik niet langer. Biyf dan hier, Hillegonde! Maar niet als mijn verzorgster, zoo als ge zegt. Hiltegondsberge, zoo zal het slot voortaan wordeiü. genoemd, heeft een meesteres noodig, met lief de voor deze plaats. Zeg mij, wilt ge aan het oude slot een nieuwen glans geven en zijn heer het voorrecht, u zijn gemalin te noemen? In Hillegonde's blauwe oogen lach ten de tranen. O, edele Heer, ik heb u van het eerste oogenblik af vertrouwd. Het zal mij niet moeilijk vallen den heer van dit slot, dat mij dierbaar is, mijn hart, dat nimmer een ander toebehoorde, te schenken. Graaf Diederik greep de beide handen van het meisje. Ge blijft bü mij op Hillegonds- berge, gravin van Holland! Met uw koninklijken vader zal ik alles, in orde maken en d'Ormécourt zelf zal hem het antwoord "brengen. Toen de lente wederom was geko men en irr het bosch rondom Hille- gondsberge de knoppen zwollen en da koekoek riep, had het oude slot een lieftallige, jonge meesteres gevon den. En wijd en zijd in het land prees het volk de vrome, milddadige slotvrouwe, die met open handen de armen van haar rijkdom bedeelde en met een liefdevol hart in de hutten van zieken en bedroefden raad en troost bracht. Toen beeldhouwde een begenadigd kunstenaar haar in hardsteen tot blij vende gedachtenis, een rijzige en edele gestalte met een schort, waar uit de zegen stroomde, overvloedig als het zand van de zee, de slot vrouwe van Hillegondsberge. (Uit het Duitsch vertaald door Chris van den Berg.) geval met den staart, die too onge veer als rem fungeert. Plots een plof en een ondeelbaar oogenblik later vliegt de vogel met een vischje tusschen de snavelhelften weg. Triomfantelijk klinkt zijn overwin- ningskreet „prl-err - - pri-err". Ste vig houdt hij zijn buit precies tus schen de kieuwen vast; ontkomen is Omstreeks half April keeren de eerste vischdief jes of sterntjes, na een afwezigheid van bijna zeven maanden, weer op de broed plaatsen terug. In September waren ze naar de overzijde van den evenaar vertrokken, zoowel de oude vogels als de jongen, die gedurende den zomer in ons land geboren werden. Ge zamenlijk vischten zij met vogelmuit Noordelijke landen in het winterhalf jaar aan de westkust van Afrika, zelfs tot aan de Kaapkolonie toe. Het is weer een van de vele vragen in de natuur, die nog niet opgehel derd konden worden, wót de stern tjes beweegt reeds zoo betrekkelijk vroeg in het najaar te vertrekken, in een tijd, waarin het hun geenszins aan voedsel ontbreekt. Hetzelfde is ook het geval met tal van andere vogels, zooals: ooievaars, wiele walen, zwaluwen enz. Vooral na den broedtijd, in Augus tus en September, komen de stern tjes naar het binnenland en zijn in dien tijd in onze havens geen on bekenden. Zij zien er als volgt uit de romp is wit, vleugels blauwgrijs (meeuwenblauw), waarvan de grootste slagpennen zwart, schedel en achterhoofd zwart, snavel helder rood met zwarte punt, terwijl de korte van zwemvliesjes voorziene pootjes eveneens rood zijn. Opvallend zijn voorts de lange, smalle wieken en de s4erk gevorkte staart, - welke laatste den sterntjes den kemachtigen naam van zee zwaluwen heeft bezorgd. Zooals men weet, bebben de zwaluwen een diep uitgesneden staart, in het bijzonder de boerenzwaluw. Hetzelfde hebben ook de sterntjes. De sterntjes zijn heel gemakkelijk te onderscheiden van de kap- of ,kok- meeuwen, hoewel men beide soorten vaak met elkaar verwart. De kap- meeuw toch is belangrijk forscher dan de slanke en ongelooflijk kwieke vischdief jes. Bij deze laatste zijn, zooals reeds is opgemerkt, de schedel en het achterhoofd zwart men spreekt wel van een zwart kapje. De kapmeeuw daarentegen heeft, als hij op z'n zomers is, een bruinen kop en een dito hals. De kapmeeuw verliest in den nazomer, na de rui, zijn bruinen koptooi ge heel. De kop is dan heelemaal wit en slechts als overblijfsel of liever als begin van zijn zomertenue heeft hij voor het oog een zwarte vlek en op de oorstreek efep 4ets lichtere. jrOok de vischdiefjeS^Verliezen in den fwinter hun zwarte kapje, doch daar fmerken we niet veel van, aangezien zij tegen den tijd, dat ze „wisselen" ons juist gaan verlaten.1 In den nazomer, als de vischdiefjes in onze havens komeir visschen, kunnen we ze gemakkelijk met de kapmeeuwen vergelijken, omdat deze in dien tijd eveneens onze ste den komen bevolken. De kap meeuwen zoeken hun prooi veelal zwemmend (behalve ais we ze brood toewerpen, dat ze op buitengewoon handige wijze kunnen opvangen), terwijl de vischdiefjes een geheel andere jachtmethode toepassen. Met forsche vleugelslagen vliegen ze boven het water; den kop spiedend op het water gericht, den ster-ken snavel recht naar beneden. Niets ontgaat hun in het water. Op een gegeven moment staan ze bij wijze van spreken stil in de lucht, de vleugels slaan daarbij op volle toe ren, de kop is nog steeds naar be neden' gericht en hetzelfde is het onmogelijk en dan wordt het vischje kilometers ver door de lucht ver voerd tot het half verdroogd aan het wijfje of jongen wordt aangeboden. Vorigen zomer zag ik verscheidene sterntjes visschen en met succes in de Bakkerswaag het aalschol- versmeer te Lekkerkerk. Het vis schen door de sterntjes in dit meer is daarom zoo interessant, omdat beroepsvisschers wat men noemt den dood hebben gezien- aan aal scholvers, aangezien zij evenals -die visschers visschers zijn. De eerste soort visschers nu beweert van de tweede, dat zü enorm veel visch wegvangen, zoodat zij de vis schers veronderstellen op den duur achter het net te zullen vis schen. In de Bakkerswaal nu wemelt het in den zomer van aalscholvérs van allerlei leeftijd en uiteraard zul len zij zoo vlak bij huis we! menig Vischje verschalken. En als er met betrekking tot de groote rivie ren reeds van concurrentie gespro ken wordt, dan moest er toch zeker in het aalschol versmeer geen enkele visch over zijn! De sterntjes hebben met hun visschen het nu wel anders bewezen en tevens de aalscholvers voor een groot deel gerehabiliteerd. De arme drommels hebben,dus aan de vischdiefjes wel eenige ver plichting. Vischdief je laat zich op het nest neer. Even blijven de lange vleugels omhoog (eijen foto'») ken lnplaats van strootjesschelpen en sommigen hebben heelemaal niet» - ln het nest, behalve eieren. Weer andere hebben een aardig nestje ge maakt ln een veldje zeepostelein. Slechts een klein aantal maakt een behoorlijk nest ven droge-^nlmsten- gela of grassprietje». Tegen het laatat van Mei legt het tS5 wijfje drie eieren. Een aantal van vier komt slechts relden voor. De eieren zijn lets kleiner dan die van een kievit. De ondergrond der eie ren is gewoonlijk geelachtig, terwijl ze meer of minder voorzien zijn van donker- of lichtbruine vlekken en ■tippen; er bestaat hierin een zeer groote verscheidenheid. Soms zien we eieren, waarvan de grondkleur groen ls en ook deze zijn bezaaid met bruine vlekken. Een enkelen keer ontdekken we zelfs eieren, die heelemaal lichtblauw zijn, al» spreeuweneieren, en dan meastal zonder de bruine decoratie. Toch zijn de sterntjeseieren, ondanks het variable der kleuren, altijd gemak kelijk aan den vorm te herkennen. Na een broedtijd van 20 tot 22 da gen komen de jongen uit de doppen te voorschijn. Als ze'als natte on ooglijke schepseltjes uit de schalen tuimelen, is er inderdaad niet vee) bekoorlijks aan. Maar hun pakje i» nog niet "opgedroogd of ze zijn een voudig omgetooverd ln de prachtig ste donsjes, die men zich maar kan denken. Bij de geboorte rijn zij reeds in het bezit van kleins zwem vliesjet. Voor de ouders breekt nu.een drukke tijd aan; zij zitten als het «rare tot over de ooren in de huiselijks zor gen, doch weten zich niettemin uit stekend van hun taak te kwijten. Dikwijl» gaan beide vogel» tegelijk op de vischvangst, terwijl de Jongen zich ergens tusschen helmpollen, ln een kuiltje of ln een pijp van .een konijnenhol verschuilen. De stern tjes zijn namelijk nestvlieders, dat wil zeggen, dat de Jongen zoo goed als onmiddellijk na de geboorte het nest verlateh en er nooit meer terug komen. Het komt dikwijls voor, dat de jongen, vooral als ze al wat grootor zijn, door verschillende oorzaken ge dwongen, een den haal gaan en zich heel ergens anders verstoppen. Het schijnt, dat de oude vogels geen moeite hebben met het terugvinden van hun kroost; een opmerkingsgave of wat het wezen mag, waarvan de mensch eenvoudig paf staat. Ze zul len het ook niet in bet hoofd halen om eens andersmans jongen te voe ren en dat wil- bij al die duizenden vogel» nogal wat zeggen! (Vervolg op pagina T) Broedend vischdief je. Op de broedplaatsen aan het atrand of in het duin ia het tijdens de zomermaanden een drukte van be lang. Duizenden nesten met eieren of jongen liggen op den grond ver spreid. Voeder brengende en voeder halende dieren vliegen af en aan. Heel veel zorg wordt er aan den nestbouw niei besteed. Sommige dieren nemen eenvoudig genoegen met een simpel kuiltje in het zand met slechts enkele strootjes als meu- hjieering. Andere sterntjes gebrul-

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1941 | | pagina 7